Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 100, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 100, item 9 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) ( 33962 ).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Infrastructuur en Milieu van harte welkom. Voordat wij beginnen wil ik in herinnering brengen dat twee wetgevingsoverleggen over deze wet hebben plaatsgevonden. Er zijn meer dan 100 amendementen ingediend en vandaag is de tweede termijn van de minister aan de orde. Ik zie de heer Albert de Vries naar de interruptiemicrofoon lopen.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Om het u makkelijker te maken, voorzitter, wil ik het amendement op stuk nr. 38 van de agenda afvoeren. Dat is kennelijk nog blijven hangen.
De voorzitter:
Het amendement-Albert de Vries (stuk nr. 38) is ingetrokken.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Voor de orde wil ik vragen of het niet logisch is om de spreekvolgorde te volgen zoals wij die hebben gehanteerd tijdens het wetgevingsoverleg.
De voorzitter:
Dit is een verzoek aan de leden.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik zou graag de volgorde hanteren waarin wij ons hebben ingeschreven voor het plenaire debat.
Daarbij wil ik het amendement op stuk nr. 84 intrekken.
De voorzitter:
Het amendement-Van Tongeren (stuk nr. 84) is ingetrokken.
De voorzitter:
Ik kijk even rond of andere leden het verzoek van de heer De Vries steunen.
De heer Smaling (SP):
Ik vind het verzoek van de heer De Vries logisch en steun het.
De heer Houwers (Houwers):
Een soortgelijk geluid van mij. Ik denk dat het goed is voor de orde van de vergadering als wij het op dezelfde manier doen als tijdens de eerdere overleggen. Ik steun dit verzoek.
De heer Veldman (VVD):
Ik kan mij hierbij aansluiten. Ik steun het verzoek.
De heer Bisschop (SGP):
Steun voor het verzoek.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik heb er geen bezwaar tegen. Als dit betekent dat de sprekerslijst verandert, zou het wel handig zijn om een nieuwe sprekerslijst te laten opstellen voordat wij met het debat beginnen, zodat wij allemaal weten wanneer wij aan de beurt zijn. Dit kan gedurende het antwoord van de minister.
De heer Ronnes (CDA):
Ik heb geen principiële bezwaren.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik vind het wel lastig, want ik heb mij keurig volgens de regels aangemeld. Het is geen begrotingstijd waarin wij de begrotingsvolgorde hanteren. Dit is volgens alle normale regels vastgesteld. Ik begrijp niet waarom wij nu opeens voor een niet-begrotingsonderwerp de begrotingsvolgorde zouden moeten volgen.
De voorzitter:
Ik denk niet dat het handig is om hier uitgebreid bij stil te staan. Het gaat erom dat er een verzoek is gedaan, dat door iedereen wordt gesteund, behalve door u, mevrouw Van Tongeren. Ik stel voor om dezelfde sprekerslijst te hanteren als bij het wetgevingsoverleg.
Het woord is aan de minister voor haar tweede termijn.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Het is heel bijzonder om hier te staan na drie jaar voorbereiding, samen met heel veel partijen. Ook de Kamer is intensief betrokken geweest. Wij hebben twee volle dagen wetgevingsoverleg gevoerd en nu als afsluiter voeren wij het plenaire debat. Ik bedank de Kamer voor het intensieve meedenken in het hele traject. Ik heb gezien dat er veel interesse is voor het traject dat nog zal volgen. Dit blijkt ook wel uit de tijdsinvestering die de Kamer hier tot nu toe in heeft gestopt en uit de vele vragen die zijn gesteld. Het begon met 900 vragen in het verslag, 350 in het nader verslag, 190 in eerste termijn en 60 in tweede termijn. Het wordt langzamerhand steeds duidelijker. Ik hoop dat wij vanavond volstrekte duidelijkheid kunnen verschaffen over hoe het er allemaal uit gaat zien. Ik ga zo meteen in op de 60 vragen die de Kamer in tweede termijn gesteld heeft. Eerst wil ik nog even terugkijken op de twee dagen wetgevingsoverleg die wij hebben gehad. Ik heb deze als positief en constructief ervaren. Ik proef veel steun voor de hoofdlijnen van de wet. Natuurlijk is op onderdelen debat gevoerd en zal dit ook vandaag nog volgen. In zijn algemeenheid heb ik het gevoel overgehouden dat wij met elkaar achter deze wet kunnen staan. Op 8 juni zijn wij uit elkaar gegaan en hebben wij onszelf de opdracht gegeven om op een aantal onderwerpen nog nader tot elkaar te komen. Ik heb de afgelopen twee weken veelvuldig overleg gehad met leden van de Kamer. Ik vind dat hieruit een goed resultaat is voortgekomen, want ik snap veel van de wensen heel goed en onderschrijf vaak ook de doelen die de Kamer wil bereiken. Tegelijkertijd probeer ik ook de wet in stand te houden, de systematiek zoals zij is. Het is heel goed als wij uiteindelijk toch met elkaar het doel hebben bereikt zonder de essentie van de wet aan te tasten. Met eenzelfde blik heb ik naar de voorstellen van de Kamer gekeken, met een "ja, mits"-blik en niet met een "nee, tenzij"-blik. Dat heeft bijvoorbeeld geleid tot discussies over gezondheid en participatie. Het heeft ook geleid tot een positieve waardering van een aantal door de Kamer ingediende amendementen die ik in eerste instantie ontraden had. Ik wil de Kamer dus ook hartelijk danken voor haar bereidheid tot een constructief gesprek.
Vorige week heeft de Kamer een brief ontvangen over de amendementen die zijn ingediend tot 17 juni om 14.30 uur. Ik ga daarom nu niet nader in op al die amendementen. Ik heb ze wel bij me, mocht de Kamer er nog iets over willen weten, maar wil voornamelijk ingaan op de amendementen die sindsdien zijn ingediend. Die heb ik niet schriftelijk kunnen waarderen omdat ik wilde dat de brief met de waardering van alle amendementen op tijd bij de Kamer was, maar ik zal er zo antwoord op geven in mijn bijdrage in tweede termijn.
Ik wil mijn antwoord als volgt opbouwen. Ik start met de beantwoording van de Kamervragen in blokjes en ga daarna in op de amendementen die na 17 juni zijn ingediend. De indeling van de blokjes is als volgt:
-blok 1: sturen op kwaliteit,
-blok 2: de verhouding tussen gemeenten, provincies en Rijk,
-blok 3: de instrumenten van de wet,
-blok 4: de procedures en de rechtsbescherming,
-blok 5: de oplevertoets, monitoring en evaluatie,
-blok 6: het digitaal stelsel,
-blok 7: implementatie en uitvoering,
-blok 8: financiële effecten,
-blok 9: procedurele vragen.
Dit lijken heel veel blokken. Het is misschien maar één wet, maar het is wel een wet die tot stand komt nadat wij 26 wetten met elkaar samenvoegen. Dat leidt tot de nodige discussie en heeft ook geleid tot de nodige vragen.
Ik begin met het eerste blok, sturen op kwaliteit. Ik begin met de vragen die mevrouw Van Veldhoven over dit onderwerp heeft gesteld. Zij merkte tijdens het debat op dat bijvoorbeeld het Verdrag van Florence niet is opgenomen in de Omgevingswet. Het is daar inderdaad niet in opgenomen, maar het is er wel in meegenomen. Het Verdrag van Florence, ook wel bekend als het Europees landschapsverdrag, gaat over het bevorderen van bescherming en beheer van de inrichting van landschappen. Die zorg is op dit moment geregeld via de Wet ruimtelijke ordening, via de Wet milieubeheer, via de Natuurbeschermingswet 1998 en via de Monumentenwet.
Die zorg wordt voortgezet onder de Omgevingswet. In artikel 1.2 van het wetsvoorstel wordt de reikwijdte aangegeven. Daarin staat dat landschappen onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. De definitie van "landschap" is overgenomen uit het Verdrag van Florence. De doelen van de wet gelden dus ook voor het landschap. Je kunt zeggen dat de wet gericht is op het bereiken en in stand houden van een goede landschapskwaliteit en op doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van het landschap. Daarbij geldt het uitgangspunt "decentraal, tenzij". Landschappen zijn gedecentraliseerd, dus het is een autonome taak van provincies. Ik denk dat het belangrijk is om te weten dat het erin zit. Er is een verantwoordelijkheid en die is ook belegd. Wat dat betreft, valt die zeker niet tussen wal en schip.
Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd wat er allemaal valt onder het watersysteem. Vallen de Waddenzee en de Noordzee daaronder? Valt de waterkwaliteit onder de watertoets? Ook de Waddenzee en de Noordzee vallen onder dat watersysteem. Dat volgt uit de wettelijke definitie van het begrip. Ik zal die hier niet herhalen, maar het zit er wel in. De waterkwaliteit maakt ook deel uit van de watertoets. Dat blijkt ook uit de Handreiking Watertoets, dus dat is geregeld.
Mevrouw Van Veldhoven vraagt of de Tweede Kamer wordt betrokken bij de nieuwe normen voor de waterveiligheid en of die normen in een Koninklijk Besluit of in een AMvB komen. De nieuwe normen van het Deltaprogramma komen eerst in de Waterwet, die in de Kamer wordt behandeld. Wij hebben er vanmiddag in het algemeen overleg nog over gesproken. Deze wijziging van de Waterwet wordt voor het eind van dit jaar bij de Kamer ingediend. Vervolgens worden de nieuwe normen via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet als omgevingswaarden opgenomen. Het is eigenlijk hetzelfde als met al die andere wetten. Van de wet gaat het uiteindelijk via het invoeringsbesluit over naar de Omgevingswet en wordt het dus opgenomen in een van de vier AMvB's, namelijk in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Mevrouw Van Veldhoven stelt voor om in artikel 2,1 derde lid een keer het woordje "kan" te schrappen, zodat de gemeente naar alle oogmerken moet kijken bij besluiten. Ik kan mij voorstellen dat dat de eerste gedachte is, maar ik hoop haar ervan te overtuigen dat dit niet gewenst is. In een AMvB wordt namelijk bepaald waar een brede afweging plaatsvindt. Voor bepaalde vergunningen is een brede afweging niet noodzakelijk. Als je bijvoorbeeld een huis wilt bouwen op een plek waar je volgens het omgevingsplan een huis mag bouwen, dan wil je geen nut-en-noodzaakdiscussie meer hebben over het feit dat er een huis wordt gebouwd. Dan wil je wel praten over bijvoorbeeld bouwkwaliteit of over de vraag of een huis voldoet aan de eisen voor een bouwactiviteit. Daarmee begrens je de belangenafweging. Dat is voorspelbaar, dat is rechtszeker, omdat je op een eerder moment al inspraak hebt bij het omgevingsplan over de vraag of er kan worden gebouwd.
Daarnaast is het soms wenselijk dat de wetgever precies aangeeft voor welk oogmerk een bevoegdheid wordt gebruikt. Dan moet die bevoegdheid worden toegepast conform dat oogmerk en niet anders. In reactie op de Raad van State, waar de vraag wellicht vandaan is gekomen, zijn er meer oogmerken opgenomen om zo tot een betere sturing vanuit de wet te komen. Soms wil je juist wel de hele breedte in beeld houden, bijvoorbeeld bij de omgevingsvisie. Dan wil je juist alle relevante oogmerken in beeld hebben. Dat gaat over integraal beleid. Bij het omgevingsplan wil je bijvoorbeeld ook de meeste oogmerken laten gelden. Daarom moeten beide kanbepalingen blijven bestaan. Enerzijds kan de brede versie, anderzijds kan de beperkte versie om alleen die regels te stellen die echt nodig zijn.
Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd waarom niet is gekozen voor het uitschrijven van de begrippen geluid, bodem en lucht en of geur toegevoegd kan worden. Er is in deze wet bewust gebruikgemaakt van het begrip "milieu", omdat daarmee alle aspecten in samenhang worden beoordeeld. In de samenhang is nu juist de winst te behalen door niet de aparte preventieve regels per onderwerp, maar de beste oplossingen in samenhang te bekijken. Dat voorkomt afwenteling. Dat kan een negatief effect zijn van een sectorale benadering. Als je stoffen uit je schoorsteen afvangt en vervolgens loost in het water, wordt de lucht wel schoner maar het water niet. Daarom gebruiken wij het begrip "milieu". Onder het begrip "milieu" vallen niet alleen de door mevrouw Van Veldhoven genoemde begrippen "lucht", "geluid" en "bodem", maar bijvoorbeeld ook "water", "geur", "externe veiligheid", "doelmatig gebruik van energie" en "ontstaan van afvalstoffen". Dat gebeurt op Europees niveau bijvoorbeeld in de Richtlijn Industriële Emissies. Er werd gevraagd of ze los benoemd konden worden, maar door ze los te benoemen verdwijnt de samenhang en wordt er gekeken per onderwerp. Als integrale maatregelen bijvoorbeeld voor emissienormen worden uitgevaardigd, dan stel je die normen wel per onderwerp. Voor een totaalaanpak is het echter beter om het woord "milieu" te gebruiken.
De heer Smaling heeft gevraagd of duurzaam iets is met een lange levensduur of iets dat te maken heeft met de overgang naar een duurzame economie. Dat is een goede vraag, want het woord wordt veel gebruikt en misbruikt. Duurzame ontwikkeling is verankerd in de wet. De doelen van de wet zijn ook gestoeld op duurzame ontwikkeling. Het tegengaan van klimaatverandering is bijvoorbeeld genoemd als te beschermen belang. Daarvoor wordt de definitie van de commissie-Brundtland gehanteerd. Op de betekenis daarvan wordt ingegaan in de memorie van toelichting. Dat is een algemeen geaccepteerde definitie. Ik denk dus dat aanscherping niet nodig is. In de context van de Omgevingswet wordt met "duurzaam" bedoeld de bijdrage die wordt geleverd aan duurzame ontwikkeling. Duurzame energie is bijvoorbeeld een synoniem voor hernieuwbare energie. Dus met duurzaam wordt niet bedoeld hoe lang iets meegaat. Ik hoop daarmee duidelijkheid gegeven te hebben.
De heren Veldman, De Vries en Ronnes hebben vrijwel identieke vragen gesteld, te weten: blijft het onder de Omgevingswet mogelijk voor bedrijventerreinen om één (koepel)vergunning aan te vragen? Die koepelvergunning blijft gewoon mogelijk onder de Omgevingswet, bijvoorbeeld voor sites als die van Chemelot, waar expliciet naar gevraagd is. Bij een koepelvergunning wordt één vergunning aangevraagd voor een locatie met meerdere bedrijven. Initiatiefnemers opereren daarbij gezamenlijk, bijvoorbeeld in de vorm van een stichting. Het wetsvoorstel bevat een vergunningsverplichting voor milieubelastende activiteiten. Bij AMvB worden vervolgens de gevallen aangewezen waarvoor die vergunningsplicht dan ook echt moet gelden. Het blijft voor bedrijven dus gewoon mogelijk om één vergunning aan te vragen, maar dat blijft aan de bedrijven zelf. Zij mogen kijken of ze wel of niet tot zo'n stichtingsvorm komen of dat ze het allemaal apart willen doen. Op die manier kan vergunningverlening zo efficiënt mogelijk aansluiten op de verschillende activiteiten die daar plaatsvinden. Het kan best zijn dat ze het volgtijdelijk doen en aparte vergunningen willen hebben. Het kan ook zijn dat ze het gelijktijdig willen doen. Zo kun je ook rekening houden met de samenhang van activiteiten en de gevolgen voor de leefomgeving. Maar de mogelijkheid van één koepelvergunning blijft dus gewoon bestaan.
De heer Veldman heeft zijn zorgen geuit over de ladder voor duurzame verstedelijking. Hij heeft mij gevraagd of ik die wil aanpassen en ervoor wil zorgen dat de evaluatie van het PBL tijdig gereed is, zodat de aanpassingen via het invoeringsbesluit kunnen worden meegenomen. Ik zeg toe aan de heer Veldman dat ik dat wil doen. Ik ken ook de zorgen van de toepassing van deze ladder. Ik heb die zorgen verkend. Ik heb naast verbetersuggesties overigens ook positieve geluiden opgevangen. Hij heeft ook positieve effecten. Vooruitlopend op de Omgevingswet ben ik bereid om het Besluit ruimtelijke ordening alvast aan te passen. Dat zijn quick wins. Daarnaast is voor 2017 een vervolgevaluatie gepland van het PBL. Ik zal zorgen dat die op tijd klaar is, zodat die meegenomen kan worden bij het invoeringsbesluit.
De heer De Vries heeft mij gevraagd of plattelandswoningen niet beter gesloopt kunnen worden als er een overschot is aan dat soort woningen in de omgeving. Op grond van de Wet plattelandswoningen kan een gemeente een voormalige agrarische bedrijfswoning uitzonderen van een aantal milieunormen. Waar het wenselijk is, kan het, waar het niet wenselijk is, hoeft het niet, ook onder de Omgevingswet. Dus er is een vrije keuze. Ik vertrouw erop dat gemeentes die keuze zelf goed gaan maken, want in de ene gemeente is er misschien een overschot en in de andere een tekort. Het aanbod van soortgelijke woningen in de regio is zeker van belang, maar ook bijvoorbeeld het behoud van cultureel erfgoed. Soms gaat het daarom, of om de leefbaarheid op het platteland of om kapitaalvernietiging bij sloop. Dat kunnen allemaal overwegingen zijn die je meeneemt. De kwaliteit van het platteland is in ieder geval gebaat bij bestuurlijke afwegingsruimte rond het woningbestand. Lokale bestuurders kunnen zelf heel goed zien wat verstandig is op dat moment. Ik zou wat dat betreft niet op de stoel van de gemeente gaan zitten.
De heer De Vries heeft ook vragen gesteld over het VN-verdrag. Hij vroeg of dat eerst geratificeerd moet zijn, of dat er vooruitlopend daarop iets over opgenomen kan worden. Ook mevrouw Dik-Faber heeft expliciet gevraagd naar de bereidheid om de wet aan te passen zodra het verdrag geratificeerd is en liever nog daarvoor. Ik vind de toegankelijkheid voor gehandicapten heel belangrijk. Dat geldt voor het hele kabinet. De toegankelijkheid van gebouwen is geregeld in het Bouwbesluit. Er zijn regels over de toegang van een gebouw, een toegankelijkheidssector binnen het gebouw en de route over de openbare weg naar tenminste één toegang van het gebouw. Er is ook een Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Er zijn ook regels voor de toegankelijkheid van haltes en stations. Ik beperk me even tot de fysieke omgeving, maar de regels omvatten veel meer dan dat. Het afgelopen jaar is er ook veel aandacht geweest voor het uitbreiden van de voorschriften in het Bouwbesluit. Er is aan nieuwe regels gewerkt met de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad en de opvolger daarvan. In september 2014 is dit besproken tijdens het AO Bouwregelgeving met de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. In december 2014 is de wijziging in voorhang aan de Kamer voorgelegd. De wijzigingen zullen per 1 juli, volgende week dus, in werking treden. De nieuwe regels worden natuurlijk opgenomen in een AMvB onder de Omgevingswet. Dat staat buiten kijf. Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt volgend jaar via de voorhangprocedure aangeboden. Ik kan geen verdrag van de VN ratificeren via de Omgevingswet. Daar is een officieel proces voor. De goedkeuringswet en de uitvoeringswet liggen op dit moment ter behandeling voor aan de Kamer. Daarna gaan ze naar de Eerste Kamer. Als de Kamer er nog aanvullende regels op wenst, kan ze dit bij de behandeling van de uitvoeringswet voorstellen. Als dat consequenties heeft voor de Omgevingswet, kan dat bij de invoeringswet worden geregeld.
Ik ga over naar blok twee over de verhouding tussen gemeenten, provincies en Rijk. Mevrouw Van Veldhoven van D66 heeft gevraagd wat er gebeurt als we de toedeling van functies aan locaties schrappen en men altijd moet aantonen dat er sprake is van een rechtvaardig nationaal belang. Beide criteria gelden naast elkaar. Als het Rijk of de provincie een projectbesluit of een instructiebesluit neemt, moet er een nationaal of een provinciaal belang zijn. Die uitkomst moet leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het nationale of provinciale belang komt dus niet in plaats van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar geldt als voorwaarde voor het gebruik van de bevoegdheid. Op het moment dat dit gebeurt, wordt er een extra instructiebevoegdheid toebedeeld aan de provincies. Zoals u weet, ligt dat erg gevoelig.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Het ging mij om de instructiebevoegdheid van het Rijk ten opzichte van de provincies of gemeenten. Mede gezien de hoeveelheid wetten die in de Omgevingswet worden opgenomen, waarbij allerlei kwalitatieve milieuwetgeving wordt samengevoegd, kan ik mij voorstellen dat er, naast de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, ook andere aspecten kunnen zijn die het Rijk beoordeelt als nationaal belang. Het gaat mij erom dat die los staan van het nationale belang, wat dat dan ook is. Als het Rijk kan aantonen dat er een nationaal belang is, moet het ook echt een titel hebben om het te gaan doen. Zoals gemeenten en provincies een mooie formulering hebben afgesproken over de terughoudendheid waarmee er van de mogelijkheid gebruik gemaakt wordt, zou het Rijk zich ook niet moeten beperken tot de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daar waar echt aangetoond kan worden dat er een nationaal belang is, zou het in de volle breedte in de wet moeten worden gezet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
We hebben in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte expliciet onze nationale belangen benoemd. Dat is anders dan tussen provincies en gemeenten, waar het wat breder is. Daarom waren die instructieregels nodig. Wij hebben ze expliciet genoemd, dus ze zijn heel goed te vinden. Zo meteen hebben wij nog een discussie over de omgevingsvisie van het land op rijksniveau. Daar zullen de nationale belangen ook weer in zitten. Wellicht dat er naar aanleiding van de politieke discussie nationale belangen bij komen. Daarmee hebben we expliciet het haakje om voor onszelf in te kunnen grijpen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ja, maar we beogen juist een integratie van al die verschillende wetten en al die verschillende stukken, waarin je kunt lezen wat je wel en wat je niet kunt. Daarvoor is dit het spoorboekje, ook voor alle verhoudingen tussen verschillende bestuurslagen in Nederland op dit terrein. Daarom lijkt het mij nuttig om in dit spoorboekje op dit punt die brede formulering te hanteren, wat niet afdoet aan het feit dat we dat nader detailleren in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin we aangeven wat we in ieder geval van nationaal belang vinden. Waarom zouden we onszelf tekortdoen in dit brede spoorboekje, waarin we breed beginnen en daarna gaan trechteren en specificeren, als we daar later misschien tegen aanlopen? Mijn nadrukkelijke bedoeling is om daar zeer terughoudend gebruik van te maken en het echt van aantoonbaar nationaal belang te laten zijn. Wij decentraliseren niet voor niets, maar wij hoeven onszelf ook niet tekort te doen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Nogmaals, door middel van het toedelen van functies aan locaties beperk je jezelf niet. In de nationale beleidsplannen, in de SVIR en later in de omgevingsvisie, kun je aangeven wat volgens jou van nationaal belang is. Dat kan ook met deze definitie erbij. Ik zie dus geen reden om het te veranderen, want op het moment dat je het verandert — ik heb ook gereageerd op het amendement van D66 daarover — verbreed je de instructiebevoegdheid. Dat ligt heel gevoelig bij de VNG. Een voorwaarde voor de steun van de VNG was dat er niets veranderd zou worden in de bevoegdheden tussen de provincies en de gemeenten op dat vlak. In dat verband denk ik ook aan de verdeling van de bevoegdheden tussen Rijk, provincies en gemeenten. We hebben er juist voor gekozen om niet elkaars terrein over te nemen, maar om vooral helderheid te verschaffen over de vraag wie waarover gaat.
De heer Ronnes heeft gevraagd …
De heer Ronnes (CDA):
Ik voel me toch geroepen om even te reageren. In een van de antwoorden over de verhouding tussen Rijk en provincie of provincie en gemeenten, schrijft de minister dat die in de nieuwe regelgeving ten opzichte van de huidige regelgeving zelfs sterker is geworden. Ik hoor haar net zeggen dat de VNG juist niet wilde dat die op hetzelfde beschermingsniveau zou blijven zitten. Net is gesproken over het woordje "terughoudendheid". Volgens mij is dat nou net de sleutel, maar waar zit dan de toetsing, waar zit dan het controlepunt waarop dat teruggefloten kan worden op het moment dat dat niet gebeurt? Het is immers een afspraak tussen IPO en VNG, maar wat als die afspraak dadelijk van tafel is?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het is duidelijker geworden. Tussen Rijk, provincie en gemeenten was "decentraal, tenzij" afgesproken, maar "tenzij" is op allerlei manieren te interpreteren. Er waren dus vaak discussies over de vraag of het wel of niet de bevoegdheid van een provincie was om in te grijpen met een instructiebesluit. Er is ook een groot verschil tussen provincies in de wijze waarop zij dat instrument gehanteerd hebben. De provincie waar de heer Ronnes zelf vandaan komt, was er een stuk enthousiaster mee bezig dan een aantal andere provincies, die daar heel terughoudend mee zijn omgegaan. Afgesproken is dat er terughoudend wordt omgegaan met het instructie-instrument. In principe zou je, uitgaande van vertrouwen tussen bestuurslagen, via een goed gesprek met elkaar altijd kunnen weten of je bepaalde dingen wel of niet moet gaan doen. Een gemeente moet niet iets gaan doen als er een provinciaal plan is waarin staat dat het een provinciaal belang is. Zo moet een provincie of gemeente niet iets doen wat indruist tegen een nationaal belang. Daar moet je in goed fatsoen met elkaar uitkomen. Je zou eigenlijk pas moeten ingrijpen als er bewust afgeweken wordt van de spelregels.
Hoe is dat opgenomen tussen VNG en IPO? Zij hebben er expliciet afspraken over gemaakt in welke gevallen het wel en in welke gevallen het niet kan, omdat zelfs het woord "terughoudend" op diverse manieren te interpreteren is. Ze zullen daar ook in hun samenwerkingsovereenkomst vorm aan geven.
De heer Ronnes (CDA):
Ik wil hier toch nog even op terugkomen. De minister zegt: ja, maar op welke manier kunnen we dan ingrijpen? Daar is het het CDA nu net om te doen. We moeten in de wetgeving voldoende borgen dat we — of, binnenkort, de rechterlijke macht — kunnen afwegen of iets wel of niet conform de afspraken is gebeurd. Die afspraken zijn overigens niet voor eeuwig, terwijl de wet er, totdat je hem verandert, wel altijd is.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is helder. Ik snap nu de vraag van de heer Ronnes. Het is in de wet verankerd, en wel in artikel 2.3, dat gaat over subsidiariteit. Daarmee heeft het dus ook een grondslag gekregen.
De heer Ronnes vroeg ook naar planschade in verband met een instructiebesluit. Een instructiebesluit is bijvoorbeeld bedoeld om zaken "weg te bestemmen" en als een gemeente kosten moet maken, is er een hogere kostenregeling. Die regeling is opgenomen in het wetsvoorstel. Het Rijk en de provincie moeten dus de kosten vanwege het instructiebesluit vergoeden. We hadden daarover een discussie in het algemeen overleg. Het was niet helemaal duidelijk, ook niet bij mij. Die duidelijkheid is er echter wel degelijk, en wel in artikel 13.2, om het nog specifieker te maken. In dat artikel wordt de kostenvergoeding geregeld voor gemeenten die op verzoek of in opdracht van een ander bestuursorgaan hun omgevingsplan wijzigen.
De heer Madlener vroeg of asielzoekerscentra en windmolens onder de term "nationaal belang" vallen en wat dat inhoudt voor betrokkenen. Zoals gezegd, bepaalt het wetsvoorstel niet uitputtend wat nationale belangen zijn. Alleen als er een wettelijke taak is, is er vooraf een duidelijk belang. Overige zaken vergen steeds een afweging, bijvoorbeeld in de omgevingsvisie. De energievoorziening is in de SVIR opgenomen als nationaal belang. Dat geldt dus voor de windmolens. De locatie van opvang van asielzoekers bijvoorbeeld is niet als nationaal belang daarin opgenomen. Als het nationaal belang de inzet van een projectbesluit vraagt, dan hebben de betrokkenen met het Rijk te maken. Zij worden er dan ook vroegtijdig bij betrokken. Dat is wettelijk geregeld. Verder staat in dit kader tegen besluiten ook rechtsbescherming open. Het is dus een beetje afhankelijk van wat we als nationaal belang hebben opgenomen en wat niet.
De heer Madlener vroeg ook of er bij gemeenten meer vrijheid kan komen voor de "Ruimte voor Ruimte"-regeling en de "groen voor rood"-regeling. De Nota Ruimte gaf provincies en gemeenten meer vrijheid om ook de kwaliteit van het buitengebied te versterken. Daar konden ze de "Ruimte voor Ruimte"-regeling voor inzetten. Maar ook de huidige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft meer ruimte aan provincies. Of en hoe de provincies die extra ruimte op hun beurt aan gemeenten geven, is uiteindelijk een kwestie van maatwerk. Net als voor het Rijk geldt ook voor de provincie: decentraal, tenzij. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen dat het niet goed zou gaan, maar bij de Nationale Omgevingsvisie kunnen we het hier ook gewoon weer over hebben als er vragen of zorgen over zijn.
Mevrouw Van Tongeren stelt dat het Rijk de provinciale milieuverordening niet opzij kan zetten met de rijkscoördinatieregeling. Ze vraagt of dit met de Omgevingswet anders is. Dit was naar aanleiding van de schaliegasdiscussie. Ik kan zeggen dat het wetsvoorstel op dit punt niets verandert. De provincie kan nu regels over bijvoorbeeld schaliegaswinning opnemen in de provinciale milieuverordening en kan dat straks doen in de provinciale omgevingsverordening. Het Rijk kan onder de Omgevingswet met het projectbesluit grote projecten uitvoeren — dat kan ook schaliegaswinning zijn, of het plaatsen van windmolens — zoals dat nu ook kan met de rijkscoördinatieregeling. Zowel nu als straks kunnen de regels van de provincies om dringende redenen buiten toepassing worden gelaten. Dat kan dus in het huidige systeem en in het toekomstige systeem. De provincies kunnen dus wel hun eigen regels stellen, maar die kunnen vervolgens om dringende redenen wel buiten toepassing gelaten worden. Dat is in de tweede nota van wijziging gelijkgetrokken naar aanleiding van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Volgens mij spreekt mevrouw Van Tongeren regelmatig met mijn collega over schaliegas of windenergie. De Omgevingswet verandert in ieder geval niets aan de rechten en plichten.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
De uitleg van de minister was vrij helder. Wat betreft die laatste zin denk ik echter dat het anders zit. Toen de provincie Brabant het in haar milieuverordening opnam, kwam minister Kamp nogal heftig daartegen in het geweer. Ik heb het toen zo begrepen dat de enige mogelijkheid was dat hij een wet zou moeten maken om dat te veranderen. Het klopt dus dat het Rijk over de milieuverordening heen kan komen, maar het Rijk moet daar wel ongelooflijk veel moeite voor doen. Het verandert nu, zoals de minister ook zei: dan is het een besluit grote projecten. Dat is wat anders dan wetgeving die door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer moet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb begrepen dat nu, onder de rijkscoördinatieregeling, artikel 3.35, lid 8 van de Wet ruimtelijke ordening het mogelijk maakt om decentrale regelgeving te overrulen. En zo meteen is er in de Omgevingswet, artikel 5.51, lid 4, de bevoegdheid om regels van de provincie om dringende redenen buiten toepassing te laten. Beide wetten, zowel de traditionele, oude wet als de nieuwe, kennen dus een mogelijkheid om te overrulen. Misschien wilde de heer Kamp er liever in bestuurlijk overleg uit komen, wat ik mij kan voorstellen, want dat proberen we eigenlijk altijd. Hij had en heeft echter ook in de huidige wetgeving de mogelijkheid om regels die de provincie opneemt, buiten werking te stellen om dringende redenen.
De voorzitter:
En de heer Kamp is de minister van Economische Zaken.
Mevrouw Van Tongeren, tot slot.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik heb misschien een heel ongebruikelijk verzoek, maar ik begrijp het werkelijk niet. Het is geen onwil, maar ik heb werkelijk de overtuiging dat er een ander niveau van rechtsbescherming komt. Zou alleen deze specifieke casus wat betreft schaliegas op papier gezet kunnen worden, zodat ik het kan volgen? De minister legt het uit en ik denk dat het anders zit. De minister heeft ongetwijfeld gelijk, maar is zij bereid om het voor mij op te schrijven?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat kan ik zeker doen. Volgens mij hebben we nog even tijd tot de stemmingen. Als dit dus nog zou leiden tot een andere manier van stemmen van GroenLinks, kan ik dat zeker nog op papier zetten.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik heb ook een vraag op dit punt, omdat het een samenhang heeft met het vorige punt. Het gaat om de mogelijkheden voor het Rijk om in te grijpen als het vindt dat nationale belangen worden geraakt. Zegt de minister nou eigenlijk dat je, als een nationaal belang wordt geraakt dat iets anders betreft dan de evenwichtige toedeling van locaties, een projectbesluit zou moeten maken? Op basis van zo'n projectbesluit kun je dan immers alles wat daarover in de provincie geregeld is, alsnog buiten beschouwing trekken. Waarom wordt er dan zo'n ruime bevoegdheid bij het projectbesluit gezet, terwijl het bij de instructieregels — doe iets wél — ingeperkt wordt tot de evenwichtige toedeling van functies aan locaties?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Eigenlijk geef ik gewoon aan dat er tussen het huidige en het vorige regime geen verschil zit. Beide regimes hebben de mogelijkheid om een provincie te overrulen als die provincie eigen regels stelt die in strijd zijn met een nationaal belang. Je zou dus kunnen zeggen dat de vorm die je daarvoor inzet, er eigenlijk niet eens toe doet. Of het nu via een projectbesluit, via een instructieregel of op een andere manier gebeurt, er is gewoon de mogelijkheid om in te grijpen op het moment dat een ander jouw beleid saboteert. Zowel bij de instructieregels als bij het projectbesluit moet je natuurlijk heel goed motiveren waarom je dat dan doet. Bij het instructiebesluit is het beperkt, maar ook bij het projectbesluit zal het beperkt zijn, want er moeten wel dringende redenen zijn. Het kan niet zo zijn dat wij op rijksniveau iedere week weer een ander nationaal belang bedenken en daar vervolgens de regio mee op de knieën dwingen, om het simplistisch te zeggen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Daar zijn de minister en ik het helemaal over eens. Alleen blijft dan de vraag waarom je bij een projectbesluit een provinciale regeling kunt overrulen en je dat niet bij een instructieregel kunt. Een projectbesluit kan namelijk overal over gaan. Het kan gaan over iets wat je wél wilt of over iets wat je niet wilt. Het kan gaan over drinkwaterkwaliteit of over schaliegasboringen. Het kan eigenlijk over van alles gaan. Als je vindt dat de regels die daarover in de provincie zijn gesteld, ingaan tegen een nationaal belang, kun je dat bij een projectbesluit overrulen. Bij de instructieregels gaat het niet over het overrulen van iets wat de provincie heeft besloten, maar juist om het aangeven aan de provincie dat het in het nationale belang is om iets te doen. En daarbij wil de minister het beperken tot de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarin zit mijn vraag. Waarom zo beperkt bij de rijksinstructieregels en zo uitgebreid bij het projectbesluit, terwijl dat eigenlijk twee zijden van de medaille zijn? Enerzijds wil je iets vernietigen en anderzijds juist iets vragen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Omdat het bij het ene eigenlijk gaat om elementen die je al hebt vastgelegd en waarover al democratische besluitvorming geweest is: wat zijn de nationale belangen? Als iemand daar vervolgens overheen gaat, kun je diegene daar ook op aanspreken. Voor nieuwe toegevoegde nationale belangen — daarom houden we die beperking erin — is voor gemeenten en provincies onduidelijk waarmee ze uiteindelijk rekening moeten houden. Daarom moet je het volgens mij beperkt houden.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter?
De voorzitter:
De interrupties doen we echt in tweeën, want anders is het onoverzichtelijk.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ja, ik begrijp het, maar heel kort: onze nationale belangen zijn breder dan alleen een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dat heeft de minister net zelf ook toegegeven.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de minister verdergaat.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Misschien nog voor de helderheid: het kan ook bij een instructieregel.
Ik kom bij het derde blok: de instrumenten. De heer Houwers heeft gevraagd wat de mening is van gemeenten en VNG over de verplichting voor gemeenten om een omgevingsvisie vast te stellen. Daarover is ook discussie geweest in de Kamer. De VNG heeft geen bezwaren meer tegen een verplichte gemeentelijke omgevingsvisie. Die waren er in het begin van de totstandkoming van de Omgevingswet wel. Wethouder Revis heeft dat namens de VNG gezegd op de rondetafelbijeenkomst van 21 mei. Ze hebben wel gezegd dat ze het zo veel mogelijk vormvrij willen houden. Dat wil ik zelf ook. Ze hebben hun formele bezwaar dus ingetrokken. De vorige keer heb ik over het amendement al gezegd dat ik het oordeel aan de Kamer laat.
Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd of de gebruiksruimte binnen een programmatische aanpak over de gehele looptijd zou moeten worden verspreid. Zij had de zorg dat binnen een jaar alles opgesoupeerd zou zijn of dat sommige partijen meer ruimte in beslag zouden nemen dan andere. Het is natuurlijk verstandig om de gebruiksruimte over de tijd goed te verdelen, maar of je dat inbouwt in een programmatische aanpak hangt heel erg af van de omstandigheden. Wat is het probleem en waar gebruik je de programmatische aanpak om dat op te lossen? Het is in principe aan het bestuursorgaan dat de aanpak opstelt. Bij een programma met een programmatische aanpak wordt een balans gezocht tussen het voldoen aan de omgevingswaarden of andere doelstellingen aan de ene kant en het toestaan van nieuwe belastende activiteiten aan de andere kant. De wet regelt hoe het instrument werkt. Een specifieke nationale programmatische aanpak wordt per AMvB uitgewerkt. De aanpak wordt steeds via een voorhang met de Kamer besproken, dus zij kan daar invloed op uitoefenen. Maar kijk naar de PAS. Daarbij kun je je afvragen of je al heel snel, in het eerste jaar, alles al ingevuld wilt hebben. Wat betekent dat voor de jaren die gaan komen? Maar bij het NSL wil je bijvoorbeeld juist wel heel snel aan de voorkant van alles ingevuld hebben. Het is dus heel programma-afhankelijk hoe je daarmee omgaat. Je kunt niet in algemene zin zeggen: we moeten het evenredig verdelen over de jaren.
Mevrouw Van Veldhoven beschrijft de situatie dat het totaal nog voldoet aan de omgevingswaarden maar één sector een overschrijding heeft en er daardoor weinig ruimte overblijft voor een andere sector. Daar had ik het eigenlijk net al over. Het gaat vooral om een goede regie, dus dat de ene sector de gebruiksruimte niet eenzijdig opsoupeert ten koste van de andere. Ik kan u zeggen: bij de PAS hebben we flinke gevechten gehad over ruimte voor infrastructuur versus ruimte voor landbouw versus ruimte voor industrie. Alle betrokken partijen zitten dus echt wel op het vinkentouw om niet het onderspit te delven. Ik denk niet dat we daar wettelijke regels voor moeten bedenken maar dat het gewoon onderdeel is van een programmatische aanpak. Uiteindelijk wordt bij elke programmatische aanpak de voortgang, de uitvoering en het doelbereik gemonitord. Bij elke programmatische aanpak is er ook de wettelijke plicht tot wijziging als uit de monitor blijkt dat het doel niet wordt bereikt. Ik denk dat dit een goede stok achter de deur is.
Mevrouw Van Tongeren vraagt om meer invloed van burgers en bedrijven op programma's met een programmatische aanpak. Burgers en bedrijven hebben op verschillende manieren invloed, dus veel meer dan alleen via de stembus, zoals mevrouw Van Tongeren opmerkte. Bij het opstellen is er inspraak op grond van het artikel over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, oftewel afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Elke burger of organisatie kan zijn zienswijze geven. Daarnaast komt er een motiveringsplicht. Het bestuur dat een programma vaststelt, zal moeten aangeven hoe burgers en bedrijven betrokken zijn, oftewel de participatie. Burgers en bedrijven kunnen vragen om wijziging van een eenmaal vastgesteld programma. Dat hoeft niet expliciet wettelijk geregeld te worden. Een burger kan het bestuur of de volksvertegenwoordiging vragen om uitvoering, verplichte opstelling of aanpassing van het programma. Tot slot kunnen burgers bij het verzaken van een plicht door bestuursorganen ook een verzoek om handhaving doen. Ze kunnen daartegen in beroep gaan bij de rechter. Er zijn dus diverse momenten waarop burgers of organisaties betrokken kunnen zijn.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dank voor deze antwoorden, die een aantal van onze zorgen over de programmatische aanpak wegnemen. Ik wil de minister nog even vragen om te expliciteren dat burgers bij de bestuursrechter om naleving of wijziging van een programma kunnen verzoeken. Zij kunnen natuurlijk bij hun volksvertegenwoordiger terecht, maar kan de minister bevestigen dat ze ook naar de bestuursrechter kunnen gaan?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Burgers en bedrijven kunnen vragen om wijziging van een eenmaal vastgesteld programma. Uiteindelijk kunnen zij bij het verzaken van een plicht een verzoek om handhaving doen, of in beroep gaan bij de rechter. Volgens mij geef ik daarmee antwoord op de vraag van mevrouw Van Tongeren.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Een simpel ja zou mij helpen, want hebben we het dan over de bestuursrechter? Zijn belanghebbenden niet alleen burgers, maar kunnen ook organisaties om wijziging dan wel handhaving vragen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja. De heer De Vries stelde een vraag over de algemene rijksregels. Hij vroeg of het nodig is om een meldingsplicht te hebben voor vergunningsvrij bouwen bij monumenten. Hij bracht daarbij een actuele casus in met betrekking tot een monument dat een geheel andere kleur geschilderd was. Ik denk dat het belangrijk is om onderscheid te maken tussen twee activiteiten: bouwactiviteiten aan monumenten en monumentenactiviteiten.
Wat vergunningsvrij is, verschilt heel sterk. Het vervangen van het behang kan in een monumentaal pand al vergunningsplichtig zijn. Uiteraard is dat geen bouwactiviteit, maar als het eeuwenoud behang is, is dit wel vergunningsplichtig. De minister van OCW en ik zijn niet van plan om bij het opstellen van algemene rijksregels ook een meldingsplicht voor activiteiten aan rijksmonumenten te introduceren. Vergunningsvrije activiteiten aan monumenten zijn namelijk vaak heel kleine ingrepen die het monumentale karakter van het gebouw niet kunnen aantasten. Vergunningsvrije activiteiten bij monumenten betreffen steeds ondergeschikte zaken, zoals een vlaggenmast, tuinmeubilair of een schutting. Bijbehorende bouwwerken bij een monument zijn altijd vergunningsplichtig. Een meldingsplicht voor die kleine vergunningsvrije activiteiten zou gepaard gaan met administratieve bestuurlijke lasten. Want wat moet je dan aanleveren? Moet de gemeente daarover wel of geen besluit nemen? Je moet toch gaan kijken als iets gemeld wordt, want anders heeft het niet veel zin om een meldingsplicht in te stellen. Kan er dan ook bezwaar gemaakt worden? Die zaken maken het complex om dit te doen. Daarom zijn de minister van OCW en ik daar geen voorstander van. Het leidt tot extra administratieve lasten voor zaken waarvan wij denken dat ze in de praktijk eigenlijk nooit een probleem opleveren.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik ben door de minister redelijk overtuigd van het feit dat een meldingsplicht, zeker in de juridische terminologie, niet de oplossing is. We zien echter vergunningsvrije activiteiten aan monumenten die soms, helemaal onbewust, leiden tot vernietiging of gedeeltelijke vernietiging van het monument. Dat moeten we echt niet willen gezien het vele geld dat we hieraan besteden. Ik zal straks een motie indienen waarin dit op een zachtere manier geregeld wordt. Voor mij is van belang dat de gemeente weet dat er een vergunningsvrije activiteit zal plaatsvinden. Ik hoop dat de motie in goede aarde valt.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Wij zullen straks zien hoe de motie er uitziet en wat daarover het oordeel van het kabinet zal zijn. Het lid Van Veldhoven van D66 stelde een vraag over de experimenteerregeling. Zij las in het antwoord op vraag 101 dat op onderdelen verslechtering is toegestaan. Zij vroeg of in relatie tot experimenten kan worden verduidelijkt wat wel en niet is toegestaan. Mevrouw Van Veldhoven citeerde uit een antwoord dat verslechtering is toegestaan. Daar staat echter meteen achter "om zo op andere onderdelen of aspecten verbetering te bewerkstelligen". Ik denk dat het wel belangrijk is om die hele zin erbij te pakken. Het is niet goed denkbaar dat de verbetering van de fysieke leefomgeving op alle mogelijke aspecten gunstig scoort. Een zonnepaneel heeft heel veel voordelen, maar niet iedereen zal het even mooi vinden. Een innovatieve techniek voor hergebruik van grondstoffen is misschien heel interessant, maar kost ook meer energie. Het interessante van de integrale aanpak van de Omgevingswet is dat je een besluit uiteindelijk veel verstandiger kunt vinden als je niet meer sectoraal kijkt. Als je het totaalplaatje bekijkt, besef je misschien wel dat we er met z'n allen op vooruitgaan, ook al ga je er op een stukje iets op achteruit. Het experiment moet bijdragen aan de bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving als geheel. Dat is eigenlijk hetzelfde als de discussie van daarnet over het begrip "milieu". Dat is wat mij betreft een voorwaarde voor het gebruik van de experimenteerregeling.
De heer Smaling heeft bij blok vier …
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik heb toch nog een puntje over die programmatische aanpak. In het artikel wordt wel aangegeven welke ruimte er is, gelet op de omgevingswaarden, om in een gebied gedurende een periode activiteiten te ontplooien. Zo'n programmatische aanpak hanteren wij omdat wij ergens schaarste zien, omdat wij ergens een probleem zien. Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit heeft de minister gelijk: wij hebben een schaarste aan schone lucht. Daar wil je graag zo snel mogelijk zo veel mogelijk van hebben. Bij emissiereducties die ruimte geven voor extra uitstoot op andere plekken hebben wij eigenlijk hetzelfde probleem als bij de PAS.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Hoeveel ruimte creëer je en hoeveel ruimte soupeer je op? Ik zou het dus goed vinden om in het artikel iets op te nemen dat, indien er sprake is van schaarste, deze ruimte in beginsel evenredig over de periode wordt verdeeld. "In beginsel" omdat er altijd een goede reden kan zijn om ervan af te wijken. Als wetgever moet je daarbij aangeven dat het doel is dat de ruimte in evenredigheid wordt toegedeeld. Hoe ziet de minister dat?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik snap deze opmerking, omdat je natuurlijk verstandig moet omgaan met de beschikbare ruimte. De vraag is of je dat wettelijk moet regelen of dat je ook kunt uitgaan van verstandige besluiten van bestuurders en, als bestuurders niet verstandig genoeg zijn, van de lobby van alle belanghebbenden die bij zo'n onderwerp de gebruiksruimte willen verdelen. Bij de PAS heb ik sterk bepleit dat wij heel veel ruimte nodig hebben voor alle infrastructurele plannen die wij tot 2028 in het MIRT hebben staan. Daarover heeft de Kamer al besluiten genomen, terwijl de industrie en de landbouw allebei net zo hard hun vinger opstaken. Je moet er verstandig mee omgaan, maar de vraag is of je dit wettelijk moet opnemen. Je kunt ook zeggen: dit is de essentie van het programma.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik ben blij dat de minister zegt dat het de essentie van het programma zou moeten zijn. Het voorbeeld van de PAS laat zien dat het niet overbodig is. In het eerste voorstel van de PAS stond dat 90% mocht worden opgemaakt in de eerste drie jaar. Dat was dus geen verstandige verdeling over de periode. Ik wil niet zeggen dat er nooit een reden kan zijn om het te doen, maar ik wil voorkomen dat er elke keer over gediscussieerd wordt. Wij zouden kunnen zeggen: in beginsel gaan wij uit van evenredige verdeling. "In beginsel" betekent dat je ervan kunt afwijken als je daar goede redenen voor hebt. Als de minister zegt dat zij vindt dat dit behoort tot de kern van zo'n programmatische aanpak, dan kan ik mij voorstellen dat zij tegen een amendement op dit punt geen grote bezwaren heeft.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik probeer de wet zo simpel mogelijk te houden; ik probeer het zo min mogelijk dicht te regelen. Je kunt niet voorzien wat er vandaag of morgen aan de orde moet zijn. Ik noemde het voorbeeld van het NSL al. Daarbij wil je juist in het eerste jaar alle projecten al hebben lopen, omdat je zo snel mogelijk effect wilt hebben voor het jaar 2016, waarin wij klaar moeten zijn. Dat is een reden om er op een andere manier in te zitten dan bijvoorbeeld bij de PAS. Door het niet in te vullen, maar het over te laten aan een verstandig besluit van bestuurders, afhankelijk van het type programma dat gemaakt wordt, kun je sneller een beter effect bereiken.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp. De Omgevingswet heeft als expliciet doel de verbetering van de leefomgeving. Als we in een programma de maximaal bestaande ruimte verdelen, hoe krijg je daar dan de verbeteringen uit? GroenLinks heeft eerder voorgesteld om de plafonds te verlagen in plaats van te zeggen wat maximaal mag om de rest helemaal vol te regelen. Het is dus een soortgelijke vraag als die van mevrouw Van Veldhoven, maar deze gaat over het verlagen van het plafond terwijl zij het over verdelen van ruimte in de tijd heeft. Ik vind het van te veel vertrouwen uitgaan om te zeggen dat de bestuurders daar wel uitkomen. Luchtkwaliteit is nationaal.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is een heel heldere vraag. Ik gaf ook niet aan dat het alleen om bestuurders ging, maar om bestuurders in relatie tot alle stakeholders, want zij roeren zich ook vanuit de natuur- en milieuhoek en ook vanuit andere hoeken. De wet heeft tot doel het bereiken of verbeteren van de leefomgeving, afhankelijk van de vraag of je conform de wettelijke verplichtingen de ideale situatie al bereikt hebt of die nog moet bereiken. Dat betekent niet dat altijd verbeteren een element is. Het verlagen van het plafonds is een andere insteek, die kennelijk van GroenLinks komt. Dat is het goed recht van GroenLinks, maar het is geen nationale keuze om het plafond steeds lager te leggen en de ruimte die door verbetering wordt verkregen ook niet meer terug te geven aan de maatschappij maar bijvoorbeeld te geven aan het milieu. Die keuze is expliciet gemaakt. Daar waar verbetering nodig is, gebruiken we de ruimte om die te realiseren en daar waar het goede niveau al behaald is, valt de ruimte vrij om in te zetten voor andere activiteiten.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dan is het expliciete doel van die wet niet het verbeteren van de leefomgeving, maar het opvullen met de maximale mate van vervuiling waarmee we wettelijk weg kunnen komen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De hoeveelheid milieugebruiksruimte die er is — laat ik het maar zo definiëren — is iets wat in deze Kamer of op Europees niveau wordt vastgesteld en waarover we het dus ook eens zijn. Voor de uitstoot van fijnstof is 40 microgram de norm. Als auto's schoner worden of er door andere dingen meer ruimte ontstaat, kan die worden ingezet voor bijvoorbeeld de industrie of andere elementen. Dat is de afspraak. Je kunt er ook voor kiezen om die ruimte lager te laten zijn, bijvoorbeeld 38 microgram of 30 microgram. Dat zou de Kamer in totaliteit moeten aangeven. Uiteindelijk is het een politieke keuze en die is in dit geval maximaal 40 microgram. Dat betekent dat je eventuele ruimte daaronder ook kunt inzetten voor andere activiteiten, bijvoorbeeld voor uitbreiding van de haven van Rotterdam of noem maar op. In algemene zin leidt de wet tot het bereiken van een goede leefomgeving als die er nog niet is — daarmee verbeter je — of het behoud van een goede leefomgeving. Dat staat ook expliciet in de wet.
Ik kom op blok vier: de procedures en de rechtsbescherming. De heer Smaling is bang dat de uitkomsten van een geschil onzeker worden doordat je zoveel flexibiliteit en afwegingsruimte biedt. Hij vraagt zich af of straks niet iedereen voor de rechter staat omdat het met de puur sectorale benadering complexer is geworden dan voorheen. Ik ben daar niet bang voor. Ik wil beklemtonen dat bestuurlijk maatwerk en rechtszekerheid naar mijn mening goed kunnen samengaan. Als je ruimte geeft, wil dat niet zeggen dat er daarmee minder rechtszekerheid is. De grenzen van bestuurlijk maatwerk worden in de regelgeving aangegeven, zowel op wetsniveau als in de AMvB's. Begrenzing is inhoudelijk, bijvoorbeeld wanneer wel en niet. Procedureel is het ook helder, bijvoorbeeld als iemand melding doet van een gelijkwaardige maatregel in zijn bedrijf. Bestuursorganen geven ook vaak duidelijkheid vooraf over de toepassing van het bestuurlijk maatwerk in beleidsregels, in hun visie en in hun omgevingsplan. Dat is helder voor de burger. De kaders voor flexibiliteit zijn vooraf kenbaar en zorgen voor houvast en voorspelbaarheid. Uiteindelijk komt er een besluit over een vergunning of een gewijzigd omgevingsplan. Dat besluit is voor de rechter net zo toetsbaar als een besluit dat wordt genomen zonder gebruik te maken van de flexibiliteitsmogelijkheden en is dus eigenlijk net zo handhaafbaar voor het bevoegd gezag. Toch zegt ook mevrouw Van Veldhoven: Zullen burgers niet vaker iets aan de rechter voorleggen als gevolg van de flexibiliteit in de afwegingsruimte? Wordt de mate van beroep op de rechter niet groter? Kan ik dat monitoren? In de nota naar aanleiding van het verslag geef ik aan dat de regelingen zowel kunnen leiden tot meer als tot minder rechtszaken. Een goede indicator is dat de flexibiliteitsmogelijkheden bij eerdere wetten als de Crisis- en herstelwet en de Interimwet stad-en-milieubenadering niet hebben geleid tot een run op de rechter. Ik denk dat het goed is om ook een beetje naar de kleine broertjes en zusjes te kijken, die voor deze wet ter wereld zijn gekomen. Ik vertrouw erop dat dat ook bij deze wet niet zal gebeuren, maar je weet het natuurlijk nooit. Ik kan geen koffiedik kijken. Ik zeg daarom toe dat het zal worden betrokken bij de evaluatie van de Omgevingswet na vijf jaar. Dan zal ook bekeken worden of de inzet van de flexibiliteitsbepalingen leidt tot meer of juist minder procedures bij de bestuursrechter.
De heer Smaling (SP):
Het is een heel interessant en volgens mij ook erg belangrijk punt. In een eerder stadium heb ik gezegd dat het onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening relatief lang duurde voordat iets werd vergund, maar dat het aantal rechtszaken vervolgens laag was. Toen in 2008 de nieuwe wet werd aangenomen heeft het PBL een ex-durantemonitor gedaan en de conclusie was toen dat zaken onder de nieuwe Wro sneller gingen, maar dat er wel meer zaken voor de rechter werden gebracht. Daar zit de Crisis- en herstelwet misschien achter, maar de beroeps- en bezwaarmogelijkheden zijn daar weer anders dan bij de Wro. Je kunt met andere woorden zeggen dat er een trend is naar sneller, maar niet naar beter. Het is namelijk vooral beter voor de juridisch adviseurs. Ziet de minister dat soms niet zo?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Om meerdere redenen is dat niet wat wij beogen. Wij dwingen bestuurders eigenlijk om goed te motiveren waarom ze flexibiliteit inzetten. Ze hoeven daar immers geen gebruik van te maken. Als ze flexibiliteit inzetten, moeten ze het wel goed motiveren, want ze moeten zeker weten dat het standhoudt. Het dwingt een bestuurder om veel meer aan de voorkant in goed overleg met andere partijen tot een standpunt te komen, omdat je toetsing achteraf door de rechter wilt voorkomen.
Nogmaals, vergelijkbare wetten — en dat zijn toch vooral de Crisis- en herstelwet en de Interimwet stad-en-milieubenadering — laten dat niet zien. Ik ben bereid om ernaar te kijken op het moment dat de wet ingevoerd is. Ik kan niet aan de voorkant zeggen: omdat er misschien vaker een beroep wordt gedaan op de rechter, voeren we de flexibiliteit maar niet in. Die flexibiliteit is immers juist een belangrijk onderdeel van het kunnen realiseren van onze ruimtelijke opgaves.
De heer Smaling (SP):
De minister kiest dan meer voor een "naar bevind van zaken"-benadering met het idee dat je het altijd nog kunt repareren als het uit de klauwen loopt.
Ik heb een subvraag over de handhaving die er nog tussen zit. Wat je wint aan tijd in het vergunningstraject, krijg je eigenlijk weer terug bij de handhaving. Ik stel dat vragend. Daar zit dan weer de vraag aan vast of de handhaving er wel op is toegerust om dat allemaal het hoofd te bieden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De heer Smaling noemt het "naar bevind van zaken". Ik zou zeggen: op basis van de goede ervaringen tot nu toe met de voorgaande wetgeving heb ik het vertrouwen dat het ook hier goed gaat werken.
Als er maatregelen worden afgesproken en die zijn niet onder de rechter, is het heel duidelijk. Als ze wel onder de rechter zijn, kun je misschien bepaalde dingen tijdelijk niet handhaven. Daarna kan dat natuurlijk weer wel. Verder zullen de partijen voorzichtig zijn zolang een zaak onder de rechter is. Ik voorzie geen grotere problemen dan bij de reguliere wetgeving die we tot nu toe kenden en op basis waarvan je ook beroep en bezwaar kon aantekenen.
Voorzitter. Mevrouw Van Tongeren vroeg naar het beperken van de rechtsbescherming tot alleen belanghebbenden. Dat is voor haar een belangrijk onderwerp en daarom vroeg zij mij hiernaar te kijken vanuit de intenties van het Verdrag van Aarhus. Onder de Omgevingswet wordt het beroep op de rechter niet anders dan nu. In Nederland kunnen belanghebbenden zich tot de bestuursrechter wenden als ze het niet eens zijn met een besluit. De toegang tot de bestuursrechter wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht en niet in de Omgevingswet. Ik denk dat het belangrijk is om dat te weten. Het verdrag geeft verder ruimte aan de nationale wetgeving voor de vormgeving van rechtsbescherming. Rechtsbescherming is en blijft in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Wat het eerste punt betreft, ben ik gerustgesteld. De tweede vraag ging ook over de informatievoorziening. In het Verdrag van Aarhus wordt immers ook geregeld dat overheden juist over het milieu maximale transparantie moeten betrachten. Maar misschien loop ik hiermee vooruit op de tekst van de minister; ik zie haar wat bladeren in haar papieren. Verandert er iets in de manier waarop de informatievoorziening naar de burgers en belanghebbenden verloopt, of blijft die op precies hetzelfde niveau, in overeenstemming met het nog recentelijk door staatssecretaris Mansveld opgefriste ...
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij hebben wij deze discussie ook in de commissie gevoerd. Er verandert niets in de informatievoorziening. Ik denk zelfs dat het duidelijker wordt, doordat er bijvoorbeeld ook de Laan van de Leefomgeving is, waardoor je als individuele burger nog sneller en makkelijker over allerlei informatie kunt beschikken, informatie die je ook kunt gebruiken als je een debat wilt aangaan met een initiatiefnemer.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Tongeren.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik weet dat ik daarvoor bij een andere minister moet zijn, maar de mensen in Groningen en inmiddels ook op alle andere plekken waar er mogelijkheden zijn voor gasboringen, kijken daar toch heel anders naar, en hebben nog steeds het gevoel dat zij slechte toegang hebben tot informatie. Als deze wet nog weer eens bevestigt dat het wel moet, ga ik gewapend met die wet gewoon weer aan de slag.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik denk dat mevrouw Van Tongeren juist heel blij zou moeten zijn met de Omgevingswet, omdat deze wet er veel meer toe dwingt dat partijen aan de voorkant met elkaar in overleg gaan, vanuit diverse belangen. Wij hebben inderdaad nog her en der sectorale regelgeving bij de ministeries; mevrouw Van Tongeren doelt in dit geval op regelgeving van EZ, die voor een heel groot deel opgaat in de Omgevingswet. Dit zal uiteindelijk leiden tot een andere cultuur, een cultuur waarbij mensen aan de voorkant aan het werk zijn. Er is een initiatiefnemer, en mensen bekijken aan de voorkant wat zij eraan kunnen doen om ook andere stakeholders erbij te betrekken en tot een goed, breed gedragen besluit te komen. Het zal nooit altijd 100% lukken, maar dit is wel de essentie.
De heer Veldman van de VVD wil graag dat de initiatiefnemer altijd terechtkan bij één loket voor een aanvraag. Hij wil zelfs nog een stapje verdergaan met de eenloketgedachte, want hij wil ook dat iemand door de gemeente inhoudelijk wordt geholpen als ook een ander bestuursorgaan bevoegd gezag is. Ik deel het standpunt van de heer Veldman dat de gebruiker vooropstaat. De gebruiker kan ook altijd een aanvraag indienen bij de gemeente. De eenloketgedachte gaat echter niet zover dat de gemeente de vergunning ook altijd inhoudelijk afhandelt. Uit de praktijk blijkt dat de initiatiefnemer vooral ook wil overleggen met degene die verstand heeft van zijn aanvraag, bijvoorbeeld het waterschap als het gaat om het lozen van stoffen op het oppervlaktewater of de provincie bij een complexe aanvraag over een ontgronding. Om een beeld te schetsen: 90% van de gevallen wordt door de gemeente afgehandeld. In een klein deel van de gevallen, zo'n 10%, is de gemeente niet het bevoegd gezag. Dan doet het waterschap, de provincie of de rijksdienst de afhandeling.
De heer Veldman (VVD):
Met mijn vraag heb ik niet bedoeld dat een gemeente dan bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid van een provincie of een waterschap overneemt. Wat wij nu in de praktijk zien, is dat iemand zich bijvoorbeeld bij het gemeenteloket meldt en dat dan wordt aangegeven dat die persoon bijvoorbeeld bij de provincie moeten zijn. Dezelfde aanvrager moet dan met zijn hele hebben en houden opnieuw naar de provincie, terwijl het eerste traject misschien al bij de gemeente is begonnen. Wat ik bedoeld heb te zeggen, is dit: als in de toekomst iemand bij het gemeenteloket naar binnen loopt, en als lopende het proces blijkt dat toch een deel van de verantwoordelijkheid bij de provincie ligt, moet de gemeente ervoor zorgen dat het proces op een natuurlijke manier doorloopt, en is het niet de aanvrager die vervolgens met zijn hele hebben en houden naar het loket van de provincie moet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik begrijp de vraag van de heer Veldman, en ik zal in overleg treden met de VNG om te bezien of gemeenten die doorgeleidingsrol op zich kunnen nemen. Als het om een aanvraag voor een bredere vergunning gaat, hebben wij bijvoorbeeld met de waterschappen afgesproken dat het waterschap achter de schermen de vergunning beoordeelt maar de gemeente de aanvraag afhandelt, zodat de indiener niet zowel met de gemeente als met het waterschap moet praten. Als het gaat om een specifieke vraag die eigenlijk alleen der provincie is, kan het soms echter goed zijn om te bekijken of de VNG het zo kan inrichten dat alles, als het al is aangevraagd, in één keer doorgestuurd wordt. Zo proef ik de vraag van de heer Veldman. Ik kan niet namens haar nu beloven dat het zo is, maar ik kan wel namens mezelf beloven dat ik dit over zal brengen.
De heer Veldman (VVD):
Volgens mij vinden we elkaar op de inhoud, dus als er goede aandacht aan wordt besteed in de bestuursovereenkomst die gesloten wordt en in het traject dat volgt na implementatie, denk ik dat het in de praktijk zo zal kunnen gaan werken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. De heer Smaling vraagt wat mensen kunnen inbrengen na de voorkeurbeslissing. Wat wordt er verstaan onder "eenieder" bij de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure? Na de voorkeursbeslissing wordt het projectbesluit genomen. De voorbereiding van het projectbesluit gaat volgens de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij kan eenieder zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit; dus echt iedereen. Ook organisaties en verenigingen kunnen dus zienswijzen indienen; niets of niemand is uitgesloten.
Voordat ik overga naar blok vijf, heb ik nog één opmerking over de programmatische aanpak. Ik had een discussie op dit punt, volgens mij tijdens de behandeling van blok drie, met mevrouw Van Veldhoven. Ik had daarbij ook moeten zeggen, en zeg nu dus nog even als nabrander, dat de programmatische aanpak ook verder in de AMvB zal worden uitgewerkt. Ik denk dat dat een goede plek is om met elkaar een diepere discussie te voeren over de vormgeving daarvan. Het mag natuurlijk ook nu al, maar ook daar zal de programmatische aanpak zijn uitwerking krijgen.
Dan kom ik bij blok vijf. Dat gaat over de oplevertoets, de monitoring en de evaluatie. De heer Smaling heeft gevraagd wat er is overgebleven van de oplevertoets in de Tracéwet. Mevrouw Van Veldhoven heeft gesteld dat de oplevertoets of m.e.r.-evaluatie inzicht kan bieden in over- of onderschrijdingen van projecten, programma's of plannen en vereiste maatregelen. Ik wil op beide punten ingaan.
De oplevertoets van de Tracéwet heeft alleen betrekking op de aspecten luchtkwaliteit, geluidshinder en natuur. Voor lucht is er al een monitoringsverplichting, die ook in het wetsvoorstel is opgenomen. Natuur en geluid zullen volgen via de aanvullingswetten die nu gemaakt worden. Er komt dus geen generieke oplevertoets. Die zou leiden tot een stapeling van verplichtingen als je al die monitoringsverplichtingen ook al apart wettelijk hebt geregeld en ik wil die lasten juist verminderen.
Ik bezie nog wel de mogelijkheid van een oplevertoets bij vergunningen. Ik heb de voorwaarden genoemd waaraan die oplevertoets zou moeten voldoen: rekenen met vuistregels bij vergunningaanvragen, het moet gaan om kwantificeerbare effecten en er moet een mogelijkheid zijn om achteraf maatregelen te treffen. Deze combinatie is van belang, want we willen de onderzoekslasten reduceren en niet de evaluatieverplichtingen opstapelen.
De m.e.r-evaluatie is en blijft uiteraard verplicht voor plannen en programma's, dat vereist ook de SMB-richtlijn. Voor projecten kent de m.e.r.-richtlijn nu geen verplichting betreffende evaluatie. De recente wetgevingsrichtlijn bevat wel regels over monitoring, maar de implementatie daarvan gebeurt, zoals ik eerder zei, via een ander wetsvoorstel, dat ook expliciet in de Kamer aan de orde zal zijn. Die regeling komt uiteraard ook in de Omgevingswet terecht op het moment dat die in werking treedt.
De heer Smaling (SP):
Ik heb hier een korte vraag over. Toen we de Tracéwet behandelden en daar Elverding eigenlijk inschoven, hebben we de oplevertoets wel behandeld. Er is toen het volgende gezegd. Je hebt een voorkeursbeslissing, daarna ga je uitvoeren. Als het product dan klaar is, maar nog niet helemaal voldoet aan de milieueisen die in de voorkeursbeslissing zijn vastgesteld, moet het alsnog op niveau worden gebracht. Het was echter steeds onduidelijk wie dat zou betalen. Is daar nu in voorzien?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Er is nu een monitoringsverplichting in het wetsvoorstel. Natuur en geluid krijgen ook monitoringsverplichtingen, via de aanvullingswetten. Je hebt de omgevingswaarden, dus daarmee heb je ook een wettelijke borging voor bepaalde elementen, als er een omgevingswaarde is gesteld. Maar ook zonder waarde kun je daar beleid op maken. Wat mij betreft is het uiteindelijk ook achteraf geborgd. Afhankelijk van wie de indiener of initiatiefnemer is, komt ook de kostenkwestie aan de orde, als dat wel of niet een duidelijke kwestie is aan de voorkant.
De heer Smaling (SP):
Het wordt mij nog niet helemaal duidelijk. Neem gewoon een case: een rondweg waar sneller wordt besloten dan tot nu toe, geen tien jaar maar vijf jaar. De bevolking is het ermee eens, maar wel onder bepaalde milieucondities. De initiatiefnemer gaat uitvoeren en realiseert toch niet wat er is afgesproken. Er zit gewoon een gat tussen wat wordt geleverd en wat is afgesproken. Moet de initiatiefnemer dat gat dan dichten, financieel of met extra maatregelen? Ik wil graag expliciet horen hoe dat zit.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is een heel makkelijke casus, want dat zal dan een gemeentelijke, provinciale of rijksoverheid zijn, afhankelijk van de grootte van de rondweg. Die overheid is dus ook verantwoordelijk om te compenseren als niet wordt voldaan aan de afspraken die aan de voorkant zijn gemaakt. Op rijksniveau doen wij dat ook met schwung. Wij kijken naar ontwikkelingen in de toekomst, met geluid bijvoorbeeld. Wat dat betreft is dit geregeld.
De voorzitter:
Mevrouw Van Veldhoven, dit is uw vierde interruptie in een uur. Het geldt niet alleen voor u, maar ik wil toch de opmerking maken dat wij aan het begin hebben gezegd — ik wil niet het aantal interrupties beperken — dat wij ook een beetje terughoudend zouden zijn met achter elke zin een interruptie te plaatsen. Wij hebben immers ook nog een derde termijn, terwijl wij al twee wetgevingsoverleggen achter de rug hebben.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik heb mij al zeer beperkt, want ik had al zestien interrupties kunnen plaatsen in dit uur. Het is gewoon een zeer uitgebreid wetsvoorstel. Ik ga nog even verder op dit punt, eigenlijk hetzelfde punt als de heer Smaling aan de orde stelde. Een project kan met z'n uitstoot — laat ik het daar maar over hebben — over de eigen geprognosticeerde waarden heengaan, zonder de totale omgevingswaarde op te vullen, die bijvoorbeeld in een provinciale verordening staat. Dan is het belangrijk om te weten of je in een project ook maatregelen achter de hand hebt, waarmee je die onverwachte effecten toch kunt mitigeren. Ik sluit aan op het voorbeeld van een snelweg. In een bepaald gebied waar de Programmatische Aanpak Stikstof geldt, is een bepaalde ruimte gecreëerd en zijn principeafspraken gemaakt wie wat mag innemen. Het rijk heeft daarin carte blanche.
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voor een rijksweg wordt gesteld dat die zo veel zal uitstoten, maar later blijkt het toch de helft meer te zijn. Als er dan geen maatregelen achter de hand zijn gehouden en als daar van tevoren niet over is nagedacht, kom je toch niet aan de totale omgevingswaarde? Je komt dan nog steeds niet boven het plafond van wat er in totaal mag worden uitgestoten, maar de mogelijkheden voor de landbouw worden wel beperkt. Wat is er geborgd in zo'n situatie?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In principe wordt natuurlijk uitgegaan van de algemene waardes. Het is de vraag of je ze ook per individueel stuk kan laten gelden. Misschien hangt dat af van wat er aan de voorkant van zo'n project is afgesproken. Aan de voorkant van zo'n project wordt waarschijnlijk vooral gezegd dat de waarde binnen de 40 microgram moet blijven, los even van wat andere factoren op dat gebied bijdragen. Als wij nu toetsen of de weg binnen de geluidsruimte of de uitstootruimte past, doen wij ook een inschatting van wat de industrie en de landbouw gaan doen, zonder helemaal precies te weten of dat het echt gaat worden. Als later blijkt dat het niet gehaald is — dit is bijvoorbeeld bij Rotterdam aan de orde geweest met betrekking tot de snelheid doordat de A4 later werd opgeleverd — moet je een maatregel nemen om dat weer terug te draaien. Maar goed, het bevoegd gezag blijft verantwoordelijk, ook voor de extra kosten. Degene die het initiatief heeft genomen, moet er wat aan doen. Ik kom er nog op terug hoe het zit met individuele stukken. Ik denk dat het echt gaat om het totaalplaatje. Dat moet ook wel, want anders ga je te veel gedetailleerd vastleggen. Wij moeten met elkaar een beetje binnen het totaalplaatje blijven.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
In het totaalplaatje kan meer ruimte zitten dan in dat ene project. Als je geen oplevertoets hebt, weet je ook niet in hoeverre zo'n project heengaat over het aan de voorkant afgesproken stukje van de totale ruimte die zo'n project mag opsouperen. Daar zit mijn zorg.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Wij hebben nu echter een oplevertoets voor geluidshinder — ik heb het al gezegd — luchtkwaliteit en natuur. Dat zijn drie verschillende elementen. Ook in de nieuwe wet zullen die elementen hun plek krijgen. Dan komt er een monitoringsverplichting voor natuur, geluid en lucht. Wat dat betreft verandert dat niet. Er moet dan niet tevens een generieke toets overheen worden gedaan. Je krijgt dan een dubbeling van het geheel. Mevrouw Van Veldhoven wil juist weten hoe het is uitgevallen op de individuele onderdelen.
Ik kom nu bij de vraag van mevrouw Van Veldhoven over de Balans voor de Leefomgeving. Die wordt nu eens per twee jaar naar de Kamer gestuurd. Wij hebben gezegd: de Europese verplichting is om het eens per vier jaar te doen. De vraag was of ik toch bereid ben om dat eens per twee jaar te doen, nu er zo veel gaat veranderen. Ik wil geen kop op Europese wetgeving. Daarom wil ik in mijn definitieve wetgeving wel naar de Europese variant van eens in de vier jaar, maar ik ben wel bereid om de eerste tien jaar een frequentie van eens per twee jaar aan te houden en daarvan af te wijken. Daarna is het dan ook over en uit. Ik kan dit regelen in het organisatie- en mandaatbesluit van I en M en in het werkprogramma van het PBL. Ik hoef dat dus niet bij wet te regelen. Wettelijk gezien wordt het dus eens in de vier jaar, maar in de tussentijd zal ik via het werkprogramma om de twee jaar een evaluatie vragen.
Is er voorzien in de verplichting voor het Rijk om te monitoren bij programma's ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn? Ja, de regeling voor monitoring van natuurwaarden is nu opgenomen in het wetsvoorstel Natuurbescherming, dat ongeveer gelijktijdig behandeld wordt. Dat gaat via een aanvullingswet en -besluit op in de Omgevingswet. Dat geldt ook voor monitoring.
Ik kom nu bij blok zes; wij gaan er flink doorheen. Dat blok gaat over het digitale stelsel. De vraag is wanneer de planning voor het digitale stelsel er komt. Die planning maakt deel uit van het bestuursakkoord dat wij volgende week hopen te ondertekenen. In dat bestuursakkoord spreken wij ook af welke onderdelen in welke volgorde gerealiseerd gaan worden. Ik kan een tipje van de sluier oplichten. Wij zijn al aan het werk aan het Omgevingsloket online. In 2016 zullen wij de begrippen en technieken vaststellen zodat de systemen op elkaar kunnen worden aangesloten. In 2017 worden de centrale en decentrale regelgeving verwerkt in het digitale systeem. In 2018 worden Omgevingsloket online, de Activiteitenbesluit Internet Module en Ruimtelijkeplannen.nl tot één voorziening omgevormd. Zoals ik eerder al gezegd heb, moet dit minimaal zijn wat wij nu al hebben en liefst meer. In de jaren daarna gaan wij dat alleen maar verder verbeteren.
Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd of er ook een toets door het Bureau ICT-toetsing (BIT) is voorzien. Het digitale stelsel moet voldoen aan de regels en wordt volgens die regels ontwikkeld. Hoe ziet dat eruit in de opbouwfase? Bij inwerkingtreding kunnen gebruikers vergunningen digitaal aanvragen, meldingen digitaal doen, digitale plannen en visies inzien en dergelijke. Ik kijk eerst naar de gebruikersvriendelijkheid en de baten die de voorzieningen opleveren om te zien wat wij eerst gaan aanpakken. Iedere fase die wij doorlopen, moet als een zelfstandige fase behandeld kunnen worden, zodat wij niet met het totale systeem vastlopen als wij een keer een aanpassing willen doen. In het eindbeeld kunnen de gebruikers met één klik op de kaart per locatie zien welke kwaliteit er is en welke regels daar gelden. Dat is heel mooi. Dan hoef je nooit meer je stoel uit te komen om te zien wat er in je omgeving gebeurt. Sommigen willen wel hun stoel uit komen, begrijp ik uit de gebaren, maar als je bijvoorbeeld een garage wilt slopen of als je een boom wilt kappen om in de tuin een grote uitbouw te realiseren, kun je het omgevingsplan aanklikken en meteen zien welke regels gelden voor slopen, kappen en bouwen. Vervolgens kun je je vergunning aanvragen.
Mevrouw Van Tongeren vroeg zich af hoe mensen bij de informatie kunnen terwijl de Laan van de Leefomgeving nog in oprichting is. Tijdens de verbouwing blijft de winkel open. De implementatie van het Verdrag van Aarhus voldoet op dit moment. De huidige systemen, zoals de Atlas Leefomgeving, blijven hun diensten bewijzen tijdens de oprichting van de Laan van de Leefomgeving. Met de komst van de Laan van de Leefomgeving wordt ook het aanbod uitgebreid en wordt de toegankelijkheid verbeterd.
De heer Veldman heeft gevraagd of ik bereid ben om de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang van de Laan van de Leefomgeving. Dat zal ik doen. Ik zal de Kamer jaarlijks in de implementatiemonitor informeren over de voortgang van de Laan van de Leefomgeving.
Ik kom nu blij blok zeven, het blok over de implementatie en de uitvoering. Er is gevraagd naar de invoeringsbegeleiding en het bestuursakkoord. Ik zal het bestuursakkoord toesturen aan de Kamer nadat ik overeenstemming heb bereikt met de medeoverheden. Ik verwacht dat volgende week te kunnen doen. Ik maak daar ook afspraken over invoeringsbegeleiding. Ik zal dat jaarlijks monitoren en ik zal de Kamer daarover informeren. In de voortgangsmonitor wordt opgenomen de mate van voortgang van de implementatie, de mate waarin de verbeterdoelen worden gehaald, de effectiviteit van het implementatieprogramma, in hoeverre de gemeenten klaar zijn wat betreft expertise, organisatie en aanpassing van werkprocessen — dat is heel belangrijk, want er komt natuurlijk veel op ze af — en de voortgang van de opbouw van het digitale stelsel. Het ligt ook voor de hand om een onafhankelijk oordeel te koppelen aan de implementatiemonitor. Dat geldt met name voor de mate waarin de verbeterdoelen worden bereikt.
De heer Veldman vraagt of ik bereid ben om met de koepels af te spreken dat terughoudend zal worden omgegaan met decentrale regels en om dat te evalueren. Dat is heel belangrijk, ook voor mij. Ik heb hen gedurende het hele proces in alle bestuurlijke sessies erop aangesproken dat op het moment dat wij ruimte creëren op rijksniveau, die niet dichtgeregeld moet worden op regionaal of lokaal niveau. De uitwerking in de nadere regelgeving is weliswaar een verantwoordelijkheid van de medeoverheden, maar ik heb er vertrouwen in dat zij terughoudend zullen omgaan met het stellen van regels, omdat zij dat zelf steeds aangeven in die overleggen. Tegelijkertijd zal de implementatiemonitor in beeld brengen in hoeverre wij de verbeterdoelen van de Omgevingswet halen. Dan zal ik ook kijken naar dat terughoudend omgaan met de regelgeving. Mochten alle lokale en regionale collega's met wie ik te maken heb en die op het ruimtelijk vlak actief zijn daarop heel positief gereageerd hebben, maar mocht dat in de praktijk anders uitwerken, dan hebben wij dat vrij snel in de smiezen. Naar aanleiding van de resultaten van die monitor zal ik weer in gesprek gaan met de medeoverheden.
Er wordt een strikte scheiding gemaakt tussen het klantcontactcentrum van de gemeente en het omgevingsloket. Mevrouw Van Veldhoven heeft gevraagd: waarom doe je ook niet meteen de milieuklachten bij het omgevingsloket af? Ik ben het met haar eens dat je informatie op één plaats moet kunnen vinden. Dat is ook ons eindbeeld. Voor burgers en de meeste bedrijven is de gemeente het eerste aanspreekpunt. Dat is op zich ook logisch. Het omgevingsloket is op dit moment echter ingericht voor het aanvragen van vergunningen en niet voor het indienen van milieuklachten. Het is van belang dat een klacht zo snel mogelijk bij het bevoegd gezag terechtkomt en dat er geen vormbelemmeringen zijn voor klachten. Daarvoor heb je de Algemene wet bestuursrecht. Standaardprocedure is dat klachten worden doorgestuurd naar het juiste loket, als de verkeerde overheid wordt benaderd. Ik kan mij voorstellen dat de klachten op termijn ook deel gaan uitmaken van het digitaal stelsel, maar dan moet je daarover weer nieuwe afspraken maken met bestuurlijke partners. Ik wil eerst starten met de vrij ingewikkelde opgave om de vergunningen daarin een plek te geven.
Gevraagd is of de gemeenten beleidskaders mogen vaststellen voor de uitvoering van taken door de Omgevingsdienst voor Brzo-bedrijven en of er iets verandert voor de ILT en voor de veiligheidsregio's vanwege de regelgeving over deze bedrijven. Voor de meeste Brzo-bedrijven zijn niet de gemeenten, maar de provincies verantwoordelijk. Het streven is dat er per 1 januari 2016 per provincie een bevoegd gezag is voor alle Brzo-bedrijven. Zes gespecialiseerde Omgevingsdiensten voeren de VTH-taken voor die bedrijven uit namens de provincies. De provincies hebben enige ruimte, maar er wordt toegewerkt naar een uniforme aanpak van de Brzo-bedrijven, zoals een landelijk Brzo-handhavingsstrategie en dezelfde kwaliteitseisen voor Brzo-omgevingsdiensten. De Brzo-omgevingsdiensten, de ILT, de Inspectie SZW en de veiligheidsregio's houden hun huidige taken en de onderlinge samenwerking wordt verder versterkt. In andere commissies wordt volgens mij ook uitgebreid hierover gesproken, maar dit is even voor de samenhang met het debat dat de Kamer ook op een andere plek heeft.
Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd of de ombudsfunctie voor gemeenten gepromoot kan worden via de VNG, gezien de goede ervaringen daarmee. Ik denk dat het in algemene zin een goed idee is als gemeenten een ombudsman hebben. In mijn tekst staat "een ombudsman of ombudsvrouw", maar "ombudsman" is gewoon een term die niets met man of vrouw te maken heeft. De Gemeentewet voorziet dan ook in een regeling voor die ombudsfunctie. Veel gemeenten hebben die ombudsfunctie ook. Die functie is breder dan het omgevingsrecht. Die zal dan ook voor de promotie moeten gelden. Ik zal haar suggestie dan ook voorleggen aan mijn collega van BZK.
De heer De Vries vraagt of high trust ook leidt tot high penalty. Dat is ook een terechte vraag. Hij vroeg: wat zijn de sancties als bedrijven zich niet aan de regels houden? Bij bedrijven die de regels niet goed naleven moet worden gehandhaafd. Daarvoor kun je gewoon de bestaande bestuurlijke sancties, dwangsommen en bestuursdwang inzetten. Bij ernstige overtredingen kun je strafrechtelijk optreden, waarbij het OM het voortouw heeft. Voor het toepassen van sancties is in het bestuurlijk overleg met gemeentes, provincies en OM een landelijke handhavingsstrategie vastgesteld. Ik ben het met hem erover eens dat je, als je vertrouwen krijgt, dat ook moet waarmaken. Als je het niet waarmaakt, moet je daar naar rato op worden aangepakt.
De heer Smaling zei dat er veel bij gemeenten terechtkomt, ook op andere terreinen. Er zijn klachten over hoge werkdruk en gebrek aan expertise. Hij vroeg of ik dat meeweeg bij de Omgevingswet. Natuurlijk, het succes van deze stelselherziening zit hem in de uitvoering. Daarvoor ben ik straks ontzettend afhankelijk van de gemeentes en de manier waarop zij dat moeten gaan doen. Gemeentes zijn cruciaal om ook de bedoelingen van de Omgevingswet in de praktijk te brengen. Ik ben heel vroegtijdig gestart met de gemeentes, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen om de implementatie voor te bereiden. Ik ken eigenlijk geen enkel wetstraject waarbij zo vroegtijdig gestart is met de implementatie. Nog voordat de Kamer mij ook maar een glimp had kunnen laten zien van of zij het ermee eens is of niet, dacht ik: het is wel handig om al eens te kijken hoe het ingevoerd moet worden.
Met de implementatiemonitor meten wij jaarlijks of wij op koers liggen en of gemeentes klaar zijn qua expertise, organisatie of aanpassing van de werkprocessen. Ik kan dus ook tussentijds bijsturen. Ik zal proberen om op allerlei manieren te ondersteunen waar dat mogelijk is. Op die manier kan ik steeds in de gaten houden of de uitvoeringspraktijk klaar is om mee te gaan in het tempo van de implementatie. En ja, er komt veel op gemeentes af, soms ook op heel andere terreinen. Het gaat soms dus ook om andere specialisten op andere aandachtsgebieden, maar het blijft zo dat het makkelijk is om hier een wet te behandelen, maar die moet ergens anders uitgevoerd worden. Gemeentes verdienen dus alle steun van ons op dat vlak.
De heer Smaling (SP):
Ik heb een korte vraag. Betekent dat dat op het gebied van handhaving ook gericht getraind gaat worden, zodat handhavers zo snel mogelijk kunnen werken met de Omgevingswet, handhaving ook weer een leuk vak wordt dat gewaardeerd wordt, en handhavers niet alleen maar boemannen zijn in de ogen van het publiek?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Wij zullen proberen op allerlei manieren te ondersteunen. Soms kan dat zijn door handboeken te maken of te helpen met een soort standaardverordening. Soms kan dat zijn door op het vlak van handhaving te ondersteunen als die vraag er ook werkelijk ligt vanuit de gemeente. Eigenlijk is het antwoord simpel: ja. Het hangt een beetje af van de vragen die er zijn.
Dan kom ik op het blok financiële effecten. Daarover hebben mevrouw Van Veldhoven en de heer Smaling een identieke vraag gesteld, namelijk: wanneer komen de resultaten van het onderzoek naar de kosten en baten van de stelselherziening? Dit jaar zal met de medeoverheden als uitwerking van het bestuursakkoord een aanvullend financieel onderzoek worden gedaan. Daarin worden de financiële effecten in beeld gebracht van elk onderdeel van de stelselherziening, dus ook van AMvB's, invoeringswet en aanvullingswetten. Zoals altijd zal de Kamer bij de behandeling van een wet of de voorhang van een AMvB geïnformeerd worden over de financiële effecten. Dit jaar loopt dat onderzoek. Als de AMvB's er zijn, wordt ook de informatie over de financiële kant daarvan aan de Kamer gestuurd.
Er is gevraagd of het stelsel meer uitvoeringslasten voor gemeenten gaat opleveren. Mevrouw Dik-Faber hoorde geluiden uit de praktijk dat de kosten niet omlaag zouden gaan. Uitgangspunt voor nieuwe regelgeving is dat de lasten voor alle betrokken partijen zullen dalen. Daar zet ik op in. Dat is goed gelukt voor de wet. Berekend is dat de lasten voor gemeentes structureel dalen met een bedrag tussen de 35 en de 51 miljoen euro. Dat is een som van kosten en baten. De baten zijn dus hoger dan de kosten. Met de uitvoeringsregelgeving ben ik nog bezig. De kosten en baten daarvan worden later bepaald. Ik heb er vertrouwen in dat het ook daar gaat lukken om de bestuurslasten te beperken. De uitvoeringslasten zullen worden meegenomen met het in beeld brengen van de financiële effecten van de stelselherziening. Daarover zal ik afspraken maken met de medeoverheden. Ja, ik hoor natuurlijk ook geluiden dat men het weliswaar mooi vindt klinken dat er minder administratieve lasten zijn, maar dat men bang is dat er andere dingen verdwijnen, of dat het meer geld kost om de mensen te trainen. Dat is de reden dat we onafhankelijke deskundigen naar het kosten-batenplaatje laten kijken. Ik ben zelf nog steeds heel positief gestemd over wat dit zou opleveren en ik hoop dat dit uiteindelijk een stimulans zal zijn voor de verschillende overheden om zelf mede te investeren om dit mogelijk te maken, bijvoorbeeld in de Laan voor de Leefomgeving.
De heer De Vries heeft gevraagd of na de inwerkingtreding wordt gekeken of de resultaten uit de financiële onderzoeken conform de werkelijkheid zijn. Hij stelt voor om dit na vijf jaar te doen. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Hij wil dus een toets op de financiële effecten laten doen nadat de uitwerking in de praktijk zichtbaar is. Dat is een logische gedachte. Ik zal het verzoek meenemen bij de te maken afspraken met de medeoverheden in het kader van het Bestuursakkoord.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Een heel korte vraag. Worden bij de toegezegde studie naar de kosten en baten ook de kosten van toezicht en handhaving betrokken?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Alle kosten komen in beeld. We zijn begonnen met de invoering van de wet. Daarna komt de uitvoeringsregelgeving. Daar zitten ook kosten voor toezicht en handhaving in.
Bij blok negen zijn twee procedurele vragen gesteld. De eerste was of het advies van de Raad van State over de invoeringswet voor de indiening aan de Tweede Kamer wordt toegezonden. Dat is een grondwettelijke vereiste, dus dat zal gebeuren. De huidige planning is als volgt. De eerste ontwerp-AMvB's worden in 2016 voorgehangen bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel voor de invoeringswet wordt een jaar later ingediend bij de Tweede Kamer. De adviesaanvraag aan de Raad van State over de AMvB's en de invoeringswet zal gelijktijdig plaatsvinden. Bij de behandeling van de invoeringswet heeft de Kamer zowel het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel, als over de vier AMvB's.
De heer Smaling vraagt of ik de aanbevelingen meeneem, die de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur voor de behandeling in de Kamer heeft toegezonden. De raad doet enkele aanbevelingen voor de nationale omgevingsvisie, zoals een stelsel voor participatie in het voortraject, integraliteit van besluiten waarbij veel belangen spelen, maar ook een beperkte afweging als dat niet het geval is, zoals bij diverse vergunningen. De raad ondersteunt de noodzaak om meer ruimte te bieden met waarborgen door zorgvuldige en duidelijke besluiten. Ik zie de adviezen van de raad als ondersteuning van het wetsvoorstel. We zullen de waardevolle aanbeveling voor het vervolgtraject zeker meenemen, met aandacht voor alle dimensies die de raad benoemt. Ik ga er nu al mee aan de slag en uiteraard zal ik een verbinding leggen tussen de totstandkoming van de omgevingsvisie en de uitvoeringsregelgeving.
De voorzitter:
Was u klaar met dit blokje?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja, ik heb alleen naar aanleiding van de discussie nog twee punten waarvan ik zei dat ik er nog op zou terugkomen. Dat ging om de oplevertoets en de vraag van mevrouw Van Veldhoven over de programmatische aanpak met betrekking tot het rijkswegvoorbeeld.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Kan de minister de planning nog even toelichten? Wij behandelen de AMvB's in 2016, maar krijgen pas in 2017 het advies van de Raad van State op zowel de AMvB's als de invoeringswet. Welke mogelijkheden heeft de Kamer dan nog om bij de invoeringswet terug te komen op de behandeling van de AMvB's, naar aanleiding van bijvoorbeeld het rapport van de Raad van State?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De Kamer behandelt de AMvB's. Bij de invoeringswet heeft de Kamer alle mogelijkheden om datgene dat bij de AMvB's is besloten, alsnog te wijzigen. Men kan bijvoorbeeld zeggen dat een norm die in de AMvB's zit alsnog in de hoofdwet moet worden opgenomen.
De oplevertoets. De heer Smaling vroeg wie de maatregelen achter de hand betaalt. Bij AMvB ga ik bepalen bij welke vergunningen de oplevertoets specifiek kan worden toegepast. Dat kan alleen in combinatie met rekenen met vuistregels bij de vergunningaanvraag. De oplevertoets komt dan in het vergunningvoorschrift. De initiatiefnemer moet de maatregelen betalen. Ik noem het nog even expliciet. Als uit de generieke monitor blijkt dat normen worden overschreden en er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de generieke monitor, dan is het de overheid. Het is dus afhankelijk van de initiatiefnemer.
Mevrouw Van Veldhoven vroeg nog naar de programmatische aanpak, als het Rijk bijvoorbeeld besluit over de rijksweg, in relatie tot de oplevertoets. We doen algemene monitoring en een m.e.r.-evaluatie bij grote plannen, maar als een project leidt tot veel milieubelasting, dan zie je de grote boosdoener echt wel terug in de algemene monitoring of de m.e.r.-evaluatie. Gaat een kleiner project onverwacht over de waarde heen, dan zie je dat niet in het totaal. Dan is dat vervelend, maar dat is eigenlijk ook weer geen probleem, want je haalt het totaal toch wel. Er geldt hetzelfde als bij de begroting. Als een post wat tegenvalt, hoeft dat geen probleem te zijn, als je in zijn totaliteit maar binnen de begroting blijft. Ook het NSL monitoren we constant en ook daar treffen we maatregelen.
Dan kom ik bij de behandeling van de nieuw ingediende amendementen. Het amendement op stuk nr. 111 is net ingediend, dus het vergt ietwat meer tijd om daarop te reageren. Misschien kan ik daar straks op terugkomen.
Heel veel amendementen hebben we al schriftelijk behandeld. Ik ga nu in op de nieuw ingediende amendementen vanaf stuk nr. 102. In het amendement op stuk nr. 102 van het lid Smaling van de SP wordt gevraagd om een "revisievergunning op aanvraag" in plaats van een "ambtshalve revisievergunning". Het amendement is bedoeld om gegevens op te kunnen vragen, die het bevoegd gezag nodig heeft om te bepalen of de vergunning actueel is, bijvoorbeeld vanwege best bestaande technieken. Ik ben het ermee eens dat de wet daarin moet voorzien. Dit amendement wil dat regelen met een revisievergunning op aanvraag, wat leidt tot onnodige lasten. Wat al is vergund, moet daarmee weer opnieuw worden aangevraagd. De Omgevingswet voorziet in de mogelijkheid om de gegevens op te vragen via een directe bevoegdheid, zonder de nadelen van de revisievergunning op aanvraag. Met artikel 16.54 kan het bevoegd gezag om de benodigde gegevens bij het bedrijf vragen. Bovendien bevat het wetsvoorstel ook andere mogelijkheden van een revisievergunning op aanvraag, maar dan helder afgebakend, zodat iedereen weet waar hij aan toe is, en bovendien als een ambtshalve besluit, zodat het bevoegd gezag actief aan zet is. Ik ontraad dan ook dit amendement.
Het amendement op stuk nr. 103 van de heer De Vries en mevrouw Van Veldhoven gaat over het borgen van de drinkwatervoorziening in de wet. Dit is een wijziging van het amendement op stuk nr. 65. De wijziging is beperkt. Ik heb in mijn brief "oordeel Kamer" gegeven, en dat blijft zo.
Het amendement op stuk nr. 104 is van mevrouw Van Veldhoven van D66 en de heer Ronnes van het CDA. In dat amendement wordt verduidelijkt dat onder wegen en vaarwegen ook routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen bedoeld zijn. Ik ben blij met de bijstelling van een eerder amendement, op stuk nr. 51, dat ik had ontraden. Recreatieve infrastructuur is heel belangrijk voor de gezondheid van veel burgers. Het is ook een relevant onderdeel van de fysieke leefomgeving. Het beheer ervan is een relevante taak voor decentrale overheden. Ik heb echter nooit die taak van de decentrale overheden willen overnemen als een nationaal belang, dus lijkt me de verduidelijking in de definitie van infrastructuur prima. Ik ondersteun het amendement.
Het amendement op stuk nr. 105 is ingediend door mevrouw Van Veldhoven. Dit amendement schrapt de beperking tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uit de instructiebevoegdheid van het Rijk. Zoals ik net al in het debat met mevrouw Van Veldhoven zei, is de instructiebevoegdheid er voor situaties waarin een vrij open omschreven opdracht een nadere concretisering vergt. Het gaat daarbij om een invulling van taken. Juist bij open opdrachten als "een goede ruimtelijke ordening" en de opvolger daarvan, "een evenwichtige toedeling van functies aan locaties", is er daarom behoefte aan een instructiebevoegdheid. De bevoegdheid om een instructiebesluit te nemen is bewust beperkt gehouden tot alleen wat er nu in de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet is geregeld. Daarbuiten is ook geen behoefte gebleken aan zo'n instrument. De instructiebevoegdheid hoeft ook niet breder te zijn, want zij is niet bedoeld voor taakverwaarlozing. Daarvoor kennen we instrumenten in de Gemeentewet en in de Provinciewet. Bijvoorbeeld met de Wet revitalisering generiek toezicht, voor interbestuurlijk toezicht, wordt dit versterkt. Over de reikwijdte van de instructiebevoegdheid is in de aanloop naar het wetsvoorstel diepgaand gesproken met de VNG en het IPO. U kent de discussies om er met elkaar uit te komen misschien, of misschien ook niet, maar er zat nog net geen bloed aan de muur, om het maar zo te zeggen. Dat is ook begrijpelijk, want de instructie grijpt in bij de gemeenten. Gezien de gevoelige discussie over de bestuurlijke verhoudingen ontraad ik dit amendement.
De heer Bisschop heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt om de begrenzing aan de uitoefening van bevoegdheden door provincies aan te scherpen. Artikel 2.3 van het wetsvoorstel dwingt provincies meer dan nu tot een terughoudende inzet van de bevoegdheden richting gemeenten en waterschappen. Provincies moeten soms ook een bevoegdheid kunnen uitoefenen als dat doeltreffend of doelmatig is. Dat kan met dit amendement niet meer. Het amendement is ook niet nodig gezien de afspraak tussen de VNG en het IPO hieromtrent. Verder is het wat mij betreft ook strijdig met het beginsel "decentraal, tenzij", want als er geen provinciaal belang is en als het overlaten aan gemeenten niet doelmatig en doeltreffend is, dan dwingt dat tot centralisatie op rijksniveau. Ik ontraad dit amendement dan ook.
De voorzitter:
Gaat het hier om het amendement op stuk nr. 107?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Op stuk nr. 106.
De voorzitter:
Toch op stuk nr. 106. Oké. Het is misschien wel handig om het nummer er voor ons bij te noemen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja, excuus. Ik kom op het amendement op stuk nr. 107, mevrouw de voorzitter. De strekking ervan is: het subsidiariteitsbeginsel moet expliciet van toepassing worden verklaard op de nationale en provinciale omgevingsvisie. Het subsidiariteitsbeginsel is alleen aan de orde als de toepassing van een bevoegdheid of instrument onderdelen van de zorg voor de fysieke leefomgeving aan andere bestuursorganen onttrekt. Bij de vaststelling van de omgevingsvisie is dat niet aan de orde. Het is alleen zelfbindend. Het kan wel zo zijn dat het Rijk of een provincie in de eigen omgevingsvisie iets als een nationaal of een provinciaal belang bestempelt, maar daarmee wordt nog niet getreden in de bevoegdheden van een lager bestuursorgaan. Er moet nog altijd een ander instrument, bijvoorbeeld een instructie- of een projectbesluit, worden ingezet, en daarop is het subsidiariteitsbeginsel dan wel van toepassing. De toepassing van het subsidiariteitsbeginsel is bij de omgevingsvisie dus niet nodig, maar bij een instructie- of projectbesluit is dat wel van toepassing. Ik ontraad dus dit amendement op stuk nr. 107.
De indiener van het amendement op stuk nr. 108 is mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie. Het betreft een technische aanpassing van het amendement op stuk nr. 87. De strekking is niet veranderd. Het oordeel dat ik in de brief heb gegeven, namelijk "ontraden", blijft dus gelijk, met dezelfde motivatie.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 109 van mevrouw Dik-Faber en mevrouw Van Veldhoven, dat betrekking heeft op de artikelen 5.45, 5.46 en 5.49. De strekking ervan is dat uitgangspunten voor oplossingen voor een project vooraf worden aangegeven, dat er een mogelijkheid komt om het bevoegd gezag te vragen om deskundigenadvies over burgerinitiatieven en dat er een plicht komt om te motiveren hoe is omgegaan met de burgerinitiatieven. We hebben uitgebreid met elkaar gesproken over participatie. We hebben afgesproken om te bekijken of we op dit punt tot elkaar kunnen komen. Ik ben blij dat dat gelukt is. Ik deel de opvatting dat alternatieven serieus door derden moeten worden bekeken en dat een steuntje in de rug daar soms bij kan helpen. Duidelijkheid geven over uitgangspunten is transparant. Dat zorgt er ook voor dat burgers weten welke oplossingen een kans maken. Ook een deskundigenadvies kan daarbij helpen. Dit amendement geeft nu wel ruimte voor maatwerk, terwijl tegelijkertijd wordt versterkt dat burgerinitiatieven serieus worden bekeken en een kans moeten kunnen maken. Gisteren twitterde ik nog over een variant van een inloopavond, waarbij je iedereen met oranje hesjes dwars door de natuur zag gaan, in het gebied waar de inspraak over ging. Ik vond dat een leuk voorbeeld van iets wat je nooit van tevoren kunt vastleggen. Ik ondersteun dus het amendement op stuk nr. 109.
Het amendement-Veldman op stuk nr. 110 gaat over de programmatische aanpak. Het amendement verduidelijkt dat de programmatische aanpak het wijzigen en intrekken van vergunningen kan omvatten om te kunnen worden benut voor de uitvoering van het koepelconcept dat wordt ontwikkeld voor het havengebied in Rotterdam. Het koepelconcept biedt ook kansen voor toepassing onder de Omgevingswet. De programmatische aanpak is een van de instrumenten voor de verdeling van de gebruiksruimte. Het programma kan ook uitspraken doen over het al dan niet wenselijk zijn van het wijzigen van voorschriften of het intrekken van vergunningen. Dat is soms nodig, omdat bestaande bedrijven anders gebruiksruimte innemen en er geen ruimte is voor nieuwe. Het amendement verduidelijkt dit. Wetstechnisch is dit niet strikt noodzakelijk. Ik laat het oordeel over dit amendement dan ook aan de Kamer, omdat het ondersteunend is aan wat we al doen.
Dan blijft over het amendement op stuk nr. 111, dat ik nog niet heb gekregen en waarover ik ook nog geen oordeel heb gekregen. Ik hoop dat dit op een later moment nog komt.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik heb een opmerking over het amendement op stuk nr. 110. De minister heeft in haar eerdere betoog toegelicht dat de koepelvergunning in de wet zit. Die wordt nu verduidelijkt met dit amendement. Voor de Partij van de Arbeid is het nog wel belangrijk om te weten of dit instrument ook kan worden ingezet om met een conglomeraat aan bedrijven afspraken te maken tot reductie van de geluidsruimte. Dat kan bijvoorbeeld door te bepalen dat er altijd met best technical means naar gestreefd moet worden om de gebruiksruimte niet op te rekken maar juist te reduceren.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Als een groep partijen probeert te komen tot een gezamenlijke vergunningaanvraag en zich meldt bij het bevoegd gezag, kan het bevoegd gezag altijd zeggen: wij zijn best bereid om een en ander te doen, mits dat past binnen ons eigen beleid. Als het eigen beleid is dat bijvoorbeeld de hoeveelheid geluid of de uitstoot omlaag moet, zou dat dus kunnen. Een goed voorbeeld is de haven van Rotterdam, die zichzelf eraan gebonden heeft dat zoveel procent van de goederen per trein moet worden gevoerd, zoveel procent over het water en zoveel procent over de weg. Men heeft dus zelf afspraken gemaakt over de bijdrage aan de verbetering van de leefomgeving. De gemeente kan natuurlijk geen eisen stellen aan een koepel die zij niet aan individuele bedrijven zou stellen, want dan zou het een soort chantagemechanisme gaan worden. Maar dat bedoelt de heer De Vries ook niet, denk ik.
Voorzitter, ik wil het hier bij laten in afwachting van het amendement op stuk nr. 111.
De voorzitter:
Dank u wel. We zijn aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de minister.
De vergadering wordt van 20.10 uur tot 20.17 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de derde termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef de heer Veldman namens de VVD-fractie het woord. Zoals afgesproken, volgen we de sprekersvolgorde van het wetgevingsoverleg.
De heer Veldman (VVD):
Voorzitter. Vanavond ronden we de bespreking van de Omgevingswet af. Laat ik om te beginnen opnieuw een compliment uitdelen aan de minister en haar ambtenaren voor de gigantische klus die geklaard is. Petje af voor de helderheid en de overzichtelijkheid van zowel de wet zelf als het doorlopen proces tot nu toe.
We hebben er in de eerste twee termijnen al nadrukkelijk bij stilgestaan: het huidige omgevingsrecht is te ingewikkeld, kent stroperige processen en past niet meer bij de flexibiliteit die de huidige tijd vraagt. Ik herhaal nog maar eens een paar voorbeelden. Er waren 1.000 vergunningen nodig voor de verlenging van de A15, een stukje snelweg van 35 kilometer tussen het Vaanplein en de Maasvlakte. In mijn eigen stad Nijmegen waren er voor de tweede brug over de Waal, een brug van 1,4 kilometer lang, 148 vergunningen nodig. Dat is 1 vergunning per 10 meter. Dat toont aan dat het anders kan en moet.
Hoogste tijd dus voor een vergaande vereenvoudiging van de wet- en regelgeving: van 26 wetten terug naar 1 Omgevingswet en van 120 Algemene Maatregelen van Bestuur terug naar 4. De Omgevingswet die er nu ligt, is de fundering voor het nieuwe omgevingsrecht. Veel zal nog uitgewerkt worden in de 4 AMvB's. Ook voor die 4 AMvB's geldt wat de VVD betreft het principe dat vereenvoudiging en minder regels voorop moeten staan. De VVD wil hiervoor graag de vinger aan de pols houden. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een van de vier verbeterdoelen van de stelselherziening van het omgevingsrecht het vergroten is van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht;
van mening dat een vermindering van de regeldruk daaraan een essentiële bijdrage kan leveren;
overwegende dat pas bij de uitwerking van de regelgeving in de AMvB's (Algemene Maatregel van Bestuur) duidelijk wordt welk concreet effect deze uitwerking op de regeldruk kan hebben;
verzoekt de regering, het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) opnieuw te consulteren ten aanzien van de financiële effecten van de uitvoeringsregelgeving op de regeldruk en de Tweede Kamer te informeren over de conclusies van Actal,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Eén vraag, mevrouw Van Tongeren.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Het betoog was net dat deze wet het omgevingsrecht zo enorm veel vereenvoudigt en simpeler maakt. In de motie wordt verzocht om te onderzoeken of dat wel zo is. Weet mijn collega nu dat deze wet het zo veel eenvoudiger maakt, of twijfelt hij daar enorm aan?
De heer Veldman (VVD):
Ik twijfel daar niet aan, maar wil graag de vinger aan de pols houden. Als Actal over iets wat in de AMvB's terechtkomt eventueel constateert dat het een tandje scherper zou kunnen, dan heb ik daardoor dat advies, dat beeld. Mevrouw Van Tongeren weet net als ik dat er in die AMvB's nog veel geregeld moet worden. Ik wil aan de voorkant met elkaar zekerstellen dat de Tweede Kamer er op een goede manier over geïnformeerd wordt dat de regeldrukvermindering waarnaar wij streven, daadwerkelijk plaatsvindt. Dat kan Actal op een goede manier doen, zoals het bij andere zaken al eerder heeft laten zien.
In de tweede termijn heb ik al even met de minister gewisseld hoe wij aankijken tegen de eenloketgedachte. Het was inderdaad niet mijn bedoeling om verantwoordelijkheid over te dragen van het ene naar het andere bestuursorgaan, maar wel om ervoor te zorgen dat de aanvrager op een goede manier bediend wordt. Dat wordt hij als hij niet van het kastje naar de muur wordt gestuurd en er een warme overdracht plaatsvindt van het ene naar het andere bestuursorgaan. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij daarop zal sturen richting provincies en gemeenten. Ik wil haar vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat soort overleggen, zodat wij kunnen terugzien dat de gedachte die we met elkaar delen over hoe dat ene loket zou moeten functioneren, bewerkstelligd wordt.
In de eerste termijn heb ik aangegeven dat de wet zoals die is aangeboden aan de Kamer, een zeer liberale wet is. Met een aantal amendementen wil de VVD nog een paar dingen iets verder aanscherpen. Ik zal hier vandaag nog een aantal moties aan toevoegen.
Artikel 219 van de Gemeentewet stelt dat belastingen op lokaal niveau niet afhankelijk gemaakt mogen worden van inkomen, winst of vermogen. Daarom is het de VVD een doorn in het oog dat dit met bijvoorbeeld de rioolheffing wel gebeurt, doordat deze gekoppeld wordt aan de WOZ-waarde. Hierdoor betalen alleen huiseigenaren voor het riool, in plaats van alle gebruikers. Dat past niet bij de gedachte dat de vervuiler dient te betalen, die ook in deze Kamer gedeeld wordt. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er gemeenten zijn die een onderscheid maken tussen kopers en huurders in het bijdragen via heffingen voor algemene publieke voorzieningen zoals het riool en de afvalstoffen;
constaterende dat regels aangaande de rioolheffing geregeld zijn in de Gemeentewet en regels ten aanzien van afvalstoffenheffing in de Wet milieubeheer;
van mening dat het onderscheid maken tussen kopers en huurders voor algemene publieke voorzieningen zoals het riool vanuit het beginsel "de vervuiler betaalt" niet wenselijk is;
voorts constaterende dat in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen;
verzoekt de regering, middels een aanpassing van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet te bewerkstelligen dat een gemeentelijke belasting c.q. heffing ten behoeve van een algemene voorziening zoals het riool niet afhankelijk mag worden gesteld van het eigendom van een aangesloten object, maar via het ingezetenschap (met uitzondering van diegenen die bijvoorbeeld niet op riool zijn aangesloten) geregeld moet worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
U mag één vraag stellen over de ingediende motie, mocht dat van belang zijn voor uw stemgedrag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik vraag mij af of de heer Veldman met deze motie bij dit debat wel aan het juiste adres is. Moet dit onderwerp niet behandeld worden bij de wet waarin hij een wijziging verwacht? Volgens mij heeft dit niets met de Omgevingswet te maken.
De heer Veldman (VVD):
Ik heb moeten constateren dat heffingen voor voorzieningen als het riool, maar ook de afvalstoffenheffing, voor een deel geregeld zijn in de Gemeentewet, en voor een deel in de Wet milieubeheer. We spreken vandaag over de Omgevingswet, die ook een element rondom het riool bevat. Mij lijkt dit een gepast moment om een oproep te doen aan het kabinet om uiteindelijk in de Gemeentewet te regelen dat geen onderscheid meer gemaakt kan worden tussen mensen die een huis in eigendom hebben en mensen die in een huurhuis wonen.
De heer Houwers (Houwers):
Als ik het goed heb, is de VVD een partij die zowel op lokaal, provinciaal als landelijk gebied bestuurlijk vertegenwoordigd is. Ik dacht dat die partij altijd vond dat de verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de burger geregeld moesten worden. Wat brengt de heer Veldman er nu toe om deze motie in te dienen? Heeft hij geen vertrouwen in zijn bestuurders op lokaal niveau? Dat is toch eigenlijk van de gekke? Of ben ik iets kwijtgeraakt?
De heer Veldman (VVD):
Het klopt dat de VVD als partij, en de leden van de VVD in deze Kamer op meerdere niveaus vertegenwoordigd zijn, in tegenstelling tot andere leden in deze Kamer. Het gaat ons erom dat we ons aan de wet houden. Artikel 219 van de Gemeentewet stelt dat heffingen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van het inkomen, de winst of het vermogen. In de praktijk zien we dat dit wel gebeurt. Als je mensen op basis van bezit of vermogen belast — een huis is vermogen — ben je oneigenlijk bezig. In de praktijk wordt hier niet goed mee omgegaan. We hebben in de praktijk ook gezien dat er juridische procedures over gevoerd zijn, waarbij dit niet scherp is gemaakt. Wij willen dit nu wel scherp maken. Heffingen voor het riool of voor afvalstoffen moeten worden toegepast indachtig hetgeen de meerderheid van deze Kamer volgens mij dadelijk ook wil, namelijk op basis van het principe "de vervuiler betaalt". Dat kan dan dus niet via het eigendom geschieden, maar via het gebruik.
De voorzitter:
De antwoorden horen echt kort te zijn.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De motie klinkt heel sympathiek. Ook de ChristenUnie staat voor het principe "de vervuiler betaalt". Toch staat mijn naam niet onder de motie, omdat we bij nadere beschouwing en verdere doordenking van de motie tot de overtuiging zijn gekomen dat dit een enorme lastenverzwaring voor de huurders betekent. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?
De heer Veldman (VVD):
Dat is zeker niet de bedoeling. Door sommigen wordt gesteld dat het probleem zich vanzelf oplost, omdat dit aan huurders wordt doorberekend in de huur. Daarvan heb ik vaak ook op lokaal niveau gezegd dat dit in de praktijk niet altijd zo werkt. De rioolheffing gaat soms met wel 20% per jaar omhoog en in het jaar daarna weer met 15% omlaag. Dat kan niet altijd een-op-een verrekend worden in de huur. Als wij dit op een structurele manier doen met een heffing op basis van het gebruik, dan kan het effect zijn dat, daar waar het nu verrekend is in de huurprijs, de huurprijs daalt.
Ik was gebleven bij het uitgangspunt dat de wet eenvoudig en beter moet worden. Dit uitgangspunt wordt op veel punten bereikt, maar zou volgens de VVD nog beter kunnen door het introduceren van een koepelconcept. De minister heeft aangegeven dat het in de wet geregeld is en dat het in de praktijk kan. Ik heb er goed naar gezocht, maar ik heb het niet scherp genoeg kunnen vinden. Sterker nog, het woord "koepel" is noch in de wet, noch in de memorie van toelichting te vinden. Daarom heb ik een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat wij het koepelconcept op een goede manier borgen. Ik denk dat industriële complexen, zodat de Rotterdamse haven of Chemelot Site in Limburg, dat de minister noemde, baat hebben bij een integrale gebiedsaanpak. Zowel voor bedrijven als voor bewoners geeft dat helderheid over de vestigingsmogelijkheden en de te behouden omgevingskwaliteit.
De VVD wil ook in stedelijk gebied meer ruimte geven voor maatwerk en een integrale gebiedsbenadering. In bepaalde stedelijke gebieden waar ook nog bedrijvigheid is, zouden mensen graag willen wonen, ook al is er sprake van een overschrijding van milieunormen. De VVD geeft lagere overheden graag de mogelijkheid om hier keuzes in te maken door de mogelijkheid te scheppen van permanente afwijking van milieunormen in bepaalde gebieden. Ik heb hierover een amendement ingediend, maar ik kom ook met een motie die richting geeft aan de uitwerking van dat amendement.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij transformatie van gebieden soms niet aan alle milieunormen voldaan kan worden terwijl er vanwege goede ligging wel een aantrekkelijk woonmilieu kan worden gerealiseerd;
constaterende dat milieunormen dan in de weg kunnen staan aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen;
constaterende dat de huidige regeling voor ontwikkelingsgebieden in de Crisis- en herstelwet en de regeling van de Interimwet stad-en-milieubenadering niet zichtbaar terugkeren in het voorstel voor de Omgevingswet;
overwegende dat ook in toekomstige gevallen een bredere belangenafweging gemaakt moet kunnen worden door de gemeenteraad, waarbij soms ook permanente afwijking van milieunormen aan de orde kan zijn;
verzoekt de regering om in het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving een regeling op te nemen die voorziet in de afwijkingsmogelijkheden naar analogie van de regeling voor ontwikkelingsgebieden in de Crisis- en herstelwet en de regeling van de Interimwet stad en milieubenadering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
De Crisis- en herstelwet is van het Rijk. Hiermee zouden gemeenteraden dus tweederangshuisvesting voor tweederangsburgers kunnen gaan organiseren. Het is hartstikke goedkoop, maar je zit dan ook wel met een hogere uitstoot, met meer lawaai of met een ander probleem. Is dat nou echt wat mijn collega voorstelt? Wil hij niet langer één basisniveau voor alle inwoners? Wil hij een tweederangsniveau voor inwoners met waarschijnlijk ook een lagere huur?
De heer Veldman (VVD):
Het is jammer dat mevrouw Van Tongeren dit zo ziet, want ik heb het over die locaties waar unieke mogelijkheden liggen om nog woningbouw te realiseren. Het gaat niet per se om goedkope woningen, sterker nog, misschien gaat het wel om heel dure woningen. Er zijn gebieden waar mensen heel graag willen wonen, maar waar aan de rand misschien ook nog bedrijvigheid zit, bedrijvigheid die daar niet weggaat en misschien zelfs nog wil groeien. Op onderdelen loop je dan aan tegen bestaande grenzen. Ik denk dat wij met elkaar gemeenten de ruimte moeten geven, zoals wij die nu ook in de Crisis- en herstelwet hebben, om maatwerk toe te passen, om lokaal de afweging te kunnen maken: dit gebied is zo uniek, daar willen wij toch woningbouw ontwikkelen en de bestaande bedrijvigheid de kans geven om te blijven zitten en groeien.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik vind het best een interessant idee. Je kunt ook denken aan mensen die bijvoorbeeld buitendijks willen wonen in een prachtig rivierengebied. Die kunnen dan niet op dezelfde bescherming rekenen als wanneer zij achter de dijk zouden wonen. Daar zijn nu allerlei belemmeringen voor. Wij willen mensen natuurlijk ook een klein beetje tegen zichzelf in bescherming nemen. Daarvoor zijn de regels in principe opgesteld. Hoe wordt in het voorbeeld van de heer Veldman beoordeeld of mensen ook echt weten waar zij voor kiezen?
De heer Veldman (VVD):
Het is aan de lokale bestuurders om de afweging te maken of het in dat gebied wordt toegestaan. Dat kan op basis van adviezen van anderen, maar ook bijvoorbeeld op basis van het advies van een waterschap, zoals in het voorbeeld van mevrouw Van Veldhoven. Het gaat niet om wat een individu daarin wil, maar om de afweging van lokale bestuurders, een college van B en W en een gemeenteraad ten aanzien van terrein. In sommige gemeenten zien we oude industrieterreinen, die nagenoeg leeg zijn en waar prima woningbouw kan plaatsvinden, maar waar aan de rand toch nog bedrijvigheid zit. Die bedrijvigheid blijft en dan kan die locatie zich heel goed lenen voor woningbouw.
De heer Houwers (Houwers):
Zou het niet zuiverder zijn om de grenswaarden dan ter discussie te stellen? Dan hebben we het over algemene maatregelen, zaken waar wij over gaan. Mijn subvraag is hoe het mogelijk is dat de heer Veldman de gemeenten die ruimte om zelf allerlei besluiten te nemen hier wel geeft, terwijl hij daar twee moties geleden heel anders over dacht. Toen had hij niet zo veel vertrouwen in de lokale bestuurders. Of zie ik dat ook weer verkeerd?
De heer Veldman (VVD):
Dat laatste ziet de heer Houwers zeker verkeerd. Ik heb hem zojuist al uitgelegd dat in de Gemeentewet voorwaarden zijn opgenomen voor de wijze waarop heffingen tot stand mogen komen. In de praktijk zien wij dat lokale bestuurders zich niet altijd aan de regels houden. Ik wil juist niet de algemene normen aanpassen. Dan zou je namelijk generiek, over heel Nederland, de milieunormen oprekken. Daar zou mevrouw Van Tongeren ook niet blij mee zijn. Dat is nu precies wat we niet willen. We willen het voor die unieke locaties in gemeenten mogelijk maken om maatwerk toe te passen en om af te wijken van de generieke regel die we voor de rest van het land wel hebben, omdat we Europees of landelijk een norm gesteld hebben voor wat we fatsoenlijk vinden qua milieugebruiksruimte.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik kan mij er wel iets bij voorstellen als de heer Veldman spreekt over unieke terreinen. Ik denk daarbij aan het Hembrugterrein of oude spoorweglocaties. We hebben natuurlijk het voorbeeld in het buitenland met Hamburg, waar via deze systematiek een prachtig woonmilieu is gerealiseerd waar iedereen prettig woont. Maar dat is maar een heel beperkt aantal plekken waar je heel zorgvuldig naar moet kijken. Als de heer Veldman dat bedoelt, denk ik iets milder over zijn motie dan met de uitleg door mevrouw Van Tongeren.
De heer Veldman (VVD):
Dat is precies wat ik bedoel. Het voorbeeld van het Hembrugterrein in Zaanstad dat de heer De Vries aanhaalt, valt nu onder de Crisis- en herstelwet. Ik wil graag dat wij dat ook op een fatsoenlijke manier kunnen regelen in de Omgevingswet. Ik ben het met hem eens dat we dat niet overal moeten gaan doen. Dat is ook precies het antwoord dat ik de heer Houwers gaf. Ik wil niet generiek normen gaan aanpassen, maar wel de mogelijkheid creëren voor die unieke locaties die we in sommige steden hebben.
Ik had een motie voorbereid over de Laan van de Leefomgeving, want dat is een essentiële pijler onder de herziening van het omgevingsrecht. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat de Kamer jaarlijks geïnformeerd zal worden over de voortgang van het inrichten van de Laan van de Leefomgeving, zodat we in deze Kamer kunnen volgen of een en ander zich goed ontwikkelt en of de goede stappen worden gezet, ondanks alle valkuilen bijvoorbeeld in ICT.
Met mij hebben velen in de dagelijkse praktijk inmiddels moeten constateren dat de Ladder van duurzame verstedelijking zijn doel voorbijschiet en averechtse gevolgen heeft. Er is sprake van onnodig veel onderzoek en juridisch gesteggel. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij deze waarneming in de evaluatie wil meenemen en op een later moment wil kijken wat zij daaraan kan doen. Toch dien ik een motie in, omdat ik wel wat stappen aan de voorkant gezet wil hebben. Ik wil niet wachten tot de evaluatie, maar stappen zetten daar waar dat nu mogelijk is.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er kritiek is op de werking van de ladder voor duurzame verstedelijking;
constaterende dat uit een monitor van het PBL blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking amper wordt toegepast;
constaterende dat er een evaluatie plaatsvindt van de ladder voor duurzame verstedelijking welke uiterlijk begin 2017 wordt opgeleverd;
overwegende dat dit weinig ruimte laat om een gewijzigde ladder voor duurzame verstedelijking mee te nemen in de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet;
verzoekt de regering, in te zetten op een versimpeling van de ladder voor duurzame verstedelijking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ook deze motie roept vragen op. Bedoelt de heer Veldman dat gemeenten eerder nee moeten zeggen en niet moeten vluchten in onderzoek? Als hij dat bedoelt, vind ik het een heel positieve motie.
De heer Veldman (VVD):
Nu wordt er in de praktijk om onderzoek na onderzoek gevraagd, maar gemeenten moeten juist eerder ofwel ja ofwel nee zeggen. Ze moeten niet pas na onderzoek, na onderzoek, na onderzoek tot een afweging komen. Op die manier wordt iedereen vooral heel erg lang beziggehouden en ontstaat er bovendien vaak gesteggel over de waarden van die rapporten. Een snel ja of een snel nee is in de praktijk vaak veel beter.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Er valt zeker een en ander te zeggen over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Mijn fractie heeft hierover dan ook zelf een motie voorbereid. Is het niet veel beter om in te zetten op het verbeteren van het instrument dan de route te kiezen die de VVD-fractie nu voorstelt? Als we het instrument met elkaar verbeteren door die stappen in te bouwen die ervoor zorgen dat het een goed instrument wordt om te komen tot duurzame keuzes, hebben gemeenten veel meer aan ons. Ze gaan het instrument dan ook vanzelf veel vaker gebruiken.
De heer Veldman (VVD):
Ik ben het er helemaal mee eens dat het instrument verbeterd moet worden. Ik heb het in de motie omschreven als het versimpelen van de huidige ladder. Als we elkaar kunnen vinden op het standpunt dat een versimpeling ook een verbetering kan zijn, zouden we het zomaar met elkaar eens kunnen worden.
De heer Ronnes (CDA):
Op zichzelf kan ik de denklijn van de heer Veldman volgen, maar de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de jurisprudentie ook gebruikt om genomen besluiten in gerechtelijke procedures toe te wijzen of niet toe te wijzen. Stel dat een provincie poogt om een ontwikkeling tegen te gaan, welke juridische mogelijkheid heeft men daar dan om dat te bewerkstelligen anders dan via de Ladder van de duurzame verstedelijking?
De heer Veldman (VVD):
Dat is de reden waarom ik de minister oproep om nu al stappen te zetten om de ladder te versimpelen. U verwijst terecht naar de jurisprudentie rond de ladder. Overigens heeft die jurisprudentie er niet toe geleid dat het gebruik van de ladder eenvoudiger is geworden. De bedoeling was zo eenvoudig, namelijk een eenvoudige check of een gebied wel of niet geschikt is voor de ontwikkelingen waar men naar op zoek is of dat er andere gebieden beschikbaar zijn die daarvoor beter geschikt zijn. Dat laatste zou kunnen betekenen dat er niet een nieuw terrein ontwikkeld hoeft te worden. Dat is precies wat ik beoog: versimpelen en die ingewikkelde jurisprudentie terugdringen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Veldman (VVD):
De VVD is van mening dat initiatiefnemers nog te vaak achteraf te horen dat hun plannen niet door kunnen gaan. Dat gebeurt dan op basis van veel te gedetailleerd vastgestelde eisen van welstand. Van deze smaakpolitie moeten we anno 2015 echt afscheid durven nemen. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Omgevingswet gemeenten de mogelijkheid biedt om een adviescommissie in te stellen (art 17.9);
van mening dat aan het eind van de planvorming in detail beoordelen of aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan minder goed past in de geest van de Omgevingswet, namelijk zo veel mogelijk overleg aan de voorkant;
constaterende dat initiatiefnemers bij een vergunningaanvraag reeds moeten aangeven hoe belanghebbenden en omwonenden bij een aanvraag zijn betrokken;
verzoekt de regering om in het implementatietraject van de Omgevingswet gemeenten te stimuleren de adviescommissie (zoals genoemd in art 17.9) ook in te zetten om initiatiefnemers aan de voorkant van het proces te adviseren en uit te dagen om hun plannen met zo veel mogelijk kwaliteit en consensus te realiseren en het welstandstoezicht achteraf geleidelijk af te bouwen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Veldman (VVD):
Met deze laatste motie die beoogt uit te gaan van kwaliteit in plaats van dichtgetimmerde regelgeving, rond ik af. Ik heb het al in eerste termijn gezegd: de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog laat zich beschrijven in drie verschillende perioden: van wederopbouw naar Deltawerken naar bureaucratie.
De eerste periode is de vastberadenheid en absolute noodzaak van de wederopbouw. De noodzaak, de saamhorigheid en de dankbaarheid voor ingenieurs hebben in die eerste jaren tot veel resultaten geleid. De tweede periode, na de watersnoodramp, begon met de Deltawerken. Nieuwe technieken werden toegepast en de resultaten kennen we. Lees de kranten er uit die tijd maar eens op na, vraag een plannenmaker of een bestuurder uit die tijd hoe hij zich voelt en de sfeer is er eentje van het overwinnen van de natuurelementen, een gevoel van euforie.
De laatste stap is ingezet vanaf de jaren tachtig. De opkomende welvaart zorgt ervoor dat we de normen voor de gezondheid en de veiligheid van de mensen en later ook die voor de flora en fauna aan de lopende band in wetgeving opnemen. Daar is op zichzelf niets mis mee, maar het wordt allemaal wel erg luxe en tegelijkertijd heel erg ingewikkeld. Vraag nu een plannenmaker maar eens waar hij trots op is als er een weg, een wijk of een centrum is opgeleverd. Hij zal zeggen: we hebben jaren van procedures overleefd, we hebben tegenstand overwonnen, regelgeving en andere obstakels overwonnen en het is ons gelukt, we kunnen eindelijk gaan bouwen. Geen woord over de vraag of de ontwikkeling mooi, goed of gewenst is. Dat is een trieste constatering.
Maar met de nieuwe Omgevingswet en een goede vertaling ervan in AMvB's zal op dezelfde vraag aan een initiatiefnemer over vijf jaar het antwoord zijn: we hebben met betrokkenen en andere belanghebbenden hier een fantastisch mooi plekje in Nederland gecreëerd, een plek waarvoor gebruikers zich verantwoordelijk voelen en waar zij onderdeel van zijn, een plek die nog jaren van grote betekenis zal zijn voor de mensen die er wonen, werken en leven. Zo'n antwoord is wat mij betreft de ambitie die wij moeten hebben. Zo'n antwoord zullen wij ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet krijgen.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Voorzitter. Net als mijn collega maak ik de minister en haar team complimenten voor de gigantische hoeveelheid werk die verzet is om deze wet tot stand te laten komen en vooral voor het overleg met alle eigenwijze Kamerleden om tot een redelijke amendering te komen.
Zowel in eerste als in tweede termijn heb ik gezegd dat de Partij van de Arbeid positief is over de Omgevingswet. De wet bundelt het woud van verschillende wetten en regelingen in één overzichtelijke wet met vier uitvoeringsregelingen. Eenvoudiger en inzichtelijker maken van het omgevingsrecht is belangrijk. De eerste maatschappelijke doelstelling van de wet, het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een gezonde omgevingskwaliteit vinden wij een aanwinst. Ook de bevordering van gebiedsgerichte integrale ontwikkeling en vroegtijdige betrokkenheid van belanghebbenden juichen wij toe. Wij denken dat op deze manier beter, creatiever en duurzamer oplossingen gevonden kunnen worden voor knelpunten die ontstaan door intensief gebruik in ons kleine en volle land.
Waar wij niet positief over zijn, is over hoofdstuk 12 van de wet die over het grondbeleid gaat. Alles blijft bij het oude. Naar onze mening kan dat niet na de grote vastgoedcrisis. Wij vinden dat een gedegen discussie hierover nodig bij de uitvoeringswet grondexploitatie en dat het kabinet voorafgaand daaraan moet reageren op adviezen van de VROM-raad, de Rli, de commissie Huizenprijzen en door de Kamer aangenomen motie-Paulus Jansen c.s. over het recht op zelfrealisatie. In eerste termijn heb ik hierover al een motie aangekondigd en hier is zij dan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het wetsvoorstel Omgevingswet bepalingen bevat over grondexploitatie;
overwegende dat na het debat op 11 maart 2014 over het rapport van de tijdelijke commissie Huizenprijzen de motie-Paulus Jansen/Koolmees/Monasch over onderzoek naar de effecten van zelfrealisatie (33194, nr. 12) is aangenomen waarin de Kamer vraagt om de effecten van zelfrealisatie grondig te onderzoeken en te delen met de Kamer;
overwegende dat in de brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 1 april 2015 te kennen is gegeven dat op dit moment onderzoek loopt naar de in de motie genoemde onderwerpen en dat de minister verwacht de Tweede Kamer in de zomer over de resultaten van het onderzoek te kunnen informeren;
verzoekt de regering om aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek bedoeld in de motie-Paulus Jansen c.s. na te gaan of de bepalingen uit het wetsvoorstel voor de Omgevingswet over de grondexploitatie aanvulling of herziening behoeven om de werking van de wettelijke bepalingen voor de uitvoeringspraktijk te verbeteren, en deze zo nodig via de aanvullingswet grondeigendom door te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Naast de transitie in het sociale domein betekent de Omgevingswet een transitie in het fysiek domein. Ook hier krijgen gemeenten meer taken en bevoegdheden waardoor er meer maatwerk geleverd kan worden. Dat is hard nodig want de regionale verschillen in Nederland nemen steeds verder toe. Initiatiefnemers kunnen makkelijker sneller en goedkoper hun plannen realiseren. Ook dat is winst. Nu het weer beter gaat met de economie hoopt de Partij van de Arbeid dat er daarmee ook makkelijker banen bij zullen komen.
Na de bespreking in eerste en tweede termijn hebben wij het vertrouwen dat het moet kunnen lukken om Nederland met de Omgevingswet mooier te maken. Ten eerste zal de Natuurbeschermingswet onderdeel worden van de Omgevingswet. Deze wet bevat veel elementen uit onze samen met GroenLinks en D66 ingediende initiatiefnota Mooi Nederland, waar wij nog steeds trots op zijn.
Ten tweede verwachten wij voor wat bouwen en inrichten betreft veel van advisering vooraf. Dat kan als de in artikel 17.9 genoemde adviescommissie door gemeenten ingezet wordt om initiatiefnemers te verleiden, hun project te realiseren met zo veel mogelijk zorg en kwaliteit. Het amendement op stuk nr. 80 van de ChristenUnie geeft meer structuur aan die commissie. Collega Veldman heeft mede namens de PvdA zojuist een motie ingediend om de commissie vooral aan de voorkant van het planproces een stevige rol te geven. Het is een beetje teleurstellend dat de minister het amendement op stuk nr. 108 van de SP, dat gaat over een excessenregeling, een soort vangnet voor al die vrijheid voor gemeenten die er nu komt, ontraadt. Ik geef haar in overweging om daar toch nog een keer goed over na te denken.
Ook moet het met deze wet gaan lukken om plannen met meer draagvlak te realiseren door bewoners en maatschappelijke organisaties vanaf het begin van het planproces te betrekken en meer invloed te geven. De Partij van de Arbeid denkt dat dit laatste nog een extra impuls kan krijgen door ook initiatiefnemers verantwoordelijk te maken voor het vroegtijdig in het proces betrekken van omwonenden en maatschappelijke organisaties. Vroegtijdig, dus op het moment dat er nog alternatieven mogelijk zijn. Met ons amendement op stuk nr. 39 wordt dit geborgd. Met ons amendement op stuk nr. 62 krijgt het Verdrag van Aarhus een plek in de wet. Er komt meer ambitie in de wet als ons amendement op stuk nr. 71 wordt aangenomen. Dat amendement zorgt ervoor dat artikel 21 van de Grondwet in de wet geplaatst wordt. Dit artikel stelt dat het beleid zich niet alleen moet richten op behalen en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit, maar ook op het stapsgewijs en per saldo verbeteren.
De milieubeginselen zijn bij de tweede nota van wijziging in de wet gekomen, gekoppeld aan de omgevingsvisies. Met de overname van het amendement op stuk nr. 97 van de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid, moeten ook gemeenten een omgevingsvisie maken en is geborgd dat ook zij de milieubeginselen als uitgangspunt voor hun beleidscyclus moeten nemen. Bij instemming met ons amendement op stuk nr. 70 wordt geregeld dat de milieubeginselen straks ook zullen doorwerken in de Algemene Maatregelen van Bestuur. Naar ons idee is dit een essentiële aanpassing.
De Partij van de Arbeid zal vrijwel alle adviezen van de minister, zoals we die tot nu toe kennen, volgen. Dit lukt nog niet helemaal bij het amendement op stuk nr. 98, het door de Partij van de Arbeid mede ondertekende amendement van de ChristenUnie over de toegankelijkheid van de openbare ruimte voor mensen met een functiebeperking. Wij vinden dat de afspraken in het regeerakkoord om nu eindelijk het verdrag te ratificeren, vragen om verankering van toegankelijkheid in de Omgevingswet. Ook het College voor de Rechten van de Mens heeft bepleit om toegankelijkheid in de Omgevingswet te borgen. Als we dit goed hebben afgesproken in het regeerakkoord, kan ik mij niet voorstellen dat de minister nu zegt dat die ratificering eerst moet plaatsvinden voordat we het een plek geven in de wet. Ik heb er vertrouwen in dat afspraken uit het regeerakkoord worden nagekomen. Ik ben natuurlijk bereid om nog in discussie te gaan over de manier waarop we het een plek geven en om eventueel na te denken of het amendement nog iets aangepast moet worden.
Ook het amendement op stuk nr. 64, over de toegankelijkheid van gebouwen, is in dit verband van belang. Wij willen borgen dat na instemming van de Kamer met het wetsvoorstel tot ratificatie van het betreffende VN-verdrag, dit verdrag ook daadwerkelijk een plek krijgt in de Omgevingswet. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het regeerakkoord is opgenomen dat het verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten in deze regeerperiode zal worden geratificeerd;
overwegende dat al jaren wordt gestreden voor betere toegankelijkheid van gebouwen voor mensen met een functiebeperking;
overwegende dat inmiddels een wetsvoorstel (33993) tot het ratificeren van het VN-verdrag aan de Kamer is gestuurd;
verzoekt de regering, dit VN-verdrag na ratificering bij de invoeringswet op te nemen in artikel 4.20 van de Omgevingswet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat wij de vele amendementen van de ChristenUnie over bijvoorbeeld de m.e.r. en over kleinere, procedurele aspecten niet zullen steunen, is niet omdat we geen respect hebben voor het vele werk dat daarin is gestoken of omdat we het oneens zouden zijn met de strekking van al die amendementen. Wij delen bijvoorbeeld de mening dat bij een integrale wet ook een integraal toetsingsinstrumentarium hoort, en voelen mee met het amendement op stuk nr. 83 om in de huidige uitvoeringspraktijk te spreken over een "omgevingseffectrapportage". De minister voert juridische argumenten om het amendement te ontraden. Wij willen graag weten of het nu echt zo scherp ligt. Liever willen wij de discussie over de m.e.r. voeren op het moment dat de nieuwe EU-richtlijn moet worden geïmplementeerd. Dan kunnen alle punten op de i worden gezet.
In eerste en tweede termijn hebben wij een lans gebroken voor het opnemen van een haakje in de wet, dat de mogelijkheid biedt om bij sterke aanwijzingen van een verhoogd gezondheidsrisico, bijvoorbeeld in gevallen van Q-koorts of vogelgriep, een vergunning te kunnen aanhouden, weigeren of vernietigen. De minister heeft in tweede termijn ondersteuning toegezegd om te zoeken naar een mogelijkheid om dit haakje op een daarvoor geschikte plek in de wet aan te brengen. Dit heeft veel inzet en spanning veroorzaakt, maar het is gelukt. Collega's van D66 en de SP gaan nog twee amendementen indienen waarmee naar mijn mening voldoende is geborgd dat op het moment dat het echt spannend wordt met de gezondheid, de gemeente kan ingrijpen.
Om ervoor te zorgen dat gemeenten in staat zijn om straks goed in te schatten of er sprake is van verhoogde gezondheidsrisico's, ook in gevallen van cumulatie van bronnen, vinden wij het van belang dat de nieuwe door het RIVM uitgevonden milieugezondheidsrisico-indicator verder wordt ontwikkeld. Wij dienen daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een Milieu-GezondheidsRisico (MGR)-indicator ontwikkelt, een scoringsinstrument dat risico's van diverse lokale omgevingsfactoren voor milieu en gezondheid in dezelfde eenheid kan uitdrukken;
overwegende dat hiermee een vrijwillig instrument beschikbaar kan komen waarmee integraal het risico op gezondheidseffecten door milieufactoren op lokaal niveau kan worden ingeschat en dat met dit instrument ook een beeld van de gevolgen van opeenstapeling van omgevingsfactoren kan worden verkregen;
overwegende dat de MGR wordt ontwikkeld om afwegingen voor het nemen van maatregelen in de leefomgeving te vergemakkelijken;
overwegende dat de MGR nu nog in een experimentele fase zit en alleen kijkt naar luchtkwaliteit en geluid;
verzoekt de regering om de verdere ontwikkeling van de MGR krachtig te ondersteunen, zodat een breed en gebruiksvriendelijk instrument ontstaat, waarmee gemeenten gezondheidsrisico's beter kunnen meenemen in hun besluitvorming,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Hoeveel moties hebt u nog, mijnheer De Vries?
De heer Albert de Vries (PvdA):
Nog een paar, voorzitter.
De voorzitter:
Dan moet u heel snel zijn.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Het is van groot belang in het kader van de gezondheid dat de veilige drinkwatervoorziening is geborgd. Met het amendement op stuk nr. 103 krijgt dit een plek in de wet. Over de verhoudingen tussen overheden, met name tussen gemeenten en provincies, is veel gesproken. Gelukkig zijn ze er zelf onderling uitgekomen. Wij zijn daar blij mee. Het primaat ligt bij de gemeenten. Pas als die er niet uitkomen, kan de provincie ingrijpen. Onze amendementen op stuk nr. 35 en op stuk nr. 37 hebben vooral tot doel om te benadrukken dat gemeenten eerst alle kans moeten krijgen om er zo nodig gezamenlijk en eventueel in regionaal verband uit te komen voordat de provincie ingrijpt. Er mag geen twijfel over bestaan dat als de gemeenten er samen niet in slagen, de provincie wel moet kunnen ingrijpen door bijvoorbeeld een instructie te geven. Wij hebben geen behoefte aan amendementen die de afspraken tussen de overheden verder inkaderen. Wij vinden het jammer dat de mogelijkheid van overname van de bevoegdheid van de gemeente door de provincie niet in de wet is opgenomen. Het amendement van de ChristenUnie op stuk nr. 90 herstelt dat, maar wordt door de minister ontraden. Wij snappen haar argumenten, maar willen de vraag nog eens herhalen die wij in tweede termijn al hebben gesteld: wat gebeurt er als de gemeente de provincie verzoekt om het bevoegd gezag over te nemen? Kan dit niet toch mogelijk gemaakt worden? Er zijn omstandigheden waarin dat denkbaar is.
D66 heeft een amendement ingediend over de instandhouding van monumenten. Wij zullen dit amendement steunen. Uit de monumentengemeenten bereiken ons berichten dat er nog een andere, dringende maatregel nodig is om schade aan monumenten te voorkomen. Ik heb daarvoor de volgende motie opgesteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ook werkzaamheden aan rijksmonumenten in toenemende mate vergunningvrij kunnen worden verricht;
overwegende dat voor het goed beheren en onderhouden van rijksmonumenten specifieke kennis is vereist;
overwegende dat er inmiddels meerdere voorbeelden zijn dat onoordeelkundig uitgevoerde vergunningvrije werkzaamheden tot onherstelbare schade kunnen leiden aan in- en exterieur;
overwegende dat deze schade voorkomen had kunnen worden als van tevoren advies was gevraagd aan een monumentendeskundige;
overwegende dat eigenaren van rijksmonumenten financiële voordelen (subsidie, fiscaal of laagrentend via het Nationaal Restauratiefonds) genieten bij het onderhoud van hun monument en dat tegenover rechten ook plichten mogen staan;
verzoekt de regering om te bezien of het mogelijk is om bij AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) een verplichting op te nemen om voorafgaand aan de uitvoering van vergunningvrije werkzaamheden aan rijksmonumenten de start hiervan te melden bij de gemeente,
en gaat over tot de orde van de dag.
U moet gaan afronden, mijnheer De Vries.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik heb nog een beetje tekst, voorzitter.
De voorzitter:
Hebt u nog moties? Dan zou ik daarmee beginnen. Ik ben bang dat u anders in de knel komt met het indienen van de moties.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik denk dat ik het snel kan doen, hoor.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter, even om collega De Vries te ondersteunen: hij heeft niet veel geïnterrumpeerd en dit is een wetgevingsoverleg over een enorm onderwerp.
De voorzitter:
Dat weet ik, maar toch moet daar ook structuur in komen.
De heer Albert de Vries (PvdA):
De voorzitter heeft een punt. Ik ga proberen om haar te bedienen.
Ik heb in tweede termijn gevraagd naar de financiële mogelijkheden voor gemeenten om monitoring en handhaving goed op orde te hebben. De minister heeft daarop een afdoende antwoord gegeven door te verwijzen naar het artikel 2-onderzoek. Zij heeft net ook al wat toezeggingen gedaan, maar om de gemeenten en de provincies wat comfort te geven dien ik toch de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een bestuursovereenkomst is aangekondigd met de betrokken overheden over de uitvoering van de Omgevingswet;
overwegende dat in die bestuursovereenkomst het uitvoeren van een onderzoek zal worden opgenomen volgens artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet teneinde te bezien of overheden financieel voldoende zijn toegerust om de hun toebedeelde taken op een adequaat kwaliteitsniveau uit te voeren;
verzoekt de regering, dit onderzoek na vijf en tien jaar te herhalen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Als laatste wilde ik een opmerking maken over de Balans van de Leefomgeving. In de wet is geregeld dat die eens in de vier jaar zal worden toegepast; nu is dat eens in de twee jaar. Ik verzoek om de harde toezegging dat er in ieder geval eens in de twee jaar een verslag komt, de ene keer de Balans van de Leefomgeving en de andere keer een beleidsverslag. Dan kunnen wij de voortgang van de wet goed volgen. Die toezegging hebben wij nog niet hard gehad. Ik zou die graag van de minister krijgen.
Ik heb nog één motie. Die gaat over de wandel-, fiets- en vaarroutes. Het amendement op stuk nr. 104 heeft ervoor gezorgd dat die in een bijlage van de wet genoemd worden, maar de motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer de initiatiefnota Een stap vooruit van de leden Smaling, Hoogland en De Rouwe over het belang van (inter)nationale fiets- en wandelnetwerken positief heeft ontvangen;
overwegende dat de Kamer bij de behandeling van deze initiatiefnota de motie-Van Helvert c.s. (33888, nr. 13) heeft aangenomen;
voorts overwegende dat deze netwerken alsook de recreatieve vaarnetwerken uit recreatief oogpunt van groot belang zijn;
constaterende dat voor het in stand houden en goed functioneren van deze recreatieve netwerken overleg en afstemming nodig zijn tussen overheden in Nederland, overheden in de aangrenzende landen en een groot aantal particuliere eigenaren en beheerders;
verzoekt de regering, in de rijksomgevingsvisie aan te geven welke afspraken nodig zijn om de recreatieve fiets-, wandel- en vaarnetwerken in stand te houden en hoe deze afspraken doorwerken in provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Tot slot zal mevrouw Van Tongeren straks mede namens de Partij van de Arbeid een motie indienen om hernieuwbare energie een plek te geven, maar dat laat ik aan haar over.
Dank voor uw coulance.
De heer Smaling (SP):
Zo! Wat een avontuur, hè? Dat zeg ik maar even tegen de minister, voorzitter, want dat is deze hele wetsbehandeling toch wel. Dit is niet alleen al het derde deel van een groot drieluik, maar het is ook niet zomaar een wet.
Voorzitter. Ik ga eerst even in op de zaken die ik naar aanleiding van de tweede termijn van de minister nog wilde aankaarten. Allereerst is dat haar beoordeling van het amendement op stuk nr. 102. Er is een nieuw amendement op stuk nr. 114. Ik hoop dat dit tegemoetkomt aan de bezwaren die de minister in tweede termijn uitte. Wat mijn fractie betreft is dit een belangrijk amendement omdat het een stimulans voor de industrie is om over te stappen op de beste beschikbare technieken, zodat je geen inrichtingen met telkens weer een nieuw aanbouwtje krijgt terwijl je tegelijkertijd op basis van de energie-efficiencyrichtlijn grote stappen zou moeten zetten in het verder ontwikkelen van je bedrijven. Mocht de minister het amendement al binnen hebben, dan kan zij er misschien nog op reageren.
Ik heb een motie over het begrip "voorzorg". Het woord "voorzorg komt vaak voor in het wetsvoorstel. Wij praten ook in andere verbanden vaak over risico's. Er zijn ook wetten zoals de Wet basisnet waaraan een risicoanalyse ten grondslag ligt. In Groningen hebben wij het vaak over risico's, gisteren nog en niet voor de laatste keer. Er zijn allerlei zaken in het fysieke domein waarbij bepaalde risico's aan de orde zijn. Het lijkt mijn fractie goed om met een motie het begrip voorzorg iets verder handen en voeten te geven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het bevoegd gezag bij het handelen uit voorzorg goed moet kunnen onderbouwen dat ingrijpen gerechtvaardigd is;
overwegende dat het succesvol uit voorzorg handelen staat of valt met een goede motivering;
verzoekt de regering:
-bij het implementatietraject expliciet aandacht te schenken aan de kennis en kunde van overheden op dit gebied;
-te onderzoeken of een kennisplatform zoals het Kennisplatform Veehouderij en Humane Gezondheid hier een rol in kan spelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Smaling (SP):
Ik wil toch langs de lijn van collega De Vries ook een beetje preluderen op de aanvullingswetgeving die nog in aantocht is. Het zal de minister niet verbazen dat met name de grondpolitiek op mijn warme belangstelling kan rekenen. Ik voel de behoefte om haar een motie aan te praten die haar hopelijk richting kan bieden bij het vormgeven van die aanvullingswet.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het grondbeleid in de afgelopen decennia heeft geleid tot het fors uit elkaar lopen van vraag en aanbod op het gebied van duurdere koopwoningen, bedrijventerreinen en kantoren;
constaterende dat veel gemeenten daardoor de laatste vijf jaar voor enorme bedragen hebben moeten afwaarderen en zich genoodzaakt zien dit grotendeels af te wentelen op de inwoners;
verzoekt de regering, in de aanvullingswet grondeigendom waterdichte mechanismen op te nemen die te allen tijde voorkomen dat een dergelijke situatie opnieuw kan ontstaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Smaling (SP):
Gezien de omvang van dit wetsvoorstel, is mijn fractie blij dat er een fasering in de invoering zit. Ons wacht nog een invoeringswet, de Eerste Kamer moet ook nog deze kaderwet bespreken en wij krijgen de AMvB's nog. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat dankzij de gefaseerde invoering er nog een tijdsperiode zit tussen de Omgevingswet zelf en de Invoeringswet;
verzoekt de regering, de resultaten van de evaluatie van de Crisis- en herstelwet, de jurisprudentie die zich de komende jaren ontwikkelt, het voortschrijdend inzicht uit het programma Nu Eenvoudig Beter én de ervaringen van zowel bestuurders als ambtenaren die met de Omgevingswet moeten werken een plaats te geven in de Invoeringswet Omgevingswet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Smaling (SP):
Mijn laatste motie heeft betrekking op het feit dat het vrij stroperige materie is. Ik heb een beetje op de blik van de voorzitter gelet tijdens dit debat. Ik dacht: wat vindt zij nou van al die vergunningen en al die terminologie? Zij was toch redelijk enthousiast, maar er zijn natuurlijk ook mensen die niet het enthousiasme van de voorzitter hebben voor een onderwerp als dit. Vandaar een speelse motie. Wij hebben in eerste termijn even hierover gehad. De minister was er ook wel voor te porren, maar ik dien er toch graag een motie over in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het uitgaan van "vertrouwen" het beste werkt wanneer zo veel mogelijk mensen inzien dat ruimtelijke kwaliteit in ieders belang is, nu en later;
overwegende dat ruimtelijke kwaliteit begint bij de eigen voordeur en ophoudt bij de achterdeur van planeet aarde;
overwegende dat het daarom wenselijk is een bevolking te hebben die vaardigheden heeft ontwikkeld in het wegen van individueel tegen collectief nut en van zowel sociale, economische als ecologische waarden;
verzoekt de regering, één of meerdere interactieve games te laten ontwikkelen die:
-harde en zachte waarden van de fysieke leefomgeving goed met elkaar verbinden;
-het leren denken in verschillende ruimte- en tijdschalen ondersteunen;
-inzichtelijk maken hoe het maken van afwegingen zich vertaalt in keuzes voor de inrichting van de fysieke leefomgeving;
-zowel individueel als in de aardrijkskundeles goed toepasbaar zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Smaling (SP):
Mijn fractie heeft de nodige zorgen bij dit wetsvoorstel. Wij hebben gedebatteerd over de vraag wat de invloed van het parlement straks is. Als je 26 afzonderlijke wetten in 1 wet stopt, dan heeft dat natuurlijk consequenties, ook gezien de plannen voor de AMvB's. Wij hebben daar een discussie over gevoerd. Dat blijft voor mijn fractie een punt van zorg.
Wat ook een punt van zorg blijft, maar waar wij nog over te spreken komen, is de hele vergunning-toezicht-handhavingsequentie. De zorg die ik op dat punt meerdere keren heb geuit is: verschuif je niet naar de handhaving wat je wint bij de vergunning? Wij hebben daar een discussie over gevoerd. De zorgen daarover zijn nog niet weg bij mijn fractie.
Over rechtszekerheid hebben wij het ook gehad. Gaat de jurisprudentie vanzelf opbouwen en zullen wij wel zien waar het schip strandt? Krijgen wij dan op een gegeven moment een wetswijziging? Of krijgen wij dan de situatie waarin veel mensen bij de rechter of de mediator belanden, net hoe een gemeente dat wil invullen? Dat is niet helemaal goed te voorspellen. De voorspelbaarheid van de wet is voor ons niet voldoende.
Ook de ervaringen met de rijkscoördinatieregeling geven hier en daar zorgen, met name bij wind op land. Wij vrezen dat het een-op-een vertalen van de rijkscoördinatieregelingen in het projectbesluit tot situaties leidt die je nu eigenlijk niet wilt hebben. Ik moet namelijk constateren — al valt het een beetje buiten de directe rol van de minister — dat wind op land in Noord-Nederland nu een reden kan zijn dat veel mensen hun geloof verliezen in de energietransitie, in het energieakkoord, omdat het erdoor wordt geramd. Dit moet je met de mensen doen en niet ondanks de mensen. Dat laat onverlet dat het Rijk, in sommige wetgeving waarin zaken van nationaal belang worden geacht, de bevoegdheid heeft om een besluit te nemen, of dat nou een winningsbesluit is of een besluit om een windpark te ontwikkelen. Het advies van mijn fractie zou echter zijn: als het niet per se nodig is om dat instrument in te zetten, doe het dan ook niet.
Ten slotte, kan de gemeente het aan? Veel taken gaan naar het decentrale niveau. Wij hebben ook een debat gevoerd over het mantra "decentraal, tenzij". Ik ben van mening dat elke activiteit in het publieke domein zijn ideale schaalniveau heeft. Dat begint bij de wereld en dat gaat via Europa naar het Rijk en dan naar beneden tot de burger zelf en de eigenaar van een bedrijf zelf. Dat zou de lijn moeten zijn en niet "decentraal, tenzij", wat iemand een keer ineens tijdens een receptie riep en daarna een eigen leven is gaan leiden. Dat is geen juist uitgangspunt.
Dit is een liberale wet, maar de minister komt uit een liberaal nest, dus dat is niet zo vreemd. Als ik in haar schoenen had gestaan, dan was het een minder liberale wet geworden. Maar ik vind het te prijzen dat je je ministerschap invult met een initiatief als dit, waarbij je dus niet een beetje gaat plukken aan 26 individuele wetten, maar werkt vanuit de denkexercitie: denk nou eens even alles weg — ik weet niet of de minister dat gedaan heeft — en wat zou je dan eigenlijk nodig hebben? Dat is dan niet noodzakelijkerwijs allemaal onderdelen van de bestaande wetten of een nietje. In dat opzicht is het proces dat hier is ingezet, een bewonderenswaardig proces. Het is ook een moedig en dapper proces. Wij zullen ongetwijfeld hier en daar blauwe ogen oplopen, maar de gefaseerdheid van deze wet staat ook toe dat zaken die nu misschien nog niet zijn uitgekristalliseerd, toch nog hun plek daarin vinden. Wij hebben vaak discussies over: van toelatingsplanologie naar uitnodigingsplanologie. Ik zou dit ook een proces van uitnodigingswetgeving willen noemen, want de manier waarop de minister ermee omgegaan is, ook door alles wat zich voorafgaand aan deze behandeling heeft afgespeeld, het hele "eenvoud is beter"-proces, vind ik in deze tijd een model van hoe je wetgeving tot stand zou moeten brengen. Daarom wil ik afsluiten met de mededeling dat ik mijn fractie een positief stemadvies over dit wetsvoorstel zal geven.
De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. De CDA-fractie is positief over de Omgevingswet. Het proces van de totstandkoming loopt tot nu toe goed en ook de inhoud kan in grote lijnen op steun van het CDA rekenen. Ook wij vinden de complimenten voor de minister en haar medewerkers op zijn plaats. Uit de debatten die gevoerd zijn, zijn een paar thema's te halen. Die thema's wil ik langslopen. Sturing op kwaliteit van de fysieke leefomgeving is het eerste onderdeel.
Sturing op kwaliteit met het wetboek in de hand werkt niet. Als we kwaliteit willen, zal er iets aan de houding en de instelling van gebruikers moeten veranderen. Nu is Nederland een behoorlijk aangeharkt land. Het past bij onze volksaard om het overal netjes voor elkaar te hebben. In België denken ze daar anders over. Het CDA denkt dat de kwaliteit van de leefomgeving het beste tot stand komt als gebruikers zelf de intentie hebben om er iets moois van te maken. Het gaat niet werken met alleen voorschriften en regels. De Omgevingswet is een wet die de verkokering van het ruimtelijk beleid achter zich moet laten. We willen niet meer het verkokerde en sectorale denken, maar integraliteit. We merken dat er groepen zijn die daar wat moeite mee hebben. Als alle sectorale aspecten weer in de wet komen, zitten we straks opnieuw met een verkokerde wet. Om die reden, en om het goede voorbeeld te geven, zullen wij ons amendement op stuk nr. 18 intrekken.
Ook de kwaliteit van de leefomgeving zullen mensen zelf moeten maken. De overheid houdt wat ons betreft wel de taak om te corrigeren als het hopeloos fout loopt. Als welstand flagrant met voeten getreden wordt, zou een gemeente moeten kunnen optreden. Deelt de minister deze gedachte?
Dan is er de balans tussen de flexibiliteit en rechtszekerheid. Uit de twee wetgevingsoverleggen is duidelijk naar voren gekomen dat flexibiliteit en rechtszekerheid tegenstrijdig kunnen zijn. Te veel flexibiliteit kan de rechtszekerheid aantasten en bij heel veel rechtszekerheid is er geen flexibiliteit meer. We waarderen de toegenomen flexibiliteit en herkennen de Crisis- en herstelwet daarin. Flexibiliteit kan ook innovatie stimuleren. Daar is zelfs een speciaal experimenteerartikel voor opgenomen in de wet. Kan de minister toelichten hoe wordt voorkomen dat het experimenteerartikel gebruikt gaat worden als ontsnappingsroute? Als je iets wilt bouwen en het past niet in het omgevingsplan, kun je het namelijk aanvragen op basis van het experimenteerartikel. Na verloop van het experiment kan het definitief worden gemaakt.
De praktijk heeft baat bij heldere regels. Rechtszekerheid is gebaat bij voorspelbaarheid. Er kan ook te veel vrijheid zijn. De Omgevingswet bevat nu nog weinig aanknopingspunten voor een inhoudelijke toetsing. We constateren dat de normstelling naar de onderliggende regelgeving wordt verschoven. Het komt dus niet in de wet, maar in de AMvB's. De Raad van State had hier kritiek op. Met de uitleg van de minister tijdens het wetgevingsoverleg kunnen wij de opzet steunen. Ik heb er nog wel een vraag over. Daar waar geen normen worden vastgelegd, heeft de bestuursrechter geen lat om langs te toetsen. Daar waar de wetgever het niet doet, ligt de weg vrij voor het bestuursorgaan om invulling te geven aan zijn beleidsvrijheid. Gemeenten en provincies moeten hier dus aan het werk. Deelt de minister deze gedachte? Komt er flink wat werk op het bordje van de gemeenten?
De verhouding tussen de overheden. Het zal niemand verrassen dat ik dit punt in derde termijn nogmaals aansnijd. De verhouding tussen de overheden is nog steeds een hot issue. Kernpunt van het debat was de vraag in hoeverre provincies mogen ingrijpen bij gemeenten. Het is geen wonder dat deze vraag al lange tijd speelt. IPO en VNG hebben er al jarenlang strijd over en je hoeft maar een woord als "schaliegas" te gebruiken en je hebt acuut een dispuut over de vraag wie erover gaat. Ook de Raad van State en de Rijsuniversiteit Groningen hebben hun standpunten ingenomen. Recent hebben de huidige besturen van IPO en VNG een deal gesloten. Naar eigen zeggen is men eruit. Kernwoord in de deal is "terughoudend". Het CDA heeft daarover een amendement gemaakt, maar de minister schrijft daarover: "De VNG en het IPO hebben goede afspraken gemaakt over de onderlinge verhouding en de vraag wanneer er sprake is van nationaal belang. Deze worden doorkruist door dit amendement". Wat wordt er doorkruist? Er wordt juist een wettelijke basis geboden aan de deal, en het CDA wil met dit amendement juist zorgen voor verankering van de overeenstemming die recent tussen VNG en IPO is bereikt. Het CDA is verheugd over de overeenstemming die VNG en IPO hebben bereikt, en wil aan die afspraken niets af- of toedoen. Echter, een nieuw IPO- of VNG-bestuur kan deze deal ook opzeggen. Wettelijke verankering is juist daarom nodig. Wij willen graag een duidelijk, inhoudelijk commentaar op dit amendement. De stelling dat het amendement de deal van VNG en IPO doorkruist, vinden wij te dun en te licht.
Dan kom ik bij de goede inspraak en participatie. In deze postverzuilingstijd zijn burgers mondig. Burgers hebben een mening en kunnen die ook verwoorden. In de participatieladder werken we steeds meer toe naar een niveau van het ondersteunen van individuele initiatieven in de gemeenschap, en wordt er steeds minder door de overheid geïnformeerd. Cocreatie en allerlei vormen van samenwerking doen steeds meer opgeld. Wij delen de gedachte van de minister dat we daarom niet het "hoe" van de inspraak moeten regelen maar het "dat". Dat geldt voor het merendeel van de gevallen, tenzij daar speciale redenen voor zouden zijn. Daar kom ik later op terug.
Inspraak en participatie, dat moet, maar gemeenten moeten zelf bepalen hoe. We hebben in dat verband nog wel een concrete vraag. Hoe gaan we met burgers om die niet zo mondig zijn, die niet de weg op internet weten of niet hun zegje kunnen of durven doen? We moeten toch niet toe naar een maatschappij waarin alleen naar de handige en mondige praters geluisterd wordt. Een andere vraag is hoe het komt dat ondanks het toepassen van de Code Maatschappelijke Participatie burgers de overtuiging hebben dat er niet naar ze geluisterd wordt. Recent kregen we daar weer signalen van, nu bij de inpassing van de A13/16. Van de zijde van Rijkswaterstaat wordt gezegd dat er goed geluisterd wordt en dat alles serieus wordt genomen. Toch hebben omwonenden niet datzelfde beeld. Dit voorval staat niet op zichzelf. Samen met collega Van Helvert heb ik recentelijk bijvoorbeeld nog vragen gesteld over de situatie van de aanleg van de A4 in Steenbergen. Hoe komt dat? Zijn omwonenden eigenwijs? Of willen ze per se hun gelijk halen? Of is er nog een lange weg te gaan voordat we als overheid in de moderne tijd zelf goed kunnen opereren? We zijn benieuwd hoe de minister hierover denkt.
We waren verbaasd dat de Omgevingswet geen regels bevatte waarbij de afspraken uit de Gedragscode draagvlak en participatie wind op land werden geborgd. In de voorgestelde Omgevingswet staan alleen procedurele afspraken over participatie bij projectbesluiten. Verder gaat de wet niet. Er staan dus geen regels in over het in de gedragscode afgesproken participatieplan en de mogelijkheid van financiële participatie bij windenergieprojecten. Dat is wonderlijk, want in het energieakkoord staat het letterlijk genoemd: onder Pijler 2, hoofdstuk 4.2.1, op bladzijde 69. Omwille van de tijd zal ik de tekst niet integraal voorlezen. Wat is de reactie van de minister op deze constatering? En hoe denkt de minister alsnog hieraan uitvoering te geven?
Tot slot merk ik op dat de Kamer nog niet klaar is met haar werk. Ook de minister is nog niet klaar. Tot 2018 zijn we bezig met het invoeren van deze wet. Met name over de ICT hebben we onze zorgen. Zo las ik dat de invoering van een nieuw digitaal stelsel voor de Omgevingswet 215 miljoen euro opstartkosten heeft. Jaarlijks is 47 miljoen euro nodig voor de exploitatie en de doorontwikkeling. Het stelsel gaat de Laan van de Leefomgeving heten. De rammelende introductie van de Wabo is toch wel het bewijs dat er nog altijd een kloof gaapt tussen droom en daad. Bij de Wabo hebben we gemerkt dat alles stillag toen de computerprogramma's het niet deden. Er komen nog veel discussies en debatten in de slipstream van deze wet aan. Ik zie daarnaar uit.
Het Rijk zal het via een omgevingsvisie doen. Dat politiek-bestuurlijke document zal een integrale visie inhouden op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving op de lange termijn. Op rijksniveau is er de plicht om die omgevingsvisie vast te stellen, want voor lagere overheden is het van belang dat ze kunnen weten wat het omgevingsbeleid op een hoger niveau inhoudt. Ik zie uit naar die discussie. Wat mij betreft: wanneer beginnen we?
Mij rest nog het indienen van drie moties. De eerste motie, al aangekondigd in een van de eerdere sessies, gaat over de rol van de gemeenteraad bij afwijking van het omgevingsplan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de gemeenteraad het hoogste orgaan is in de gemeente en mitsdien betrokken dient te worden bij afwijking van het door hem vastgestelde omgevings- en visieplan als bedoeld in de Omgevingswet;
verzoekt de regering, bij de aanwijzing van bestuursorganen die een recht van instemming krijgen ten aanzien van bepaalde besluiten (art. 16.15 Omgevingswet), de gemeenteraad niet slechts een adviesrol bij afwijkingen van het omgevingsplan te geven, doch instemmingsrecht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ronnes (CDA):
De tweede motie gaat over het "lex silencio positivo"-principe.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat sinds de vergunningverlening van rechtswege (als een decentrale overheid bij een vergunningaanvraag te laat of niet reageert) bijna 100% van de gevraagde vergunningen op tijd werd verleend;
constaterende dat de Omgevingswet een dergelijke regeling niet meer bevat en dat evenmin bekend is wat de effecten zijn van de afschaffing van deze regeling;
verzoekt de regering, te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de afschaffing van het systeem van de vergunningverlening van rechtswege en of gehele of gedeeltelijke invoering ervan mogelijk en wenselijk is, en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ronnes (CDA):
De derde en laatste motie heeft betrekking op de Laan van de Leefomgeving. Die is al eerder ter sprake gekomen. De toezegging van de minister ligt er al om de Kamer jaarlijks te rapporteren en te informeren over hoe het met de implementatie daarvan staat. Gezien de ervaring met ICT-projecten in overheidsland denken wij dat het goed is om er als Kamer nog dichter op te zitten en ons nog frequenter te laten informeren. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ICT een belangrijke succesfactor is bij de invoering van de Omgevingswet;
verzoekt de regering, de Kamer halfjaarlijks te informeren over de voortgang, de planning, de knelpunten, de implementatie, de kosten en de deelname van participanten in het project Laan van de Leefomgeving,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Decentraliseren moet je met beleid en met goede monitoring doen. Ik denk dat we dat allemaal ook wel geleerd hebben in deze kabinetsperiode. Het voorstel dat de heer Ronnes nu doet, komt heel dicht bij de regeling Grote Projecten. Ik zal er zo meteen ook in mijn bijdrage iets over zeggen. Is het voorstel van het CDA nu eigenlijk om een groot project te maken van de uitrol van de Laan van de Leefomgeving, zodat we dat heel goed kunnen volgen? Misschien kunnen we daarin dan samen optrekken. Of is dat iets wat het CDA zou willen overwegen?
De heer Ronnes (CDA):
Ik luister straks heel graag naar de bijdrage van mevrouw Van Veldhoven. Er is het CDA alles aan gelegen om als Kamer heel goed betrokken te blijven bij de implementatie van een zo groot automatiseringsproject, een project dat zo veel effect zal hebben op de invoering van de nieuwe wet. Ik luister dus heel graag naar de bijdrage van mevrouw Van Veldhoven.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter. Ik sta hier nu voor de derde keer, althans als woordvoerder van D66 wat betreft de Omgevingswet. Dat mag ook wel bij een wet van deze omvang. Gedurende het hele traject is voor D66 een viertal punten belangrijk geweest: rechtszekerheid en rechtsbescherming, natuurlijk vroegtijdige participatie, gezondheid en monitoring. Ik ben echt heel blij dat ik op al deze punten een positieve beweging heb gezien. De wet is op een groot aantal punten aanzienlijk verbeterd naar aanleiding van onze vragen, middels nota's van wijziging en nu, bij het beoordelen van de amendementen. Ik dank de minister daarvoor, evenals alle mensen die haar ondersteunen. We hebben echt in heel goede samenwerking met iedereen geprobeerd om de ruimte op te zoeken die er was. Dat vind ik ontzettend belangrijk. Ik dank dus de minister en alle ondersteuners voor hun constructieve houding. Dat geldt overigens ook voor de collega's, want ik heb die houding ook breed in de Kamer gemerkt. Rest mij een aantal punten in deze derde termijn.
In de eerste plaats kom ik bij een van onze prioriteiten, te weten rechtszekerheid en rechtsbescherming. We willen geen willekeur en schimmigheid als het gaat over rechten en plichten, ook niet in deze nieuwe Omgevingswet. Vrijheid waar het kan is goed, maar de overheid heeft ook een rol om te reguleren waar het moet. Het gaat om de balans. We willen geen run op de rechter ten gevolge van de vrijheden die deze wet in zich bergt. Ik ben dan ook heel blij dat de minister op dat punt heeft gezegd dat zij extra gaat monitoren, dus extra goed gaat bekijken hoe dit uitwerkt. Zij gaat beginnen met deze aanpak maar zij houdt het wel goed in de gaten. Dat lijkt mij een mooie toezegging. Wij delen ook de zorgen van de SP over de financiële effecten. We moeten ervoor oppassen dat de winst aan de ene kant niet leidt tot extra kosten aan de andere kant, in het bijzonder van toezicht en handhaving. Die kosten komen bij gemeenten. Zijn gemeenten daar voldoende op toegerust? Dat blijft toch een punt van zorg.
Daarmee kom ik op het grote project waar ik zonet de heer Ronnes over aansprak. De Laan van de Leefomgeving wordt een ontzettend belangrijk instrument bij de goede uitrol van deze wet. We hebben eerder bij grote ICT-projecten gezien dat dit best lastig is bij decentralisatie, en dat het belangrijk is om dit goed te volgen. Wij zouden zelf, als commissie voor I en M, eens kunnen overwegen of dit een project is dat wij de status van groot project willen geven. Daarbij zou de Kamer dan regelmatig van een rapportage voorzien worden, zowel over de kosten als over de voortgang van de uitvoering. Ik zou dit niet nu willen verankeren, maar ik stel de collega's voor om daar met elkaar eens over na te denken in de context van de commissie voor I en M. Dan kunnen we ook bezien wie zich geroepen voelen om rapporteur te zijn. Het is in ieder geval voor mijn fractie een belangrijk aandachtspunt.
Ik kom op de experimenten. Daarvan is D66 een groot voorstander, omdat die innovatie en verduurzaming mogelijk maken. Tegelijkertijd ben ik blij met de afbakening in de wet dat een experiment een bepaalde tijd duurt, waarna je het evalueert en opneemt in de wet. We moeten uitkijken dat experimenten niet ongebreideld worden doorgezet. Als een experiment met bijvoorbeeld nieuwe isolatie is geslaagd, laat je niet de uitzondering bestaan maar maak je de uitzondering regel. Zo zou het moeten zijn; in de wet dus. Maar als het experiment faalt en je huis staat er al, hoef je natuurlijk niet meer die isolatie uit de muren te slopen. Laten we daar ook heel helder over zijn. Het gaat om die balans. Die moet in de wet komen. Wij hebben daarover een amendement ingediend. Daarin staat over dit voorbeeld: die isolatie in je huis kan dan blijven zitten, maar het is niet zo dat een ander huis dit isolatiemateriaal dan ook kan toepassen omdat het ooit een keer in een experiment is gebruikt. Dus als het slaagt, passen we de wet aan en maken we van de uitzondering regel. Slaagt het niet, dan gaan we geen onmogelijke dingen vragen, maar beperken we het wel tot de experimenten die zijn gedaan. Dat proberen we met dit amendement nog te verduidelijken. Ik hoop dat het op steun kan rekenen.
Onder dit punt noem ik ook graag het gelijkwaardige beschermingsniveau. Ook hier moeten we wat D66 betreft flexibel zijn waar het kan, maar beschermen waar het moet. Ik heb zonet al tegen de VVD gezegd dat ik haar invulling van flexibiliteit, namelijk van de regels afwijken wanneer mensen zich bewust zijn van wat ze doen, een interessante gedachte vind. Dan moeten we dat laatste echter nog wel goed kunnen borgen, zodat mensen echt weten waar ze voor tekenen. Daar zie ik nog wel een beetje spanning. Het zou dus kunnen dat we om die reden nu nog niet voor de motie kunnen stemmen, maar ik denk hierover graag verder met de VVD na in het verdere traject.
Onder dit punt vallen ook de amendementen over de instandhoudingsplicht van monumenten en de bescherming van het werelderfgoed. Die moeten we gewoon goed regelen.
De heer Veldman (VVD):
Ik hoor een uitnodiging van mevrouw Van Veldhoven en ik denk dat ik die handschoen oppak en …
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter, de microfoon van de heer Veldman is uitgevallen.
De voorzitter:
Excuses, mijnheer Veldman.
De heer Veldman (VVD):
Ik hoor een soort uitnodiging van mevrouw Van Veldhoven. Die handschoen pak ik graag op. Ik ga graag met haar in gesprek, want wat zij bedoelt, is precies wat ik beoog. De locaties die ik voor ogen heb, zijn vaak locaties waarvan mensen zelf zeggen: wij willen daar graag wonen, maar wij weten dat het niet mag. Waarom mag het niet, gemeente? Kunt u dat niet alsnog mogelijk maken? Dus ja, heel vaak zijn mensen ervan op de hoogte dat ze tegen regelgeving aanlopen, waar zij eigenlijk net overheen willen kunnen gaan. Dan gaan zij zelf ook in gesprek met de gemeente. Volgens mij gaan we elkaar daarop dus vinden.
De voorzitter:
Dat was meer een toelichting.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik ga het gesprek daarover graag aan. Mensen moeten wel degelijk kunnen inschatten welke mogelijkheden er zijn als zo'n industrie gaat uitbreiden, zodat die mensen vervolgens niet een belemmering worden voor de bedrijven die dachten dat ze een bepaalde ruimte hadden. Het is dus aan twee kanten van belang om heel goed te borgen wat er gebeurt, maar laten we met elkaar bekijken waar we die ruimte kunnen vinden.
Over het werelderfgoed heb ik toch nog een zorgpunt. Daarover dien ik een motie in, omdat ik denk dat we er met de minister nog niet helemaal uit zijn of het voldoende geborgd is in de wet. Laten we het niet nu via een amendement veranderen maar het bekijken op basis van deze motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de universele waarden van natuurlijke en culturele werelderfgoederen goed moeten worden beschermd;
overwegende dat veel werelderfgoederen reeds zijn beschermd door gehele of gedeeltelijke aanwijzing als monument, beschermd stads- of dorpsgezicht of met regels in een bestemmingsplan;
overwegende dat er werelderfgoederen zijn waar thans nog bouwactiviteiten zonder omgevingsvergunning kunnen plaatsvinden;
verzoekt de regering om onderzoek te doen naar de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor deze werelderfgoederen en op basis hiervan zo nodig voorstellen te doen om de vergunningsvrije bouwmogelijkheden in deze erfgoederen af te schaffen dan wel in te perken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Als het gaat om bouwen, gaat het ook om helderheid over de kwaliteit van de leefomgeving. D66 is niet voor een totaal aangeharkt Nederland — smaken verschillen nou eenmaal — maar het is wel fijn als het niet uit de hand loopt, want Belgische toestanden zijn ook niet bepaald ons schoonheidsideaal. Ik hoorde de heer Ronnes daar ook allemaal interessante dingen over zeggen. Daarom dien ik de volgende motie in. Mocht het CDA zich geroepen voelen om deze motie mede in te dienen, dan ben ik daar graag toe bereid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de directe leefomgeving van mensen een groot goed is;
overwegende dat de gemeente een belangrijke rol heeft in het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving;
overwegende dat het nuttig kan zijn om heldere regels te stellen aan de kwaliteit van de leefomgeving, niet in de laatste plaats om onnodige bureaucratie en onderzoeken te voorkomen;
verzoekt de regering, gemeenten in staat te stellen om zonder te veel administratieve lasten te sturen op de kwaliteit van de leefomgeving,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Dan de vroegtijdige participatie. D66 is echt overtuigd van het principe dat, als je wat langer tijd neemt aan de voorkant, je een heleboel onnodig gedoe voorkomt aan de achterkant. Dat is ook precies de filosofie van de wet. Ik ben het eens met de minister als zij zegt: het gaat nu nog niet overal goed en daarvoor is vooral een cultuurverandering nodig. Maar we kunnen hier wel met z'n allen regelen dat Rijk, provincie en gemeente de juiste instrumenten krijgen aangereikt om die te faciliteren.
Wat D66 betreft doen we ook dit zo vroeg mogelijk in het proces. Wij willen niet voorschrijven hoe de participatie precies plaatsvindt, maar wel dat die plaatsvindt, op het moment dat een gemeente of provincie er nog serieus naar kan kijken. D66 heeft samen met de ChristenUnie een aantal amendementen ingediend. We zien dat de minister ons op dit punt tegemoetkomt. Dat wordt door mijn fractie zeer gewaardeerd.
De minister stelt zelf ook dat de cultuuromslag op dit punt het effect zal bepalen. Een cultuuromslag kun je niet afdwingen met regels: we kunnen het wel proberen te borgen met amendementen en te stimuleren, maar we kunnen het niet afdwingen. Gezien het belang dat we hechten aan dit amendement, zouden we het graag evalueren. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat vroegtijdige maatschappelijke participatie van groot belang is in het ruimtelijke beleid;
overwegende dat vroegtijdige maatschappelijke participatie aan de voorkant problemen aan de achterkant, zoals onnodige bureaucratie of juridische stappen, kan voorkomen;
constaterende dat de regering de wijze waarop vroegtijdige participatie wordt georganiseerd in sterke mate vrijlaat en daarbij verwijst naar de bestuurscultuur;
verzoekt de regering, de lopende projecten in het kader van Eenvoudig Beter specifiek te evalueren op het punt van participatie, en de Kamer daar voorafgaand aan de invoeringswet over te informeren;
verzoekt de regering tevens, participatie expliciet mee te nemen in de reeds voorziene evaluatiemomenten van de stelselherziening,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik besef dat ik niet zeker weet of de ChristenUnie van plan is om deze motie mede in te dienen, maar gezien onze samenwerking bij de amendementen, ga ik daar eigenlijk wel van uit. Ik zie mevrouw Dik-Faber knikken. Ik dien daarom de motie op stuk nr. 137 mede in namens mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.
Dan kom ik op het volgende punt: gezondheid. Een breed gedeelde zorg in deze Kamer is in hoeverre gezondheid geborgd is in de wet. We kennen inmiddels allemaal het voorbeeld van de stal in Brabant die mocht uitbreiden, terwijl er net een uitbraak van Q-koorts was geweest. Je maakt je als omwonende dan echt zorgen. D66 is dan ook samen met de Partij van de Arbeid en de SP opgetrokken om gezondheid beter in de wet verankerd te krijgen. We hebben lang en grondig aan amendementen gewerkt om ervoor te zorgen dat gemeenten wel kunnen optreden in een situatie zoals ik die net beschreef. Ik heb het ministerie al bedankt, maar ik wil collega De Vries van de Partij van de Arbeid in het bijzonder danken voor al zijn inzet voor deze amendementen.
Het gaat erom dat een heroverweging echt mogelijk moet zijn, maar zonder dat dit onnodige vertraging oplevert bij bijvoorbeeld het plaatsen van een dakkapel of het uitbreiden van een terrasje. Daar hebben we het niet over. Ik denk dat we dat in amendementen duidelijk hebben kunnen afbakenen. Het gaat echt om uitzonderlijke situaties waarvan we eigenlijk allemaal vinden dat je moet kunnen ingrijpen.
Mijn voorlaatste punt is de monitoring. De minister vraagt met deze stelselherziening van alle betrokkenen eigenlijk best een hoop: van burgers, bedrijven, politici en bestuurders op alle niveaus. Eigenlijk vraagt ze alle Kamerleden om het vertrouwen dat het met deze stelselherziening inderdaad eenvoudiger en beter wordt. Vertrouwen is één ding; controle is iets anders. Daar staan we hier met zijn allen ook voor. D66 neemt de controlerende taak van de Kamer serieus.
Samen met de ChristenUnie hebben we een aantal amendementen ingediend waarin monitoring en evaluatie centraal staan. Ook monitoring en evaluatie hebben voordelen, zoals vroegtijdig kunnen bijsturen of het ontwikkelen van vuistregels. Monitoring betekent wat D66 betreft ook dat je goed luistert naar burgers die klachten hebben over hun leefomgeving.
Ik had nog één motie over het omgevingsloket, maar misschien is deze per ongeluk meegegeven bij de vorige. Ik kijk even of ik dit via een toezegging kan regelen. Ik begrijp heel goed dat de minister prioriteit geeft aan het inrichten van de Laan van de Leefomgeving. Het zou echter heel mooi zijn als zij hier de ambitie kan uitspreken om het loket op termijn te integreren in de Laan van de Leefomgeving, en daartoe wil toezeggen dat ze ook echt een onderzoek gaat doen naar de integratie van dat klachtenloket, wanneer ze de prioriteit heeft gegeven aan het inrichten ervan. Als zij kan toezeggen dat er een onderzoek komt, gaat dat iets verder dan wat ze net zei, namelijk dat ze dit misschien wil gaan doen. Ik heb daarbij alle begrip voor de prioritering, waarbij de inrichting eerst plaatsvindt. Ik denk dat we hierin wel tot elkaar zullen komen.
De heer Ronnes (CDA):
Ik ben het met mevrouw Van Veldhoven eens dat het belangrijk is dat het omgevingsloket goed gaat functioneren. We spreken hier altijd over gemeenten. Sinds kort kennen we echter ook de Omgevingsdienst. Ik denk dat het goed is om ook de Omgevingsdienst hier goed in mee te nemen. Ik vraag mevrouw Van Veldhoven of het ook de bedoeling is dat dit zo breed meegenomen wordt.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ja. Ik heb de motie inmiddels gekregen en het verzoek daarin luidt: "verzoekt de regering, op termijn het omgevingsloket tevens open te stellen als centraal loket waar klachten over de leefomgeving worden gemeld en daartoe onderzoek te laten verrichten". We hebben al gezegd dat er eigenlijk een frontoffice en een backoffice is. Ik vraag me af wat daar nou mooie Nederlandse termen voor zijn. Je hebt het loket en de boel daarachter. Voor burgers moet het helder zijn. Als ik een vraag over de leefomgeving heb, ga ik naar dat loket. Als ik er een klacht over heb, ga ik daar ook naartoe. De mijnheer of mevrouw achter het loket zoekt dan wel uit waar die klacht of vraag terecht moet komen. Voor de burger moet het helder zijn. Vandaar dit voorstel. Ik heb het net geformuleerd als een verzoek om een toezegging, dus ik zal de motie verder niet meer voorlezen.
We zijn er nog niet. Nu komen nog de AMvB's, de aanvullingswetten en de invoeringswet. Ik heb nog twee punten die wat technisch zijn. Ik zal de minister dan ook niet vragen om daar nu op te reageren, maar om daar even over na te denken in de aanloop naar de invoeringswet. Het gaat dan om artikel 2, lid 7 van de wet. We hebben het daar in de tweede termijn eventjes over gehad. De minister gaf toen aan dat in de invoeringswet zal worden opgenomen in welke gevallen regels niet in het omgevingsplan et cetera worden opgenomen. Artikel 2, lid 7 zou hierdoor wellicht kunnen vervallen. Ik hoor graag nog een bevestiging op dat punt. Ik heb lid 1, 2 en 3 van artikel 5 ook nog eens nagelezen. Dat artikel is ontzettend ingewikkeld opgeschreven, als een soort driedubbele negatieve ontkenning: iets is verboden zonder een vergunning, tenzij ergens anders een verbodsbepaling wordt genegeerd. Wellicht kan dat nog wat vereenvoudigd worden. Ik verzoek de minister om daar nog eens naar te kijken bij de invoeringswet.
Wij zijn het niet helemaal eens geworden op een punt dat voor mijn fractie ook wel heel erg belangrijk is: de rol van het parlement. Ik hoop daar voor de stemmingen nog een keer met de minister over te kunnen spreken. Heel veel bepalingen gaan van wetten naar AMvB's. Wij moeten ervoor zorgen dat het in dit parlement werkbaar blijft en dat wij als parlement de mogelijkheid hebben om dingen in de wet te plaatsen als wij erachter komen dat wij dat belangrijk vinden. Ik denk ook aan toekomstige parlementen. De minister vraagt ons vertrouwen, wij vragen vertrouwen aan de minister dat het parlement daar geen misbruik van zal maken en er terughoudend mee zal omgaan.
Terecht is er veel dank uitgesproken voor de inzet van alle mensen die bij de behandeling van dit wetsvoorstel betrokken zijn geweest. Ik zou willen zeggen: u bent nog niet van ons af, maar ga vooral zo door, dan komen wij er wel. Ik dank de minister bij voorbaat voor haar beantwoording.
De voorzitter:
Voordat ik mevrouw Dik-Faber het woord geef, schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Sinds de behandeling in het wetgevingsoverleg is een flink aantal amendementen aangepast en zijn nieuwe amendementen ingediend. Ik wil beginnen met de minister te bedanken voor de uitgebreide reactie op alle amendementen. Natuurlijk doet het mij ook veel deugd dat de minister een aantal amendementen omarmd, bijvoorbeeld het amendement dat ik samen met de PvdA-fractie indien over de verplichte omgevingsvisie voor gemeenten. Ik noem ook het amendement dat ik samen met D66 heb ingediend over bepalingen uit de Code Maatschappelijke Participatie. Ook dat wordt door de minister omarmd. Dat waardeert mijn fractie zeer.
Omwille van de tijd focus ik mij in dit derde deel van het drieluik — de heer Smaling duidde dat treffend — van het debat over de Omgevingswet op een aantal vragen en opmerkingen en op de amendementen die nog niet voluit op instemming van de minister kunnen rekenen.
Ik kom allereerst op de reikwijdte van het projectbesluit. Mijn fractie vindt het belangrijk dat de provincie net als nu via het inpassingsplan en via het nieuwe projectbesluit rechtstreeks plancapaciteit voor bijvoorbeeld kantoren kan wegbestemmen. Dat gaat over amendement op stuk nr. 90, waarin dat wordt geregeld. Dit grijpt in in de gemeentelijke autonomie, maar dat mag alleen als er een aantoonbaar provinciaal belang is. Vaak gebeurt dit ook met instemming van de gemeente. Uit ervaring weet ik dat het ook vaak op verzoek van gemeenten gebeurt. Mijn amendement houdt bovendien de beleidsvrijheid van gemeenten voor het bepalen van de nieuwe functie overeind. De minister stelt dat het inpassingsplan nauwelijks wordt gebruikt, maar ik krijg van provincies echt andere signalen te horen. Zij stellen dat een functie zoals nu het inpassingsplan biedt, echt noodzakelijk is. Maar wat mij opvalt, is dat de minister zelf in juni 2013 haar handtekening hieronder heeft gezegd in het afsprakenkader met het IPO. De route via de indeplaatsstellingsprocedure noemt de minister als alternatief, maar het is veel omslachtiger. De Omgevingswet is natuurlijk bedoeld om alles eenvoudiger en beter te maken. Ik hoop dan ook dat de minister haar mening herziet en dit amendement alsnog wil omarmen.
Mijn tweede punt gaat over de rol van de raad bij afwijkingsbesluiten. De gemeenteraad is bevoegd gezag voor het omgevingsplan. Dan past het ook dat de gemeenteraad een rol krijgt bij afwijkingsbesluiten. Ik heb hierover een amendement ingediend op stuk nr. 79. De minister ontraadt dit vanwege de vergaderfrequentie van de gemeenteraad. Mijn fractie vindt dat echt een formeel argument dat geen recht doet aan de positie van de gemeenteraad en aan het belang dat burgers hechten aan veranderingen in hun directe leefomgeving. De minister wil geen wachttijden voor burgers. Dat wil ik natuurlijk ook niet. Is de minister wel bereid om een positief advies te geven over het amendement als ik in het amendement de raad bind aan een termijn? Ik wijs er ook op dat in het amendement staat dat voor specifieke besluiten de raad alsnog kan besluiten, dit aan het college van B en W te delegeren. De fractie van het CDA heeft naar mijn mening op dit punt een motie ingediend. Wellicht wil de fractie van het CDA dit amendement ook medeondertekenen.
Dan kom ik op de m.e.r. De ChristenUnie wil nogmaals het belang benadrukken van de amendementen die zich richten op een goede borging van de m.e.r. of, zoals wij dat in amendement op stuk nr. 83, voorstellen de omgevingseffectrapportage. Met dit amendement beoog ik niet af te wijken van de Europese regels. De naam omgevingseffectrapportage lijkt mij echter de lading van dit instrument veel beter te dekken. Ik wil daarbij nog noemen dat in andere landen milieu en omgeving beide vertaald worden als environment. Juist doordat de m.e.r. de afgelopen jaren is verbreed, past daarbij ook een nieuwe naam.
De ChristenUnie en D66 hebben samen het amendement op stuk nr. 47 ingediend over het besluit om wel of niet de milieueffectrapportage op te stellen en dit besluit ook openbaar te maken. De minister vindt dit een procedurele uitwerking. Het bezwaar van de minister lijkt zich vooral te richten op een besluit over de m.e.r.-beoordeling en mogelijke vertraging voor projecten. Mijn fractie heeft echter liever een extra besluit zonder vertraging dan een besluit minder met vertraging. Het risico is immers dat burgers later in het proces alsnog een m.e.r. eisen. Ik wijs er ook op dat ten aanzien van de beslissing om wel of geen m.e.r. uit te voeren net als nu geen beroep zou openstaan bij de bestuursrechter.
De minister erkent dat het wetsvoorstel op het punt van de m.e.r.-beoordeling nu nog niet voldoet aan de nieuwste EU-richtlijnen, maar wil dat pas bekijken bij het wetsvoorstel over de wijziging van de Wet milieubeheer. Ik blijf die knip gewoon lastig vinden. In de invoeringswet zullen vast nog allerlei zaken worden gecorrigeerd, maar vandaag gaat het om de principes die we vastleggen. Het kan toch niet zo zijn dat we ten aanzien van de m.e.r.-beoordeling een stap achteruit zetten ten opzichte van de huidige wet, terwijl die EU-richtlijnen juist zeggen dat we hierin veel zorgvuldiger moeten worden?
De ChristenUnie heeft ook twee amendementen van D66 meegetekend waarin gevraagd wordt om participatie bij de voorbereiding van de plan-m.e.r. en de project-m.e.r. te verankeren door middel van een verplichte kennisgeving en de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. De minister vindt dit dubbelop, omdat er al participatie bij het plan en het project zelf is. Maar volgens de ChristenUnie biedt juist de m.e.r. een onderbouwing van het plan en geeft het burgers houvast. Als zij vertrouwen hebben in de m.e.r. doordat zij zienswijzen over de reikwijdte hebben kunnen indienen, zal er bij het uiteindelijke plan of project minder geprocedeerd worden. Tijdwinst dus! Bovendien leggen de amendementen niet vast hoe participatie plaatsvindt, zoals de minister wel suggereert. Participatie in plannen is en blijft met deze amendementen vormvrij. Zienswijzen over een m.e.r. kunnen de kwaliteit van de m.e.r. en het plan of project alleen maar verbeteren. De ChristenUnie vindt dat investeren in participatie aan de voorkant heel erg belangrijk is. Daarom zullen wij ook vasthouden aan beide amendementen.
De ChristenUnie wil het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. bij een project-m.e.r. handhaven. Het is nu in de wet opgenomen en waarom zouden we het schrappen? Het werkt gewoon goed. De minister wil dit niet, omdat het bevoegd gezag zelf kan inschatten of een advies van de commissie van toegevoegde waarde is. Maar geldt dat niet net zo goed voor de Commissie voor de m.e.r.? De Commissie voor de m.e.r. kan toch ook inschatten wanneer een advies van haar niet nodig is? De redenering zou ook andersom kunnen gelden. De ChristenUnie is ervan overtuigd dat de Commissie voor de m.e.r. professioneel zal handelen en geen overbodige tijd zal steken in adviestrajecten die snel afgedaan kunnen worden.
Omgevingskwaliteit gaat niet alleen over gebouwen maar ook over de fysieke ruimte als geheel. De ruimte tussen gebouwen, de straten en de pleinen, is veel meer dan restruimte. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om het behoud van zichtlijnen. De minister vindt mijn amendement bezwaarlijk, omdat het begrip "uiterlijk van de fysieke leefomgeving" niet werkbaar zou zijn. Maar heeft de minister hiervoor dan een alternatief? Het amendement op stuk nr. 49 regelt voorts dat als een gemeente regels over uiterlijk stelt, deze moeten worden uitgelegd. Er zit dus een kanbepaling in. De minister vraagt of het dan ook over het uiterlijk van bomen gaat. Natuurlijk niet. Het lijkt me niet dat gemeenten daar regels over stellen; dat is natuur.
Ik ben blij met de ondersteuning van het amendement op stuk nr. 64, een amendement dat de Partij van de Arbeid-fractie en de ChristenUnie samen hebben ingediend om de toegankelijkheid van bouwwerken in lijn te brengen met het VN-gehandicaptenverdrag. Daarnaast regel ik in het amendement op stuk nr. 96 samen met de Partij van de Arbeid dat de toegankelijkheid wordt toegevoegd aan het doel van de wet in artikel 1.3, zodat er ook regels kunnen worden gesteld over de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte. Ten opzichte van de eerdere versie is verduidelijkt dat er altijd sprake zal zijn van een belangenafweging. Met ons amendement is dan ook de richting duidelijk.
Het is niet, zoals de minister daarstraks aangaf, via de Omgevingswet het VN-gehandicaptenverdrag ratificeren. Dat is het gewoon niet! Bij het herinrichten van straten en pleinen willen wij graag dat de toegankelijkheid wordt meegenomen. Het VN-gehandicaptenverdrag ligt er. We gaan het ratificeren. Neem daarom nu alvast bepalingen op in de Omgevingswet. Dat kan gewoon niet los van elkaar worden gezien. Volgens de minister is het aanpassen van de buitenruimte een gemeentelijke taak en zijn de problemen niet zo groot. Inderdaad moeten we de gemeenten ook hun werk laten doen, maar landelijke basisregels kunnen daarbij wel helpen. Je hebt niets aan een toegankelijk gebouw als het op een ontoegankelijk plein staat.
De minister vindt het amendement op stuk nr. 15 dat verduidelijkt dat waterschappen ook de bevoegdheid hebben om energie en grondstoffen terug te winnen en te vermarkten, overbodig. De ChristenUnie ziet wel degelijk het belang in van dit amendement. Waterschappen zijn functionele openbare lichamen met een gesloten huishouding. Indien de wet deze bevoegdheden niet aan het waterschap verleent en het waterschap verricht toch bepaalde handelingen, dan kan het verrichten van deze handeling strijd opleveren met het legaliteitsbeginsel. Bovendien biedt de wettelijke bepaling de rechter een eenduidig toetsingskader waaraan ook activiteiten getoetst kunnen worden.
Mijn amendement over het gemeentelijk rioleringsprogramma heb ik aangepast. Het heeft nu stuk nr. 94. Ik ben het met de minister eens dat regels over de inhoud van dit plan, gezien de systematiek van de Omgevingswet, beter in een AMvB kunnen worden vastgelegd. Verder stel ik met mijn wijziging voor om voortaan te spreken over het gemeentelijk waterbeheer programma. Deze nieuwe naam sluit beter aan bij de huidige gemeentelijke taken. De gemeentelijke watertaak is immers breder dan alleen de rioleringen. Juist de afspraak in het Bestuursakkoord Water over het verplicht houden van het programma heeft ervoor gezorgd dat veel andere regels konden worden geschrapt. Zo is afgesproken dat waterschappen geen vergunningen meer verlenen voor overstorten en voor het aansluiten op de rioolwaterzuivering. Ook de ontheffingsbevoegdheid van provincies voor afvalwater in het buitengebied is de facto al vervallen. Dat is nu echt deregulering.
De minister is desondanks geen voorstander van een verplicht programma. Immers, het gaat goed met het rioleringsbeleid van gemeenten. Ik zou echt andersom willen redeneren. Juist om dit vast te houden, is het belangrijk om het ook goed in de wet te borgen.
Over het hoofdstuk grondexploitatie zijn geen amendementen ingediend. Dat wil echter niet zeggen dat de ChristenUnie helemaal tevreden is met de uitwerking hiervan in de Omgevingswet. Bijvoorbeeld bij het kostenverhaal heb ik het gevoel dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Inderdaad, bovenplanse verevening wordt in de praktijk vaak verkeerd gebruikt. Daarmee is het instrument zelf echter nog niet verkeerd. Sterker nog, ik denk dat het in de toekomst juist noodzakelijker wordt, nu wij steeds meer naar organische planontwikkeling en uitnodigingsplanologie gaan. Ik heb begrepen dat de minister achter de schermen in gesprek is met de VNG om het hoofdstuk grondexploitatie ook te verbeteren. De ChristenUnie is daar een groot voorstander van en roept de minister op om richting de invoeringswet met concrete voorstellen te komen.
Ik dien daarvoor een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er nog veel opmerkingen zijn van gemeenten over de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de grondexploitatiebepalingen in de Omgevingswet;
overwegende dat door meer uitnodigingsplanologie ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving kleiner worden en zich vaker bovenwijkse voorzieningen zullen gaan voordoen op stadsniveau waar de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit niet goed toepasbaar zijn;
verzoekt de regering, bij de invoeringswet het grondexploitatie-instrumentarium te optimaliseren en hiervoor onder meer de volgende verbeteringen te onderzoeken:
-het stellen van kaders in exploitatieregels in het omgevingsplan die in de vergunningfase verder kunnen worden uitgewerkt;
-niet schrappen van bovenplanse verevening maar dit instrument effectiever maken door bijvoorbeeld de verhaalcriteria beter toe te lichten;
-het kunnen verhalen van reeds door gemeenten gemaakte bijkomende kosten indien het basisdeel niet wordt geactiveerd;
-de mogelijkheid af te zien van de plicht exploitatieregels op te stellen indien zich alleen aanvullende kosten voordoen;
-wijziging van gebruiksmogelijkheden zonder nieuwe bouwontwikkelingen onderbrengen onder de reikwijdte van de afdeling grondexploitatie;
-mogelijkheid om planologische medewerking te weigeren als er een exploitatietekort is in de exploitatieregels,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer De Vries heeft een vraag voor u.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Dit is een heel uitgebreide motie, die eigenlijk tegen mijn motie ingaat. Ik heb namelijk bepleit om eerst een fundamentele discussie te voeren over de technieken in de grondexploitatie. Op het moment dat mevrouw Dik-Faber over kostenverhaal spreekt, legt zij zich neer bij de oude systematiek. Daarom zou ik haar van harte willen aanbevelen om haar motie aan te houden, mijn motie te volgen en die discussie te voeren nadat wij het integraal hebben bekeken en ook vorige uitspraken van de Kamer door het kabinet van een mening zijn voorzien.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik had zelf niet de indruk dat de moties elkaar zouden tegenspreken. Integendeel, mijn indruk was dat ze elkaar zouden versterken. Ik zeg de heer De Vries toe dat ik daar nog een keer goed naar zal kijken. Wat ik van belang vind, is dat wij nu niet allerlei instrumenten overboord gooien die van waarde zijn gebleken. Belangrijk is dat wij dit met elkaar verder doordenken, het uitwerken en daarover een fundamentele discussie hebben. Als ik het me goed herinner, ging de motie van de heer De Vries vooral over de mogelijkheden van zelfrealisatie. Mijn motie noemt een aantal andere instrumenten waarvan het naar mijn mening jammer zou zijn als ze overboord gezet werden. Wij zien dus graag het gesprek met de VNG hierover, specifiek over de genoemde elementen, ook het door de heer De Vries in zijn motie genoemde element. Dan komt dit nog terug naar de Kamer.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik kom tot mijn twee andere moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat decentrale overheden behoefte hebben aan goede handvatten bij de toepassing van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling omdat ze vrezen dat hij anders juridificerend zou kunnen werken;
overwegende dat het aantal treden op de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling beperkt is, wat blijkt uit het feit dat bestaande en toekomstige multimodale locaties gelijkgeschakeld worden en er ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen locaties met optimale ov-bereikbaarheid en locaties zonder goede ontsluiting per openbaar vervoer;
verzoekt de regering, bij de borging van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling in de Algemene Maatregel van Bestuur:
-te waarborgen dat deze ladder bijdraagt aan de kwaliteit van besluitvorming over en de duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling;
-hiertoe handvatten te bieden voor decentrale overheden met richtlijnen voor de toepassing van deze ladder;
-in overleg met de decentrale overheden het aantal treden op de ladder te vergroten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik weet natuurlijk niet of deze motie aansluit bij het beeld dat de VVD-fractie heeft van versimpeling. Ik had het idee dat de VVD-fractie pleit voor één grote stap op de ladder en dat is dan een stap naar wel of niet duurzame ontwikkeling. Mijn fractie zou graag zien dat er meerdere treden komen. Maar wie weet, kunnen we nog bij elkaar komen en heb ik het verkeerd begrepen. Daar gaan we buiten deze vergadering om nog wel over in gesprek met elkaar.
Dan mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor energiebesparing en verduurzaming van de energie in de gebouwde omgeving de grootste uitdaging ligt bij de bestaande bouw;
overwegende dat de bouwregelgeving zich vooral richt op nieuwbouw en de duurzaamheidseisen voor bestaande bouw aanmerkelijk lager liggen;
overwegende dat consumenten bij de bouw van bijvoorbeeld een dakkapel vaak op de prijs afgaan en door aannemers vaak niet actief worden geïnformeerd over de mogelijkheden van verduurzaming;
verzoekt de regering, afspraken te maken met de bouwsector over hogere eisen voor duurzaamheid in de bestaande bouw bij verbouw en de resultaten hiervan te verwerken in de op te stellen Algemene Maatregel van Bestuur,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik zal afronden. Er is nog één onderwerp dat ik wil aansnijden en dat is windenergie op land. Ik werk samen met het CDA aan een motie om participatie voor windenergieprojecten op land in deze wet te verankeren. De woordvoerder van de CDA-fractie memoreerde al aan het energieakkoord, waarin een en ander is opgenomen.
Ik heb nog een beetje spreektijd, dus ik pak het energieakkoord er even bij. Het staat er gewoon klip-en-klaar. "Een betere verdeling van lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving is essentieel voor het vergroten van draagvlak. Bij windprojecten (meer dan 15 megawatt) wordt voorafgaand aan een project gezamenlijk met betrokken overheden een participatieplan opgesteld. Dit wordt verankerd in de Omgevingswet. Ontwikkelaars van windenergieprojecten committeren zich om bij windprojecten draagvlak te organiseren door het actief betrekken van de omgeving. Afhankelijk van de situatie kan dit bijvoorbeeld door te zorgen voor maatschappelijk rendement voor de omgeving. Een wet van die strekking functioneert in Denemarken. Tevens verankert het Rijk in de Omgevingswet dat de vergunningverlenende instantie lokale eisen kan stellen aan het organiseren van draagvlak, waar door alle projectontwikkelaars voor gezorgd dient te worden."
We hebben echt tot laat deze dag geprobeerd om tot overeenstemming te komen met de minister. Ik waardeer de inspanningen die er zijn enorm, maar wat er nu ligt, is voor mijn fractie echt te mager. Wat ons betreft worden participatie en compensatie gewoon verankerd in de Omgevingswet, zoals ook in het energieakkoord staat. Dit is ook toegezegd door minister Kamp in een aantal debatten. Ik hoop toch dat we de komende dagen kunnen gebruiken om daarover tot overeenstemming te komen.
Dit was eigenlijk mijn laatste opmerking, behalve dan dat ik de minister uiteraard nog wil bedanken voor de enorme inzet, voor het vele werk en voor de samenwerking op een heel aantal punten. Ik heb dit allemaal enorm gewaardeerd. Dank u wel.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik heb een vraag over het laatste stukje. Ik ga ervan uit dat mevrouw Dik-Faber ook doelt op financiële participatie. Er is eerder een motie aangenomen op dit gebied. Ik weet niet wie er nog meer onder stonden, maar in ieder geval stond mijn naam eronder. Deze motie ligt nog steeds bij minister Kamp om uitgevoerd te worden. Wellicht geeft het wat verdere ondersteuning als mevrouw Dik-Faber naast participatie en meepraten ook doelt op financieel kunnen participeren.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Het gaat mijn fractie echt om een verdeling van de lusten en de lasten. Ik heb niet alleen het woord "participatie" genoemd, maar ook het woord "compensatie". Ik heb ook verwezen naar wetgeving in Denemarken. Daar is er sprake van dat bewoners ook financieel participeren. Ik hoop echt dat de minister hier stappen in wil zetten. Door dat niet te doen, creëren we namelijk gewoon onze eigen tegenstand. Dat is jammer. Op het moment dat bewoners kunnen participeren, als er inderdaad tegenover de lasten ook een stukje lusten staat, komen die windmolens heus wel van de grond.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Voorzitter. Ik begin met complimenten voor het enorme project dat de minister heeft afgemaakt en waarin de ambtenaren veel tijd hebben gestoken. Ik mocht een van de wetgevingsjuristen op een boot naar Oerol ontmoeten. Zij was evenzeer toe aan enige rust en afleiding als ik. Volgens mij hebben wij beiden genoten van dat weekend Oerol.
De voorzitter:
Ik vind het verrassend dat u dat met ons deelt.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik wilde even met u delen dat Kamerleden en wetgevingsjuristen zelfs in deze tijd nog van cultuur en recreatie in Nederland kunnen genieten.
Op heel veel punten begrijp ik de minister, hoewel ik het niet met haar eens ben. Op één terugkerend punt begrijp ik echter niet hoe de redenering van de minister werkt. Dat gaat over het blijven opvullen tot wat maximaal is toegelaten. Als je een kop koffie hebt en er mag maximaal zo veel chloor in het water zitten en maximaal zo veel kleurstoffen en er is een mogelijkheid om er wat chloor en kleurstoffen uit te halen, vindt de minister dan dat wij het weer met andere stoffen moeten opvullen tot het maximum? Het doel zou toch moeten zijn om koffie te krijgen waarin noch chloor noch kleurstoffen zitten? De minister begrijpt die discussie. Het opvullen tot wat maximaal mogelijk is, begrijp ik niet, helemaal niet omdat het doel van de wet is om de omgevingskwaliteit steeds beter te maken.
De heer Veldman (VVD):
Ik zoek even waar GroenLinks dan de grens wil trekken. Wij trekken toch juist op allerlei vlakken een grens, omdat wij zeggen: tot hier is de gebruiksruimte en die kan gebruikt worden. Stel dat er, zoals in veel gemeentes gebeurt, regels worden gesteld aan het tijdstip dat een terras moet worden gesloten. In veel gemeentes moet het terras om 01.00 uur dicht. De exploitant krijgt daar dan een vergunning voor. Dan gaan wij zo'n exploitant toch niet vragen om het terras zo vroeg mogelijk in de avond te sluiten, ook al mag het terras tot 01.00 uur open blijven? Wij hebben een vergunning gegeven om het terras tot 01.00 uur open te houden. Dat is de grens en dat is dus de ruimte die de exploitant mag gebruiken.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
GroenLinks ziet in Nederland stelselmatige stappen naar een verbetering van het milieu. Wat ons betreft gaan die stappen nog niet snel genoeg. Er zijn gemeenten die wat voor willen lopen en over sommige plekken zeggen: dat terras mag van ons wel om elf uur of twaalf uur sluiten. Onder deze wet is het voor gemeenten niet mogelijk om een hogere ambitie te hebben. GroenLinks zegt: als je zo veel lokaal delegeert, laat dan ook de mogelijkheid open om naar boven toe af te wijken. Daarover hebben deze minister en ik, en wellicht ook de VVD-fractie, een verschil van inzicht.
De heer Veldman (VVD):
Dat klopt, daarover hebben wij verschil van inzicht. Het is juist goed dat wij op een aantal vlakken uniforme regels en normen hebben, die straks in AMvB's terugkomen. Veel normen hiervan komen overigens uit Europa. Zij geven helderheid en transparantie over wat wel en niet kan. Als daarin iedereen zijn eigen weg gaat varen en we uiteindelijk niet meer weten wie wat wil, schiet het met de transparantie niets op, terwijl dat ons streven is met deze wet.
De voorzitter:
Dat was dus geen vraag.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Als dat het standpunt van de VVD is, hebben wij een probleem met de hele flexibilisering, want daarover wordt in deze wet nu juist gesteld dat het de bedoeling is dat er allerlei lokaal maatwerk wordt gerealiseerd: als je dit en dat bij elkaar kunt optellen, kun je daar naar kijken. De VVD pleit hier juist stelselmatig voor. GroenLinks wil graag heldere natuur- en milieunormen in deze wet verankerd hebben, zodat er helderheid is voor heel Nederland wat in elk geval de bodem is. Dit is afgewezen. Er is een, naar een hele mooie Brundtland-definitie, "motherhood and applepie statement" gekomen. GroenLinks zou graag willen dat op een aantal vlakken zou gelden: zo veel dioxinen en niet meer; zo veel ftalaten mogen er in shampoo en vervolgens in het oppervlaktewater zitten en niet meer. Dat zou GroenLinks graag willen.
De voorzitter:
Mijnheer Veldman, ik wil niet vervelend doen, maar alle collega's hebben in derde termijn één vraag gesteld. Ik wil alleen een interruptie toestaan als iets niet duidelijk is of als een motie niet helemaal helder is.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik wil met plezier een paar koppen koffie met de heer Veldman drinken en eens kijken op welke gebieden wij overlap hebben en op welke gebieden verschil van mening. Dat gaat misschien makkelijker dan om kwart over tien 's avonds in de week vlak voor het reces. Ik krijg dus graag een reflectie van de minister op dit onderwerp. Is het doel, zeker op milieu- en natuurgebied, niet om een gestage voortgaande verbetering te bereiken, in plaats van te zeggen dat het nu wel goed genoeg is?
Vanochtend heeft de rechtbank in Den Haag een vrij markante, fundamentele uitspraak gedaan. Nederland moet in 2020, zo staat in de uitspraak van deze rechter, 25% CO2-reductie bereiken. De Omgevingswet biedt daarvoor wat GroenLinks betreft het geëigende instrumentarium. Het gaat om meer dan alleen de fysieke leefomgeving. Het gaat ons om het leefbaar houden van onze leefomgeving. Ik kom straks met een motie om een Kameruitspraak uit te lokken over de steeds grotere inzet die nodig is om klimaatverandering tegen te gaan en op te vangen.
Het is voor GroenLinks nog steeds moeilijk om een oordeel te vellen over deze eigenlijk lege wet. Er wordt steeds bij gezegd dat het in de praktijk goed komt, dat er jurisprudentie komt en dat er een Laan van de Leefomgeving komt. Eigenlijk zegt de minister: vertrouw mij nou maar! Ons verzoek om de vier belangrijkste AMvB's samen met de wet te behandelen, zodat je een beetje gevoel voor de invulling krijgt, is door deze minister afgewezen. Daardoor wordt het voor ons moeilijk om steun te geven aan deze wet. Ik heb vervolgens voorgesteld om een zware nahang te doen, maar ook dat heeft de minister afgewezen. Zou de minister wel een zware voorhang willen? Ook de Rijksuniversiteit Groningen zegt dat het parlement, dus de Eerste en Tweede Kamer samen, op veel van deze onderwerpen in feite buitenspel staat. Dat blijft voor mijn fractie een bezwaar.
Ik ben blij dat de minister voor mij nog even helder op papier gaat zetten in welke mate provincies beïnvloed worden om het winnen van schaliegas op hun grondgebied toe te staan. Dat zal ook veel actiegroepen en burgers helpen.
Ik vind het heel jammer dat er op het gebied van de ondergrond in deze grote wet geen intentie staat om voorrang te geven aan duurzaamheid. De minister zegt dat dit strijdende belangen zijn waar zij neutraal naar kijkt, terwijl in het regeerakkoord een heel duidelijke ambitie verwoord is om te komen tot een samenleving die draait op 85% tot 90% CO2-vrij. Dan moet je ook je wetgevingsinstrumenten inrichten om die kant op te gaan. Ik vermoed dat het antwoord zal zijn dat dit later in de omgevingsvisie wel zou kunnen, maar mijn fractie zou dat ook heel graag in deze fundamentele wet gezien hebben.
Wij hebben zorgen over de huidige praktijk van participatie. In een eerder overleg heb ik het voorbeeld genoemd van mensen die een stuk bos willen beschermen waarin een bepaalde vogelsoort zit. Dat wordt afgewezen omdat zij vanuit hun keukenraam net geen uitzicht hebben op de nesten van die vogels. Het wordt dus vrij restrictief bekeken. Zou het niet redelijk zijn om dit in ieder geval te laten gelden voor alle huizen die vanuit de tuin uitzicht bieden op zo'n gebied? Ik kom met een motie om de participatie wat ruimer uit te leggen in plaats van op zijn engst.
Mijn fractie is bezig om financiële participatie van burgers in wind op land mogelijk te maken. Daar waren wij al mee bezig onder oud-minister Verhagen. Mochten wij dat uiteindelijk toch voor elkaar krijgen, dan zou dat mooi zijn, aangezien het Rijk hier en daar toch een bloedneus oploopt bij pogingen om wind op land te realiseren.
Zou de minister mij tot slot nog één keer uit willen leggen waarom zij geen langzaam dalend plafond in de koepelvergunning wil aanbrengen? Liever nog krijg ik van haar een toezegging over het volgende. Ik kan mij van alles en nog wat voorstellen bij zo'n koepelvergunning, maar als processen opeens efficiënter, schoner en zuiniger worden, kun je er nu een ander bedrijf bij zetten om dat weer op te vullen. Is er geen mogelijkheid om het langzamerhand schoner, beter, efficiënter en met minder energie te gaan doen?
Ik heb mij beperkt tot slechts een drietal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de rechtbank Den Haag Nederland heeft opgedragen de voor 2020 vastgestelde terugdringing van de CO2-uitstoot daadwerkelijk uit te voeren;
overwegende dat het instrumentarium van de omgevingswaarde bij uitstek geschikt is om, als zowel inspannings- als resultaatsverplichting, vorm te geven aan de uitvoering van deze verplichting;
verzoekt de regering om bij het vaststellen van het Besluit kwaliteit leefomgeving een omgevingswaarde vast te stellen die overeenkomt met de door de rechter opgedragen verplichting en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het tegengaan van klimaatverandering naast een internationaal belang een nationaal belang is;
overwegende dat de opwekking, winning en opslag van hernieuwbare energie een onmisbare bijdrage levert aan het tegengaan van klimaatverandering;
overwegende dat in het regeerakkoord en het energieakkoord concrete afspraken zijn gemaakt over de overgang naar hernieuwbare energie;
verzoekt de regering om het nationale belang van de transitie hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde installaties en voorzieningen in wet- en regelgeving te verankeren en stelselmatig in het omgevingsrecht te betrekken en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat besluitvorming op basis van de Omgevingswet vergt dat alle belangen van belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden ingebracht;
overwegende dat de Code Maatschappelijke Participatie model staat voor de wijze waarop vroegtijdig kan worden geparticipeerd in besluitvorming;
verzoekt de regering om in de toelichting van de AMvB op grond van artikel 16.86 van de Omgevingswet de Code Maatschappelijke Participatie op te nemen als model voor het vormgeven van vroegtijdige participatie en daarbij aan te geven dat hiervoor ook een door het betrokken bestuursorgaan op te stellen gelijkwaardige participatieverordening of gedragscode kan dienen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn diepe bewondering uit te spreken voor iedereen die op de publieke tribune en via andere media dit debat tot dit tijdstip nog volgt en mogelijk ook de eerdere rondes heeft gevolgd. Dat dwingt echt groot respect af.
Ik wil graag ook de minister daarin betrekken en haar hartelijk danken voor de gedegen beantwoording van alle vragen vanuit de Kamer. Ik zal ze niet opsommen; dat heeft zij al gedaan. Ik betrek daarin ook haar ambtelijke ondersteuning, die dat mogelijk heeft gemaakt.
Het deed mij goed dat de minister zelfs een Bijbelse uitdrukking aanhaalde: beproeft alle dingen en behoudt het goede. Weliswaar staat dat in de Bijbel in een geestelijke context, maar het heeft in het spraakgebruik ook heel praktische toepassingen gekregen. Het was hier uitgangspunt voor het globaal bestemmen. Dat doet mij deugd, ook omdat het aansluit op mijn inbreng in eerste termijn. Wij hoeven niet bang te zijn voor plannen van bouwende burgers en ondernemende bedrijven. De SGP wil geen ambtenaar die een binnenkomend bouwplan met argusogen bekijkt en de ondernemer uit voorzorg alvast de map met onderzoekseisen en wettelijke regels toeschuift. De SGP wil een ambtenaar die met de ondernemer om de tafel gaat zitten en met de burger in gesprek gaat om te kijken hoe het plan door de regels heen geloodst kan worden met respect voor de afspraken die daarbij worden gemaakt.
Ik wil nog kort stilstaan bij enkele punten uit mijn eerdere bijdrage, te beginnen met de verhouding tussen de wet en de AMvB's. De SGP blijft kritisch over het geheel doorschuiven van normen voor luchtkwaliteit, waterkwaliteit en geluidshinder naar AMvB's. Wij vinden dat die normen in de wet zelf thuishoren. Het gaat om normen die de impact van vele andere wetten ver overtreffen. Belangrijke normen horen in de wet thuis. Dit heeft alles te maken met de democratische legitimiteit. De Raad van State schrijft niet voor niets dat voorhangprocedures niet gebruikt mogen worden om ruime delegatie te corrigeren.
De minister geeft aan dat zij de invoeringswet tegelijkertijd met de AMvB's naar de Kamer zal sturen. Dan is het volgens haar aan de Kamer om te bekijken of die nog behoefte heeft om bepaalde normen in de wet te regelen. Procedureel gezien is dat te laat. Het sluit bepaalde mogelijkheden ook uit. De Kamer kan de AMvB's niet amenderen, terwijl de aansluiting tussen wet en AMvB's nauw luistert. Wij willen niet dat Kamervoorstellen voor het opnemen van bepaalde normen in de wet leiden tot gaten of juridische mist, of dat ze ertoe leiden dat wij om deze reden niet meer durven of kunnen tornen aan de regeringsplannen. Dan is de facto sprake van een onomkeerbaar proces. Bovendien krijgen AMvB's niet dezelfde Kamerbehandeling als een wetsvoorstel. Daarom heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering ervoor heeft gekozen om de materiële normstelling door te schuiven naar Algemene Maatregelen van Bestuur;
overwegende dat het deels gaat om invloedrijke normen die volgens de aanwijzingen voor de regelgeving primair in de wet zelf opgenomen dienen te worden;
overwegende dat onder meer de Raad van State kritiek heeft geuit op het geheel doorschuiven van de materiële normstelling naar gedelegeerde regelgeving;
overwegende dat het opnemen van invloedrijke, materiële normen in de wet zelf meer recht doet aan de rol van de Kamer als medewetgever;
verzoekt de regering, in de periode tot indiening van de invoeringswet en de Algemene Maatregelen van Bestuur in overleg met de Kamer te bezien of er invloedrijke, materiële normen zijn die het verdienen om in de Omgevingswet zelf opgenomen te worden en hoe hier vorm aan gegeven moet worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bisschop (SGP):
Dan wil ik het nog even hebben over het subsidiariteitsbeginsel. De bestuursorganen moeten bij hun leest blijven. Dat is ook een basale denklijn in deze Omgevingswet. Zeker nu provincies op papier veel meer ruimte krijgen om het omgevingsbeleid te sturen, is het van belang om de subsidiariteit helder en scherp te definiëren. Naar onze overtuiging komt dit beginsel nog onvoldoende uit de verf. Ik heb daarom twee amendementen ingediend: op stuk nrs. 106 en 107. Helaas heeft de minister beide ontraden, ondanks dat ze materieel aansluiten bij het advies van de Raad van State ter zake. Ik vraag de collega's om nog eens goed naar de inhoud van die amendementen te kijken en daar steun aan te verlenen. Ik doe dat vanuit de overtuiging dat wij anders een kans missen om iets wat de kern van de wet raakt, goed te regelen. Gaarne leg ik dat ter overweging aan de collega's voor.
Tot slot kom ik op de verlenging van de reguliere vergunningsperiode. Daar heeft de SGP een punt van gemaakt. De minister suggereert dat voor zowel de reguliere als de uitgebreide vergunningsprocedure een motivatieplicht geldt. Echter, de motiveringsplicht uit de Algemene wet bestuursrecht is uitsluitend van toepassing op de uitgebreide vergunningsprocedure. Ik vraag de minister dan ook te kijken naar een goede stok achter de deur om onnodige verlenging van de reguliere procedure te voorkomen. Ik heb daarvoor de volgende motie. Ik verzoek de minister die te beschouwen als ondersteuning van haar beleid of als steuntje in de rug, niet als een stok achter de deur dus.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten regelmatig zonder opgaaf van reden en aanwijsbare noodzaak de reguliere voorbereidingsprocedure voor een omgevingsvergunning verlengen;
van mening dat onnodige verlenging van de reguliere voorbereidingsprocedure voorkomen moet worden, omdat het bouwende burgers en bedrijven tijd en geld kost;
verzoekt de regering, te bezien hoe onnodige verlenging van de reguliere voorbereidingsprocedure ingeperkt kan worden, bijvoorbeeld door invoering van een motiveringsplicht of een verplichte legeskorting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, indachtig uw milde goedheid als het gaat om het feit dat ik op sommige momenten mijn termijnen overschrijd, wil ik u nu graag een genoegen doen door hiermee mijn bijdrage af te sluiten, ruim binnen de tijd.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Bisschop. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Houwers.
De heer Houwers (Houwers):
Voorzitter. Ook ik wil beginnen met complimenten. Complimenten die al eerder zijn uitgesproken door anderen en door mijzelf toen wij op eerdere momenten over deze wet hebben gesproken. Complimenten voor de minister en voor iedereen die medewerking heeft verleend om de wet tot een succes te maken. Ik heb het daarbij over de wet zelf, maar ook over het proces en de samenwerking met gemeenten en provincies. We hoorden de uitspraak "bloed aan de paal", maar desondanks blijkt het toch mogelijk om samen tot goede afspraken te komen.
Als planoloog vind ik het aardig om over deze wet te kunnen meepraten. Vanaf het eerste begin heb ik het proces "Eenvoudig Beter" mogen meemaken, weliswaar met enige onderbrekingen. Ik zou de wet een "ondernemende uitnodigings- ontwikkelwet" willen noemen. Het is echt een wet waarin met respect voor de bestaande omgeving, aandacht wordt gegeven voor mensen die iets willen. Ik denk dat dit goed is, omdat daarmee ontwikkelingen in dit land kunnen doorgaan. Dat zou ook moeten kunnen met het vertrouwen in de medebestuurders, burgers en bedrijven van dit land. De bestaande omgeving, waar we trots op zijn, is ook ooit gerealiseerd door burgers en bedrijven, met instemming van de overheid. Ze hebben het blijkbaar niet verkeerd gedaan, want we zijn er trots op. Wat dat betreft moeten we vertrouwen hebben en moeten we leren loslaten. Dat valt niet altijd mee. Zo'n wet wordt aan alle kanten bijgeschaafd. Dat kan tot verbetering leiden, maar we moeten uitkijken dat we niet allerlei kleine uitzonderingen en details gaan regelen. We moeten misschien wat meer vertrouwen hebben in onze bestuurders. Soms is iets gewoon goed. We kunnen proberen om het nog beter te maken, maar als we naar het allerbeste streven, kun je ook op een punt komen dat er te veel regels zijn. Dat is iets wat ik zeker niet zou willen.
In mijn eerdere bijdragen heb ik aandacht gevraagd voor de energiewinst die nog behaald kan worden in de bestaande bouw. Mevrouw Dik-Faber heeft hierover een motie ingediend die ik medeondertekend heb. Daarnaast zou ik het goed vinden om eens te kijken of we in de subsidie- of financieringsregelingen mogelijkheden hebben om dit te stimuleren. Ik weet dat dit niet helemaal in de Omgevingswet past, maar het zou er wel aan bijdragen, omdat in de bestaande bouw volgens mij de meeste energiewinst te halen valt. Vandaag deed de rechtbank een uitspraak die ons doet nadenken over de wijze waarop we meer energiebesparing kunnen realiseren. Dan zou dit daar in de toekomst wellicht iets voor kunnen zijn.
Dan is er een punt waarover we het niet helemaal eens zijn, of nog niet eens zijn, maar waar we zeker nog over gaan debatteren. Dat is het grondbeleid, hoofdstuk 12. Er liggen diverse adviezen. Ik denk dat mijn gedachten over het proces het dichtst bij die van de heer De Vries liggen. Hij zegt: laten we het er met elkaar nog eens uitgebreid over hebben, laten we kijken naar de zelfrealisatie en hoe we daarmee om moeten gaan. Wat mij betreft zou dat heel goed kunnen uitkomen op het standpunt dat het gemeenten wordt verboden om actief grondbeleid te voeren, of dat we afspreken dat gemeenten uitermate terughoudend zijn met actief grondbeleid. Nu ben ik al bezig met invullen en dat was niet de bedoeling. Ik zal er niet mee verdergaan. De discussie zou ik echter nog graag willen voeren.
Een wet maken is één ding, maar we kunnen nog zo veel mooie regels opstellen, het gaat vooral om houding en cultuur. Ik hoorde de heer Bisschop spreken over het type ambtenaar dat hij graag wil zien. Dat type zou ik ook graag zien: mensen die meedenken en niet alleen zeggen dat iets niet kan. Ze kunnen meedenken en kijken of aanpassingen mogelijk zijn, waardoor het plan beter wordt. Dat kan ook vanuit de welstandsgedachte gebeuren. Als zaken aan de voorkant worden geregeld en er wordt goed overlegd, zal het zeker iets worden. Ik heb vertrouwen in deze wet. Ik zal geen moties of amendementen indienen. Ik heb maar één wens, namelijk dat hetgeen ooit het begin was van deze wet — Eenvoudig Beter — voor de verdere toekomst zal gelden op het gebied van de ruimtelijke ordening, en dat het dus eenvoudiger en beter zal worden.
De voorzitter:
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de derde termijn van de zijde van de Kamer.
De vergadering wordt van 22.31 uur tot 22.50 uur geschorst.
De voorzitter:
Voordat ik de minister het woord geef, deel ik mee dat het amendement van de heer Ronnes op stuk nr. 18 is ingetrokken.
Het amendement-Ronnes (stuk nr. 18) is ingetrokken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik begin met de amendementen, vervolgens geef ik een reactie op de moties en tot slot ga ik in op de vragen die nog gesteld zijn door de diverse Kamerleden. Amendementen zijn er niet zo veel meer, want het merendeel daarvan is al beantwoord. Wat ik de Kamer ook toezeg, is dat ik nadat ik klaar ben met deze ronde, weer één lijst maak, want inmiddels kom ik tot nr. 141. Er zijn er echter alweer een heleboel ingetrokken of gewijzigd, dus ik maak nog een keer een hele lijst met alle appreciaties van de moties en de amendementen. Na het amendement op stuk nr. 118 komt nr. 141, en wat daartussen allemaal is gebeurd, is volstrekt onduidelijk. Als we dat straks allemaal met elkaar zullen beschouwen, zal dat ongetwijfeld duidelijker worden.
Ik begin met het amendement op stuk nr. 110 van de heer Veldman, want daarbij heb ik in tweede termijn de verkeerde tekst gehanteerd. Dit is dus een correctie. Het betreft het amendement over de uitvoering van het koepelconcept. Dat concept biedt ook kansen voor toepassing onder de Omgevingswet. Op die manier krijgen bedrijven en burgers al vroeg inzicht in de vestigingsmogelijkheden en de te behouden omgevingskwaliteiten. De Omgevingswet bevat al instrumenten voor een gebiedsgerichte benadering en verdeling van de gebruiksruimte. Het ingediende amendement maakt duidelijk dat die instrumenten kunnen worden gecoördineerd en toegepast voor een gebied. Een wettelijke regeling is wat mij betreft ook in lijn met de doelen van de wet. Ik laat het amendement dan ook over aan het oordeel van de Kamer.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
We hadden net een debatje over de vraag of ook zo'n koepelvergunning zou moeten bijdragen aan een verbetering van de leefomgeving op een manier dat het niet sterker is dan bij andere bedrijven die ook moeten bijdragen aan een steeds verdere verbetering van de leefomgeving. Hoe staat de minister daarin? Het moet natuurlijk proportioneel zijn. Het kan niet zo zijn dat het een chantagemiddel wordt, maar vindt de minister dat ook onder zo'n koepelvergunning een proportionele bijdrage aan de verbetering van de leefomgeving gewaarborgd moet zijn? Je kunt het bijvoorbeeld hebben over iets wat tien jaar duurt, en in die tien jaar kunnen we allerlei eisen aan andere bedrijven stellen; dan zou zo'n koepelvergunning daarbuiten blijven staan, waardoor andere bedrijven dan weer meer moeten doen. Hoe staat de minister daartegenover?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij zit dat ook zo bij de beantwoording van de vragen. Ook daarbij is aan de orde gekomen hoe we omgaan met de ruimte. We hebben al ervaring met het koepelconcept. Ik noem bijvoorbeeld Chemelot en het Havenbedrijf. Er zijn natuurlijk ook weer nieuwe ontwikkelingen na de afgifte van de vergunning voor de Maasvlakte: bedrijven willen zich er vestigen of terminals willen uitbreiden. In principe hoeft dat dus geen belemmering te zijn. Het gaat er vooral om dat het bevoegd gezag in zijn totaliteit bekijkt wat voor ruimte er is. Maar, nogmaals: ik ben voorstander van de koepelvergunning zoals die er was en ik vind dat die ook in het huidige regime weer mogelijk gemaakt moet worden.
Ik kom nu bij het gewijzigde amendement op stuk nr. 112. Dat gaat over het verplichten van participatie na de mededeling van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project. In dit amendement wordt vastgelegd hoe participatie bij de m.e.r. moet plaatsvinden. Om twee redenen vind ik dat geen goed idee: er moet geen aparte participatie plaatsvinden bij de m.e.r., maar deze moet onderdeel zijn van de procedure over het besluit zelf, en de verplichting om een zienswijze te vragen houdt geen rekening met mogelijk maatwerk voor andere vormen van participatie. Je moet dus niet het hoe vastleggen, zoals ik al vaker heb gezegd. Dat geldt ook voor ambtshalve besluiten. Daarom ontraad ik dit amendement.
Ik kom bij het gewijzigde amendement op stuk nr. 114, van de heer Smaling. Hij vraagt om de bevoegdheid om gegevens op te vragen vanwege actualisering van de omgevingsvergunning te verduidelijken. Als het bevoegd gezag van plan is om voorschriften van de vergunning te wijzigen, bijvoorbeeld vanwege ontwikkelingen in best bestaande technieken, dan kan het daarvoor gegevens opvragen bij de vergunninghouder. Deze bevoegdheid wordt geregeld met artikel 16.54. Deze gegeven kunnen ook worden opgevraagd als het bevoegd gezag voorafgaand daaraan wil onderzoeken of wijziging van de voorschriften nodig is. Het ingediende amendement zie ik dan ook als een verduidelijking van artikel 16.54. Om die reden ondersteun ik het amendement.
Het gewijzigde amendement op stuk nr. 116 gaat erover dat het bevoegd gezag burgers met ideeën ondersteunt bij de uitwerking. Ik wil voorkomen dat het bevoegd gezag met torenhoge lasten wordt opgezadeld als het iedere burger met een idee moet ondersteunen. Ik neem aan dat dit ook niet de bedoeling is van de indieners. Het is heel complex om, als dit eenmaal zo is vastgelegd, een onderscheid te maken tussen wie je wel en wie je niet ondersteunt. Ik zie dat in de praktijk nu ook al heel vaak ondersteuning plaatsvindt. Ik ontraad dus het amendement zoals dat nu is geformuleerd.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 118. De strekking van dit amendement van D66 is dat er diverse aanvullingen op het wetsvoorstel worden gemaakt om waar mogelijk regels voor werelderfgoed te stellen. Dit expliciteert in het wetsvoorstel het belang van het werelderfgoed. In principe zijn de belangen van het werelderfgoed ook door het wetsvoorstel goed geborgd. Desalniettemin kan ik me de explicitering voorstellen. Het oordeel over hoe hiermee om te gaan laat ik aan de Kamer.
Ook het gewijzigde amendement op stuk nr. 125 is van mevrouw Van Veldhoven. Dit amendement zou ertoe leiden dat er afwijkingen worden toegestaan na afloop van een experiment. Dat kan alleen als dat onevenredig is in verhouding tot het … Laat ik het anders formuleren. Het toestaan van afwijkingen na afloop van een experiment kan alleen als het niet toestaan daarvan onevenredig is in verhouding tot het te beschermen belang. Zo is het denk ik het duidelijkst. Het uitgangspunt is dat na afloop van het experiment aan de regelgeving wordt voldaan waarvan is afgeweken. Soms is dat onevenredig. Ik noem het voorbeeld van het af te breken gebouw. Ik zie het amendement als een verduidelijking van wat is bedoeld. Daarom ondersteun ik dit amendement.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 141, ingediend door mevrouw Van Veldhoven van D66. Dat amendement voorziet in de toevoeging van oogmerken voor het vaststellen van omgevingswaarden. Niet alle beleidsdoelen voor de fysieke omgeving lenen zich voor omgevingswaarden. Met omgevingswaarden leggen we concreet meetbare doelen in de regels vast. Monitoring van de omgevingswaarden is verplicht bij dreigende overschrijding van een programma, bijvoorbeeld. Ze sluiten aan op de Europese regels voor luchtkwaliteit. Ze zijn geschikt voor waterveiligheid. Maar niet elk doel leent zich voor omgevingswaarden, bijvoorbeeld als iets niet meetbaar is, zoals erfgoed, of als de effecten erg lokaal zijn, zoals het geval is met externe veiligheid. Dan komen er geen omgevingswaarden, maar worden er rechtstreeks instructieregels of algemene regels ingezet. Het is niet wenselijk om decentrale overheden te verplichten om omgevingswaarden in te zetten voor onderwerpen waarvoor dat instrument niet goed past. Ik ontraad daarom dit amendement.
Hiermee heb ik de amendementen behandeld.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik deel met de minister dat het niet op alle oogmerken wenselijk is dat er altijd verplicht omgevingswaarden worden opgesteld. Daarom staat in het amendement ook dat we aan de gemeenten vragen om "indien relevant" omgevingswaarden op te stellen. We willen dat ze ze allemaal langslopen om te bekijken: is dit iets waar we omgevingswaarden voor moeten opstellen? Die oogmerken hebben we immers niet voor niets in de wet staan. Maar alleen wanneer het relevant is, wordt het verplicht.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Gemeenten kunnen omgevingswaarden stellen als zij dat zelf relevant achten. Zoals ik zonet al probeerde aan te geven, is het niet op elk doel van toepassing om een omgevingswaarde te gebruiken. Soms kun je beter met instructieregels werken. Ik zou de decentrale overheden dus ook niet willen verplichten om ze in te zetten, maar de keuze aan hen willen laten.
De voorzitter:
Mevrouw Van Veldhoven, tot slot.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Volgens mij zitten de minister en ik niet zo ver van elkaar af als misschien lijkt. We nemen oogmerken op in de wet omdat we dat belangrijke punten vinden in de afweging die de verschillende bevoegde gezagen moeten maken. Dan is het logisch dat die oogmerken ergens terugkomen, bijvoorbeeld bij het vaststellen van het omgevingsplan. Het is logisch dat dan in ieder geval die punten even worden langsgelopen, om te bepalen of ze relevant zijn. Dat is eigenlijk het enige wat het amendement doet. Het zegt: loop al die oogmerken, die we niet voor niets als belangrijke punten hebben aangemerkt in de wet, langs en bepaal of ze relevant zijn of niet. Ik denk dat daartegen geen groot principieel bezwaar zou hoeven liggen bij de minister.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Nogmaals, deze wet strekt er ook toe om zo min mogelijk dingen te verplichten, en dingen zo veel mogelijk onderdeel te laten zijn van cultuur en van goed gedrag. Gemeenten hebben de mogelijkheid om omgevingswaarden vast te stellen en op die manier waarborgen voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te organiseren. Ik ga ervan uit dat zij dat zullen doen op het moment dat zij specifieke belangen willen behartigen, en dat zij ook een ander instrument zullen kiezen als dat beter past bij het doel dat zij willen beschermen. Ik zie dus geen toegevoegde waarde in het vastleggen hiervan in een verplichting. Ik ontraad dus het amendement.
Ik kom nu bij de moties van de diverse leden van de Kamer. Dat zijn er 29. Ik zal proberen om daar zo snel mogelijk doorheen te gaan, want dit is de eerste keer.
De motie-Veldman op stuk nr. 113 heeft als strekking de consultatie van Actal bij uitvoeringsregelgeving. De motie is in lijn met mijn voornemen. Actal wordt geconsulteerd bij de ontwikkeling van de uitvoeringsregelgeving en de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.
De motie-Veldman c.s. op stuk nr. 115 heeft als strekking het aanpassen van de Gemeentewet om geen verschil te maken tussen huurders en kopers bij de rioolheffing. Het is een sympathiek idee, dat inderdaad past bij het beginsel dat de vervuiler betaalt. Ik heb in mijn schriftelijke antwoord al gesteld dat ik daarover met minister Plasterk en de VNG in overleg zal treden. Dit heeft ook een sterke samenhang met de stelselherziening van staatssecretaris Wiebes. De Kamer is daarover vorige week per brief geïnformeerd. Deze motie loopt vooruit op het overleg met de VNG en op het overleg over de belastingherziening. Ik stel de indiener dus voor om de motie aan te houden en haar te betrekken bij de stelselherziening.
De motie op stuk nr. 117 van de heer Veldman gaat over tijdelijk en permanent afwijken van normen. In de motie wordt de regering opgeroepen om een regeling op te nemen in het Besluit kwaliteit leefomgeving met vergelijkbare mogelijkheden als in de Crisis- en herstelwet en de Interimwet stad-en-milieubenadering. Ik ben van plan om de rijksregels zo op te stellen dat bestuursorganen voor de meeste situaties een eenvoudige en adequate belangenafweging kunnen maken, maar ik erken ook dat er situaties kunnen zijn waarbij een bredere belangenafweging wenselijk is dan de standaardregels kunnen bieden. Denk aan transformatie van bedrijventerreinen of wonen in hoogstedelijke gebieden. Ik onderschrijf de opvatting van de indiener dat de gemeenteraad dient te beslissen over de vraag of zo'n bredere afweging aan de orde is. Natuurlijk moeten de regels passen binnen de doelen van de wet en voldoen aan Europese spelregels. De precieze vormgeving ga ik bekijken. Daar komen we nog over te spreken, maar ik zie de motie als ondersteuning van beleid.
De motie-Veldman op stuk nr. 119 gaat over de ladder van duurzame verstedelijking. Het is rijksbeleid om een vraaggerichte programmering te bevorderen en overprogrammering, ongewenste versnippering en leegstand te voorkomen. De ladder is daarvoor een belangrijk instrument. Ik ken de zorgen over de toepassing van de ladder en zal hem, vooruitlopend op de Omgevingswet, vast aanpassen op dit punt, en een vereenvoudiging en quick wins realiseren. Daarnaast komt er, zoals ik heb gezegd, een vervolgevaluatie aan. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.
In de motie op stuk nr. 120 van de heren Veldman en De Vries wordt de regering opgeroepen om te bevorderen dat gemeenten tijdens het ontwerpen van een bouwplan een welstandsadvies kunnen aanbieden aan een initiatiefnemer. Ook wordt verzocht om het stellen van welzijnsregels om een vergunning voor een bouwplan te weigeren, af te bouwen. Het uiterlijk van bouwwerken is belangrijk voor de kwaliteit van de leefomgeving. Gebouwen staan er voor lange tijd. Binnen dezelfde afmetingen kan een heel mooi maar ook een heel lelijk bouwwerk worden gebouwd. Goede kwaliteit kost vaak weinig extra maar kan groot waardeverlies van omliggende gebouwen voorkomen. Ik lees de motie zo dat de gemeenten gestimuleerd moeten worden om minder detailregels voor het uiterlijk van bouwwerken te stellen die leiden tot het weigeren van een vergunning, en dat in plaats daarvan initiatiefnemers bij de gemeente terechtkunnen voor een welstandsadvies tijdens het ontwerpproces van een bouwplan. Ik vind dat een goede beweging, omdat het minder betuttelend is en het veel meer uitnodigingsplanologie is, om het maar zo te zeggen. Ik ondersteun daarom deze motie, die ook de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer benadrukt.
In de motie op stuk nr. 121 van de heer De Vries van de PvdA wordt verzocht of we kunnen nagaan of het hoofdstuk over grondexploitatie naar aanleiding van het onderzoek naar de huizenprijzen aanpassingen behoeft. Hij heeft mij al meerdere malen laten weten dat dit wat hem betreft het geval is. In de motie wordt gevraagd om het onderzoek naar het effect van het zelfrealisatieprincipe op huizenprijzen dat in opdracht van minister Blok wordt gedaan, te betrekken bij de Aanvullingswet grondeigendom. Vanzelfsprekend ben ik bereid om eventuele nieuwe inzichten die naar voren komen uit dit onderzoek en uit andere onderzoeken die de heer De Vries noemde, in overweging te nemen. Als ik daaruit samen met de Kamer de conclusie trek dat het nodig is om bepalingen over de grondexploitatie aan te vullen of te herzien, dan wil ik daarop inzetten. Dit kan gebeuren in de Aanvullingswet grondeigendom vanwege de samenhang met de rest van het grondbeleid. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.
In de motie op stuk nr. 122 van de heer De Vries en mevrouw Dik-Faber wordt de regering verzocht om het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap na ratificatie op te nemen in artikel 4.20 van de Omgevingswet. Dit artikel bevat een opsomming van internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan de algemene rijksregels uitvoering geven. Als er bijvoorbeeld een nieuwe Europese richtlijn of een nieuw verdrag gaat gelden waaraan wij via algemene rijksregels uitvoering geven, voegen wij die richtlijn of dat verdrag aan de opsomming toe. Dat geldt ook voor het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zodra het zal zijn geratificeerd. Ik beschouw de motie daarom als ondersteuning van beleid.
De motie op stuk nr. 123 is ingediend door de heer De Vries en medeondertekend door mevrouw Van Veldhoven en de heer Smaling. Deze motie heeft de strekking dat de ontwikkeling van de MGR-indicator van het RIVM krachtig wordt ondersteund als een instrument voor besluitvorming van gemeenten rondom gezondheid. Voor de luisteraar zeg ik nog even dat "MGR" milieugezondheidsrisico betekent en dat "het RIVM" het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is. De indieners van de motie vragen dus om dit te ondersteunen. Het doel is om te komen tot een breed en gebruiksvriendelijk instrument voor het inschatten van gezondheidsrisico's en de cumulatie daarvan. Ik zie het instrument als een belangrijke aanvulling op de bestaande instrumenten waarmee gemeenten tot betere besluitvorming kunnen komen. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid.
In de motie op stuk nr. 124 van de heer De Vries, mevrouw Van Veldhoven en de heer Smaling wordt de regering verzocht om bij AMvB een plicht in te stellen dat vergunningsvrije werkzaamheden aan monumenten voorafgaand aan de start gemeld moeten worden. Dit is een aangepaste motie ten opzichte van een motie uit het verleden. Ondergeschikte werkzaamheden aan niet-monumentale delen van een monument zijn vergunningsvrij gemaakt om onnodige lasten te verminderen. Eigenaren gaan vaak heel zorgvuldig om met hun monument. Het Nederlandse monumentenbestand staat er goed voor. Natuurlijk zijn er altijd voorbeelden waarbij iets fout is gegaan, maar dat was vroeger, toen alles nog vergunningsplichtig was, ook zo. De voorgestelde meldplicht heeft het doel gemeenten in kennis te stellen van de start van vergunningsvrije werkzaamheden. Gemeenten kunnen het toezicht hierop afstemmen. Daar is best wat voor te zeggen. Hier staat tegenover dat een meldplicht uitgaat van wantrouwen en leidt tot een extra last voor de eigenaren. Met andere woorden: deze motie heeft voor- en nadelen. Ik laat het oordeel over aan de Kamer. Aan de ene kant gaat er niets mis, maar aan de andere kant leidt dit tot een extra last. De Kamer moet daarover maar bij meerderheid beslissen.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik verwachtte al dat de minister het argument van lastenverzwaring zou noemen. Ik heb even nagevraagd wat de praktijk is. Die is dat in een digitaal systeem een wijziging moet worden opgenomen. Er moet één vinkje worden gezet om de gemeente in kennis te stellen. Ik kan me niet voorstellen dat dit tot een enorme lastenverzwaring leidt.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Als je een melding doet, zal de gemeente ook bepaalde informatie willen over wat je precies gaat doen. Anders lijkt het me weinig zinvol om een melding te doen. Als je die informatie moet delen, moeten gemeenten daarop misschien ook gaan toezien. Als ik zeg dat ik mijn huis groen verf, maar het eigenlijk geel maak, heeft dat ook weer zijn effect. Je komt dan zo op een glijdende helling. Nee, dat is een verkeerde uitdrukking. Je glijdt zo de helling af.
De voorzitter:
Dat maakt niet uit op dit tijdstip.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het is inderdaad te laat voor deze uitdrukking. Een glijdende schaal, dat is het. Dat is mijn zorg bij deze motie. Tegelijkertijd laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. Ik denk dat de Kamer zich erover moet uitspreken.
In de motie op stuk nr. 126 verzoekt de heer De Vries om het financieel onderzoek na vijf en na tien jaar te herhalen. In de komende jaren zullen we de vinger aan de pols houden bij het bestuursakkoord om te zien hoe het gaat met financiële effecten. Ook bij elk onderdeel van de stelselherziening zullen we de financiële effecten in beeld brengen. Ik kan me daarnaast voorstellen dat we ook na de inwerkingtreding de kosten en de baten in de gaten houden en evalueren waar ze neerslaan. Ik steun dus de motie van de heer De Vries.
In de motie op stuk nr. 127 wordt de regering verzocht om in de rijksomgevingsvisie aan te geven welke afspraken nodig zijn om recreatieve routenetwerken in stand te houden en hoe deze afspraken doorwerken in de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies. Ik zeg toe dat ik in de rijksomgevingsvisie inga op de recreatieve routenetwerken. Dat sluit ook aan bij mijn toezegging in het kader van de behandeling van de initiatiefnota Een stap vooruit. Bestuurlijke afspraken zijn heel belangrijk voor het borgen van de routenetwerken. Ik verwacht dat dit onderwerp ook aandacht krijgt in de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies. Daar ga ik natuurlijk niet over, maar ik wil dit best toelichten, ook in de omgevingsvisie. Met die kanttekening zie ik de motie als ondersteuning van beleid.
De heer Smaling diende de motie op stuk nr. 128 in, waarin hij vraagt om expliciet aandacht te schenken aan kennis en kunde van overheden en te onderzoeken of het kennisplatform hierin een rol kan spelen met betrekking tot voorzorg. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid, omdat ondersteuning van de uitvoerders van het net via kennis en kunde een belangrijke pijler van het voorziene implementatietraject behelst. Ik laat me daarbij graag inspireren door bestaande succesvolle initiatieven en kennisplatforms.
Ik kom dan bij de motie op stuk nr. 129 van het lid Smaling. Daarin wordt de regering verzocht om de Aanvullingswet grondeigendom zo vorm te geven dat er een waterdichte systematiek ontstaat die de problemen in het grondbeleid van de afgelopen jaren uitsluit. Het is heel knap als wij onze voorstellen zo kunnen formuleren dat ze waterdicht zijn. Je weet immers nooit wat er gebeurt. Ik deel met de heer Smaling dat de problemen met het grondbeleid zo veel mogelijk voorkomen moeten worden, maar ik kan ze met wetgeving niet helemaal uitsluiten. Dat probeerde ik net ook al te zeggen: waterdicht is een wel heel groot woord. Het blijft grotendeels een kwestie van hoe er met grondbeleidsinstrumentarium wordt omgegaan. Het gaat niet eens zozeer om het instrumentarium, maar vaak om de wijze waarop ermee wordt omgegaan. Als ik de motie zo mag opvatten dat de regering wordt verzocht om in de Aanvullingswet grondeigendom al het mogelijke te doen om een zorgvuldig grondbeleid te versterken, zie ik de motie als ondersteuning van beleid. Als voor de heer Smaling het zwaartepunt echter ligt bij een waterdicht systeem dat een en ander onmogelijk maakt — ik stel dus expliciet die vraag - ontraad ik de motie, omdat dit zoals gezegd met wetgeving niet volledig mogelijk is.
De heer Smaling (SP):
Als wij het zo kunnen afdoen dat de eerste interpretatie van de minister goed genoeg is, dan wil ik er graag positief op reageren.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dank u wel.
Dan de motie van de heer Smaling op stuk nr. 130, waarin de regering wordt verzocht om in de tijdsperiode tussen het tot stand komen van de Omgevingswet en de invoeringswet de resultaten van de evaluatie van de Crisis- en herstelwet, jurisprudentie, voortschrijdend inzicht enz. enz. enz. een plek te geven in de invoeringswet. De evaluatie van de Crisis- en herstelwet zit al in de wet. Verdere jurisprudentie en praktijkervaring zal ik zo veel mogelijk meenemen in onderliggende regels. Ik ben daarvoor voortdurend met partijen in gesprek. Als de invoeringswet de logische plek is, zal het daarin terechtkomen. Als de heer Smaling niet alleen op de invoeringswet doelt, maar op alle nadere regelgeving, dan zie ik de motie als ondersteuning van beleid. Ik zie de heer Smaling knikken. Misschien helpt dat voor het verslag.
Ik kom op de motie van de heer Smaling op stuk nr. 131. Daarin wordt de regering verzocht, één of meer interactieve games te ontwikkelen, niet alleen voor individuen, maar ook voor het lesgeven aan groepen. Het ontwikkelen van tools zoals games past goed in het voorziene implementatietraject. Ze worden steeds vaker gebruikt om op een leuke en inspirerende manier kennis te maken met materiaal. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid.
Op stuk nr. 132 heeft de heer Ronnes een motie ingediend waarin de regering wordt opgeroepen om de gemeenteraad een instemmingsrecht te geven bij afwijkingen van het omgevingsplan. Ik heb geen moeite met een adviesrol van de gemeenteraad in de vergunningsprocedure. Die wil ik best in de wet verankeren, maar een instemmingsplicht bij het verlenen van vergunningen acht ik niet werkbaar. Dat gaat mij dus ook te ver. Elke constructie met instemmingsrecht zal ik ontraden. Een instemmingsrecht van de gemeenteraad, die maar beperkt vergadert, belemmert veel te veel een vlotte doorlooptijd van de procedures. Het raakt een belangrijk doel van de wet: snellere procedures. Binnen de duale verhoudingen is dat instemmingsrecht ook niet nodig. Aan het gewicht van een advies van de raad aan het college hoeft niet te worden getwijfeld. Vandaar dat ik de motie ontraad.
De heer Ronnes (CDA):
Maar de gemeenteraden kunnen toch een praktische werkwijze kiezen door zaken te delegeren aan het college?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Maar als gemeenteraden dat niet doen, moet je voor instemming altijd wachten tot het moment dat ze weer bij elkaar komen. Een college kan heel goed zo'n besluit nemen. Een gemeenteraad kan dan achteraf zeggen dat het college dat niet goed heeft gedaan en het college daarvoor op de kop geven. Ik ben er echt voorstander van dat dit niet bij de gemeenteraad zelf komt te liggen. Ik heb geen bezwaar tegen een adviesrol in de vergunningsprocedure, maar wel tegen een instemmingsplicht.
Ik kom op de motie van de heer Ronnes op stuk nr. 133 over de lex silencio positivo. Hij wil graag onderzoek naar de gevolgen van het afschaffen daarvan. Bij termijnoverschrijding in de omgevingsvergunningprocedure hanteert het wetsvoorstel de regeling van dwangsom bij niet tijdig beslissen uit de Algemene wet bestuursrecht. Die biedt al een prikkel voor tijdige besluitvorming. Ik ben bereid om als onderdeel van de evaluatie nadrukkelijk te kijken naar de effectiviteit van deze regeling voor de omgevingsvergunning. Vandaar dat ik deze motie ondersteun.
In de motie op stuk nr. 134 van de heer Ronnes vraagt hij de regering om de Kamer halfjaarlijks te informeren over de voortgang van de planning van het project Laan van de Leefomgeving. Betrokkenheid van de Kamer vind ik van net zo groot belang als de Kamer zelf, maar de komende BIT-toetsen vind ik ook heel erg belangrijk en ik wil ook niet alleen maar bezig zijn met rapporteren, dus ik wil vasthouden aan de toegezegde jaarlijkse rapportage en aan de rapportages waar het BIT om vraagt. Ik wacht met interesse het oordeel af van de Kamer of zij hiervan een groot project wil maken. Ik ontraad deze motie die nu al wil uitgaan van een halfjaarlijkse rapportage.
Mevrouw Van Veldhoven roept in haar motie op stuk nr. 135 de regering op om de negatieve gevolgen van vergunningvrij bouwen in werelderfgoederen te onderzoeken en voorstellen te doen om dat in te perken. Samen met mijn collega van OCW ben ik bereid om te onderzoeken of de werelderfgoederen voldoende beschermd zijn tegen de eventuele negatieve gevolgen van vergunningvrij bouwen. Over de uitkomst van het onderzoek zal ik de Kamer informeren en zo nodig zal ik voorstellen doen om vergunningvrije bouwmogelijkheden te beperken of af te schaffen. Ik ondersteun daarmee dus deze motie.
Mevrouw Van Veldhoven vraagt in haar motie op stuk nr. 136 om gemeenten in staat te stellen om zonder al te veel administratieve lasten te kunnen sturen op de kwaliteit van de leefomgeving. Gemeenten hebben ruime mogelijkheden om te sturen op de kwaliteit van de leefomgeving via het Omgevingsplan. Daarmee kan meer worden gedaan dan met het huidige versnipperde instrumentarium. Dat bespaart de gemeente ook bestuurslasten. De administratieve lasten voor burgers en bedrijven kunnen gemeenten zelf beïnvloeden door bijvoorbeeld gebruik te maken van algemene regels in plaats van vergunningen. Ik vind dat de Omgevingswet al in sterke mate tegemoetkomt aan de ambitie van de motie en ik zie de motie dus als ondersteuning van het beleid.
In de motie op stuk nr. 137 van D66 en de ChristenUnie wordt ingegaan op vroegtijdige participatie. Ik vind vroegtijdige participatie inderdaad van groot belang. Ik stuur hier ook op met het programma Nu al Eenvoudig Beter. Als ik de motie zo mag opvatten dat ik de Kamer nog voor de Invoeringswet informeer over participatie in het kader van Nu al Eenvoudig Beter, kan ik haar ondersteunen. Ik zal participatie verder meenemen in de voorziene wetsevaluatie. Ik zie mevrouw Van Veldhoven knikken en ga ik ervan uit dat zij met de interpretatie akkoord is.
Mevrouw Dik-Faber heeft in haar motie op stuk nr. 138 diverse voorstellen geformuleerd om voor de Invoeringswet een aantal verbeteringen te onderzoeken voor de instrumenten van de grondexploitatie. Zij geeft daarvoor een aantal heel expliciete punten aan. Aan de ene kant vraagt zij in deze motie om verbeteringen te onderzoeken en aan de andere kant geeft zij aan welke richting het op zou moeten gaan, bijvoorbeeld om exploitatietekorten als weigeringsgrond bij de vergunning te behouden of ppt-criteria — proportionaliteit, profijt en toerekenbaarheid — los te laten. Ik heb zojuist in mijn reactie op de motie van de heer De Vries gezegd dat wij uitgebreid terugkomen op het grondbeleid bij de behandeling van de wet. Ik zeg de Kamer nogmaals toe dat wij goed zullen kijken naar de grondexploitatie. De motie zoals die nu is geformuleerd, ontraad ik echter.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Er staat nadrukkelijk wel in de motie dat we hier nog met elkaar gaan spreken. Het is ook een onderzoeksmotie. Ik erken inderdaad dat er een bepaalde lijn in zit, maar als ik het zo aanpas dat we in ieder geval de onderwerpen met elkaar benoemd hebben, zijn dit toch wel de specifieke punten die wij ook vanuit het veld terugkrijgen om over te spreken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb al een paar keer in de commissie aangegeven dat meer leden graag over het grondbeleid willen praten. Ik heb hen allen gevraagd om dat te bewaren totdat we de wet behandelen. Ook zij hebben diverse thema's genoemd waarover zij willen spreken. Ik vind het heel netjes dat zij dat nu niet bij de behandeling van de Omgevingswet proberen vast te leggen, maar die discussie ook echt zullen voeren op het moment waarop de wet wordt behandeld. Dat is ook voor mij een reden om nu niet met al deze specifieke punten al een stap vooruit te doen, maar dat volgtijdelijk bij de wetsbehandeling aan de orde te stellen. Ik ontraad deze motie dan ook. Voorzitter. In de motie op stuk nr. 139 van mevrouw Dik-Faber wordt de regering verzocht, de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling opnieuw te bekijken, handvatten te bieden aan decentrale overheden en het aantal treden te vergroten. Ik heb waardering voor haar streven om de effectiviteit van het instrument te vergroten. Dat is een gedeeld doel, maar de signalen die ik tot nu heb gekregen, gaan niet in de richting van extra treden. Die signalen gaan veel meer over vereenvoudiging en verbetering van het instrument. Ik ben bereid om de achterliggende gedachte van de ChristenUnie mee te geven aan het PBL bij evaluaties, maar ik ontraad deze motie, omdat daarin wordt uitgegaan van de uitbouw met extra treden.
De motie op stuk nr. 140 van mevrouw Dik-Faber is ook ondertekend door mevrouw Van Tongeren en de heer Houwers. De regering wordt in deze motie verzocht, afspraken te maken met de bouwsector over hogere eisen voor duurzaamheid in de bestaande bouw en bij verbouw en de resultaten te verwerken in de op te stellen Algemene Maatregel van Bestuur. Deze motie ondersteun ik, maar ik maak wel een voorbehoud. Als ik de motie zo mag uitleggen dat het kabinet verzocht wordt een serieuze inspanningsverplichting te doen om samen met de bouwsector te bezien wat er in dit verband in redelijkheid mogelijk is, kan ik de motie ondersteunen. We moeten verder nog wel goed kijken naar de kostenaspecten. Ik kan natuurlijk niet bij voorbaat toezeggen dat er ook regels worden opgenomen in de AMvB, omdat je twee partijen nodig hebt voor de afspraken. Verder hangt het af van de aard van de afspraken of er regelgeving nodig is. Als ik de motie zo niet mag interpreteren, moet ik de motie ontraden, omdat de motie dan vooruitloopt op het goede gesprek dat je met de omgeving kunt hebben om verbeteringen te realiseren.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik kijk even naar de mede-indieners en volgens mij mag ik zeggen dat wij uit de voeten kunnen met de duiding van de minister. Verder heeft mevrouw Van Veldhoven aangegeven dat ze de motie wil meetekenen. Als dat op deze manier kan, heel graag.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is dan helder.
De voorzitter:
De motie-Dik-Faber c.s. (33962, nr. 140) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Dik-Faber, Van Tongeren, Houwers en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 142 van mevrouw Van Tongeren, mevrouw Dik-Faber, de heer Smaling, mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht om omgevingswaarden voor CO2 op te nemen in verband met de uitspraak van Urgenda. Die uitspraak is vandaag gedaan en er wordt daarom nog op gestudeerd. Het kabinet komt dus nog met een reactie en daarom wil ik er nu niet inhoudelijk op ingaan. Verder wordt er in Parijs in december gesproken over het pakket voor CO2-reductie. Ik zou de motie daarom wil aanhouden tot na de klimaatconferentie in Parijs. Ik moet natuurlijk zeggen "aan willen laten houden", want ik kan een motie natuurlijk niet zelf aanhouden. Ik hoor graag van de Kamerleden of ze daartoe bereid zijn. Zo niet, dan moet ik de motie ontraden.
In de motie op stuk nr. 143 van mevrouw Van Tongeren en de heer De Vries wordt de regering verzocht om het nationale belang van de transitie hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde installaties en voorzieningen in wet- en regelgeving te verankeren en stelselmatig in het omgevingsrecht te betrekken. Transitie is een nationaal belang dat is vastgelegd in de SVIR. De rijkstaak is beperkt tot grootschalige windenergie op land en op zee met als bevoegd gezag de minister van EZ. Voor kleinere windparken, zonnepanelen en energiebesparing zijn de decentrale overheden het bevoegd gezag. Wij hebben met decentrale overheden en private partijen ook afspraken gemaakt in het energieakkoord. Door de regeringsleiders van de EU zijn er verder op hoofdlijnen afspraken gemaakt over het klimaat- en energiepakket voor 2030. Dat wordt in december vastgesteld. Daarna zullen wij ons buigen over de uitvoering daarvan en de eventuele wijziging van wet- en regelgeving. Als ik de uitvoering van de motie op deze manier mag vormgeven, laat ik het oordeel aan de Kamer.
De voorzitter:
Mevrouw Van Tongeren?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik zie mevrouw Van Tongeren knikken, dus dat gaat goed.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 144, ook van mevrouw Van Tongeren. Strekking van deze motie is dat bij AMvB de Code Maatschappelijke Participatie of een gelijkwaardige gedragscode wordt voorgeschreven. Ik heb waardering voor vroegtijdige participatie; het wetsvoorstel stimuleerde het ook. Ik schrijf voor dat het moet, maar niet hoe het moet; een discussie die we al een paar keer gehad hebben. Ik wil dus geen modellen voorschrijven. Iedere situatie vraagt om maatwerk. Die ruimte wil ik ook aan het bevoegd gezag laten. Om die reden ontraad ik deze motie. Dat zal niet verbazen, want we hebben deze discussie al een paar keer gevoerd.
De eerste motie van de heer Bisschop gaat terug op het punt betreffende de verhouding tussen wet en AMvB's en de vraag of normen niet in de wet thuishoren. Hij heeft op stuk nr. 145 een motie ingediend die de regering verzoekt om in de periode tot de invoeringswet te bezien of er normen zijn die in de Omgevingswet opgenomen dienen te worden. Tijdens de behandeling hebben we uitgebreid gesproken over de verhouding tussen wet en AMvB. Ik heb goed geluisterd naar de argumenten van de heer Bisschop daarover, ook de rechtstatelijke argumenten. Ik ben van mening dat de mogelijkheid om bij de invoeringswet de balans op te maken, recht doet aan die argumenten. Het parlement beschikt daarbij over alle bevoegdheden als medewetgever. Ik wil er nu echter niet op vooruitlopen, en daarom ontraad ik de motie zoals die er nu ligt.
De laatste motie, op stuk 146, is ook van de heer Bisschop, mede ondertekend door de heer Veldman. In deze motie wordt de regering opgeroepen om te bezien hoe voorkomen kan worden dat de reguliere vergunningsprocedure onnodig en zonder opgave van redenen kan worden verlengd door het bevoegd gezag. Ik ben het ermee eens dat het bevoegd gezag aanvragen voor een omgevingsvergunning vlot moet afhandelen en dat onnodige verlenging moet worden voorkomen. De Algemene wet bestuursrecht biedt daarvoor prikkels, maar ik kan ook bekijken hoe een dergelijke prikkel ook voor de reguliere procedure kan worden ingebouwd. Ik kom daar bij de invoeringswet op terug en ondersteun dus deze motie van de heer Bisschop.
Dan blijven er nog een aantal vragen over die gesteld zijn door de Kamerleden. Sommige daarvan zijn nieuw voor mij, andere zijn een beetje een herhaling van de discussie die we ook al in de commissie gevoerd hebben. Ik zal dus even bekijken welke ik snel kan beantwoorden en welke ik iets uitgebreider zal beantwoorden.
De heer Veldman vraagt of de Kamer geïnformeerd kan worden over de uitkomst van mijn overleg met de koepels over de eenloketgedachte. Dat zal ik doen.
De heer De Vries vraagt of de juridische overwegingen zijn om niet te gaan van een m.e.r. naar een oer, een omgevingseffectrapportage, echt zo scherp liggen. Ik vind het belangrijk dat de praktijk er iets mee opschiet. Als niet de inhoud wijzigt maar wel de naam, wordt dat voor de praktijk onduidelijk. "Omgeving" is breder dan "milieu", bouwen valt er bijvoorbeeld ook onder. De indruk wordt gewekt dat de andere vlag ook een andere lading inhoudt. Het gevraagde zorgt niet alleen voor meer lasten, maar schiet ook zijn doel voorbij en sluit minder goed aan op de Europese terminologie. Ook kan het tot juridische vragen leiden. Om die redenen ben ik er geen voorstander van. Ik zit er dus scherp in.
De heer De Vries vraagt mij ook of het oordeel over het ingediende amendement op stuk nr. 108 van de ChristenUnie over repressief welstandstoezicht nog heroverwogen kan worden. Dit amendement legt voor heel Nederland in de wet vast dat het uiterlijk van bestaande bouwwerken niet in ernstige mate afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ik vind dat je zoiets niet landelijk moet regelen. Hier ligt geen rijkstaak. Het is een gemeentelijke taak, omdat regels over het uiterlijk van bouwwerken bij uitstek gebiedsgericht zijn. Dit amendement ontneemt de mogelijkheid om regels toe te spitsen op de specifieke karakteristiek van gebieden. De voorgestelde regel is ook strenger dan het huidige wettelijke stelsel in de Woningwet. Daarbij kan de gemeente namelijk altijd nog kiezen voor welstandsvrije gebieden. Dat kun je in het voorgestelde amendement niet meer doen. Het omgevingsplan bundelt de regels over de fysieke leefomgeving, daar horen ook regels bij die een gemeente stelt voor bouwwerken. Dat uitgangspunt heeft groot draagvlak; regels worden op elkaar afgestemd en staan bij elkaar. Dit amendement trekt één enkele regel over het uiterlijk van bouwwerken uit het omgevingsplan. Ik vind dat gewoon niet handig. Om die redenen ontraad ik het amendement en houd ik daar ook aan vast. Ik hoop de heer de Vries hiermee overtuigd te hebben. De heer De Vries heeft gevraagd wat er gebeurt als de gemeente de provincie verzoekt om de bevoegdheid tot aanpassing van een omgevingsplan over te nemen. Dit is andersom ten opzichte van de procedure die wij eerder hebben besproken. Gemeenten hebben het primaat bij het vaststellen van omgevingsplannen. Hierbij hoort ook het aanpassen vanwege instructieregels of nationaal belang. Gemeenten horen hier niet van weg te lopen door de provincie te verzoeken dit over te nemen. De gemeenten hechten ook zelf aan "decentraal, tenzij"; zij hebben dat meerdere malen aangegeven. Het is iets anders als ze niet willen. In dat geval kan de provincie in de plaats treden. De vraag is waarom gemeenten de provincie zouden moeten vragen om dat te doen.
De heer De Vries vraagt om een toezegging om de Balans van de Leefomgeving om de twee jaar op te maken. Volgens mij had ik in antwoord op vragen van mevrouw Van Veldhoven in de bespreking in tweede termijn al gezegd dat ik van plan ben om het de komende tien jaar om de twee jaar te zullen gaan doen. Uiteindelijk zullen we het om de vier jaar gaan doen. Ik wil niet die kop op Europa, maar ik ben wel bereid om PBL te vragen om naast de vierjaarlijkse balans ook een vierjaarlijkse verkenning te doen zodat ze kunnen alterneren met elkaar. Ik zeg het dus nog een keer.
De heer Smaling vraagt of de gemeenten het allemaal aankunnen. Hij heeft dit ook al op eerdere momenten gevraagd en ik heb daar al eerder op gereageerd. Er is natuurlijk veel inzet nodig. Naar aanleiding van het bestuursakkoord werk ik met verschillende partijen aan benodigde ondersteuning — het gaat ook om provincies en waterschappen — zodat uiteindelijk in 2018 iedereen het aankan.
De heer Ronnes heeft een beschouwing gegeven over de leefomgeving die mensen zelf moeten maken. De overheid heeft daarbinnen wel een taak om te kunnen corrigeren als het hopeloos fout gaat. Hij noemt als voorbeeld de situatie waar welstandskwaliteit flagrant met voeten wordt getreden. Hij heeft gevraagd of ik zijn gedachten deel. Ik kan de gedachten van de heer Ronnes heel goed volgen. Het voorbeeld van de gemeente die moet kunnen ingrijpen als het uiterlijk van een bouwwerk een flagrante inbreuk oplevert op de kwaliteit van de leefomgeving, kan ik ook volgen. Als dat een pleidooi is voor een regel op wetsniveau, deel ik die mening niet. Ik heb dat net ook aangegeven, want ik denk dat de regels over kwaliteit van uiterlijke bouwwerken in een omgevingsplan thuishoren. Het gaat om locatie-afhankelijk beleid. Het is aan de gemeente om te bepalen of, en zo ja welke, regels op welke locatie op dat punt gelden. Daarbij hoort ook de regel die het mogelijk maakt om op te treden als het uiterlijk van bouwwerken ernstig detoneert in de omgeving. Ik volg zijn betoog goed en ik denk dat de verantwoordelijkheden op lokaal niveau horen.
De heer Ronnes heeft mij gevraagd om toe te lichten dat de experimenteerbepaling niet gebruikt gaat worden als ontsnappingsroute. Ik ben het met hem eens dat het geen ontsnappingsroute is. In de wet is de experimenteerbepaling ook beperkt tot experimenten die een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Er zijn procedurele waarborgen voor het experiment. Er moet een AMvB worden gemaakt, die aan de Kamer moet worden voorgehangen en voor advies aan de Raad van State moet worden voorgelegd. Monitoring en evaluatie moeten ervoor zorgen dat er tussentijds door gezag kan worden bijgestuurd en dat er achteraf gekeken kan worden of het een succes was. Ik denk dat dit heel wat waarborgen zijn om te voorkomen dat het een vluchtroute is.
De heer Ronnes vraagt of ik de mening deel dat het feit dat er geen normen zijn, meer werk oplevert voor gemeenten. Als er geen normen zouden zijn, zou dit kloppen. Er zijn echter normen en zij worden keurig in de AMvB's geordend en gebundeld. De flexibiliteit geeft de gemeente juist ruimte om het werk efficiënt te doen. Het is niet zo dat zij er zelf aanvulling aan kunnen geven. De norm is er, maar zit op een ander plekje.
De heer Ronnes heeft ook gevraagd om een inhoudelijke reactie op het amendement over een aanmerkelijk provinciaal en nationaal belang. Hij zegt dat dit alleen in een deal van IPO en VNG zit en vraagt waar dit dan in de wet zit. In het wetsvoorstel is uitdrukkelijk aangegeven dat de zorg voor de fysieke leefomgeving in de eerste plaats bij gemeenten ligt. Zij hebben veel ruimte nodig om te doen wat nodig is. Rijke provincies hebben ook een rol in de zorg voor de fysieke leefomgeving. De rolverdeling tussen Rijk en provincie is niet volledig vooraf te bepalen. Een terughoudende houding van provincie en Rijk is echt op zijn plaats. Dat is verankerd in artikel 2.3. Dat dwingt de provincies en het Rijk nog meer dan nu het geval is tot een terughoudende inzet van bevoegdheden. De voorgestelde toevoeging dat het moet gaan om een aanmerkelijk provinciaal of een aanmerkelijk nationaal belang, verandert weinig omdat provincie en Rijk zelf blijven bepalen of er sprake is van zo'n belang dat de inzet van die bevoegdheid rechtvaardigt.
De heer Ronnes heeft ook gevraagd hoe het gaat met burgers die niet zo mondig zijn. De Omgevingswet is niet alleen een wet, maar ook een cultuurverandering. Dat geldt ook voor maatschappelijke participatie. De wet beoogt juist vroegtijdige betrokkenheid te stimuleren en vroegtijdig uit te nodigen. Of wij het nu over gaming of andere dingen hebben, wat mij betreft kunnen alle instrumenten ingezet worden die wat dichter bij de burger staan dan de instrumenten die wij tot nu toe vaak gehanteerd hebben.
Mij is ook gevraagd wat ik van het energieakkoord vind. Ik denk dat dit vooral ging over participatie bij windenergie. De participatie is vastgelegd in het projectbesluit. Dan moet het bevoegd gezag aangeven hoe burgers en organisaties betrokken zijn. In brede zin is een aantal amendementen over participatie ingediend. De Kamer heeft mijn waardering daarvan gehoord. Daarmee is participatie voor mij goed vastgelegd.
Mevrouw Van Veldhoven vraagt of wij een onderzoek kunnen doen naar het integreren van het indienen van klachten via het Omgevingsloket. Dat kunnen wij inderdaad doen.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb een vraag over het vorige punt. De minister reageerde op de inbreng van de CDA-fractie, maar mijn fractie heeft ook gewezen op de participatie in windenergieprojecten. Er zijn in het energieakkoord duidelijke afspraken gemaakt, niet alleen over participatie, maar ook over compensatie, wat duidt op het verdelen van lusten en lasten. Dit heeft ook een financiële component in zich. Hierover is ook een motie aangenomen. De minister gaat nu wel heel erg snel door te zeggen dat wij participatie in de Omgevingswet geregeld hebben en daarmee klaar. Er staan echt heel andere zaken in het energieakkoord. Zou de minister daar expliciet op kunnen reageren?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Zoals ik eerder in debatten al heb aangegeven, moet niet het "hoe", maar het "dat" moet worden geregeld. Dat is ook waarom ik erg terughoudend ben in het vastleggen van specifieke vormen van participatie. Het kan heel goed dat dit op deze manier besproken is bij het energieakkoord. U hebt ook geciteerd uit de debatten die met mijn collega zijn gehouden. Nu wij de Omgevingswet maken en nu wij proberen om daar een steekhoudend stelsel van te maken dat op allerlei terreinen op dezelfde manier regeert, is het belangrijk om deze vormvrije versie te houden. Daarnaast is het vastgelegd in het projectbesluit. Het is dus niet zo dat het niet is geregeld. Het zit ook in het projectbesluit. Daarmee is het enerzijds vastgelegd, maar anderzijds vormvrij vormgegeven. Dat is passend bij de strekking van de Omgevingswet.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb niet geciteerd uit debatten met minister Kamp, hoewel dat ook had gekund, maar echt uit het energieakkoord zelf. Het energieakkoord heeft het over participatie en compensatie en verwijst daarbij naar het Deense model. Daarmee wordt niet voorgeschreven hoe participatie en compensatie plaatsvinden, maar wel dat het moet gebeuren. Er zijn projecten waarbij bewoners financieel participeren in een stukje windmolen. Er zijn ook projecten waarbij de initiatiefnemers bijvoorbeeld investeren in een dorpshuis. Dat staat allemaal niet in het amendement dat wij willen gaan indienen. Het staat ook niet in het energieakkoord. Er staat alleen dat het moet gebeuren. Volgens mij is in het energieakkoord afgesproken om dit in de wet te verankeren.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat participatie moet plaatsvinden, is vastgelegd in het projectbesluit. Dat zit gewoon in de wet. U hebt het over participatie en compensatie. Compensatie zit ook in de wet. Daarover hebben wij het tijdens andere discussies gehad: hoe zit het met planschade en dergelijke zaken? Ook dat zit in de wet. Het bevoegd gezag moet aangeven hoe het burgers en organisaties heeft betrokken. Daarvoor zijn verschillende vormen mogelijk. Er zijn varianten waarbij corporaties worden opgericht en dus financiële participatie mogelijk is, maar er zijn ook andere varianten. Niet iedereen zal het langs die weg willen doen. Ik heb het gevoel dat het gewoon is verankerd in deze wet zoals het nu wordt beschreven, participatie en compensatie. Dat geldt alleen niet voor de vorm waarin je het organiseert. Ik denk dat dat heel goed is, omdat je vandaag niet kunt bedenken welke slimme manieren je morgen misschien hebt om die dingen te regelen.
De heer Ronnes (CDA):
Ik moet toch constateren dat de regering nadrukkelijk verwachtingen heeft gewekt bij de Kamer dat dit onderdeel uit het energieakkoord een plek zou krijgen in de Omgevingswet. Het bevreemdt ons heel erg dat dat niet het geval is. Nogmaals, is de minister bereid om daar alsnog op een bepaalde manier uitvoering aan te geven?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik reageer expliciet op de twee termen die mevrouw Dik-Faber debiteert, namelijk dat in het energieakkoord is afgesproken dat participatie en compensatie in de Omgevingswet worden vastgelegd. Participatie is vastgelegd bij het projectbesluit en ook compensatie is vastgelegd; daarop heb ik eerder gereageerd. Het is erin opgenomen. Het geldt voor alle projecten en niet specifiek alleen voor windmolens. Volgens mij is er een goede bodem. Er wordt alleen niet gezegd hoe het wordt georganiseerd, maar dat werd nu ook niet gevraagd.
De voorzitter:
Mijnheer Ronnes? Het hoeft niet.
De heer Ronnes (CDA):
Ik heb geen aanvullende vraag. We gaan het nog eens even heel goed en scherp bekijken.
De voorzitter:
De heer Smaling heeft wel een vraag.
De heer Smaling (SP):
Ik wil de twee collega's toch bijvallen, want ik heb het er zelf ook even over gehad. Je kunt natuurlijk woorden als participatie en compensatie gebruiken, maar ik moet helaas toch constateren dat het in het noorden van het land gewoon niet goed is gegaan. De minister kan wel zeggen dat er participatie is en dat er gedeeltelijk compensatie is. De praktijk is echter dat initiatiefnemers en agrariërs helemaal binnenlopen door het plaatsen van megaturbines, terwijl de sociale cohesie in dorpen als Meeden, Nieuw-Buinen en noem ze maar op onder heel zware druk staat. Dat is echt een groot probleem. Ik heb niet meteen de oplossing voor de minister voorhanden om dat te regelen in deze wet. Ik wil wel van haar horen of zij ook ziet hoe groot dit probleem is.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij heb ik al eerder in het debat gezegd, ook tegen de heer Smaling, dat deze wet nu juist vroegtijdige participatie organiseert door partijen aan de voorkant te vragen om mee te denken over ruimtelijke ingrepen. De projecten waarop hij doelt, zijn eerder in het verleden aan de orde gekomen en vaak ook op een andere manier georganiseerd. Ik heb ook aangegeven dat het gaat om cultuurverandering, de cultuurverandering die ik met deze wet beoog te realiseren. Ik hoop dat dat ook aan de orde is in alle andere projecten en dus niet alleen in ruimtelijke projecten, waar we het al een beetje kenden. Maar goed, u kunt hierover een amendement indienen in relatie tot het energieakkoord, als daar nog vragen over zijn. Wat mij betreft zit het erin en past het ook in de cultuur van de wet. Er wordt niet tot in detail beschreven hoe. Het wordt ook niet gespecificeerd alleen voor windenergie, maar het geldt eigenlijk voor alle ruimtelijke projecten.
De heer Smaling (SP):
De minister horende, denk ik dat de manier waarop zij voorstaat dat zo'n proces zich zou moeten afspelen niet zou hebben geleid tot de situatie waarin wij ons nu bevinden in Noord-Nederland. Als zij dat bevestigt, dan kan ik met collega's die zelf dat initiatief al hebben genomen toch nog kijken of wij iets kunnen aanleveren voordat we dinsdag stemmen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het staat u altijd vrij om dingen aan te leveren voordat er dinsdag wordt gestemd. Ik probeer aan te geven dat ik bijvoorbeeld de corporatie een heel interessant initiatief vind. Er zijn echter meerdere mogelijkheden om vroegtijdige participatie rondom windmolens te organiseren. Door nu bepaalde varianten vast te leggen op wetsniveau, beperk je jezelf. Ik ben veel meer van de uitdaging en van de uitnodiging. Ik ben er ook voor dat bestuurders achteraf moeten motiveren hoe zij partijen op een goede manier hebben uitgenodigd en betrokken. Ik denk dat die cultuuromslag heel belangrijk is. Het feit dat je participatie moet organiseren en dat je moet compenseren, is voldoende in de wet opgenomen. Daarmee kun je ook niet meer komen tot een meer traditionele invulling van projecten, zoals dat in het verleden gebeurde, waarbij mensen pas achteraf in een laat stadium betrokken werden.
De heer Ronnes (CDA):
Kan de minister voor de stemmingsronde volgende week dinsdag schriftelijk aangeven hoe die financiële participatie zoals die bedoeld is in het energieakkoord, vertaald is in de wet, zodat wij dat op een zorgvuldige wijze eventueel bij de stemmingen tot ons kunnen nemen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik kan altijd schriftelijke informatie leveren aan de Kamer.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik denk dat de minister hier een punt heeft, want wij behandelen hier een wet die de gang van zaken echt moet veranderen. Zij zegt dat het ook cultuur is. Voor mij is het dan belangrijk dat de minister keihard gaat werken om die cultuur te veranderen waar het Rijk zelf verantwoordelijk is, waar wij zelf aan zet zijn. Want net als de heer Smaling ben ik ook in Noord-Nederland geweest. Ik heb ook gevoeld hoe zwaar men zich daar in de steek gelaten voelt. Dat is helemaal fout gegaan. Dat vraagt om een zware cultuurverandering. Als wij zelf verantwoordelijk zijn, zou ik die toezegging graag hebben.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik kan daar een voorbeeld van geven. Waar er vroeger bij de rijkscoördinatieregeling vooral een initiatiefnemer was en een Rijk, dat vervolgens automatisch een regeling in gang zette, hebben wij er bij de structuurvisie Windenergie op Land voor gekozen om de verschillende provincies nadrukkelijk een rol te geven om zelf met locaties te komen als het gaat om grootschalige locaties. Wij zeggen namelijk: waarom zou je als Rijk alles honoreren? Het is toch ook heel belangrijk dat ook de partijen die dicht bij de mensen staan, zoals de provincies en gemeenten, een expliciete rol hebben in het aanwijzen van locaties? In dit geval gaat het om provincies, omdat het vaak ook gemeentegrensoverstijgend is. Daarmee kunnen wij de verantwoordelijkheid makkelijker waarmaken om de verschillende stakeholders erbij te betrekken en om participatie te organiseren. Nogmaals, wij moeten dat ook altijd op rijksniveau doen, bij de projecten die wij zelf doen. Dat heb ik altijd met plezier gedaan, bij Ruimte voor de Rivier bijvoorbeeld. Ook bij andere projecten waar wij een rol spelen en andersom, moeten wij die cultuur bij de verschillende gemeentes en provincies bewerkstelligen. Daar heb ik veel vertrouwen in, want ik zie het meer en meer.
Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd of ik bereid ben het amendement op stuk nr. 90 alsnog te omarmen. Zij heeft daarbij verwezen naar het IPO-VNG-akkoord. Ik heb getekend voor een gelijkwaardig instrumentenpakket. De wet bevat een gelijkwaardig instrumentenpakket op dit vlak.
Mevrouw Dik-Faber stelt voor de instructie in het projectbesluit voor hetzelfde doel te gebruiken. Dat vind ik onduidelijk. Daarnaast wil ik niet meer ingrijpen in de gemeentelijke bevoegdheid dan nodig. Daarom blijf ik bij de waardering "ontraden".
Mevrouw Dik-Faber vraagt of de Commissie voor de m.e.r. kan kijken of een toetsingsadvies nodig is. Toetsingsadvies is niet verplicht bij het project-m.e.r. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het MER. Die kan zelf het beste inschatten of een toetsingsadvies nodig is. Men kan altijd advies vragen van de Commissie voor de m.e.r. maar ik wil het niet verplicht stellen. Daarom ontraad ik ook deze motie.
Mevrouw Dik-Faber vroeg of de m.e.r.-beoordeling achteraf geen stap achteruit is. In het besluit op de m.e.r.-beoordeling geeft bevoegd gezag aan of een m.e.r. nodig is. De conclusie daarover staat in het besluit waarvoor die m.e.r.-beoordeling is gedaan, bijvoorbeeld in het ontwerpbesluit over de vergunning. Voor de inspraak maakt dat niet uit. Zienswijzen zijn nu en onder de Omgevingswet pas mogelijk bij het ontwerpbesluit over de vergunning. Het moment waarop zienswijzen en beroep mogelijk zijn blijft gelijk. Ik vind dat winst en geen stap achteruit.
Mevrouw Dik-Faber vraagt of ik bereid ben om een positieve reactie te geven op het amendement op stuk nr. 79 over het instemmingsrecht van de gemeenteraad indien de raad aan een termijn wordt gebonden. Die discussie over het instemmingsrecht heb ik ook gehad met het CDA. Ik heb gezegd dat het mij, gezien de adviesrol voor de gemeenteraad, het meest geschikt lijkt om die vrijheid te laten, maar niet het instemmingsrecht. Van belang is namelijk dat de gemeenteraad op voorhand gevallen kan aanwijzen waarin advies wordt gevraagd of waarin juist geen advies hoeft te worden gevraagd. De reguliere procedure van acht weken wordt toereikend geacht om met moderne middelen advies te kunnen geven. Dat kan per AMvB worden uitgewerkt. Het is niet nodig om een aparte termijn in de wet op te nemen voor de rol van de raad. Het amendement dat uitgaat van instemmingsbevoegdheid, maakt een formeel besluit van de gemeenteraad nodig. Dat ondermijnt de vlotte doorlooptijd. Dat heb ik zojuist ontraden. Vandaar dat ik het amendement over de termijnen van de gemeenteraad blijf ontraden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Waarom is een adviesrecht geen probleem en een instemmingsrecht wel? In beide situaties is het immers aan termijnen gebonden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Bij de adviesrol van de gemeente is het van belang dat de gemeenteraad op voorhand gevallen kan aanwijzen waarvoor advies gevraagd moet worden of, andersom, waarvoor geen advies hoeft te worden gevraagd. Dan geldt een reguliere procedure van acht weken voor die adviesrol. Die wordt toereikend geacht om met moderne middelen advies te kunnen geven. Je hoeft dus geen bijeenkomst van de gemeenteraad te beleggen. Voor instemming moet de gemeenteraad wel bijeenkomen. In sommige gemeenten gebeurt dat heel vaak, maar er zijn er ook waarbij dat niet het geval is. Hetzelfde argument als ik eerder gebruikte bij de behandeling van het amendement, geldt ook voor het amendement over de beperking in de tijd, dat ik ontraad.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ook als het gaat om het instemmingsrecht kan de gemeenteraad zeggen dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Daar kunnen ze afspraken over maken met het college van B en W. Ik moet eerlijk zeggen: ik heb nog nooit een gemeenteraad gezien die niet eens in de acht weken bij elkaar komt.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ook daarover kunnen van tevoren afspraken gemaakt worden, maar dan moet je nog steeds bij elkaar komen. Met deze wet proberen we procedures te versnellen. We proberen ook om verantwoordelijkheden te leggen waar ze van belang zijn. In dit geval wordt om instemmingsrecht van de gemeenteraad gevraagd, terwijl het college hierover ook goed kan besluiten. Dat heb ik in antwoord op de heer Ronnes betoogd. Als de gemeenteraad vindt dat het college het niet goed doet, kan hij achteraf het college op het matje roepen.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Dik-Faber over de toegankelijkheid van de openbare ruimte. Zij vroeg of de toegankelijkheid toch op rijksniveau geregeld kan worden. Zoals ik in de antwoorden heb geschreven, is het beheer van de openbare ruimte in het stedelijk gebied een autonome taak van de gemeente. Sinds de steden in de Middeleeuwen begonnen om hun straten en pleinen in te richten, heeft het Rijk zich hier nooit mee bemoeid. Het past ook niet in ons wettelijke stelsel om regels te stellen aan een autonome taak. Om deze taak uit de autonomie te trekken, is een serieuze aangelegenheid. Ik wil dat niet doen op basis van meningen, maar zo nodig op basis van feiten. Als mevrouw Dik het belangrijk vindt, kan zij het kabinet vragen om dit te onderzoeken. Dat lijkt mij passen in het traject van de goedkeuringswet en de bijbehorende uitvoeringswet. Nu zou er met de staatssecretaris van VWS over overlegd kunnen worden.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber, ik probeer het debat op een nette manier af te ronden. Ik zou het aantal interrupties graag willen beperken. We zijn er bijna doorheen. Ik wil het niet te ingewikkeld maken, maar houd de interruptie heel kort, het liefst één vraag.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ga iets heel gevaarlijks zeggen. Ik beloof dat dit mijn laatste interruptie is. Dit is echter voor mijn fractie een zeer aangelegen onderwerp. Het is absoluut niet aan de orde dat wij met ons amendement de inrichting van de openbare ruimte naar rijksniveau trekken. Wij vragen aan gemeenten om in het omgevingsplan rekening te houden met de toegankelijkheid. Het Rijk kan met instructieregels komen, maar dat komt allemaal terug in de AMvB. Het amendement is zeer open geformuleerd en geeft alleen aan dat gemeenten op enig moment een stap moeten zetten. We gaan echt geen verantwoordelijkheden van gemeenten terughalen naar het Rijk. Geenszins. Ik zou het eerlijk gezegd een grote schande vinden als dit amendement niet door de Kamer wordt aangenomen. Er zijn zo veel mensen met een fysieke beperking. We regelen de toegankelijkheid wel voor gebouwen, maar niet voor de openbare ruimte. Ik vind het eigenlijk te gek voor woorden. Met alle respect die ik voor de minister heb, vind ik dat we dit gewoon met elkaar moeten regelen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Waarom regelen we het wel voor gebouwen? Omdat die wel onder onze bouwregelgeving vallen, met het Bouwbesluit en andere elementen. Ik geef expliciet aan dat de openbare ruimte nooit tot de taken van het Rijk heeft behoord. Daarom hebben we dat ook niet geregeld. Dat betekent niet dat we dat niet belangrijk vinden, want ik vind het net zo belangrijk als u dat dat goed geregeld is. De vraag is alleen of je je daar als Rijk over moet uitspreken. Op het moment dat de ratificatie van dat verdrag heeft plaatsgevonden, zal het automatisch door de provincies, de regio's en de gemeenten uitgevoerd worden. Ik heb ook gezegd dat u, als u het belangrijk vindt, ook het kabinet kunt vragen om dit te laten onderzoeken in het traject van een goedkeuringswet en de bijbehorende uitvoeringswet, en dat u dat met de staatssecretaris van VWS zou kunnen overleggen.
De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik heb er ook een vraag over. Ik begrijp echt niet dat de minister zegt dat het wel zou kunnen na ratificatie. Dat snap ik gewoon niet. We hebben in het regeerakkoord afgesproken dat het verdrag geratificeerd zal worden. Ik denk dat we erop moeten kunnen vertrouwen dat dat ook zal gebeuren. Nu stellen we deze wet vast. Ik heb net het College voor de Rechten van de Mens geciteerd, dat van Nederland verwacht dat wij dit regelen in de Omgevingswet. Ik snap dus niet waar het verzet van de minister vandaan komt. Ik doe echt een beroep op haar om er nog even over na te denken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij praten we langs elkaar heen. Voor wat betreft de taken die op rijksniveau liggen, en die dus ook deel uitmaken van een Omgevingswet, nemen we die verantwoordelijkheid ook. Ik heb al eerder gezegd dat alle punten die te maken hebben met de toegankelijkheid, zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit en allerlei andere regelingen. Het past echter niet in ons wettelijke stelsel om regels te stellen over een autonome taak, een taak die niet bij ons behoort. Daar gaat mijn opmerking over. Ook na ratificatie van het verdrag gaan wij deze taak niet uit de autonomie trekken. Wij gaan ervan uit dat gemeenten dat dan in hun eigen wet- en regelgeving gaan organiseren.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Van Tongeren over het opvullen van de maximale waarde. Ik zie haar niet meer, maar …
De voorzitter:
Een aantal Kamerleden moest helaas de zaal verlaten, ook in verband met …
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De laatste trein.
De voorzitter:
… de laatste trein, inderdaad. Dat hebt u goed kunnen raden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Opvullen is vanzelfsprekend geen doel. Op veel plaatsen is de kwaliteit ook beter dan de norm. Het is zeker wenselijk om te streven naar minder dan de norm. Daar hebben we ook regels voor, zoals het toepassen van de best beschikbare technieken. Maar de normen zijn wel zodanig met elkaar afgesproken dat het veilig en gezond genoeg is als je voldoet aan de norm. Als dat niet zo is, dan hebben we in de Kamer een andere discussie, namelijk dat die norm er anders uit moet zien. Op sommige punten zal er ruimte overblijven. Het hoeft niet per se opgevuld te worden, maar het kan wel opgevuld worden. Als er een norm is die tot een bepaalde hoogte gaat en er zich ontwikkelingen voordoen in de economie, in de landbouw, in het vervoer et cetera — het kan zelfs in de bouw, kortom: bij allerlei soorten projecten — dan moet je die ruimte wel kunnen gebruiken, anders hebben we een nieuwe norm gesteld zonder dat we daarover met elkaar een politiek debat hebben gevoerd. In beginsel is het dus altijd mogelijk om nieuwe activiteiten te verrichten, zolang je aan de normen voldoet. Daardoor geeft de wet ook ruimte aan initiatieven. De overheid geeft ook geen opdracht om de kwaliteit te verbeteren, zolang je aan die norm voldoet. Dat laat onverlet dat je het wel mag doen.
Mevrouw Dik-Faber vraagt of er een alternatief kan zijn voor de wens dat er regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van het uiterlijk van de fysieke leefomgeving. De vraag is of er een alternatief nodig is. Ik denk dat de Omgevingswet de wens van mevrouw Dik-Faber al goed regelt. Het omgevingsplan is het instrument voor de ruimtelijke kwaliteit. Daarin worden regels neergelegd voor de inrichting van de ruimte. In het omgevingsplan komt onder meer planologie, stedenbouw, welstand en landschapskwaliteit samen. Het omgevingsplan zorgt ook voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en stelt regels voor de kwaliteit van leefomgeving. Het uiterlijk van alles wat buiten te zien is, maakt er deel van uit en kan met allerlei regels worden beschermd. Heel gericht kunnen provincie en Rijk vanuit provinciaal en nationaal belang hiervoor instructies geven, maar het primaat ligt bij de gemeente. Dat wil ik ook zo laten. Ik zie geen aanleiding voor een aparte wettelijke plicht op grond waarvan gemeenten regels moeten stellen over het uiterlijk van de leefomgeving.
Mevrouw Van Tongeren vroeg waarom ik geen langzaam dalend plafond in een koepelvergunning wil hebben. Dat hangt ook samen met de vorige vraag van mevrouw Van Tongeren, de vraag over het opvullen. Ik wil geen verschillende eisen voor koepels en individuele bedrijven. Anders gaan bedrijven misschien het samenwerken in een koepel afstemmen op die eisen. Een koepelvergunning is van toepassing op industrieterreinen. Dat zijn plekken waar we milieubelastende activiteiten concentreren. We willen het liefst zo veel mogelijk juist van die bedrijven op die plek, om te kunnen concentreren. Dan hoeven ze ook niet elders te zitten en dan hoeven we ook geen nieuwe grond aan te snijden voor bedrijven. Ik denk dus dat het opvullen van milieugebruiksruimte hier juist heel verstandig kan zijn. Bedrijven verwachten overigens wel dat ze hun uitstoot verminderen, dus alle passende maatregelen tegen verontreiniging treffen en de beste technieken toepassen.
Ik heb nog drie vragen te beantwoorden, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Van Tongeren vroeg waarom regels over de ondergrond niet in de wet moeten. Het wetsvoorstel heeft ook betrekking op de ondergrond. Dat is nu al zo en dat zal met de Aanvullingswet bodem nog verder duidelijk worden.
Mevrouw Van Tongeren vroeg of ik een zware voorhang wil hebben. Het wetsvoorstel biedt al een zware voorhang. De Kamer krijgt alle AMvB's in ontwerp voorgelegd. Bij de invoeringswet kan dan vervolgens de balans worden opgemaakt. Op dat moment kan ook worden bekeken of er aanvullende voorzieningen nodig zijn voor de totstandkoming van de AMvB's. Overigens spreek mezelf ook hier tegen, want in de discussie met de commissie heb ik ook gezegd dat "zware voorhang" daar niet voor opging. Maar toen ging de discussie ook over wat het dan precies inhield. Een zware voorhang betekent dat je alles te zien krijgt. Het betekent niet dat je na de behandeling van de AMvB's alsnog met een kleine meerderheid kunt zeggen dat je ze toch maar niet wilt vaststellen. Laat ik dat voor de helderheid er maar even bij zeggen.
Als laatste de vraag van de heer Houwers of ik iets kan doen met de subsidies voor energiebesparing in de bestaande bouw. In de uitvoeringsregels integreren we wel het huidige Bouwbesluit, maar het is toch echt collega Blok die over de subsidieverstrekking gaat. Dat had de heer Houwers volgens mij al wel door. Dat is mijn antwoord op zijn vraag.
Mevrouw de voorzitter, hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording van alle vragen. Ik wilde de Kamer nog gaan bedanken, maar ik zie dat er nog een vraag komt.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik had in mijn termijn één vraag gesteld. Ik vroeg om een bevestiging op het punt van de twee artikelen, de artikelen 2.7 en 5.1, zo zeg ik even uit mijn hoofd. Wil de minister daar in het kader van de invoeringswet nog naar kijken? Een simpel ja of nee volstaat. Dan heb ik dat ook helder.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja. Ik kan de strekking ervan op dit moment niet inschatten. Mevrouw Van Veldhoven gaf zelf al aan dat ik er nu niet inhoudelijk op in hoef te gaan. Ik vind het prima om te bekijken of daar nog issues bij zijn.
Ik sluit af. Ik heb met veel plezier hieraan gewerkt. Ik dank vooral alle mensen en partijen die hier ook heel hard aan hebben gewerkt: ambtenaren, de diverse koepels, de belangenorganisaties, maar ook de Kamerleden zelf, die zich al heel vroegtijdig hebben verdiept in alle wel en wee van deze wet. Het heeft geleid tot vele amendementen en vele moties, zoals u hebt gezien, maar ook tot relatief veel steun. Dat hebben we dus in goede samenwerking kunnen doen. Ik ben heel benieuwd naar de stemming en naar wat daaruit zal komen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende amendementen en moties zullen we volgende week stemmen. Althans, de minister heeft nog toezeggingen gedaan. Ze komt nog voor de stemmingen met een brief houdende een appreciatie van de amendementen en moties en met een brief over financiële participatie zoals bedoeld in het energieakkoord in relatie tot hoe het precies in de Omgevingswet geregeld is.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij was er nog een brief toegezegd, namelijk over een punt van mevrouw Van Tongeren. Wat was het? Het ging over een onduidelijkheid. O ja, over schaliegas.
De voorzitter:
Schaliegas. Dank u wel voor de aanvulling.
Ik dank de minister voor haar antwoorden en voor de wijze waarop zij deze wet tot stand heeft gebracht. Ik dank ook haar ambtenaren, en dit keer ook de Kamerleden. Zij hebben twee wetgevingsoverleggen en een plenaire behandeling achter de rug. Er zijn 140 amendementen ingediend; er is keihard gewerkt en meegedacht. Daarvoor wil ook Bureau Wetgeving bedanken, dat nog tot op dit tijdstip bezig is met het aanpassen, wijzigen en mailen van amendementen. Ik dank natuurlijk ook de mensen die dit debat via internet hebben gevolgd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-100-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.