32 824 Integratiebeleid

Nr. 51 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2014

Bijgevoegd stuur ik u mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de kabinetsreactie op het Jaarrapport Integratie 2013 van het SCP. Tevens informeer ik uw Kamer in deze brief over de manier waarop ik uitwerking zal geven aan de suggestie van uw Kamer van het sluiten van een integratie akkoord met diverse maatschappelijke partijen toegezegd in de voortgangsbrief Agenda.1

De cijfers van het SCP laten zien dat de economische crisis mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie op grotere achterstand heeft gezet. Migranten zijn meer dan gemiddeld werkloos en zijn vaker dan gemiddeld uitkeringsafhankelijk. Jongeren worden extra hard getroffen. De werkloosheid onder de tweede generatie is hoger dan onder de eerste generatie, en veel hoger dan onder autochtone jongeren. De arbeidsparticipatie van migranten en hun kinderen is gedaald, van 58 naar 53 procent, terwijl de arbeidsparticipatie van autochtonen redelijk stabiel is gebleven met 70%. Hierdoor worden de verschillen onaanvaardbaar groot. Gelijktijdig is er, ondanks de economische tegenwind van de afgelopen jaren, sprake van structurele vooruitgang, vooral doordat migranten en met name jongeren steeds beter zijn opgeleid.

Het rapport maakt duidelijk hoe belangrijk het is om te investeren in onderwijs en kansen op werk. Leren loont. Hoe beter mensen Nederlands spreken, hoe hoger ze zijn opgeleid, des te meer kans ze hebben op de arbeidsmarkt. Dat werkt weer positief door in hun integratie. Wie slecht Nederlands spreekt, wie geen werk heeft, blijft aan de kant staan en voelt zich hier minder thuis. Werk is de manier om te integreren, om succesvol mee te doen in de samenleving. Werk is ook de manier om ervoor te zorgen dat er geen accumulatie van (nieuwe) achterstanden ontstaat waardoor de integratie en sociale samenhang, zeker in wijken met hoge werkloosheid, onder druk komt te staan.

Nu de economische vooruitzichten weer voorzichtig gunstiger zijn, staan we dan ook voor een dubbele taak. De structurele vooruitgang versterken én ervoor zorgen dat iedereen die door de economische malaise een achterstand heeft opgelopen, deze achterstand weer inhaalt en structureel bijblijft. Dit vraagt in de eerste plaats om inzet van migranten en hun kinderen zelf: door als ouders je kind goed te begeleiden bij het maken van een school- en beroepskeuze, door als jongere een goede opleiding in een kansrijke sector te kiezen en deze af te ronden en door effectief en inventief te zijn in het zoeken naar werk.

Gelijktijdig kan en mag het niet zo zijn, dat migranten worden afgewezen op de arbeidsmarkt op grond van hun afkomst. Dat is onaanvaardbaar en vraagt om een effectieve en intensieve aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt.

Onderstaand ga ik in op de belangrijkste constateringen in het rapport en de conclusies die ik daaruit trek voor het beleid. Bijlage 1 bevat een uitgebreidere weergave van de belangrijkste uitkomsten.

Prominente uitkomsten

Deze editie van het Jaarrapport heeft het karakter van een themastudie: de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van migranten in Nederland. De studie beschrijft de feitelijke positie per 2012 en de ontwikkeling sinds 2000 en bevat tevens een verklarend deel waarin wordt geanalyseerd in welke mate de arbeidsmarktpositie al dan niet te relateren is aan generieke factoren (zoals het gerealiseerde opleidingsniveau).2

De huidige economische situatie is sterk van invloed op de arbeidsmarktpositie van niet-westerse migranten. Waar tussen 2001 en 2008 niet-westerse migranten hun achterstandspositie deels aan het inlopen waren, zien we dat de verschillen ten opzichte van autochtone Nederlanders weer fors zijn toegenomen als gevolg van de economische crisis. Zo is de werkloosheid onder niet-westerse migranten toegenomen en zijn met name jongere migranten door de crisis hard geraakt. Door deze ongunstige ontwikkeling is de inkomenspositie verslechterd en de uitkeringsafhankelijkheid vergroot. Van de niet-westerse kinderen leeft in 2011 één op vier in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens; bij autochtone kinderen is dat één op veertien.

Er zijn ook positieve ontwikkelingen: steeds meer niet-westerse migranten, met name van de 2e generatie, zijn hoger opgeleid en werken op een hoger beroepsniveau, de arbeidsparticipatie van niet-westerse vrouwen is toegenomen en het aantal voortijdig schoolverlaters neemt af. Vooral deze laatste ontwikkeling is belangrijk. Jongeren die voortijdig met de school stoppen komen moeilijk aan een baan en als ze een baan vinden is dit vaak tijdelijk.

Werkloosheid: onverklaarbare achterstand

Het SCP constateert dat migrantengroepen bij uitstek gevoelig zijn voor conjuncturele ontwikkelingen. Ondanks een structurele toename van de bruto arbeidsmarktparticipatie in de afgelopen 10 jaar, is de werkloosheid onder migranten sterk opgelopen van 9% in 2008 naar 16% in 2012 waardoor de achterstand ten opzichte van autochtonen toeneemt (3% in 2008 en 5% in 2012).

Het SCP komt tot de conclusie dat de verklaring voor verschillen tussen autochtonen en migranten vóór toetreding op de arbeidsmarkt (pre-entry) nauwelijks te vinden is in algemene, objectieve kenmerken: ten opzichte van autochtonen met vergelijkbare kwalificaties zijn migranten veel vaker werkloos. SCP legt de mogelijke verklaring van de hogere werkloosheid bij een verschil in intensiteit en effectiviteit van het zoekgedrag van migranten, en discriminatie.3

Nà toetreding op de arbeidsmarkt (als men eenmaal werk heeft, post-entry) zijn er bij een vergelijkbaar opleidingsniveau en leeftijd geen verschillen in beroepsniveau en salaris tussen autochtonen en migranten. Niet-westerse migranten blijven dan nog steeds wel extra kwetsbaar door hun oververtegenwoordiging in flexibele en tijdelijke banen.

Arbeidsmarktpositie en binding met Nederlandse samenleving

Het SCP constateert een samenhang tussen een ongunstige arbeidsmarktpositie en binding met de Nederlandse samenleving. Werkzoekenden en degenen die niet participeren op de arbeidsmarkt blijken zich vaker te identificeren met de eigen herkomstgroep dan migranten in andere arbeidsmarktposities, voelen zich minder thuis in Nederland, en waarderen de Nederlandse samenleving minder dan werkenden. Andere factoren spelen ook een rol: de beheersing van de Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de generatie verklaren eveneens in sterke mate het gedrag en de oriëntatie ten aanzien van de ontvangende samenleving.

Inkomenspositie en armoede

Sinds 2008 tekent zich weer een forse stijging af in de uitkeringsafhankelijkheid: niet-westerse migranten (12%) zijn zes keer zo vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering als autochtonen (2%). Deze ongunstige ontwikkelingen vertalen zich ook door in de inkomenspositie: het inkomen van niet-westerse migranten is met € 18.300 (gemiddeld huishoudensinkomen) aanzienlijk lager dan bij autochtonen (€ 25.500). Per saldo leeft één op de vijf niet-westerse migranten in een huishouden met een inkomen onder het SCP niet-veel-maar-toereikend criterium terwijl dit bij autochtonen één op de twintig is. Een op de vier migrantenkinderen tot 18 jaar leeft in een huishouden dat een inkomen heeft onder het niet-veel-maar-toereikend criterium. Het saldo van bezittingen en schulden is een zevende van dat van autochtonen.

Reactie

De analyses van het SCP brengen de gelijktijdige ontwikkeling van economische tegenwind en structurele vooruitgang helder in beeld. Conjunctureel zat het de afgelopen vijf jaar zwaar tegen; structureel gaat het nog steeds licht vooruit. Nu de economische vooruitzichten weer voorzichtig gunstiger zijn, staan we voor een dubbele taak. Eerder ingezette maatregelen, zoals de Aanpak jeugdwerkloosheid, de Participatiewet en de sectorplannen, zijn doeltreffend om de structurele vooruitgang te versterken en achterstanden weg te werken en moeten daarom met kracht worden voortgezet. Aanvullend daarop vraagt de huidige arbeidsmarktpositie van migranten om een extra impuls. Dit kan door in te zetten op een versterkte samenwerking met maatschappelijke partijen op de thema’s jeugdwerkloosheid en taal. Ik licht dat hieronder toe.

Aanpak (jeugd)werkloosheid

Het kabinet staat bij de aanpak van (jeugd)werkloosheid voor een integrale benadering waarin binnen de generieke werkgelegenheidsaanpak aandacht is voor achterstanden en problemen onder migranten. Recente algemene maatregelen die het kabinet heeft genomen ter bevordering van de werking van de arbeidsmarkt, werkgelegenheid en arbeidsparticipatie (zoals de sectorplannen, de Participatiewet, de quotumregeling arbeidsgehandicapten en de wet Werk en zekerheid) komen ook ten goede aan migrantengroepen. Daarnaast geldt dat een goede opleiding van groot belang is voor een succesvolle toekomst op de arbeidsmarkt en daarmee voor een goede inkomenspositie. Leren loont. Zeker met een opleiding met goede perspectieven op de arbeidsmarkt. Hoe belangrijk een opleiding is voor het krijgen van werk blijkt ook uit de onderzoeksresultaten over voortijdig schoolverlaters, die zeer moeilijk een baan vinden. Daarnaast is het van belang dat migranten kiezen voor kansrijke opleidingssoorten en richtingen.

Het kabinetsbeleid en specifiek de Aanpak jeugdwerkloosheid zet zich conform de motie Hamer/Van Weyenberg (Kamerstuk 29 544, nr. 457) in om migrantenjongeren te bereiken en de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt ook voor deze jongeren te verbeteren. Er wordt extra aandacht gegeven aan de problemen waar migrantenjongeren meer of vaker tegenaan lopen, zoals een slecht beroepsbeeld, beperkt netwerk, onvoldoende soft skills en het vinden van een stage. Het kabinet stimuleert met het programma «School Ex 2.0» jongeren op mbo niveau 1 en 2 om door te leren. Juist op deze niveaus zijn migrantenjongeren die belang hebben bij persoonlijke begeleiding oververtegenwoordigd. Ook in de regionale aanpak jeugdwerkloosheid worden door de arbeidsmarktregio’s veel initiatieven genomen om de positie van migrantenjongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren. Initiatieven zoals JINC, KIX en de Buzinezzclub richten zich onder andere op een vroegtijdige oriëntatie op het voortgezet en beroepsonderwijs, kennismaking met specifieke sectoren, het vinden van een stage, het vergroten van werknemersvaardigheden en het versterken van het netwerk van deze jongeren. De ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid ondersteunt deze initiatieven bij hun uitrol naar andere gemeenten.

Op 9 december 2013 is het startschot gegeven voor Link2work. Een aanpak samen met de SER, de werkgevers en vakbonden en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, waarbij werkgevers en jongerenorganisaties via een train-de-trainer-aanpak minder kansrijke jongeren gaan ondersteunen in hun benadering van de arbeidsmarkt. Verder is de ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid aan het werk met werkgevers uit de techniek en defensie om de toegang van migrantenjongeren tot deze sectoren te verbeteren.

Daarnaast is het SCP, aanvullend op dit Jaarrapport Integratie, verzocht om te onderzoeken welk beleid door gemeenten wordt gevoerd om werklozen aan een baan te helpen en wat dit beleid betekent voor de positie van migranten op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek zal in het najaar van 2014 uitkomen en biedt inzicht of en zo ja, welke maatregelen op dit terrein mogelijk zijn.

Samenwerking met maatschappelijke partijen

In de voortgangsbrief Agenda Integratie heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de manier waarop ik uitwerking zal geven aan de suggestie van het sluiten van een integratie akkoord met diverse maatschappelijke partijen.4 Het maken van samenwerkingsafspraken, in welke vorm dan ook, acht ik zinvol bij maatschappelijke problemen waarbij verdergaande binding van partners essentieel is om meer resultaat te bereiken. Op basis van de uitkomsten van het SCP Jaarrapport Integratie wil ik de samenwerking met relevante partners in ieder geval versterken op de aanpak van werkloosheid bij migranten en de aanpak van taal.

Bij de aanpak van werkloosheid bij migranten, gaat het dan met name om de inzet van werkgevers, gemeenten en andere relevante maatschappelijke organisaties bij aanpakken die aantoonbaar succes hebben bij migranten (zoals het hierboven genoemde Link2work). Bij de aanpak van taal gaat het om extra inzet van sectoren voor wie het belang van een goede taalbeheersing evident is: op de arbeidsmarkt, in de gezondheidszorg, het onderwijs. In samenwerking met de Stichting Lezen & Schrijven en enkele werkgevers wordt nu al ingezet op «taal op de werkvloer». Mijn inzet is om de totstandkoming van een «taalcoalitie» met meer koplopers een impuls te geven.

Wanneer zich in de toekomst andere onderwerpen voordoen waar een versterkte samenwerking met maatschappelijke partijen meerwaarde heeft, dan zal ik dat inzetten.

Het voorkomen van discriminatie op de arbeidsmarkt

De toegenomen verschillen in werkloosheid tussen migranten en vergelijkbare autochtonen zijn beperkt te verklaren vanuit kenmerken als opleiding en arbeidsverleden. Dit wijst er volgens het SCP op dat werkgevers bij een groter aanbod van werknemers selectiever zijn. Er is dan bij het selectieproces meer ruimte voor de invloed van (onbewuste) vooroordelen.

Deze constatering van het SCP sluit aan bij bevindingen uit eerdere onderzoeken en benadrukt nogmaals het grote belang dat moet worden gehecht aan het actief voorkomen en bestrijden van discriminatie bij werving en selectie van werknemers. Dit geldt voor reguliere banen maar zeker ook bij stages. Niet alleen is een stage essentieel voor het afronden van een opleiding. Meer dan de helft van de jongeren vindt zijn eerste baan via een stage. Arbeidsmarktdiscriminatie is niet alleen moreel ontoelaatbaar, maar vernietigt ook maatschappelijk kapitaal.

Het kabinet maakt zich hard voor de aanpak van (arbeidsmarkt)discriminatie. Ik heb al aangekondigd dat het kabinet zo spoedig mogelijk na het verschijnen van het SER-advies (dat in het voorjaar van 2014 wordt verwacht), met een pakket aan maatregelen komt gericht op het voorkomen en bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Een van de maatregelen die daarbij aan de orde zal komen is het door mij aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheid om in de contractvoorwaarden van de Rijksoverheid op te nemen dat een bedrijf niet zal discrimineren. Als een bedrijf zich hier niet aan houdt, wordt het contract met het Rijk beëindigd.

Het is belangrijk dat slachtoffers van discriminatie dit melden bij een gemeentelijke antidiscriminatie voorziening, of aangifte doen bij de politie. Op deze wijze kan een beter inzicht in de aard en omvang van discriminatie ontstaan en kan discriminatie worden aangepakt. Ik steun slachtoffers van discriminatie: zij moeten weten dat zij er niet alleen voor staan. Discriminatie gaat ons allen aan en kunnen we alleen gezamenlijk bestrijden. Hierin spelen de gemeentelijke antidiscriminatie voorzieningen een belangrijke rol. Ik wil daarnaast in de voorlichtingscampagne die is toegezegd in de Voortgangsbrief Discriminatie van 23 december 2013 (Kamerstuk 30 950, nr. 63) ook de mogelijkheid van melden door getuigen van discriminatie, met name professionals, breder onder de aandacht brengen. Ook wordt in dat kader met betrokken organisaties (als anti- discriminatiebureaus en College voor de rechten van de Mens) gewerkt aan een handreiking die de kennis over het melden kan vergroten en de meldingsbereidheid kan bevorderen.

Tot slot ondersteun ik het initiatief van het landelijk samenwerkingsverband minderhedenorganisaties (LOM) voor een Diversiteitshandvest. Voor het welslagen van dit initiatief is de binding van werkgevers het allerbelangrijkst. Zij kunnen dit handvest inhoud en betekenis geven.

Aanpak armoede en schulden

Nederland heeft een gedegen sociale zekerheid. Het kabinet wil, ook in deze economisch moeilijke tijden, die verworvenheden behouden. Niemand mag door armoede buiten de boot vallen. Ook (migranten) kinderen niet. Problematische schulden kunnen een opmaat naar armoede zijn. Zij moeten vroeg worden gesignaleerd en zoveel mogelijk worden voorkomen. Werk blijft de beste weg uit armoede en schulden. De Staatssecretaris van SZW heeft in haar brief van 3 juli 2013 (Kamerstuk 24 515, nr. 265) haar visie op het armoede- en schuldenbeleid gegeven. Het kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor de intensivering van de aanpak van armoede en schulden, namelijk € 80 mln. in 2014 en vanaf 2015 € 100 mln. In de brief van 25 november (Kamerstuk 24 515, nr. 269) heeft de Staatssecretaris inzicht gegeven in de wijze waarop de extra middelen voor de bestrijding van armoede en schulden worden ingezet met daarbij specifieke aandacht voor kinderen en de aanpak rond preventie en vroegsignalering van schulden.

Deze algemene maatregelen in het armoede- en schuldenbeleid zijn ook toegankelijk voor migrantengroepen. Migranten met lage inkomens kunnen een beroep doen op inkomensondersteunende maatregelen van gemeenten, zoals voorzieningen in het kader van de bijzondere bijstand en voorzieningen die deelname aan lokale sport- en culturele activiteiten mogelijk maken. Dergelijke inkomensondersteunende maatregelen vergroten het besteedbaar inkomen maar zijn vaak niet zichtbaar in de becijferde inkomenspositie van gezinnen.

In het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zijn gemeenten verantwoordelijk voor het aanbieden van integrale schuldhulpverlening. Betrokkenheid van lokale ketenpartners is hierbij essentieel. In het licht van de cijfers in dit jaarrapport, is het van belang dat gemeenten, daar waar dit nog niet gebeurt en relevant is, ook lokale migranten organisaties inzetten als mogelijke signaleringsplekken voor schulden en als mogelijke ketenpartners in de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het screeningsinstrument van Mesis dat met ondersteuning van het Rijk is ontwikkeld om inzicht te bieden in het klantprofiel en de mogelijkheden en de aard van de eventuele ondersteuning die past bij de schuldenaar, heeft aandacht voor onder andere risicofactoren als laaggeletterdheid, de status van bezit en luxe goederen of schaamte voor het hebben van schulden. Dergelijke indicatoren zijn ook relevant voor migrantengroepen.

Voor migranten die nieuw in Nederland zijn, geldt dat zij zich in het kader van hun inburgering voorbereiden op participatie in de Nederlandse samenleving en daarmee hun positie kunnen versterken om armoede en schulden te voorkomen. Daarnaast is het van belang dat wordt voorkomen dat de tweede generatie hetzelfde lot zal treffen als hun ouders. Maatregelen op het gebied van scholing (zoals voor- en vroegschoolse educatie) en het bevorderen van de maatschappelijke participatie van deze kinderen dragen daaraan bij. De Staatssecretaris zal gemeenten vragen in overleg met lokale migrantenorganisaties aandacht te besteden aan armoede en schulden onder migranten en eventuele specifieke knelpunten die zij daarbij ervaren.

Aandacht voor vluchtelingen

Tot slot valt de zeer ongunstige arbeidsmarktpositie van enkele (voormalige) vluchtelingengroepen op. Somalische, Afghaanse en Irakese Nederlanders kennen een beduidend hogere werkloosheid, lagere arbeidsparticipatie, hogere uitkeringsafhankelijkheid en meer armoede dan andere niet-westerse migrantengroepen. Ook voor deze groepen geldt dat de positie ongunstig samenhangt met de huidige economische situatie en dat algemene maatregelen gericht op bevordering van de arbeidsmarkt en arbeidsparticipatie ook ten goede komen aan deze groepen. Voor nieuwe migrantengroepen zoals vluchtelingen is de uitbreiding van het inburgeringsexamen met een arbeidsmarktmodule ondersteunend aan arbeidsinschakeling en loopbaanplanning. Verder hebben gemeenten de beleidsvrijheid om in het kader van re-integratie vluchtelingen de mogelijkheid te bieden een opleiding/omscholing te volgen. Dit gebeurt ook al in enkele gemeenten en ik wil verkennen hoe dit in meer gemeenten bevorderd kan worden. Ook het initiatief Startbaan van Vluchtelingenwerk Nederland en UAF kan goed gebruikt worden om de arbeidsinschakeling van vluchtelingen een impuls te geven.

Tot slot

In een samenleving die steeds diverser is geworden is het van belang elkaar aan te spreken en expliciet te maken voor welke kernwaarden we in Nederland staan en welke inzet wordt verwacht van iedereen die hier woont en hier naar toe komt. Het SCP rapport laat zien dat scholing en (arbeids)participatie niet alleen in economische zin van belang zijn, maar ook belangrijke sporen zijn waarlangs binding met de Nederlandse samenleving tot stand komt. Het is juist om deze reden dat inzet van iedereen hierop onverminderd van belang blijft.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE 1 SAMENVATTING UITKOMSTEN

(Jeugd)werkloosheid en arbeidsparticipatie

Ondanks een structurele toename van de bruto arbeidsmarktparticipatie in de afgelopen 10 jaar, is vanaf 2008 de werkloosheid onder migranten onder invloed van de crisis sterk opgelopen waardoor de achterstand ten opzichte van autochtonen weer toeneemt. In 2012 is 16% van de niet-westerse migranten werkloos; in 2008 was dat 9%. Bij autochtone Nederlanders is de werkloosheid 5% (2012); in 2008 was dat 3%.

Werkloosheid, naar herkomst, 2012 (%)

Werkloosheid, naar herkomst, 2012 (%)

Vooral de hoge werkloosheid onder bepaalde groepen vluchtelingen en jongeren is zorgelijk. De werkloosheid is het hoogst onder Somalische Nederlanders (37%), gevolgd door Afghaanse Nederlanders (21%) en Irakese en Marokkaanse Nederlanders (20%). Daarnaast worden vooral jongeren hard geraakt: van de niet-westerse jongeren van 15 tot 25 die zich melden op de arbeidsmarkt kon 28% in 2012 geen werk vinden (15% in 2008), tegenover 10% bij autochtone jongeren. Ook hier is de werkloosheid onder de Marokkaanse categorie met 37% zeer omvangrijk.

Jeugdwerkloosheid (15–24 jaar) naar herkomst, 2001–2012 (%)

Jeugdwerkloosheid (15–24 jaar) naar herkomst, 2001–2012 (%)

Overigens zit het grootste deel van de jongeren nog gewoon op school. Dit geldt ook voor migrantenjongeren (in 2012 74% van de autochtone jongeren en 79% van de niet-westerse migrantenjongeren).

Ook jongeren die hun opleiding hebben afgerond, hebben het moeilijk: niet-westerse migranten zijn na afronding van het MBO 4 maal zo vaak werkloos als autochtonen. De werkloosheid onder de 2e generatie is daarbij hoger dan onder de 1e generatie. Dit wordt deels veroorzaakt door de leerwegkeuze.

Werkloosheid onder mbo-ers 1½ jaar na afstuderen, naar herkomst en generatie, 2010–2012 (%)

Werkloosheid onder mbo-ers 1½ jaar na afstuderen, naar herkomst en generatie, 2010–2012 (%)

Migrantenjongeren volgen vaker de Beroeps Opleidende Leerweg die minder goede kansen heeft op de arbeidsmarkt, hetgeen voor een deel de hogere werkloosheid verklaart. Ook onder niet-westerse migranten die afstuderen van het HBO en WO is 1½ jaar na het afstuderen de werkloosheid hoger dan bij autochtonen: 15% bij niet-westerse HBO-afgestudeerden tegenover 6% bij autochtonen, en 10% bij de niet-westerse afgestudeerde WO’ers, tegenover 5% bij autochtonen. Dit neemt niet weg dat een hogere opleiding dus wel een gunstig effect heeft op het tegengaan van werkloosheid.

De positie van niet-westerse voortijdig schoolverlaters is nog ongunstiger: zo zijn bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaters van Marokkaanse origine zeer vaak werkloos (1e generatie: 78% en 2e generatie: 54% t.o.v. 18% bij autochtonen). Gunstig hierbij is overigens wel dat het aantal voortijdig schoolverlaters de laatste jaren zowel in absolute zin als in relatieve zin sterk is gedaald en dat niet-westerse voortijdig schoolverlaters vaker terugkeren in het onderwijs dan autochtone voortijdig schoolverlaters, zowel in absolute zin als ten opzichte van vergelijkbare autochtonen.

Werkloosheid onder Voortijdig schoolverlaters, naar herkomst en generatie, 2010–2012 (%)

Werkloosheid onder Voortijdig schoolverlaters, naar herkomst en generatie, 2010–2012 (%)

De netto participatie van niet-westerse migranten heeft zich in het afgelopen decennium in eerste instantie gunstig ontwikkeld: de participatie van niet-westerse migranten nam tot 2008 sneller toe dan die van autochtonen waarmee een deel van de achterstand werd ingelopen. Echter, tijdens de economische crisis is de netto arbeidsparticipatie van niet-westerse groepen afgenomen van 57% in 2008 naar 53% in 2012, terwijl de arbeidsparticipatie van autochtone Nederlanders in die periode stabiel is gebleven. Wel is de netto participatie van zowel autochtone als niet-westerse Nederlandse vrouwen toegenomen tussen 2001 en 2012 (van 53% in 2001 naar 63% in 2012 bij autochtone vrouwen, van 42% in 2001 naar 46% in 2012 bij niet-westerse vrouwen). Van de grote niet-westerse migrantengroepen is de netto participatie bij Marokkaanse Nederlanders het laagst (46%) en bij de Surinaams-Nederlandse groep het hoogst (61%). Van de Somalische groep heeft slechts 26% betaald werk, bij de Afghaanse migranten is dit 42% en bij de Irakese migranten 39%.

Netto-participatie naar herkomst, 2001–2012 (%)

Netto-participatie naar herkomst, 2001–2012 (%)

Werkende niet-westerse migranten zijn vooral (42%) te vinden in elementaire beroepsniveaus. Bij Turkse, Afghaanse en bij Poolse migranten geldt dit zelfs voor (meer) dan de helft van de werkenden. Niet-westerse vrouwen slagen er beter in om hogere functies te bereiken dan de mannen en de 2e generatie bereikt gemiddeld hogere functies dan de 1e. In dit geheel zijn ook positieve ontwikkelingen waarneembaar. In het laatste decennium is het aandeel niet-westerse migranten met een laag beroepsniveau gedaald en het aandeel met een hoog beroepsniveau is toegenomen. Deze ontwikkeling tekent zich ook bij autochtonen af, maar in minder mate, zodat de achterstand van niet-westerse migranten op dit punt licht is afgenomen. Vooral Turkse en Marokkaanse migranten en de 2e generatie slagen er meer dan voorheen in om een hoger beroepsniveau te bereiken; 30% van de tweede generatie heeft werk op hoger niveau. Dit is slechts 4%-punt minder dan bij autochtonen. Wel hebben niet-westerse migranten veel vaker een flexibele baan (resp. 28% en 17% van de autochtonen). Bij vluchtelingengroepen en ook bij Poolse migranten liggen de aandelen het hoogst. Vooral jongeren zijn werkzaam in flexibele banen: dit geldt voor meer dan de helft van de autochtone jongeren en ruim twee derde van de niet-westerse jongeren heeft een flexibele baan.

Aandeel flexibele banen bij jongeren, naar herkomst en jaar (%)

Aandeel flexibele banen bij jongeren, naar herkomst en jaar (%)

Arbeidsmarktpositie en binding met Nederlandse samenleving

Op veel indicatoren is de arbeidsmarktpositie van migranten niet gunstig. Er is onderzocht of er een samenhang is tussen een ongunstige arbeidsmarktpositie en binding met de Nederlandse samenleving. De uitkomsten wijzen op een gemengd beeld. Werkzoekenden en degenen zonder werk die niet participeren op de arbeidsmarkt, blijken vaker overwegend contacten te onderhouden met leden van de eigen groep en werkzoekenden identificeren zich meer met de eigen herkomstgroep dan migranten in andere arbeidsmarktposities. Werkzoekenden voelen zich minder thuis in Nederland en werkzoekenden, inactieven en werkenden in lage, tijdelijke banen waarderen de Nederlandse samenleving minder dan personen met gunstige beroepsposities. Deze uitkomsten wijzen op een samenhang tussen achterstand op de arbeidsmarkt en afstand tot de ontvangende samenleving (steeds statistisch gecontroleerd voor onder meer opleiding, beheersing Nederlandse taal, leeftijd, geslacht en gezondheid). Andere factoren spelen daarin ook een rol: de beheersing van de Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de generatie verklaren eveneens in sterke mate het gedrag en oriëntaties ten aanzien van de ontvangende samenleving.

Verder blijkt dat het bekleden van uiteenlopende arbeidsmarktposities weinig zegt over hoe migranten het maatschappelijk klimaat jegens migrantengroepen beoordelen. Werkenden in hoge functies onderscheiden zich niet van werkzoekenden; migranten in beide categorieën verschillen niet in hun opvattingen over de mogelijkheden en bejegening van migrantengroepen in dit land. Het ongunstige oordeel van migranten aan de bovenkant van de beroepenstructuur wijst op een integratieparadox: personen in gunstige posities zijn minder positief over het maatschappelijke klimaat in Nederland ten aanzien van migrantengroepen. Dat de integratieparadox zich manifesteert, zien we ook in de samenhang met het opleidingsniveau. Hoger opgeleiden en migranten die het Nederlands beheersen, zijn in het algemeen wat negatiever over de interetnische verhoudingen in Nederland.

Inkomenspositie en armoede

In de periode tussen 2001 en 2008 daalde de uitkeringsafhankelijkheid onder niet-westerse migranten. Sinds 2008 tekent zich weer een forse stijging af, maar het niveau ligt in 2012 nog wel lager dan in 2000. Aangezien de bijstandsafhankelijkheid onder autochtonen tussen 2000 en 2012 vrijwel onveranderd bleef, is de oververtegenwoordiging van niet-westerse migranten in de bestand sinds 2008 weer toegenomen. Niet-westerse migranten (12%) zijn zes keer zo vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering als autochtonen (2%) waarbij de niet-westerse groep er sinds 2007 meer in inkomen op achteruit is gegaan dan de autochtone (respectievelijk: 3,7% en 2,7%). Tussen migrantengroepen bestaan net als op de andere terreinen grote verschillen. Bij de vluchtelingengroepen liggen deze aandelen zeer hoog: van de Somaliërs tussen de 15 en 65 jaar is zelfs bijna de helft afhankelijk van bijstand.

Bijstandsafhankelijkheid in de bevolking 15–64, naar herkomst en jaar (%)

Bijstandsafhankelijkheid in de bevolking 15–64, naar herkomst en jaar (%)

Deze ongunstige ontwikkelingen vertalen zich ook door in de inkomenspositie: het inkomen van niet-westerse migranten is met € 18.300 (gemiddeld huishoudensinkomen) aanzienlijk lager dan bij autochtonen (€ 25.500). Van de «klassieke» migrantengroepen heeft de Surinaamse groep het hoogste inkomen. De Somaliërs hebben verreweg het laagste inkomen: zij moeten rondkomen met minder dan de helft van het inkomen van autochtonen.

Gemiddeld gestandaardiseerd huishoudinkomen, naar herkomst, 2011 (euro’s)

Gemiddeld gestandaardiseerd huishoudinkomen, naar herkomst, 2011 (euro’s)

Alles bijeen genomen resulteert dit erin dat één op de vijf niet-westerse migranten in een huishouden met een inkomen onder het SCP niet-veel-maar-toereikend criterium (in een zogeheten «arm huishouden») leeft, terwijl dit bij autochtonen één op de twintig is. Een op de vier migrantenkinderen tot 18 jaar leeft in een huishouden dat een inkomen heeft onder het niet-veel-maar-toereikend criterium.

Aandeel kinderen (0–18 jaar) in arm huishouden, naar herkomst, 2011 (%)

Aandeel kinderen (0–18 jaar) in arm huishouden, naar herkomst, 2011 (%)

De economische zelfstandigheid (tenminste het bijstandsniveau voor een alleenstaande) is onder niet-westerse migranten laag; slechts 40% is economisch zelfstandig, terwijl dit bij autochtonen 61% is. Van de Marokkaanse en Turkse vrouwen is minder dan een kwart economisch zelfstandig. Surinaamse vrouwen zijn daarentegen net zo vaak (51%) economisch zelfstandig als autochtone vrouwen.

Economische zelfstandigheid, bevolking 15–64, naar herkomst en geslacht, 2011 (%)

Economische zelfstandigheid, bevolking 15–64, naar herkomst en geslacht, 2011 (%)

Niet-westerse migranten hebben ook minder vermogen opgebouwd. Het saldo van bezittingen en schulden is een zevende van dat van autochtonen. De vermogenspositie van niet-westerse migranten verbeterde aanvankelijk, maar is vanaf 2008 weer verslechterd. Het gemiddeld vermogen ligt in 2011 voor alle groepen nog wel boven het niveau van 2006.


X Noot
1

Kamerstuk 32 824, nr. 47

X Noot
2

Het Jaarrapport Integratie 2013 verschilt van eerdere Jaarrapporten waarin steeds aandacht werd besteed aan verschillende domeinen, zoals onderwijs, criminaliteit, wonen en de sociaal-culturele positie. Eind 2014 levert het CBS het Jaarrapport Integratie 2014 waarin op al deze domeinen wordt ingegaan.

X Noot
3

Onderzoek (praktijktests) heeft aangetoond dat discriminatie de kans op werk van migrantengroepen belemmert. Bijvoorbeeld: Andriessen, Nievers, Faul & Dagevos (2010), Liever Mark dan Mohammed, Den Haag: SCP. Andriessen, Nievers & Dagevos (2012), Op achterstand, Discriminatie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt, Den Haag: SCP. Blommaert, E.C.C.A. (2013), Are Joris and Renske more employable than Rashid and Samira?Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht.

X Noot
4

Kamerstuk 32 824, nr. 47

Naar boven