24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 265 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2013

Overeenkomstig mijn eerdere toezeggingen1 en het recente AO (19 juni jongstleden) stuur ik uw Kamer hierbij de informatie over de inzet van het kabinet ten aanzien van het armoede- en schuldenbeleid. Daarbij geef ik inzicht in de manier waarop de dit voorjaar voor 2013 vrijgemaakte extra middelen voor de bestrijding van armoede en schulden worden ingezet, de specifieke aandacht daarbij voor kinderen en ik ga in op de aanpak rond preventie en vroegsignalering van schulden. Tot slot informeer ik u, conform mijn toezegging2, over de stand van zaken rond het moratorium.

De bijlagen bij deze brief gaan uitvoeriger in op de inzet van de extra middelen en de aanpak rond preventie en vroegsignalering. Daarbij geef ik ook aan hoe ik uitvoering geef aan de motie Schouten-Kuzu3. In de bijlage informeer ik u eveneens, zoals toegezegd4, over de samenwerking tussen de Stichting Voedselbanken Nederland en de Alliantie Verduurzaming Voedsel.

Missie en doel

Nederland heeft een gedegen sociale zekerheid. De kans op armoede is in Nederland relatief gezien laag. Het kabinet wil, ook in deze economisch moeilijke tijden, die verworvenheden behouden. Niemand mag door armoede buiten de boot vallen. Zeker kinderen niet. Problematische schulden kunnen een opmaat naar armoede zijn. Zij moeten vroeg worden gesignaleerd en zoveel mogelijk worden voorkomen. Werk blijft de beste weg uit armoede en schulden.

Nederland heeft te maken met een recessie die al een aantal jaren duurt. Het is hard voor mensen als ze daardoor getroffen worden. Om uit de recessie te komen zijn pijnlijke maatregelen nodig die aan geen enkele voordeur voorbij gaan. Bij al deze maatregelen houdt het kabinet oog voor de gevolgen voor de koopkracht en worden de laagste inkomens zoveel mogelijk ontzien. Dit kan allemaal niet voorkomen dat op dit moment veel Nederlanders dagelijks worstelen met de vraag hoe zij de eindjes aan elkaar moeten knopen.

De armoedecijfers laten zien dat er sinds de eeuwwisseling eerst sprake is geweest van een sterke verbetering en dat we nu in een fase komen waarin het aandeel huishoudens dat onder de lage-inkomensgrens zit, toeneemt. De cijfers uit het Armoedesignalement 2012 van CBS en SCP laten zien dat circa 604.000 huishoudens moeten rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Het gaat daarbij om mensen met een (bijstand)uitkering, maar ook om andere groepen. Bijvoorbeeld zelfstandigen zonder personeel die hun inkomsten zien teruglopen of mensen met een modaal inkomen met te hoge schulden.

Het vorige week verschenen rapport van de Kinderombudsman beklemtoont dat zonder gerichte actie, de kans groot is dat kinderen van deze ontwikkeling extra de dupe worden5. Het rapport van de Kinderombudsman bevat een aantal behartigenswaardige aanbevelingen, waaronder het advies aan gemeenten om een kindpakket samen te stellen waarvan de onderdelen rechtstreeks ten goede komen aan de kinderen zelf. Een kindpakket voorziet ten minste in de meest noodzakelijke behoeften, aangevuld met zaken om mee te kunnen doen in de samenleving. Nu al, na 1 week, hebben 26 gemeenten aan de Kinderombudsman laten weten in een dergelijk pakket te willen voorzien.

Het Unicef-rapport «Koninkrijkskinderen: Kinderrechten op de Nederlandse Cariben»6, laat zien dat armoedebestrijding zeker ook voor kinderen in Caribisch Nederland van groot belang is.

Ten aanzien van problematische schulden bestaat eenzelfde beeld. Eén op de zes huishoudens in Nederland loopt een risico op problematische schulden, heeft problematische schulden of zit in een schuldhulpverleningstraject.

De Nationale ombudsman7 en het onderzoek «Paritas passé»8 lieten bovendien zien dat zich in de praktijk problemen voordoen met handhaving van de beslagvrije voet. Mensen kunnen hierdoor in de situatie terechtkomen dat zij niet kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud.

Gelukkig hebben we een goed vangnet in Nederland. We hebben in Nederland de algemene bijstand waardoor mensen met een te laag inkomen een uitkering kunnen krijgen. We hebben daarnaast de bijzondere bijstand voor als er noodzakelijke kosten zijn die mensen niet kunnen dragen. Dat geldt zowel voor mensen met een algemene bijstandsuitkering, als voor andere mensen die met bijzondere kosten worden geconfronteerd.

Nederland heeft internationaal gezien een relatief hoog wettelijk minimumloon. Ook op het terrein van het voorkomen van armoede doet Nederland het relatief goed. Uit de meest recente cijfers van Eurostat wordt duidelijk dat Nederland in een vergelijking van de EU-lidstaten op de tweede plaats staat met betrekking tot het percentage mensen dat risico loopt op armoede en sociale uitsluiting. Unicef concludeert in haar rapport «Het welzijn van kinderen in ontwikkelde landen»9 dat Nederland van de 29 meest ontwikkelde landen in de wereld het hoogst scoort als het gaat om welzijn van kinderen.

Sinds vorig jaar is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening van kracht. Hierdoor kunnen mensen een beroep doen op ondersteuning van de gemeente om het hoofd te bieden aan schuldensituaties waar ze zelf niet meer uitkomen. Schuldpreventie en vroegsignalering maken steeds nadrukkelijker onderdeel uit van de integrale schuldhulpverlening door gemeenten.

Deze voorzieningen bestaan naast andere regelingen en instrumenten die met name mensen met een smalle beurs ondersteunen, zoals huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag, sociale woningbouw, persoonlijke ondersteuning en voorzieningen, buurtsportcoaches, stadspassen, etc.

Het is essentieel dat we een goed vangnet en een palet aan instrumenten voor ondersteuning houden. Ook als er een noodzaak is om de overheidsfinanciën op orde te houden. Daar staat het kabinet voor.

Het doel van het kabinet is dat mensen – waar nodig – geholpen en ondersteund worden om zo snel mogelijk op eigen benen te staan, terug te veren, werk te zoeken en te vinden en dat er geen mensen door het vangnet heen glijden. Het kabinet wil voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële problemen van hun ouders. Kinderen moeten zich kunnen ontplooien, hun eigen mogelijkheden ontdekken en ontwikkelen en volop mee kunnen doen in de samenleving. Belangrijk is dat zij perspectief houden op een gelukkig leven. Elk kind moet niet alleen kunnen beschikken over voedsel, kleding en andere basisbehoeften, maar moet ook mee kunnen op schoolreis, lid van de bibliotheek kunnen worden en bijvoorbeeld wekelijks kunnen sporten of muziek maken.

Nederland kent, zo laat onderzoek van het SCP10 zien geen massale armoedecultuur, in de zin dat armoede overerft van generatie op generatie. De overgrote meerderheid van de arme kinderen (93%) is later als volwassene niet arm. Dat is mooi en dat moeten we zo houden, want het onderzoek laat ook zien dat een arme jeugd wel de kans vergroot op armoede als volwassene. We weten allemaal dat het gevaar van zo’n negatieve spiraal in individuele gevallen nooit geweken is. Dus waakzaamheid is geboden en we moeten voorkomen dat het verkeerd gaat.

Natuurlijk dient het doel altijd te zijn, dat geen enkel kind in ons koninkrijk door armoede buiten de boot valt. Kwantitatief inzicht helpt daarbij. De cijfers over de economie, de koopkracht en de verschillende maatstaven die zicht geven op armoede- en schuldenproblematiek, op uitsluiting en afhaken, bieden ons inzicht in wat er gebeurt en waar extra aandacht nodig is.

Kaders voor het Rijksbeleid

  • Preventie en vroegsignalering. Het is belangrijk mensen te helpen niet in de armoede te belanden. Hierbij is de eigen verantwoordelijkheid in eerste instantie leidend. Investeren in het vroeg signaleren van schulden is erg belangrijk. Voorkomen van problemen kan veel effect opleveren. Hoe vervelend ook, in een recessie is er minder geld. Iedereen moet zich erop instellen om zijn uitgaven aan te passen als zijn inkomsten wijzigen. Schulden beperken of terugbrengen tot een houdbaar niveau. Tijdig de bakens verzetten, helpt problemen voorkomen. Recent onderzoek11 en projecten als «De kunst van het rondkomen»12 tonen dat veel mensen dit ook doen als het nodig is, door hun inkomsten te verhogen en/of hun uitgavenpatroon te versoberen.

  • Werk. Werk blijft de beste weg uit armoede en schulden. Ook in een recessie draait de arbeidsmarkt door. Er komen weliswaar per saldo geen banen bij, maar er blijven honderdduizenden wisselingen per jaar optreden waarmee ook mensen die geen werk hebben, hun voordeel kunnen doen. Tijdelijk werk, deeltijdwerk, zelfstandig ondernemerschap en ook stages en vrijwilligerswerk zijn nuttig om actief te blijven en noodzakelijke vereisten en vaardigheden niet te verliezen.

  • Regierol gemeenten. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. Op lokaal niveau zijn zij in staat om via een integrale aanpak maatwerk te leveren en hun beleid zo vorm te geven dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de aanwezige kracht van de samenleving. Zij hebben daarbij binnen het sociale domein een regiefunctie. Gemeenten kunnen als in de lokale samenleving gewortelde overheidsorganisaties bovendien een laagdrempelige toegang bieden en dat is erg belangrijk. Veel mensen die te maken hebben met armoede of schuldenproblematiek vinden het namelijk moeilijk om hulp te zoeken, terwijl vroeg hulp zoeken juist erger voorkomt. Initiatieven die de drempels verlagen, de negatieve gevolgen voor kinderen bespreekbaar maken en daarmee helpen voorkomen, zijn zeer waardevol. Initiatieven als «geld en ik»13, de informatie over omgaan met geld van het Nibud14 en financiële educatie voor scholieren15 zijn op dat vlak heel erg belangrijk.

  • Publiek-private samenwerking. Ik ben zeer onder de indruk van de inzet van veel maatschappelijke organisaties en de daarbij betrokken vrijwilligers. Zij bieden enorm veel hulp aan mensen met financiële problemen. Ook andere private partijen nemen hun verantwoordelijkheid. Of het nu gaat om werkgevers die zich bekommeren om hun werknemers die kampen met schulden of vermogende partijen die willen investeren in de samenleving. Deze partijen leveren een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van armoede en schuldenproblematiek. Ik vind het daarom erg belangrijk de krachten uit de publieke en private sector te bundelen. Dit kan een enorme meerwaarde leveren.

  • Kennisdeling. Bij mijn werkbezoeken en overleggen met betrokken partijen blijkt elke keer weer dat er al zeer veel acties zijn die vruchten afwerpen. Ik vind het van groot belang dat de kennis over deze aanpakken gedeeld wordt tussen betrokken partijen. Ik wil aansluiten bij wat al is gedaan. Zo hebben in 2010 bijvoorbeeld 23 gemeenten zich in het kader van het Europees Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting aangesloten bij een estafette. Deze estafette is in maart 2011 afgesloten met een vergelijkende studie van het Verwey-Jonker Instituut waarbij goede voorbeelden zijn opgesteld16.

Intensivering van het beleid

In lijn met het geschetste kader intensiveer ik het beleid als volgt:

  • Tegen de noodzaak in om te bezuinigen, heeft het kabinet dit voorjaar 20 miljoen extra vrijgemaakt voor bestrijding van armoede en schuldenproblematiek in 2013.

    • In lijn met de regierol van gemeenten stel ik het leeuwendeel van de middelen via het gemeentefonds beschikbaar aan gemeenten. Daarbij wil ik me met name richten op de aandacht van gemeenten voor kinderen zodat we gezamenlijk alles op alles zetten om hen te laten meedoen en kansen te bieden. Ik zal daarbij de goede voorbeelden die ik aantref doorgeven en beschikbaar stellen. Met de Kinderombudsman ben ik van mening dat een duidelijke visie en samenhangend beleid op lokaal niveau essentieel is, zeker waar het om kinderen gaat.

    • Via de route van het gemeentefonds kunnen de middelen ook ingezet worden voor lokale private initiatieven, waar de motie Schouten-Kuzu17 om vraagt. Gelet op de belangrijke bijdrage die vrijwilligers in de schuldhulpverlening leveren, ga ik, ter uitvoering van de motie, ook in gesprek met een aantal landelijke organisaties om te bezien hoe dit werk bevorderd kan worden. Op landelijk niveau wil ik in ieder geval aan de Vereniging Leergeld Nederland een financiële bijdrage leveren.

    • Een deel van de extra middelen wil ik voor Caribisch Nederland bestemmen.

    • Daarnaast zet ik deze middelen in voor de ontwikkeling van instrumenten voor preventie en vroegsignalering van schulden.

    In bijlage 1 bij deze brief wordt de inzet van deze middelen nader toegelicht.

  • Ik zal gemeenten vragen in het najaar van 2014 inzicht te geven in de versterking van het armoede- en schuldenbeleid sinds juli 2013, met specifieke aandacht voor hun ondersteuning van kinderen die in armoede opgroeien.

  • In vervolg op de beslissing van de partijen betrokken bij het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) om hun initiatief te beëindigen, heb ik in mijn brief van 2 april 201318 aangekondigd voor preventie en vroegsignalering in te zetten op twee vervolgsporen. Ten eerste wil ik de rol van gemeenten bij vroegsignalering versterken, waarbij ik aan zal sluiten bij bestaande initiatieven. Ten tweede wil ik de gegevens die zijn opgenomen in de kredietregistratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR) uitbreiden.

    Deze twee sporen werk ik als volgt uit:

    • Het ontwikkelen van businesscases integrale aanpak schuldhulpverlening. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in preventie en vroegsignalering van schulden.

    • Het onderzoeken en ontwikkelen van (aanvullende) instrumenten: uitbreiding gegevensuitwisseling, digitale Sociale Kaart en screeningsinstrument Mesis. Deze verschillende instrumenten kunnen gemeenten helpen om hun rol bij vroegsignalering te versterken.

    • Het organiseren van regionale bijeenkomsten om ervaringen van gemeenten met preventie en vroegsignalering uit te wisselen en de (nog te ontwikkelen) instrumenten te bespreken en aan te scherpen.

    • Het uitwerken van het voorstel BKR als «vindplaats van schulden» te laten fungeren. Hierdoor kan BKR worden gebruikt als instrument voor vroegsignalering.

    Bijlage 2 gaat nader in op preventie en vroegsignalering van schulden.

  • Om de invoering van het moratorium mogelijk te maken ga ik in het najaar met de VNG en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in overleg of een structurele kostendekking kan worden gevonden en zo ja hoe die eruit zou moeten zien. Ik zal u over de uitkomsten van dat overleg informeren.

  • In reactie op het rapport «Paritas Passé»19 en een onderzoek van de Nationale ombudsman20 treft het kabinet maatregelen om een betere waarborg van het bestaansminimum (beslagvrije voet) te bewerkstelligen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie21 op voornoemd rapport, wordt in dat kader gewerkt aan de inrichting van een beslagregister en wordt er een rijksincassovisie ontwikkeld. De overheid als (preferente) schuldeiser zal onderdeel van de rijksincassovisie zijn. De overheid heeft een voorbeeldfunctie en dient als schuldeiser meer met één gezicht op te treden.

  • Bij de ontwikkeling van mijn plannen voor verdere intensivering van het beleid vind ik het essentieel om zoveel mogelijk spelers te betrekken. Daartoe spreek ik regelmatig met belangrijke stakeholders uit het veld en met mensen die in de schulden zitten of van een laag inkomen leven. Op 10 juni jl. heb ik met een groot aantal partijen (VNG, gemeenten, NVVK, de Sociale Alliantie, Leger des Heils, Humanitas, Voedselbanken Nederland, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds en Vereniging Leergeld) het bestaande armoede- en schuldenbeleid besproken en de wijze waarop dit geïntensiveerd zou kunnen worden. Ik wil het overleg met deze organisaties een periodiek karakter geven. Ook de Kinderombudsman was, vanwege zijn recente onderzoek naar de situatie van kinderen die opgroeien in armoede, bij het overleg op 10 juni vertegenwoordigd.

Ondanks de moeilijke budgettaire situatie van de rijksoverheid heeft het kabinet de afweging gemaakt om juist voor de bestrijding van armoede en schulden extra middelen beschikbaar te stellen. Juist nu komt het erop aan om er in de samenleving voor te zorgen dat mensen mee kunnen blijven doen. De instrumenten zijn er, laten we zorgen dat we ze nóg steviger inzetten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Bijlage 1

Inzet extra middelen armoede- en schuldenbeleid

Het kabinet heeft voor dit jaar € 20 miljoen extra vrijgemaakt voor armoede- en schuldenbeleid. In deze bijlage ga ik in meer detail in op hoe ik deze middelen wil inzetten. Over de inzet van de in het Regeerakkoord opgenomen structurele intensivering voor armoede- en schuldenbeleid zal ik u, zoals aangegeven bij het AO armoede- en schuldenbeleid van 19 juni, bij Prinsjesdag nader informeren. Tot slot informeer ik u in deze bijlage, zoals toegezegd, over de voortgang rondom de samenwerking tussen de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Voedselbanken Nederland.

Gemeenten financieel in staat stellen

Met de door dit Kabinet voorgenomen decentralisaties op het vlak van zorg, jeugd en participatie worden gemeenten in steeds grotere mate verantwoordelijk voor het sociale domein. Armoede- en schuldenproblematiek vergt bij uitstek een aanpak die zich richt op alle levensdomeinen. Een versnipperde aanpak is tot mislukken gedoemd. Doordat gemeenten zich richten op meerdere belangrijke levensdomeinen (werk, onderwijs, wonen, zorg) zijn zij in staat door middel van een integrale aanpak tot maatwerkoplossingen te komen. Een dergelijke integrale aanpak vereist wel dat gemeenten de regie pakken en de ruimte hebben om datgene te doen dat nodig is. Veel gemeenten zijn – mede met oog op deze decentralisaties – al bezig om deze integrale aanpak tot standaard te verheffen. In combinatie met de wijkgerichte aanpak die in steeds meer gemeenten opgang maakt, sluit dit goed aan bij de wens om te komen tot meer vroegsignalering en preventie en een laagdrempelige overheid. Ik wil gemeenten hiertoe verder stimuleren en ze ook financieel meer mogelijkheden geven om het armoede- en schuldenbeleid te intensiveren. Daartoe zal ik dit jaar € 19 miljoen extra via het gemeentefonds beschikbaar stellen, de rest komt ten goede aan Caribisch Nederland en een aantal landelijke initiatieven. Ik zal deze extra middelen niet oormerken, omdat dit een integrale aanpak zou bemoeilijken en tot veel extra uitvoeringslasten zou leiden. Armoede is niet voor iedereen gelijk. Door dit te kwantificeren, in regels of geld, doen we af aan de menselijke kant van het verhaal. Ik wil gemeenten daarom zo min mogelijk binden aan potjes, zodat de burger leidend is en integraal maatwerk wordt geboden. Bovendien past oormerken niet bij de bestuurlijke verhoudingen. Wél ben ik het met de Kinderombudsman eens dat een duidelijke visie en samenhangend beleid op lokaal niveau essentieel is. Zeker waar het gaat om het voorkomen dat kinderen als gevolg van armoede niet voldoende kunnen participeren is een stevige en robuuste aanpak gewenst. Ik zal gemeenteraden en colleges hier onder andere tijdens de karavaan die ik organiseer, toe oproepen. Verder zal ik gemeenten ondersteunen door het bieden van handvatten en het verspreiden van goede voorbeelden.

Het belang van landelijk netwerken voor maatschappelijke organisaties

Veel maatschappelijke organisaties en de daarbij betrokken vrijwilligers trekken zich het lot aan van de minderbedeelden en hebben zeer veel kennis over hoe gezorgd kan worden dat volwassenen en kinderen toch mee kunnen doen in de maatschappij. Gelet op de belangrijke bijdrage die vrijwilligers in de schuldhulpverlening leveren, ga ik in gesprek met een aantal landelijke organisaties om te bezien hoe dit werk bevorderd kan worden. Ook andere private partijen nemen hun verantwoordelijkheid. Of het nu gaat om werkgevers die zich bekommeren om hun werknemers die kampen met schulden of vermogende partijen die maatschappelijk willen investeren. Deze partijen kunnen allen een belangrijk bijdrage leveren aan de armoede- of schuldenbestrijding. Het kan daarbij gaan om de inzet van mensen, kennis of geld.

De bijdrage die veel lokale maatschappelijke organisaties leveren aan de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek kan niet overschat worden. Veel van deze organisaties zijn aangesloten bij een landelijk netwerk, zoals het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en de Vereniging Leergeld. Een dergelijk netwerk is van vitaal belang omdat het de slagkracht en efficiency van de lokale organisaties versterkt, onderlinge kennisdeling stimuleert en er voor zorgt dat de kwaliteit van aangesloten lokale organisaties goed geborgd is. Ik wil dan ook voorkomen dat deze landelijke paraplu’s in deze economische moeilijke tijden in financiële problemen komen en zal indien nodig deze organisaties tijdelijk vanuit het rijk financieel ondersteunen. Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds ontvangen in 2013 nog een bijdrage van het rijk. Dit geldt niet voor de Vereniging Leergeld Nederland en dus heb ik besloten om ook aan deze organisatie in 2013 een financiële bijdrage te verstrekken.

Samenwerking

Er zijn al zeer veel aanpakken en instrumenten ontwikkeld om armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan. Afspraken tussen partijen om krachten te bundelen, hulpaanbod te coördineren en uitvoering te stroomlijnen draagt bij aan een integrale, effectieve en efficiënte aanpak. Het is belangrijk om te blijven innoveren en na te gaan hoe het nog beter kan. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om met elkaar te wisselen wat wel en wat minder goed werkt. Met samenwerking en kennisdeling tussen gemeenten, tussen publieke en private partijen en tussen private partijen onderling is veel winst te behalen. Dit wil ik stimuleren. Partijen hebben tijdens het overleg van 10 juni aangegeven graag deel te willen nemen aan bijeenkomsten in het land, waar concrete afspraken gemaakt kunnen worden over samenwerking op lokaal of regionaal niveau en kennis gedeeld kan worden. Ik zal de organisatie van deze bijeenkomsten financieel ondersteunen, waarbij ik het belangrijk vind dat ook kennisuitwisseling tussen de regio’s plaatsvindt.

Landelijke projecten

Een klein deel van de extra middelen voor armoede- en schuldenbeleid zal ik inzetten om een aantal landelijke projecten te financieren. Hierbij gaat het onder andere om het opzetten van een digitale sociale kaart schuldhulpverlening en het vervolmaken van het screeningsinstrument Mesis:

  • Om burgers, werkgevers en ondernemers te laten weten waar zij terecht kunnen bij vragen, ondersteuning en advies over schulden, zal ik een digitale Sociale Kaart laten uitwerken.

  • Het screeningsinstrument Mesis maakt het voor gemeenten mogelijk – door middel van klantprofielen over motivatie, gedrag en vaardigheden – al bij de aanvraag schuldhulpverlening te beoordelen waartoe een individuele schuldenaar in staat is. Dit geeft in een vroeg stadium inzicht in welke interventies passend zijn voor de betreffende cliënt.

Caribisch Nederland

Zoals uit het door Unicef opgestelde rapport «Koninkrijkskinderen22» blijkt, vereist ook de situatie in Caribisch Nederland extra aandacht. Een deel van de extra middelen voor armoede- en schuldenbeleid wil ik hiervoor bestemmen. Ik zal de openbare lichamen van de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba vragen om hiervoor plannen in te dienen. Gezien de situatie van Caribisch Nederland zou hierbij gedacht kunnen worden aan plannen die een bijdrage leveren aan het verbeteren van de positie van kinderen en jongeren of het tegengaan van schuldenproblematiek. Dat is vooral ter beoordeling aan de eilanden. Ik zal dit onderwerp ook betrekken bij mijn a.s. werkbezoek aan Caribisch Nederland, na ommekomst waarvan ik de Tweede Kamer over mijn bevindingen zal informeren.

Voedselbanken

In mijn brief over preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting23 heb ik u gemeld dat Staatssecretaris Dijksma en ik een gesprek zouden faciliteren tussen de Stichting Voedselbanken Nederland en de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Dit gesprek heeft op 13 juni jl. plaatsgevonden. Tijdens dit vruchtbare gesprek hebben beide partijen de intentie uitgesproken om nauwer samen te werken. Verder hebben partijen afgesproken om gezamenlijk te bekijken op welke wijze de distributie geoptimaliseerd kan worden en hoe expertise en goede praktijkvoorbeelden kunnen worden uitgewisseld. De komende maanden zullen deze afspraken nader worden uitgewerkt. De Ministeries van EZ en SZW zullen waar nodig een ondersteunende rol in dit proces spelen. Afgesproken is om na de zomer opnieuw bij elkaar te komen zodat Staatssecretaris Dijksma en ik kunnen zien wat deze samenwerking in de praktijk oplevert en waar nog eventuele knelpunten zitten. Dit is natuurlijk een mooi voorbeeld van samenwerking tussen partijen, het vinden van raakvlakken en bundeling van krachten voor een gedeeld belang, namelijk minder verspilling en extra voedsel voor de voedselbanken.

In de komende verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om samenwerking tussen voedselbanken en het bedrijfsleven te faciliteren zodat er ook op lokaal niveau bruggen kunnen worden geslagen.

Bijlage 2

Aanpak preventie en vroegsignalering schulden

De komende jaren zal steeds meer nadruk op preventie en vroegsignalering komen te liggen. Verantwoordelijke partijen zoals gemeenten en schuldeisers zullen daar meer dan nu het geval is hun verantwoordelijkheid in moeten nemen. Dat is belangrijk en daarom heb ik gekeken op welke wijze ik hen kan ondersteunen om een extra impuls te geven aan preventie en vroegsignalering.

Dit laat onverlet dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële beslissingen en het uitgangspunt van financiële zelfredzaamheid.

In mijn brief van 2 april 201324 heb ik u geïnformeerd over de beslissing van de partijen betrokken bij het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) om hun initiatief te beëindigen. Ik heb daarbij opgemerkt dat dit niet wegneemt dat het voorkomen van problematische schulden zeer belangrijk is en dat ik de komende periode daarom inzet op 2 sporen:

  • Mogelijkheden om de rol van gemeenten bij vroegsignalering te versterken, aansluiting bij bestaande initiatieven,

  • Uitbreiding van de gegevens die zijn opgenomen in kredietregistratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR).

In deze bijlage informeer ik u over mijn verkenning van deze sporen en over de concrete voorstellen die daaruit voortvloeien:

Ook maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken van het moratorium zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Eerste spoor: versterking rol gemeenten bij vroegsignalering

Uit werkbezoeken en interviews25 blijkt dat gemeenten vrijwel allemaal het belang van preventie inzien en vroegsignalering onderschrijven. Gemeenten investeren in meer of in mindere mate in preventieactiviteiten. De informatie steunt mij in de gedachte dat er op dit terrein nog veel winst is te behalen. Zonder andere gemeenten te kort te willen doen, geef ik u onderstaand enkele voorbeelden.

Gemeente Amsterdam: «Vroeg Eropaf»

Amsterdam heeft ervaren dat meer dan 50% van de debiteuren met ruime en vaak meerdere betalingsachterstanden, veel te laat hulp zoekt. Daarom zet Amsterdam naast preventie en schuldhulpverlening, de «Vroeg Eropaf-aanpak» in waarmee de gemeente schulden in een vroeg stadium kan signaleren.

Kern van deze aanpak is dat woningcorporaties, energieleveranciers, zorgverzekeraars en de Dienst Gemeentelijke Belastingen Amsterdam, betalingsachterstanden in een vroeg stadium melden aan de gemeente. Een melding of signaal is voor de Amsterdamse instellingen voor maatschappelijke dienstverlening aanleiding contact te zoeken met de schuldenaar in de vorm van een huisbezoek. Vervolgens stelt de dienstverlener samen met de schuldenaar een plan op om de problemen op te lossen. De oplossing kan hulp zijn in de vorm van adviesverlening of hulp van een vrijwilliger die de administratie ordent of schuldhulpverlening. Door er vroeg bij te zijn kunnen problemen eerder en dus op termijn ook goedkoper oplossen. Van belang is daarbij dat de burger zo snel mogelijk weer terug kan naar het regelmatig betalen van zijn verplichtingen.

De resultaten van de «Vroeg Eropaf- aanpak» zijn positief en Amsterdam meent dat de aanpak op langere termijn (meer) geld gaat opleveren en maatschappelijke meerwaarde heeft.

Gemeente Enschede: versterken positie kwetsbare mensen

Met een Solidariteitspact (uitvoerderspanel)- een samenwerkingsverband van verschillende maatschappelijke partijen en kerken – wordt samengewerkt op het terrein van vroegsignalering van schulden en armoede. Juist deze particuliere en vertrouwde organisaties, zoals Stichting Leergeld, de Voedselbank en kerken, komen relatief gemakkelijker achter de voordeur en fungeren uiterst effectief op terrein van vroegsignalering. Door het organiseren van solidariteitsconferenties praktisch te faciliteren, investeert de gemeente in dit netwerk zodat partijen ook weten naar wie ze kunnen doorverwijzen, zoals de Stadsbank Oost Nederland of de bijzondere bijstand. Met toestemming van de betreffende persoon worden signalen doorgegeven maar in veel gevallen voldoet doorverwijzing. Dit draagt ook bij aan het versterken van de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Naast samenwerking met maatschappelijk organisaties, heeft Enschede afspraken met woningbouwcorporaties en zorgverzekeraar Menzis. Woningcorporaties geven om huisuitzetting te voorkomen bij een huurschuld van 2 maanden een signaal af bij de Stadsbank Oost Nederland. Indien sprake is van een aangekondigde huisuitzetting, dan is binnen 24 uur een crisisintake bij de Stadsbank Oost Nederland mogelijk. De woningcorporatie gaat – indien nodig – ook op huisbezoek.

Om te voorkomen dat mensen vanwege het niet betalen van de premie ziektekostenverzekering in het bestuursrechtelijke premieregime terechtkomen, verwijst Menzis, in het kader van de pilot die de gemeente samen met de Stadsbank Oost Nederland en Menzis is gestart, bij een betalingsachterstand van 2 maanden iemand ook actief door naar de kredietbank. Als iemand zich dan meldt voor schuldhulpverlening, en afspraken worden gemaakt over de aflossing van de schuld en de betaling van de premie, houdt Menzis de desbetreffende persoon toch in de aanvullende zorgverzekering. De Stadsbank kijkt, in het kader van de pilot, naar de bredere financiële positie van iemand («financiële scan»). Doel is het vroegtijdig grip krijgen op financiële verplichtingen, betalingsproblemen voorkomen, terwijl de verzekeringspositie van de burger gehandhaafd blijft.

Gemeente Arnhem: vroegsignalering

Arnhem heeft een convenant gesloten met de GGD en 3 woningcorporaties. Afgesproken is dat de woningcorporaties bij het bestaande digitale Meldpunt, onder regie van de GGD, melding maken wanneer er sprake is van een problematische huurachterstand. Het Meldpunt heeft als doel inzicht te geven in de ernst en mogelijke overlap van problemen. Afgesproken is dat woningcorporaties eerst zelf actie ondernemen om huisuitzetting te voorkomen. Zij gaan daarvoor op huisbezoek. Door de gemeente echter tijdig op de hoogte te stellen, kan een gezamenlijke aanpak voorkomen dat huisuitzetting ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het Meldpunt biedt potentie voor uitbreiding. Andere partijen, zoals Vitens, hebben zich geïnteresseerd getoond hier ook mee te willen werken. Als waterbedrijf heeft Vitens in feite alle huishoudens in Arnhem als klant. Door de aansluiting van meer partijen bij het Meldpunt breidt de gemeente het bereik aan mogelijke signalen uit over de totale populatie. De partijen hebben het voornemen om in het najaar van start te gaan met een pilot.

Gemeente Tilburg: preventie, vroegsignalering en integraal beleid

Tilburg heeft preventie, vroegsignalering en integraal beleid hoog in het vaandel staan. Tilburg heeft hiervoor een apart preventieplan opgesteld waarin alle activiteiten staan omschreven. Naast een aantal generieke preventieactiviteiten heeft de gemeente acht preventieactiviteiten die zich specifiek richten op de risicogroepen: jongeren, werkende armen en ZZP-ers.

Ten aanzien van vroegsignalering heeft Tilburg lokale convenanten afgesloten met woningcorporaties. Ten aanzien van energieleveranciers, en zorgverzekeraars wordt gebruik gemaakt van koepelconvenanten die de NVVK met desbetreffende partijen heeft afgesloten. Tilburg benut ook de werkpleinen voor signalering en advies. Een integraal sociaal domein staat in Tilburg centraal. Zowel de interne keten, externe partijen als ook werkgevers zijn nauw betrokken en krijgen voorlichting om de coördinatie en samenwerking te bevorderen. Partijen waarmee Tilburg samenwerkt variëren van werkgevers, (school)maatschappelijk werk, welzijnswerk, huisartsen, informele zorg en vrijwilligersorganisaties. De betrokken partijen ervaren de integrale visie en brede samenwerking aan de voorkant als effectief, efficiënt en waardevol.

Gemeente Almere: kaart voor integraal en gecoördineerd beleid

Almere werkt met de Straatkubus/Early Warning. De Straatkubus/Early Warning is een door de gemeente Almere en haar partners zelf ontwikkeld geografisch informatie systeem. De Straatkubus/Early Warning toont op straatniveau op een kaart informatie zoals huurachterstanden, armoedecijfers, demografische informatie en voortijdig schoolverlaters. De kaart wordt dus niet alleen voor het signaleren van schulden gebruikt maar werkt integraal en preventief: risico’s worden snel in kaart gebracht en verbindingen worden makkelijk gelegd. De informatie in de Straatkubus/Early Warning biedt daarmee waardevolle input voor analyse, beleid en interventies. Ook kunnen ontwikkelingen in een vroeg stadium worden opgemerkt. Zo wordt invulling gegeven aan de uitdaging om met «dubbeltjes beheergeld euro’s vernieuwingsgeld» te besparen; de angel te halen uit mogelijke vervalprocessen en kostbare hersteloperaties te voorkomen. Zowel de gemeente als maatschappelijke organisaties kunnen dankzij de Straatkubus integraal, gecoördineerd en gerichter te werk gaan. Komende jaren gaan de lokale partners in Almere en een aantal andere gemeenten verder met de ontwikkeling van de Straatkubus/Early Warning. Hierbij zal aandacht worden gegeven aan de bescherming van de privacy van mensen.

Concrete voorstellen

Bovenstaande voorbeelden zijn een greep uit alle initiatieven die partijen nu al ondernemen. Ze bewijzen dat partijen (creatief) op zoek zijn naar oplossingen en instrumenten om preventie en vroegsignalering nader vorm te geven. Gemeenten zoeken daarbij de samenwerking met maatschappelijke organisaties en andere private partijen. Uit onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten blijkt dat de inzet van vrijwilligers in de schuldhulpverlening geld oplevert26. Volgens mij is er voldoende aanleiding en belang bij gemeenten en andere partijen om preventie en vroegsignalering verder vorm te geven en uit te bouwen. Ik zal hen in de komende periode daarin ondersteunen met de volgende concrete activiteiten.

• Business cases integrale aanpak

In overleg met in ieder geval de gemeenten Almere, Amsterdam Enschede en Tilburg laat ik een aantal business cases «integrale aanpak» ontwikkelen waarin meerdere partijen participeren (waaronder woningcorporaties, energieleveranciers en schuldhulpverlening). Elke business case zal een eigen focus hebben. Daarbij is in ieder geval aandacht voor:

  • Vroegsignalering door de verschillende organisaties zoals woningcorporaties en zorgverzekeraars

  • Brede integrale aanpak

  • Benadering (risicovolle) doelgroepen.

Ik wil op deze wijze voor gemeenten en andere betrokken (keten)partijen inzichtelijk maken waarom het voor hen van belang is (nader) te investeren in preventie en vroegsignalering. De business cases moeten weergeven wat binnen de bestaande wettelijke kaders mogelijk is en wat het (maatschappelijke) rendement is. Daarbij zal uiteraard aandacht worden besteed aan het privacyvraagstuk; wat kan en wat niet. Ook zal goed gekeken worden naar de belemmeringen die partijen ervaren, hoe deze opgelost kunnen worden en welke instrumenten en partijen nodig hebben in de uitvoering.

De verschillende business cases moeten handvatten bieden voor gemeenten en hun lokale partners om een eigen aanpak te ontwikkelen. Ik ga er vanuit dat uit de business cases een zodanige toegevoegde waarde spreekt dat de discussie niet gaat over de vraag of er ingezet moet worden op preventie en vroegsignalering maar over hoe groot de inzet moet zijn en welke samenwerkingsverbanden hier goed invulling aan geven.

Vanwege het toenemende aantal verzekerden dat zijn premie ziektekosten niet meer kan betalen of betaalt, zal in een van de business cases in ieder geval aandacht zijn voor de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten (zie bijvoorbeeld het initiatief van de gemeente Enschede). Het kabinet roept deze partijen op om gezamenlijk meer te doen aan preventie wanbetaling van zorgkosten, waarbij de gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid voor (integrale) schuldhulpverlening de problematiek bezien. Doel is om het aantal verzekerden dat door wanbetaling premie ziektekostenverzekering instroomt in het bestuursrechtelijk premieregime, en dus een hogere premie moet betalen (130% van de standaardpremie) te beperken. Die beperking is in het belang van alle partijen: verzekerden, zorgverzekeraars en gemeenten.

• Aanvullende instrumenten: uitbreiding gegevensuitwisseling schuldhulpverlening, digitale Sociale Kaart en screeningsinstrument Mesis

Gegevensuitwisseling is een noodzakelijk onderdeel van vroegsignalering en raakt daarmee ook direct het privacyvraagstuk. Gemeenten geven aan knelpunten te ervaren, maar tegelijkertijd hebben zij daar in de praktijk oplossingen voor gevonden. Een mogelijk instrument dat gemeenten in hun aanpak vroegsignalering kan ondersteunen, is uitbreiding van de gegevensuitwisseling zonder voorafgaande toestemming van de schuldenaar. Gegevensuitwisseling in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is nu beperkt tot het moment waarop de schuldenaar een aanvraag schuldhulpverlening doet. Door dit moment te vervroegen, kan het gemeenten bijvoorbeeld helpen om voordat een aanvraag aan de orde is snel na te gaan of er sprake is van een bredere problematiek, om inzicht te bieden in de (globale) financiële positie van iemand, om risicogroepen in beeld te brengen of om de prioritering van hulpvragen te ondersteunen. Gemeenten zijn verdeeld over de wenselijkheid van een dergelijk instrument en vragen zich af of de privacy van mensen niet in het geding komt. Daarom ga ik in de komende periode de wenselijkheid en de haalbaarheid in samenhang met de privacy onderzoeken.

Een digitale sociale kaart schuldhulpverlening brengt in beeld welke organisaties (gemeente, intermediairs, vrijwilligers) zich binnen een gemeente of een regio bezighouden met schuldhulpverlening. Een dergelijke kaart helpt inwoners, werkgevers en ondernemers om te weten waar zij terecht kunnen bij vragen, ondersteuning en advies over schulden. Er bestaan al verschillende initiatieven. Deze moeten in verbinding en ontwikkeling geoptimaliseerd worden om de effectiviteit en meerwaarde te vergroten.

Het screeningsinstrument Mesis maakt het voor gemeenten mogelijk om al in een vroeg stadium inzicht te krijgen in welke interventies passend zijn voor de betreffende klant. Ik ben voornemens de vervolmaking van dit instrument financieel te ondersteunen.

• Toepasbaarheid voorbeelden, uitwisseling ervaringen

Gemeenten zijn zeer geïnteresseerd in ervaringen van anderen, en daarnaast merk ik dat gemeenten grote bereidheid hebben om hun kennis en ervaringen te delen. Dit vind ik positief, want het voorkomt dat het wiel steeds opnieuw moet worden uitgevonden. Ook kunnen we preventie en vroegsignalering zo op een hoger plan brengen. Daarom wil ik hen daarin faciliteren. Enerzijds door het thema via bestaande netwerken en bijeenkomsten van organisaties als de VNG, Divosa en NVVK aan de orde te stellen, anderzijds zullen de business cases tijdens regionale bijeenkomsten worden toegelicht en besproken (zodat aanscherping mogelijk is).

• Rol en verantwoordelijkheid schuldeisers en incasso-ondernemingen

Ook de grotere commerciële schuldeisers als telecombedrijven, en incasso-ondernemingen zien het belang van preventie en vroegsignalering. Zij geven aan dat niemand gebaat is bij financiële verplichtingen die niet kunnen worden voldaan. Ik zal bezien of en zo ja op welke wijze deze schuldeisers bij preventie en vroegsignalering een rol kunnen gaan spelen.

Zoals ik in het Algemeen Overleg armoede- en schuldenbeleid van 19 juni 2013 heb toegezegd ga ik in gesprek met de telecombedrijven. Preventie en vroegsignalering van (problematische) schulden en de (maatschappelijke) verantwoordelijkheid van deze bedrijven wordt dan zeker een onderwerp van gesprek.

Tweede spoor: uitbreiding gegevens die zijn opgenomen in de kredietregistratie van het BKR

Uit mijn gesprekken met de partijen die betrokken waren bij het initiatief Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS)27 komt naar voren dat zij behoefte hebben aan een uitbreiding van gegevens die zijn opgenomen in de kredietregistratie van het BKR. De partijen zien daar een meerwaarde in. Om die reden heb ik aan de Minister van Financiën gevraagd of hij mogelijkheden ziet tot uitbreiding van BKR. Wettelijk gezien zijn er volgens hem geen belemmeringen om de registratie van het BKR uit te breiden met (bepaalde) gegevens. Het initiatief om BKR uit te breiden moet wel gewenst zijn door de partijen zelf. Partijen die aanvullende gegevens leveren voor BKR zouden daarnaast beperkt inzicht in de geregistreerde gegevens kunnen krijgen.

Op 20 juni jongstleden heb ik deze manier van werken besproken met de voormalige LIS-partijen: de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN), de Nederlandse Thuiswinkelorganisatie, (NTO), de Nederlandse Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Leger des Heils, Bureau Krediet Registratie (BKR) en Energie Nederland. Aedes (vereniging van woningcorporaties) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) waren helaas verhinderd.

De voormalige LIS-partijen zien kansen en mogelijkheden. Zij gaan onderzoeken of zij zich (direct) bij het BKR kunnen aansluiten. Ik ben blij met deze positieve grondhouding van de partijen. Ik vind het van belang dat partijen hun krachten en ervaringen op dit terrein bundelen. Ook ik zal uiteraard mijn bijdrage daaraan leveren en partijen waar mogelijk proactief faciliteren.

BKR als «vindplaats van schulden»

Het BKR heeft tijdens het gesprek van 20 juni jl. het voorstel gedaan om de kredietregistratie van het BKR meer te laten fungeren als een vindplaats van schulden. Daarvoor is het wel nodig de huidige informatie over afgesloten kredietovereenkomsten en eventuele betalingsachterstanden in het Centraal krediet Informatiesysteem (CKI) aan te vullen met informatie over (specifieke) betalingsachterstanden. De informatie over betalingsachterstanden is privacygevoelig. Het BKR wil de betalingsachterstanden daarom registreren in aparte afgeschermde «kamers», die alleen voor aangewezen partijen toegankelijk zijn.

De kredietverstrekkers, die thans het CKI kunnen inzien, krijgen inzage in de betalingsachterstanden omdat deze informatie relevant kan zijn voor de beoordeling van een kredietaanvraag. De overige bij BKR aangesloten partijen hebben slechts een beperkte inzage in de geregistreerde gegevens. Partijen die gegevens voor de «kamers» aanleveren, hebben alleen inzage voor zover zij leverancier zijn van aanvullende informatie. Gemeenten moeten zich ook kunnen aansluiten bij de «kamers». Zij kunnen de registratie van het BKR dan gebruiken als instrument voor vroegsignalering. Dit kan gemeenten helpen bij de uitvoering van de gemeentelijke schuldhulpverlening.

Ik realiseer me dat dit systeem zorgvuldig moet worden opgezet, want privacyaspecten zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Om die reden is het belangrijk om stapsgewijs, bijvoorbeeld met 1 of 2 kamers te beginnen en vervolgens per stap te bekijken of en hoe het de toets op de privacy kan doorstaan. Om een gedegen basis te leggen voor een toekomstbestendig systeem is het van belang het College Bescherming Persoonsgegevens in een vroeg stadium goed te betrekken bij de opzet van het systeem. Dat is mede in het kader van een toekomstige Europese verordening op het terrein van privacybescherming van belang (hierbij wordt vereist dat de consument veel meer controle heeft dan nu het geval is).

Het slagen van het hierboven geschetste systeem is afhankelijk van de bereidheid van partijen, zoals energiebedrijven en andere relevante schuldeisers om mee te werken aan de ontwikkeling van het systeem en het aanleveren van gegevens. De meerwaarde van het systeem zal naar verloop van tijd blijken. Niemand is gebaat bij een toenemende schuldenproblematiek en daarom doe ik ook een dringend appel op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van partijen (schuldeisers) om deel te nemen aan het systeem.

Hoewel het initiatief bij de (markt) partijen moet liggen, zie ik voor mijzelf ook een belangrijke rol weggelegd; met name om partijen bij elkaar te brengen en waar nodig te ondersteunen. Ik wil allereerst een overleg initiëren met de meest betrokken partijen om het voorstel verder uit te werken en daar ook acties en een tijdpad aan te verbinden. Voorkomen moet worden dat wij gezamenlijk weer in een proces van jaren terechtkomen.

3 maanden termijn

Tijdens het Algemeen Overleg armoede en schuldenbeleid van 19 juni jl. hebben de fracties van het CDA en de ChristenUnie gevraagd of een signaal over een betalingsachterstand na 3 maanden niet te laat is. Ook de NVVK en Aedes hebben dit punt onder mijn aandacht gebracht. In het kader van vroegsignalering is het van belang dat de betrokken partijen (belangrijke schuldeisers) signalen over betalingsachterstanden tijdig afgeven.

Het BKR hanteert verschillende registratiemomenten voor betalingsachterstanden van verschillende vormen van kredietverstrekking. Deze varieert van 2 tot 4 maanden. De gehanteerde termijnen berusten op zowel wetgeving als afspraken tussen BKR en de aangesloten financiële instellingen. Partijen kunnen zelf andere registratietermijnen overeenkomen met BKR.

Het preventieve karakter van vroegsignalering neemt toe op het moment dat partijen de betalingsachterstanden op een zo vroeg mogelijk moment registreren. Echter, niet elke betalingsachterstand duidt op een (risico op) een problematische schuld. Mensen kunnen bijvoorbeeld een rekening vergeten zijn te betalen of reeds afspraken over terugbetaling hebben gemaakt. Ik kan niet op voorhand zeggen welk moment van vroegsignalering mijn voorkeur heeft. Daarom heeft het mijn voorkeur in de praktijk te zoeken naar het meest verantwoorde moment. Dit kan door dit in het door het BKR voorgestelde systeem op zorgvuldige wijze te beproeven, in combinatie met de ervaringen vanuit de branche.

Stand van zaken invoering moratorium

In reactie op een vraag van mevrouw Schouten (ChristenUnie) tijdens het vragenuur van 21 mei 2013 over de stand van zaken van invoering van het moratorium, kan ik u het volgende berichten.

In de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is een artikel opgenomen dat bepaalt dat het college van Burgemeester en Wethouders de rechter om een moratorium kan verzoeken. Dit is een afkoelingsperiode van maximaal 6 maanden waarin schuldeisers geen invorderingsmaatregelen op de schuldenaar mogen nemen. Dit artikel is nog niet in werking getreden. De voornaamste reden daarvoor is het feit dat adequate dekking van de kosten voor de rechterlijke macht ontbreekt.

De Wet verhoging griffierechten was door de Tweede Kamer expliciet aangewezen als financieringsbron28. De inwerkingtreding van het artikel over het moratorium was gekoppeld aan de inwerkingtreding van voornoemde wet. Daarmee zouden uitsluitend de gemeenten die van het instrument gebruikmaken de kosten daarvan betalen. Daarvan zou een financiële prikkel uitgaan om terughoudend met de inzet van het instrument om te gaan. Dat is wenselijk omdat de inzet van het moratorium immers een uiterste middel is om in de «minnelijke» fase een oplossing te forceren. Terughoudendheid is gewenst omdat inbreuk wordt gemaakt op rechten van crediteuren.

Vervolgens hebben partijen29 in het Lenteakkoord afgesproken om de Wet verhoging griffierechten geen doorgang te laten vinden. Daarmee verviel de beoogde kostendekking en de daarmee verbonden prikkel tot terughoudendheid. Een alternatieve financieringswijze die tot terughoudendheid aanzet, is nog niet voorhanden. Daarom ga ik in het najaar met de VNG en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in overleg of een structurele kostendekking kan worden gevonden en zo ja, hoe die eruit zou moeten zien.


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 254

X Noot
2

Handelingen II 2012/13, nr. 84, item 3, blz. 4–5

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 263

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 254

X Noot
5

«Kinderen in armoede in Nederland»: http://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck - uploaded/KOM0042013KindereninArmoede.pdf

X Noot
7

Het rapport «In het krijt bij de overheid, verstandig invorderen met oog voor maatschappelijke kosten» is op 17 januari 2013 verschenen (rapportnummer: 2013/003).

X Noot
8

Het rapport Paritas Passé is gepubliceerd in maart 2012, door dr. N. Jungmann, mr. A.J. Moerman, mr. H.D.L.M. Schruer en mr. I. van den Berg.

X Noot
10

SCP-publicatie 2011/23, Voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later.

X Noot
15

Zoals door het geldmuseum, zie: http://www.geldmuseum.nl

X Noot
16

Sterk en samen tegen armoede – gemeenten en maatschappelijke middenveld in het Europese Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, maart 2011, Verwey-Jonker Instituut

X Noot
17

Kamerstuk 24 515, nr. 263

X Noot
18

Kamerstuk 24 515, nr. 254

X Noot
19

Het rapport Paritas Passé is gepubliceerd in maart 2012, door dr. N. Jungmann, mr. A.J. Moerman, mr. H.D.L.M. Schruer en mr. I. van den Berg.

X Noot
20

Het rapport «In het krijt bij de overheid, verstandig invorderen met oog voor maatschappelijke kosten» is op 17 januari 2013 verschenen (rapportnummer: 2013/003).

X Noot
21

Kamerstuk 24 515, nr. 255

X Noot
22

UNICEF (2013) Child Rights within the Caribbean Countries and Dutch Caribbean public entities in the Kingdom of the Netherlands.

X Noot
23

Kamerstuk 24 515, nr. 254

X Noot
24

Kamerstuk 24 515, nr. 254

X Noot
25

In het kader van deze verkenning zijn werkbezoeken afgelegd aan Almere, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Tilburg en Utrecht. Er zijn telefonische interviews afgenomen met Arnhem, ‘s-Hertogenbosch, Doetinchem, Dordrecht, Enschede en Leusden. Ook zijn bestaande netwerken (o.a. VNG, Divosa en NVVK) en platforms benut voor de verkenning.

X Noot
26

Regioplan (2011) Maatschappelijk rendement van vrijwilligersprojecten in de schuldhulpverlening.

X Noot
27

20 maart, 2 april en 20 juni 2013

X Noot
28

Zie toelichting op amendement van de leden Sterk en Spekman, Kamerstuk 32 291, nr. 49

X Noot
29

Akkoord van 26 april 2012 tussen de VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie.

Naar boven