32 824 Integratiebeleid

Nr. 368 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 augustus 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 15 april 2022 over de stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 359).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2022 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 23 augustus 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuzu

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VDD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

5

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

6

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 15 april 2022 van de Minister van sociale zaken en werkgelegenheid over de stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of er al een uitkomst is van het onderzoek samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel wijziging inburgeringswet 2013 in verband met overgangsrecht, naar de vraag of kan worden geanticipeerd op een versoepeling rond de aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI)-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren. Zo nee, wanneer wordt een uitkomst verwacht? Hoe wordt daarbij voorkomen dat een versoepeling ertoe leidt dat deze kwetsbare jongeren nog minder begeleid worden in het leren van de Nederlandse taal en daardoor nog minder kans hebben op deelname op de arbeidsmarkt?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wanneer er duidelijkheid komt over de vraag of de verlaging van het benodigde aantal examenpogingen Oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt (ONA) ten behoeve van verlenging van de inburgeringstermijn met terugwerkende kracht kan worden doorgevoerd.

Wanneer verwacht het kabinet de beleidsregels op te stellen voor de mogelijkheid van verlaging of nihilstelling van de boete? Het kabinet spreekt over «na verloop van tijd», maar kan dit nader geconcretiseerd worden?

Het kabinet schrijft dat de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg naar nieuwe informatie toch blijken op te leiden voor minimaal referentieniveau 2F en daarom toch zullen gelden als vrijstellend voor de inburgering. Is dat opleiden tot 2F werkelijk in alle gevallen zo? Of is het in de praktijk mogelijk om een basisberoepsgerichte leerweg diploma te halen, dan wel een kaderberoepsgerichte leerweg diploma met vrijstelling van de talige vakken? Met andere woorden: doet iedereen bij deze opleidingen ook daadwerkelijk aan het einde examen voor het taalniveau Nederlands op tenminste 2F niveau? Zo nee, hoe kan in die gevallen worden geborgd dat alsnog wordt opgeleid naar taalniveau B1?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie danken het kabinet voor de brief Stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 (Wi2013) en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021 (Wi2021) en hebben hier met interesse kennis van genomen. Deze leden hebben begrip voor het voornemen deze brief nog te betrekken bij het commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 361) maar zien zich genoodzaakt de behandeling hiervan schriftelijk te doen, omdat de termijn van ontvangt en behandeling in commissiedebat voor deze leden te kort was om hier voldoende aandacht aan te besteden. Deze leden hebben daarom nog enkele vragen.

De leden van de fractie van D66 lezen dat er sprake kan zijn van een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bij termijnoverschrijding. Deze leden lezen dat de asielstatushouder hier zelf een aanvraag voor moet indienen. Deze leden vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat men op de hoogte is van dit recht en welke stappen door de asielstatushouder moeten worden doorlopen om daarvoor in aanmerking te komen. Tevens vragen deze leden op welke termijn een aanpassing hiervan in de wet verwacht mag worden, zodat kwijtschelding automatisch kan worden toegekend. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien hoe de asielstatushouders kunnen worden geïnformeerd over de gevolgen voor de bijstand en/of toeslagen. Deze leden vragen of het klopt dat de lening die uiteindelijk niet terugbetaald hoeft te worden dan volgens deze systematiek tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Deze leden vragen waarom hiervoor is gekozen in de inburgeringswet 2013 en of dit niet ook zou moeten worden aangepast om onbedoelde inkomenseffecten voor inburgeraars die succesvol en binnen de termijn inburgeren te voorkomen. De leden van de D66-fractie vragen tevens wat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2022:1079) voor gevolgen heeft voor het beleid. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de kwijtschelding of gedeeltelijke kwijtschelding nu ook daadwerkelijk beleid is aangezien het ministerie nog steeds rechtszaken hierover voert met inburgeringsplichtigen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er wederom veel wetgeving is vertraagd waardoor veel inburgeraars hier nadeel van ondervinden. Deze leden spreken uit zeer teleurgesteld te zijn hierover. Deze leden lezen dat met DUO wordt onderzocht om, vooruitlopend op de vertraagde wetgeving, een AGI-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren kan worden afgegeven. Deze leden onderstrepen het belang hiervan en wijzen op een eerdere motie die is ingediend ten aanzien van jongeren die praktijkonderwijs volgen. Zij vragen naar het verwachte tijdpad van deze verkenning en verzoeken hier nog voor het zomerreces over geïnformeerd te worden. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat de gegevensdeling met gemeente over de Einde Lening Inburgeringsplicht (ELIP-)groep vertraging oploopt. Deze leden vragen of gegevensdeling met gemeenten zoals dit heeft plaatsgevonden in het kader van de toeslagenaffaire een mogelijke optie vormt om toch gegevens over de ELIP-groep met gemeenten te delen. Tevens vragen deze leden of gemeenten met ELIP-groepen niet geïnformeerd kunnen worden over de omvang van de ELIP-groep en of die gemeenten niet ook via eigen kanalen mensen kunnen benaderen. Tot slot vragen deze leden of het kabinet alles op alles zet om de gegevensdeling met gemeenten toch mogelijk te maken. Is er bijvoorbeeld contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om te zoeken naar een oplossing?

De leden van de D66-fractie lezen dat wordt afgezien van de introductie van een hardheidsclausule zodat volledig kan worden afgezien van het opleggen van een boete, omdat nihilstelling al een optie is. Deze leden vragen of de voorwaarden voor het op nihil stellen van een boete gelijk zijn aan de voorwaarden die eerder waren opgenomen voor de toepassing van de hardheidsclausule. Zo nee, wat zijn de verschillen? Tevens vragen deze leden of het opgelegd krijgen van een boete, ook al is deze op nihil gesteld, nog verdere gevolgen kan hebben. En als deze mogelijkheid al bestaat, hoe vaak is dit dan al voorgekomen? Deze leden lezen dat beleidsregels zullen worden opgesteld die kunnen worden gehanteerd bij verlaging of nihilstelling van de boete, en dat hier pas mee wordt gestart als er sprake is van casuïstiek. Deze leden begrijpen die keuze niet. De leden van de D66-fractie constateren dat er al een duidelijk doel voor ogen is wat in de wet is opgenomen. Deze leden vragen waarom in de beleidsregels niet wordt opgenomen naar welk doel wordt gestreefd en dit later verder wordt ingevuld, zodat niet de eerste gevallen geconfronteerd worden met een regelvacuüm. Tevens vragen deze leden op welke wijze beleidsregels worden vormgegeven (besluit/ministeriële regeling/anders).

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat basisberoepsgerichte leerweg en kaderberoepsgerichte leerweg ook als vrijstellende opleidingen voor de inburgeringsplicht worden aangemerkt. Deze leden zijn wel teleurgesteld dat dit niet eerder bekend was voor inburgeraars. Deze leden vragen hoe deze nieuwe informatie onder de aandacht wordt gebracht bij onderwijsinstellingen en leerlingen, en of de Minister wil terugkoppelen wat de reacties hierop waren van de onderwijsinstellingen. Zijn er bijvoorbeeld al leerlingen toch onverhoopt gestopt met de opleiding om aan hun inburgeringsplicht te voldoen en hebben leerlingen goed begrip van de betekenis van de ontheffing?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering voor inburgeringsplichtigen die onder het regime van de (oude) Wet inburgering (Wi2013) moeten inburgeren enkele ongewenste hardheden wil wegnemen.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een aangepaste hardheidsclausule alsnog is verwijderd voor de Wi2021 (en WI2013) na advies daartoe van de Raad van State. Met DUO en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besproken om uitwerking van de ruimte die er reeds is om een boete te verlagen of op nihil te leggen in beleidsregels vast te leggen om dit in de praktijk ook te borgen. Deze beleidsregels worden pas na verloop van tijd opgesteld op basis van casussen; wordt hiermee niet een risico genomen in de tussentijd? Aan welke termijn denken het kabinet en VNG/DUO? Wanneer is duidelijk hoe dit het beste gemonitord kan worden?

De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen over de te volgen onderwijsroute. Tijdens het commissiedebat op 20 april 2022 hebben de leden van de CDA-fractie aan het kabinet gevraagd om de gemeenten tijdig duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute voor de langere termijn. Het kabinet gaf aan hierop terug te komen bij de Voorjaarsnota (Kamerstuk 36 120, nr. 1). Deze leden merken op dat in de Voorjaarsnota wel aandacht wordt besteed aan financiering op de korte termijn, maar dat er nog steeds geen duidelijkheid wordt gegeven over de financiering op de lange termijn. Gemeenten hebben voor de langere termijn duidelijkheid nodig om meerjarige contracten af te kunnen sluiten. Kan het kabinet deze duidelijkheid op korte termijn verschaffen, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en hiernaar kunnen handelen? En kan dat nog voor de zomer?

Ook hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over een landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute. Voorkomen moet worden dat inburgeraars die in aanmerking komen voor de onderwijsroute tussen wal en schip vallen. Kan het kabinet aangeven binnen welke termijn er daadwerkelijk sprake is van een landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute? De Minister heeft in het commissiedebat op 20 april aangegeven goed te gaan kijken naar de kostprijs voor ROC’s die anders zijn dan van de private markt, dit mede naar aanleiding van vraag van deze leden of er wellicht een verband is tussen de stap van een aantal ROC’s om een rechtszaak aan te spannen tegen gemeenten inzake de kostprijs van B1 en zelfredzaamheidsroute (Z-)route en de vragen die gerezen zijn over (lage) betaling van Nederlands als Tweede Taal (NT2-)docenten via zelfstandige zonder personeel (ZZP)-constructies in de private markt. De Minister gaf aan dat prijsverschil niet alleen door salarissen verklaard kan worden. De Minister geeft aan hierop terug te komen in de voortgangsbrief inzake de onderwijsroute, maar wil de Minister dan ook op deze thematiek inzake (kostprijs) B1 en Z-route ingaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie

De leden van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de brief inzake de stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021.

Deze leden delen de mening van het kabinet dat verandering van het oude inburgeringsstelsel noodzakelijk is en zien op belangrijke punten verbeteringen in het verbeterplan. Toch menen deze leden dat het verbeterplan op onderdelen onvoldoende tegemoetkomt aan de eerder gesignaleerde tekortkomingen van het oude stelsel.

De leden van de PvdA-fractie en de leden voor de GroenLinks-fractie verwijzen in dit kader naar de inbreng voor het verslag van het wetsvoorstel wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht, waarbij de leden voor de GroenLinks-fractie vragen hebben gesteld over het verbeterplan. Deze leden kijken uit naar een spoedige beantwoording van deze vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid aangaande het verbeterplan Wi2013 en Wi2021. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding onder voorwaarden gedeeltelijk of geheel kan worden kwijtgescholden. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe en aan de hand waarvan wordt bepaald welk bedrag de inburgering plichtige moet voldoen en hoe het rechtsgelijkheidsbeginsel hieromtrent wordt gewaarborgd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe wordt geborgd dat verlaging of matiging van boetes zorgvuldig en volgens het principe van rechtsgelijkheid kan worden uitgevoerd ondanks dat pas na verloop van tijd beleidsregels worden opgesteld.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eerder hun zorgen geuit over de financiering van gemeenten voor goede uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel, en dan met name de onderwijsroute. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ervan overtuigd dat deugdelijke uitvoering door gemeenten gerealiseerd kan worden als gemeenten duidelijkheid hebben aangaande de financiering, met name voor de lange termijn. Met lange termijn duidelijkheid kunnen gemeenten langjarige contracten afsluiten wat bijdraagt aan een efficiënt en kwalitatief hoogwaardig inburgeringsstelsel. Deze leden hebben vragen welke afspraken met gemeenten hierover worden gemaakt en welk perspectief aan gemeenten wordt geboden, zowel voor de financiering van 2023 als de periode daarna.

II Antwoord/Reactie van de Minister

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of er al een uitkomst is van het onderzoek samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel wijziging inburgeringswet 2013 in verband met overgangsrecht, naar de vraag of kan worden geanticipeerd op een versoepeling rond de aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI)-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren. Zo nee, wanneer wordt een uitkomst verwacht? Hoe wordt daarbij voorkomen dat een versoepeling ertoe leidt dat deze kwetsbare jongeren nog minder begeleid worden in het leren van de Nederlandse taal en daardoor nog minder kans hebben op deelname op de arbeidsmarkt?

Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging van het overgangsrecht is 1 januari 2023. Inmiddels is gebleken dat het beoogde beleid vooruitlopend op formele inwerkingtreding kan worden toegepast.

Net als de vragensteller is de regering van mening dat een versoepeling er niet toe moet leiden dat jongeren onvoldoende voorbereid worden om volwaardig te kunnen participeren in de samenleving. Dat geldt zowel voor de situatie nadat de regeling in werking is getreden, als de situatie dat er geanticipeerd wordt op de inwerkingtreding. Om in aanmerking te komen voor de ontheffing moet iemand minimaal 600 uur van een van de volgende opleidingen voor moeilijk leerbare leerlingen hebben doorlopen: praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het uitstroomprofiel dagbesteding of ISK-onderwijs, gericht op voornoemde onderwijssoorten. Deze groep verschilt van mensen die op latere leeftijd naar Nederland komen omdat ze al geruime tijd Nederlands onderwijs hebben gehad en daar is vastgesteld dat ze over een beperkt leervermogen beschikken.

Deze jongeren kunnen na het volgen van onderwijs op twee manieren worden ontheven van de inburgeringsplicht. Allereerst via de leerbaarheidstoets waarbij wordt vastgesteld dat iemand niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen. Een andere route is minimaal vier keer examenonderdelen te hebben afgelegd en niet hebben behaald. Via een van deze routes wordt duidelijk dat iemand echt niet in staat is op een A-2 niveau in te burgeren. Daarmee wordt voorkomen dat lichtvaardig van deze ontheffingsgrond gebruik wordt gemaakt.

Vraag 2. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wanneer er duidelijkheid komt over de vraag of de verlaging van het benodigde aantal examenpogingen Oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt (ONA) ten behoeve van verlenging van de inburgeringstermijn met terugwerkende kracht kan worden doorgevoerd.

Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 januari 2023. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel aangegeven (Kamerstuk 36 078, nr. 7), is het streven om deze maatregel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 door te voeren. Of het doorvoeren van deze versoepeling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 mogelijk is, zal in grote mate afhangen van de uitvoerbaarheid voor DUO. Daarom is DUO gevraagd om via een uitvoeringstoets in kaart te brengen of zij deze wijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 kunnen toepassen en hoe. Naar verwachting zal DUO in de loop van de zomer de uitvoeringstoets opleveren.

Vraag 3. Wanneer verwacht het kabinet de beleidsregels op te stellen voor de mogelijkheid van verlaging of nihilstelling van de boete? Het kabinet spreekt over «na verloop van tijd», maar kan dit nader geconcretiseerd worden?

Antwoord: Vanaf het begin van dit jaar is er met DUO, de VNG en Divosa gesproken over de nadere uitwerking van de mogelijkheid tot nihilstelling. De Wet inburgering 2021 is op 1 januari 2022 in werking getreden. Daarom is het lastig om in te schatten wanneer er genoeg ervaringen zijn opgedaan om daar beleidsregels voor gemeenten uit te kunnen destilleren. De eerste inburgeringstermijnen zullen pas in de loop van 2025 gaan aflopen wat met betrekking tot de beleidsregels van DUO betekent dat er voorlopig nog geen beleidsregels opgesteld zullen worden. De noodzaak hiervoor is nog niet aanwezig.

Ondertussen zullen we de gemeenten blijven informeren en ondersteunen op dit onderwerp. In het derde kwartaal van 2022 zal de handreiking «Naleving bij inburgering» van de VNG geactualiseerd worden met informatie over de uitwerking van de nihilstelling. Indien er zich voorbeelden in de uitvoeringspraktijk voordoen die bijvoorbeeld aanleiding geven tot het opstellen van beleidsregels met betrekking tot de nihilstelling, dan zal ik uw Kamer daarover in de periodieke «uitvoeringsbrief inburgering» informeren.

Vraag 4. Het kabinet schrijft dat de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg naar nieuwe informatie toch blijken op te leiden voor minimaal referentieniveau 2F en daarom toch zullen gelden als vrijstellend voor de inburgering. Is dat opleiden tot 2F werkelijk in alle gevallen zo? Of is het in de praktijk mogelijk om een basisberoepsgerichte leerweg diploma te halen, dan wel een kaderberoepsgerichte leerweg diploma met vrijstelling van de talige vakken? Met andere woorden: doet iedereen bij deze opleidingen ook daadwerkelijk aan het einde examen voor het taalniveau Nederlands op tenminste 2F niveau? Zo nee, hoe kan in die gevallen worden geborgd dat alsnog wordt opgeleid naar taalniveau B1?

Antwoord: Alle vmbo-leerwegen leiden op tot taalniveau 2F. Dit is het referentieniveau. Dat betekent dat leerlingen die een diploma behalen van één van deze opleidingen verplicht examen hebben gedaan op niveau 2F. Dit is een wettelijke eis.

Vraag 5. De leden van de fractie van D66 lezen dat er sprake kan zijn van een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bij termijnoverschrijding. Deze leden lezen dat de asielstatushouder hier zelf een aanvraag voor moet indienen. Deze leden vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat men op de hoogte is van dit recht en welke stappen door de asielstatushouder moeten worden doorlopen om daarvoor in aanmerking te komen. Tevens vragen deze leden op welke termijn een aanpassing hiervan in de wet verwacht mag worden, zodat kwijtschelding automatisch kan worden toegekend.

Antwoord: Sinds 1 januari 2022 kan de asielstatushouder een aanvraag indienen tot gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening na een verwijtbare termijnoverschrijding. Deze aanvragen worden ingediend bij en behandeld door DUO. DUO beoordeelt de aanvragen conform artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Zodra er sprake is van een verwijtbate termijnoverschrijding wijst DUO de betrokkene op de mogelijkheid tot het aanvragen van gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding. De communicatie hieromtrent op de website van DUO is hierop aangepast; er is een aanvraagformulier ontwikkeld en geplaatst. Daarnaast wordt in de brief die door DUO wordt verzonden bij een eerste termijnoverschrijding verwezen naar de mogelijkheid om gedeeltelijke kwijtschelding aan te vragen.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel aangegeven, is het streven om DUO artikel 4.16a van de Regeling inburgering per 1 januari 2023 standaard voor alle asielstatushouders toe te laten passen, waardoor een aanvraag daarvoor vanuit de asielstatushouder niet meer nodig is. Waar mogelijk zal DUO gedeeltelijke kwijtschelding van de lening toepassen op basis van informatie die reeds bekend is. Daarnaast zal de asielstatushouders door DUO gewezen worden op de mogelijkheid om (aanvullende) informatie aan te leveren die relevant kan zijn voor de beoordeling omtrent gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening.

Vraag 6. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien hoe de asielstatushouders kunnen worden geïnformeerd over de gevolgen voor de bijstand en/of toeslagen. Deze leden vragen of het klopt dat de lening die uiteindelijk niet terugbetaald hoeft te worden dan volgens deze systematiek tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Deze leden vragen waarom hiervoor is gekozen in de inburgeringswet 2013 en of dit niet ook zou moeten worden aangepast om onbedoelde inkomenseffecten voor inburgeraars die succesvol en binnen de termijn inburgeren te voorkomen.

Antwoord: De lening (de schuld) van asielstatushouder wordt volledig kwijtgescholden als binnen de inburgeringstermijn of de verlengde termijn aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. Kwijtschelding heeft in die gevallen geen verdere financiële gevolgen voor de asielstatushouder; de kwijtgescholden lening wordt niet tot het verzamelinkomen gerekend.

De verwijzing naar de gevolgen van kwijtschelding van de lening voor de bijstand en toeslagen ziet op de mogelijk situatie waarin de asielstatushouder geld van DUO ontvangt. Voor 1 januari 2022 moest een asielstatushouder bij een verwijtbare termijnoverschrijding – ook als deze gering was – de gehele lening terugbetalen. Per 1 januari 2022 is dit gewijzigd door een aanpassing van artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Dit artikel biedt de mogelijkheid om na een verwijtbare termijnoverschrijding onder voorwaarden toch de lening gedeeltelijk (of geheel) kwijt te schelden. Bij de berekening van de kwijtschelding wordt gekeken naar de oorspronkelijke schuld ten tijde van de termijnoverschrijding. De regeling is van toepassing op nieuwe gevallen en asielstatushouders die momenteel hun lening nog aan het terugbetalen zijn. Omdat de regeling per 1 januari 2022 in werking is getreden kan dit voor asielstatushouders die toen al bezig waren met terugbetaling van de lening, ertoe leiden dat iemand – rekening houdend met de kwijtschelding – al te veel van de lening heeft terugbetaald. Het te veel betaalde bedrag wordt terugbetaald aan de asielstatushouder.

Het is in dat geval niet uitgesloten dat dit gevolgen heeft voor eventuele toeslagen en bijstand die een asielstatushouder ontvangt. Wat betreft eventuele toeslagen is dat het geval wanneer het vermogen van de asielstatushouder door teruggave van het bedrag boven de vermogensgrenzen uitstijgt. De verwachting is dat dit in de praktijk slechts in incidentele gevallen zal voorkomen, en dat de gevolgen hiervan beperkt zullen zijn, omdat het om beperkte bedragen gaat en de vermogensgrenzen voor de toeslagen hoog liggen.

Wat betreft eventuele bijstand die een asielstatushouder ontvangt, ligt de grens voor vrijgesteld vermogen lager, waardoor een terugbetaling van teveel betaalde lening aan de asielstatushouder sneller kan leiden tot het onderbreken van de bijstandsverlening. Daar staat tegenover dat de kans groot is dat asielstatushouders die in de bijstand zitten na een draagkrachttoets weinig tot niets maandelijks van de schuld hoeven af te lossen, waardoor in die gevallen nog niet veel van de lening is afgelost. In die gevallen is er ook geen sprake van grote bedragen die aan de asielstatushouder worden terugbetaald. In de gevallen waar sprake is van terugbetaling van te veel afgeloste lening aan de asielstatushouder, zal betrokkene tijdig op de hoogte worden gebracht van de mogelijke gevolgen. Op basis van de casussen die naar voren komen zal samen met DUO worden bezien hoe dit nader vorm te geven.

Vraag 7. De leden van de D66-fractie vragen tevens wat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2022:1079) voor gevolgen heeft voor het beleid. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de kwijtschelding of gedeeltelijke kwijtschelding nu ook daadwerkelijk beleid is aangezien het ministerie nog steeds rechtszaken hierover voert met inburgeringsplichtigen.

Antwoord: Per 1 januari 2022 is het nieuwe beleid in werking getreden. Op dit moment lopen er nog meerdere juridische procedures over terugbetaling van de lening. Uitgangspunt van de regering is dat deze zaken zoveel mogelijk worden afgedaan in lijn met de per 1 januari 2022 vastgelegde criteria tot gedeeltelijke kwijtschelding van de lening in artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Dit betekent dat in sommige gevallen lopende zaken worden ingetrokken of niet in hoger beroep wordt gegaan en dat in andere gevallen de procedure wordt voortgezet. Ook de afhandeling van bezwaarschriften over kwijtschelding van de lening vindt plaats aan de hand van de criteria in de regeling.

Vraag 8. De leden van de D66-fractie lezen dat er wederom veel wetgeving is vertraagd waardoor veel inburgeraars hier nadeel van ondervinden. Deze leden spreken uit zeer teleurgesteld te zijn hierover. Deze leden lezen dat met DUO wordt onderzocht om, vooruitlopend op de vertraagde wetgeving, een AGI-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren kan worden afgegeven. Deze leden onderstrepen het belang hiervan en wijzen op een eerdere motie die is ingediend ten aanzien van jongeren die praktijkonderwijs volgen. Zij vragen naar het verwachte tijdpad van deze verkenning en verzoeken hier nog voor het zomerreces over geïnformeerd te worden.

Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging van het overgangsrecht is 1 januari 2023. Zoals in reactie op vraag 1 hierboven al aangegeven, inmiddels is gebleken dat het beoogde beleid vooruitlopend op formele inwerkingtreding kan worden toegepast.

Vraag 9. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat de gegevensdeling met gemeente over de Einde Lening Inburgeringsplicht (ELIP-)groep vertraging oploopt. Deze leden vragen of gegevensdeling met gemeenten zoals dit heeft plaatsgevonden in het kader van de toeslagenaffaire een mogelijke optie vormt om toch gegevens over de ELIP-groep met gemeenten te delen. Tevens vragen deze leden of gemeenten met ELIP-groepen niet geïnformeerd kunnen worden over de omvang van de ELIP-groep en of die gemeenten niet ook via eigen kanalen mensen kunnen benaderen. Tot slot vragen deze leden of het kabinet alles op alles zet om de gegevensdeling met gemeenten toch mogelijk te maken. Is er bijvoorbeeld contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om te zoeken naar een oplossing?

Antwoord: Het is helaas niet mogelijk om vooruitlopend op de wettelijke grondslag gegevens direct uit te wisselen met gemeenten, nu de Algemene verordening gegevensbescherming een duidelijke en nauwkeurige wettelijke grondslag voor de uitwisseling van persoonsgegevens vereist, en de toepassing ervan voorspelbaar moet zijn voor degenen op wie de gegevensverwerking van toepassing is. Om die reden kan er voor deze gegevensverstrekking ook geen gebruik gemaakt worden van een wettelijke grondslag uit een ander domein. Gemeenten zullen tot 1 januari 2023 moeten werken via de huidige wijze van gegevensdeling, waarbij DUO de inburgeraar voorziet van de benodigde gegevens en de inburgeraar vervolgens vraagt zich hiermee te melden bij de gemeente. In kennissessies van onder meer Divosa worden gemeenten uitgenodigd ervaringen in het bereiken van de ELIP-groep te delen. Gemeenten met veel ervaring in het begeleiden van personen uit de ELIP-groep deelden in recente sessies goede manieren om met de inzet van verschillende kanalen toch de ELIP-groep te bereiken. Ik ben voornemens om in afstemming met de VNG en Divosa te kijken hoe het huidige proces in de tussenliggende periode tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan worden verbeterd door bijvoorbeeld het uitwisselen van goede voorbeelden en geleerde lessen.

Het is bovendien mogelijk om op geaggregeerd niveau (aantal ELIP’s per gemeente) gegevens te delen met gemeenten en deze gegevens zijn voor gemeenten al beschikbaar. Voor de decentralisatie-uitkering ten behoeve van de ondersteuning van ELIP’s ontvangen gemeenten jaarlijks een bedrag, waarbij de verdeling over gemeenten is gebaseerd op het aantal ELIP’s dat woonachtig is in hun gemeente per 1 januari. Deze bedragen staan voor 2022 vermeld in de meicirculaire Gemeentefonds 2022.

Vanzelfsprekend vindt de regering het ook belangrijk dat de gegevensdeling tussen DUO en gemeenten zo snel mogelijk geregeld wordt. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel in uw Kamer dat gegevensdeling met de gemeenten mogelijk maakt. De verwachting is dat dit per 1 januari 2023 gerealiseerd kan worden.

Vraag 10. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt afgezien van de introductie van een hardheidsclausule zodat volledig kan worden afgezien van het opleggen van een boete, omdat nihilstelling al een optie is. Deze leden vragen of de voorwaarden voor het op nihil stellen van een boete gelijk zijn aan de voorwaarden die eerder waren opgenomen voor de toepassing van de hardheidsclausule. Zo nee, wat zijn de verschillen? Tevens vragen deze leden of het opgelegd krijgen van een boete, ook al is deze op nihil gesteld, nog verdere gevolgen kan hebben. En als deze mogelijkheid al bestaat, hoe vaak is dit dan al voorgekomen?

Antwoord: De nihilstelling kan inderdaad toegepast worden in gevallen waar anders de hardheidsclausule toegepast had kunnen worden. Het gaat in beide situaties immers om bijzondere c.q. uitzonderingsgevallen. Het opleggen van een boete die op nihil gesteld wordt heeft geen verdere gevolgen voor de inburgeraar. Voor zover op dit moment bekend is deze mogelijkheid nog niet toegepast onder de Wi2021. Dit is logisch, omdat het zwaartepunt van de handhaving in het kader van de Wi2021 – met uitzondering van handhaving vanwege het niet verschijnen bij of onvoldoende meewerken aan de brede intake – later in het inburgeringsproces ligt, terwijl de eerste inburgeraars onder de Wi2021 net gestart zijn met hun inburgeringstraject onder deze wet.

Vraag 11. Deze leden lezen dat beleidsregels zullen worden opgesteld die kunnen worden gehanteerd bij verlaging of nihilstelling van de boete, en dat hier pas mee wordt gestart als er sprake is van casuïstiek. Deze leden begrijpen die keuze niet. De leden van de D66-fractie constateren dat er al een duidelijk doel voor ogen is wat in de wet is opgenomen. Deze leden vragen waarom in de beleidsregels niet wordt opgenomen naar welk doel wordt gestreefd en dit later verder wordt ingevuld, zodat niet de eerste gevallen geconfronteerd worden met een regelvacuüm. Tevens vragen deze leden op welke wijze beleidsregels worden vormgegeven (besluit/ministeriële regeling/anders).

Antwoord: De Wi2021, in combinatie met verschillende bepalingen uit de Algemene wet Bestuursrecht (Awb), bevat reeds voldoende mogelijkheden om de evenredigheid bij boeteoplegging te waarborgen én in voorkomende gevallen de boete op nul vast te stellen: ook zonder dat er sprake is van een in een beleidsregel neergelegde lijn kan er al gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid tot nihilstelling. In de Wi2021 zijn er specifieke regels omtrent het opleggen van boetes, inclusief meewegen van de mate van verwijtbaarheid bij bepalen van de hoogte van boetes. Daarom acht de regering de kans dat een regelvacuüm zal ontstaan klein.

De beleidsregels worden niet verwerkt in een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling (algemeen verbindend voorschrift). Onder beleidsregel wordt verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan (art. 1:3 Awb). In artikel 4:81 van de Awb is geregeld wie bevoegd is of kan worden tot het vaststellen van beleidsregels. Dat is het bestuursorgaan met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid, in dit geval DUO en de gemeenten.

Vraag 12. De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat basisberoepsgerichte leerweg en kaderberoepsgerichte leerweg ook als vrijstellende opleidingen voor de inburgeringsplicht worden aangemerkt. Deze leden zijn wel teleurgesteld dat dit niet eerder bekend was voor inburgeraars. Deze leden vragen hoe deze nieuwe informatie onder de aandacht wordt gebracht bij onderwijsinstellingen en leerlingen, en of de Minister wil terugkoppelen wat de reacties hierop waren van de onderwijsinstellingen. Zijn er bijvoorbeeld al leerlingen toch onverhoopt gestopt met de opleiding om aan hun inburgeringsplicht te voldoen en hebben leerlingen goed begrip van de betekenis van de ontheffing?

Antwoord: Er zijn verschillende nieuwsberichten over dit onderwerp uitgegaan naar onder andere onderwijsinstellingen. Verder is er een Q&A beschikbaar gesteld hierover op de website van Divosa en zal er een aantal webinars plaatsvinden voor onderwijsinstellingen waarin dit (o.a. vanuit het Ministerie van SZW) extra onder de aandacht wordt gebracht en wordt toegelicht. Uit de eerste reacties van de onderwijsinstellingen bleek dat zij over het algemeen blij zijn dat de opleidingen weer vrijstellend worden. Er zijn tot nu toe nog geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat leerlingen zijn gestopt met hun opleiding. Dit heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat het proces van de inburgeringsplicht een tijd heeft stilgelegen naar aanleiding van een complicatie (zie ook de brief aan uw Kamer «Overgangsrecht Wet inburgering 2021» d.d. 26 januari 2022).

Vraag 13. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een aangepaste hardheidsclausule alsnog is verwijderd voor de Wi2021 (en Wi2013) na advies daartoe van de Raad van State. Met DUO en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besproken om uitwerking van de ruimte die er reeds is om een boete te verlagen of op nihil te leggen in beleidsregels vast te leggen om dit in de praktijk ook te borgen. Deze beleidsregels worden pas na verloop van tijd opgesteld op basis van casussen; wordt hiermee niet een risico genomen in de tussentijd? Aan welke termijn denken het kabinet en VNG/DUO? Wanneer is duidelijk hoe dit het beste gemonitord kan worden?

Antwoord: Met betrekking tot het eerste gedeelte van uw vraag, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag nummer 3. Met betrekking tot de vraag over de monitoring kan ik u het volgende melden. Tijdens de uitwerking van de nihilstelling zal gekeken worden hoe dit het beste kan worden gemonitord. In het kader daarvan, zullen zowel gemeenten als DUO in ieder geval periodiek informatie aanleveren bij het CBS over de hoogte van boetes. Daarnaast worden signalen over de uitvoering van het stelsel en de knelpunten daarbij ook op andere manieren opgehaald. Hiertoe worden op zowel uitvoerend lokaal en regionaal, als op landelijk niveau structuren ingericht. Binnen deze structuren is ruimte om signalen af te geven over alle mogelijk uitvoeringskwesties, waaronder ook handhaving.

Vraag 14. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen over de te volgen onderwijsroute. Tijdens het commissiedebat op 20 april 2022 hebben de leden van de CDA-fractie aan het kabinet gevraagd om de gemeenten tijdig duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute voor de langere termijn. Het kabinet gaf aan hierop terug te komen bij de Voorjaarsnota. Deze leden merken op dat in de Voorjaarsnota wel aandacht wordt besteed aan financiering op de korte termijn, maar dat er nog steeds geen duidelijkheid wordt gegeven over de financiering op de lange termijn. Gemeenten hebben voor de langere termijn duidelijkheid nodig om meerjarige contracten af te kunnen sluiten. Kan het kabinet deze duidelijkheid op korte termijn verschaffen, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en hiernaar kunnen handelen? En kan dat nog voor de zomer?

Antwoord: In het commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. is toegezegd voor de zomer duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute na 2023. Ik heb besloten om aanvullend budget van € 35 mln. beschikbaar te stellen aan gemeenten voor de overbruggingsfase tot en met 2025. Dit is aanvullend op het budget van € 24 mln. dat eerder is aangekondigd. Met deze middelen kunnen gemeenten gedurende de overbruggingsperiode aan hun wettelijke aanbodplicht onder de Wi2021 voldoen.

De looptijd van het overbruggingsbudget is van 2023 tot en met 2025 en parallel aan dit proces vindt de uitwerking van een voorstel voor de toekomst van de onderwijsroute plaats. Voor details verwijs ik naar mijn recente Kamerbrief Stand van zaken onderwijsroute inburgering, dd. 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 364).

Vraag 15. Ook hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over een landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute. Voorkomen moet worden dat inburgeraars die in aanmerking komen voor de onderwijsroute tussen wal en schip vallen. Kan het kabinet aangeven binnen welke termijn er daadwerkelijk sprake is van een landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute?

Antwoord: Uit een inventarisatie door Divosa blijkt dat de Onderwijsroute in 20% van de regio’s is gecontracteerd. In 80% van de regio’s is de Onderwijsroute niet gecontracteerd. Van deze laatste regio’s is bij 79% het inkoopproces weer opgestart nadat er incidenteel extra geld is vrijgekomen. 21% Wacht op meerjarige financiële duidelijkheid. De verwachting is dat het inkoopproces in andere regio’s, nu er meer duidelijkheid is over het financiële kader, eveneens kan worden afgerond zodat er sprake is van een meer dekkend aanbod van de onderwijsroute.

Vraag 16. De Minister heeft in het commissiedebat op 20 april aangegeven goed te gaan kijken naar de kostprijs voor ROC’s die anders zijn dan van de private markt, dit mede naar aanleiding van vraag van deze leden of er wellicht een verband is tussen de stap van een aantal ROC’s om een rechtszaak aan te spannen tegen gemeenten inzake de kostprijs van B1 en zelfredzaamheidsroute (Z-)route en de vragen die gerezen zijn over (lage) betaling van Nederlands als Tweede Taal (NT2-)docenten via zelfstandige zonder personeel (ZZP)-constructies in de private markt. De Minister gaf aan dat prijsverschil niet alleen door salarissen verklaard kan worden. De Minister geeft aan hierop terug te komen in de voortgangsbrief inzake de onderwijsroute, maar wil de Minister dan ook op deze thematiek inzake (kostprijs) B1 en Z-route ingaan?

Antwoord: In deze vraag worden een aantal verschillende kwesties aangestipt. Hierbij geef ik aan hoe ik de Kamer over deze diverse kwesties informeer. In de recente Uitvoeringsbrief inburgering ben ik ingegaan op de arbeidsvoorwaarden van NT2 docenten die in de private markt voor inburgeringsonderwijs werkzaam zijn in loondienst of als zzp’er.

Verder wil ik met de marktmonitor inzicht krijgen in de werking en ontwikkeling van de inburgeringsmarkt. De marktmonitor gaat niet alleen het gemeentelijk segment voor asielstatushouders in het kader van de Wet inburgering 2021 volgen, maar ook het segment voor gezinsmigranten in het kader van de Wet inburgering 2021 en het segment voor asiel- en gezinsmigranten in het kader van de Wet inburgering 2013. Hierbij wordt voor elk van de drie leerroutes onder meer gekeken naar de beschikbaarheid en de kwaliteit van het aanbod en naar de prijzen die de aanbieders in rekening brengen. Ook wordt het risico op een race naar de bodem gemonitord; naast prijzen en kwaliteit van het aanbod zullen daarvoor ook de financiële positie van aanbieders, de arbeidsvoorwaarden van docenten en begeleiders en het toetreden tot en het terugtrekken van aanbieders uit de markt gevolgd worden. Er zijn vijf rapportages voorzien voor deze marktmonitor, waarvan de eerste rapportage is gepland in het najaar van dit jaar en de tweede in de eerste helft van 2023. De andere rapportages verschijnen in 2025, 2026 en 2027. Alle rapportages worden vanzelfsprekend met de Tweede Kamer gedeeld.

Tot slot is de Kamer over de stand van zaken rondom de onderwijsroute geïnformeerd middels een aparte Kamerbrief.

Vraag 17. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding onder voorwaarden gedeeltelijk of geheel kan worden kwijtgescholden. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe en aan de hand waarvan wordt bepaald welk bedrag de inburgering plichtige moet voldoen en hoe het rechtsgelijkheidsbeginsel hieromtrent wordt gewaarborgd.

Antwoord: Sinds 1 januari 2022 kan de asielstatushouder een aanvraag indienen tot gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening na een verwijtbare termijnoverschrijding.1 DUO beoordeelt de aanvragen conform artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Daarin wordt gesteld dat gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding na een verwijtbare termijnoverschrijding onder voorwaarden mogelijk is. Bij de vaststelling van de hoogte van de kwijtschelding van de schuld wordt gekeken naar de mate van verwijtbaarheid – onder andere hoeveel examenonderdeel nog niet zijn behaald binnen de termijn – en binnen hoeveel maanden alsnog is voldaan aan de inburgeringsplicht (of iemand daarvan ontheven of vrijgesteld is). De hoogte van de kwijtschelding van de schuld wordt vastgesteld aan de hand van een staffel, opgenomen in bijlage 19 bij de Regeling inburgering. In bijzondere omstandigheden kan ten gunste van de asielstatushouder worden afgeweken van de voorwaarden of kan de terugbetalingsplicht teniet worden gedaan. DUO beoordeelt de aanvragen dus in eerste instantie aan de hand van kwantificeerbare gegevens, waardoor de rechtsgelijkheid wordt gewaarborgd. Ten gunste van de asielstatushouder kan van deze criteria worden afgeweken waardoor DUO maatwerk kan leveren als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Vraag 18. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe wordt geborgd dat verlaging of matiging van boetes zorgvuldig en volgens het principe van rechtsgelijkheid kan worden uitgevoerd ondanks dat pas na verloop van tijd beleidsregels worden opgesteld.

Antwoord: Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven, biedt de Wi2021 in combinatie met verschillende bepalingen uit de Awb, voldoende mogelijkheden om de evenredigheid bij boeteoplegging te waarborgen én in voorkomende gevallen de boete op nul vast te stellen. In de Wi2021 zijn er specifieke regels omtrent het opleggen van boetes, inclusief het meewegen van de mate van verwijtbaarheid bij bepalen van de hoogte van boetes. Daarom is het kabinet van mening dat het zorgvuldigheids- en rechtsgelijkheidsbeginsel al goed geborgd zijn.

Vraag 19. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eerder hun zorgen geuit over de financiering van gemeenten voor goede uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel, en dan met name de onderwijsroute. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ervan overtuigd dat deugdelijke uitvoering door gemeenten gerealiseerd kan worden als gemeenten duidelijkheid hebben aangaande de financiering, met name voor de lange termijn. Met lange termijn duidelijkheid kunnen gemeenten langjarige contracten afsluiten wat bijdraagt aan een efficiënt en kwalitatief hoogwaardig inburgeringsstelsel. Deze leden hebben vragen welke afspraken met gemeenten hierover worden gemaakt en welk perspectief aan gemeenten wordt geboden, zowel voor de financiering van 2023 als de periode daarna.

Antwoord: In het commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. is toegezegd voor de zomer duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute na 2023. Ik heb besloten om aanvullend budget van € 35 mln. beschikbaar te stellen aan gemeenten voor de overbruggingsfase tot en met 2025. Dit is aanvullend op het budget van € 24 mln. dat eerder is aangekondigd. Met deze middelen kunnen gemeenten gedurende de overbruggingsperiode aan hun wettelijke aanbodplicht onder de Wi2021 voldoen.

De looptijd van het overbruggingsbudget is van 2023 tot en met 2025 en parallel aan dit proces vindt de uitwerking van een voorstel voor de toekomst van de onderwijsroute plaats. De tijd voor de structurele uitwerking is nodig om tot een gewogen en gefundeerd voorstel te komen voor de wijze waarop de toegang tot onderwijs voor inburgeraars in de toekomst het beste kan worden georganiseerd. Voor details verwijs ik naar mijn recente Kamerbrief over dit onderwerp.

Naar boven