32 824 Integratiebeleid

Nr. 195 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN EN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2017

Met deze brief wil het kabinet u nader feitelijk informeren over campagnebezoeken van Turkse Ministers en de gebeurtenissen die daaromtrent plaatsvonden rondom 11 maart 2017. Het kabinet zal via deze brief tevens de schriftelijke vragen van de leden Bontes en van Klaveren (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nrs. 1812 en 1813), Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1814) en Knops c.s. (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1815) beantwoorden.

In de afgelopen weken zijn verschillende Turkse Ministers naar Europa afgereisd om campagne te voeren voor het referendum op 16 april a.s. over het amenderen van de Turkse Grondwet. Het kabinet ontving op 3 maart jl. de mededeling dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu van plan was om op 11 maart een bezoek aan Nederland te brengen om hier onder Nederlands-Turkse burgers campagne te voeren voor dit referendum. Het kabinet heeft daarop aangegeven dat het officiële bezoeken van Turkse Ministers voor dit doeleinde ongewenst acht. De Nederlandse publieke ruimte is niet de plek waar vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen in hun officiële capaciteit politieke campagnes moeten voeren. Deze brief zal daar later meer uitgebreid op in gaan. Dergelijke campagnebezoeken dragen bovendien het risico in zich bij te dragen aan export van spanningen naar de Turks Nederlandse gemeenschap, waar het kabinet zich meermaals tegen heeft uitgesproken.

Tussen 3 en 11 maart is er frequent contact geweest met de Turkse autoriteiten over het voorgenomen bezoek van Minister Çavuşoğlu. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat Minister Çavuşoğlu hoe dan ook niet in zijn officiële capaciteit welkom was, maar dat over een bezoek als privépersoon afspraken gemaakt konden worden. Terwijl de gesprekken over de modaliteiten (met het oog op het bewaren van de openbare orde) van een bezoek in privécapaciteit nog gaande waren, dreigde Minister Çavuşoğlu zaterdagmorgen 11 maart op CNN Turk met economische en politieke sancties indien hij niet in Nederland zou mogen landen. Het kabinet achtte deze publieke dreigementen een onacceptabele stap, die bovendien volgde op een week van moeizame gesprekken en eenzijdige aankondigingen van bezoeken door Turkse Ministers, terwijl Nederlandse – vanuit het oogpunt van openbare orde gerechtvaardigde – wensen aangaande deze bezoeken door Turkije terzijde werden gelegd. Hierop werd besloten de landingsrechten van het vliegtuig van Minister Çavuşoğlu in te trekken.

In de loop van zaterdag 11 maart bereikten het kabinet berichten dat de Turkse Minister voor Familiezaken en Sociaal Beleid, Fatma Betul Sayan Kaya, vanuit Duitsland op weg was om een bijeenkomst in Rotterdam toe te spreken. De Turkse autoriteiten zijn daarop direct op hoog ambtelijk niveau geïnformeerd dat Minister Kaya niet welkom was in Nederland voor dit doeleinde. Daarbij is tevens aangegeven dat tot 16 april geen enkele Turkse Minister welkom is om in Nederland campagne te komen voeren in het kader van het referendum. De Turkse autoriteiten hebben dit heldere signaal naast zich neergelegd, waarna de Minister zaterdagavond alsnog vanuit Duitsland in het gezelschap van andere vertegenwoordigers van Turkije per auto in Rotterdam arriveerde. De Turkse autoriteiten hebben op geen enkel moment informatie willen verschaffen over de reisbewegingen van de Minister, ondanks herhaald aandringen van Nederlandse zijde. Er hebben zelfs bewuste pogingen tot misleiding plaats gevonden, teneinde te bereiken dat de Minister ongehinderd Rotterdam kon bereiken.

Het kabinet heeft in de avond van 11 maart verschillende malen contact gehad met de Turkse autoriteiten om de ernst van de situatie duidelijk te maken. Daarbij moet worden benadrukt dat Minister Kaya in Nederland onder internationaal recht geen speciale status geniet. Internationaal recht kent alleen een speciale status toe aan 1) staatshoofden, regeringsleiders en Ministers van Buitenlandse Zaken, 2) in Nederland geaccrediteerd of aangemeld diplomatiek en consulair personeel en 3) buitenlandse functionarissen die op officiële missie zijn, waarvoor een uitnodiging van Nederland noodzakelijk is. Minister Kaya viel binnen geen van deze categorieën.

In de gesprekken met de Turkse autoriteiten is steeds zeer helder aangegeven dat Minister Kaya per direct het land diende te verlaten. Op grond van vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde was er dat moment reeds een noodbevel uitgevaardigd door de burgemeester voor het gebied rondom het Consulaat-Generaal van Turkije in Rotterdam en was daar een politiecordon aangelegd.

Vanwege het politiecordon slaagde Minister Kaya er niet in het Consulaat-Generaal te bereiken en werd zij met haar reisgezelschap in de nabijheid van het gebouw door de politie tegengehouden. Ondanks herhaalde signalen van het kabinet aan de Turkse autoriteiten dat haar aanwezigheid in Nederland ongewenst was, alsook herhaalde verzoeken van de politie Rotterdam om terug te keren naar Duitsland, weigerde Minister Kaya het land te verlaten. Er werd van Turkse zijde aangedrongen op het verlenen van toegang tot het Consulaat-Generaal aan de Minister. Deze eis werd van Nederlandse zijde afgewezen.

De beveiligers van de Minister stelden zich tijdens de gesprekken die tussen de politie en de Minister en haar entourage plaatsvonden herhaaldelijk niet coöperatief op. Dit werd door de politie als extra bedreigend ervaren aangezien er aanwijzingen waren dat de entourage van Minister Kaya mogelijk over wapens beschikte. De politie ter plaatse schatte de situatie vuurwapengevaarlijk in waardoor de inzet van aanhoudingseenheden noodzakelijk was om veilig tot aanhouding over te gaan.

De entourage is tegen middernacht in opdracht van de officier van justitie aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie en gecontroleerd op wapens om de situatie veilig te stellen. Hierbij zijn geen wapens aangetroffen. Deze groep van veertien personen is vervolgens overgebracht naar het hoofdbureau van de Politie Rotterdam. Daar bleek dat ook de Turkse Tijdelijk Zaakgelastigde en de Turkse Consul-Generaal uit Deventer zich in dit gezelschap bevonden. Zodra dit duidelijk werd zijn zij vrijgelaten.

Na bijna zes uur heeft Minister Kaya er alsnog voor gekozen om mee te werken aan haar terugkeer naar Duitsland. Zij is vervolgens onder begeleiding van de Nederlandse politie naar de grens gereisd. Het reisgezelschap van Minister Kaya is later ook teruggeleid naar de Duitse grens. Om ervoor te zorgen dat Minister Kaya niet zonder haar begeleiding de grens zou passeren heeft zij een tussenstop gemaakt in Nijmegen.

Het kabinet is ervan overtuigd dat het heeft gehandeld in overeenstemming met het internationale recht. De hierboven beschreven handelwijze van de Turkse regeringsvertegenwoordigers maakte de zoektocht naar een andere oplossing onmogelijk.

In antwoord op de vragen van het lid Omtzigt over mogelijkheden tot het verbieden van campagnes geldt dat een buitenlandse overheidsfunctionaris geen recht heeft op toegang tot Nederland voor het uitoefenen van politieke activiteiten, maar dat, eenmaal in Nederland, ook een buitenlandse overheidsfunctionaris het recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kunnen daar beperkingen aan worden gesteld, als daar een goede reden voor is. Bijvoorbeeld omdat het gaat om politieke activiteiten die worden uitgevoerd door een overheidsvertegenwoordiger in functie, ongeacht de vorm van bestuur in zijn of haar land. Overigens biedt het EVRM (artikel 53) de mogelijkheid dat Staten een hogere rechtsbescherming bieden. Zo is in de Nederlandse Grondwet vastgelegd dat het verboden is om bijeenkomsten vooraf vanwege de inhoud ervan te verbieden. Dat verbod geldt voor alle bijeenkomsten. Wel kan een bijeenkomst onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden vooraf worden verboden omdat de openbare orde en veiligheid in het geding is.

De gebeurtenissen zoals hierboven beschreven leiden tot een verslechtering van de bilaterale relatie met Turkije. De Turkse president en diverse Turkse Ministers hebben sinds 11 maart zeer extreme publieke uitspraken over Nederland gedaan. Het kabinet acht het bijzonder ongepast dat de Turkse autoriteiten zich op dergelijke wijze uitlaten over een bevriende (NAVO-lid)staat. Dat heeft het kabinet ook publiekelijk kenbaar gemaakt.

De gebeurtenissen van 11 maart laten ook hun sporen achter in de Turks-Nederlandse gemeenschap, waarbinnen sinds de mislukte couppoging van 15 juli 2016 al sprake was van toegenomen spanningen. Het kabinet benadrukt dat een ieder binnen deze gemeenschap die beschikt over stemrecht bij het referendum zijn of haar keuze in vrijheid moet kunnen maken. Op dit moment heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de Turkse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in Nederland zich op ongeoorloofde wijze mengen in deze keuzes. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat hier wel sprake van is zal het kabinet dit onmiddellijk aan de kaak stellen om er een einde aan te maken. Leden van de Turks Nederlandse gemeenschap horen zich als burgers van Nederland evenzeer vrij te voelen om deel te nemen aan het Nederlandse politieke leven. In dit licht acht het kabinet het zorgelijk dat er signalen zijn dat dit niet voor iedereen geldt. Het kabinet wijst erop dat in geval van intimidatie aangifte kan worden gedaan.

De inzet van het kabinet blijft gericht op de-escalatie in de relatie met Turkije. Het kabinet is ervan overtuigd dat Nederland en Turkije op basis van hun vriendschap van meer dan 400 jaar erin zullen slagen dit te bereiken.

Op een later moment zal het kabinet de eerder aangekondigde Kamerbrief over moties en toezeggingen in de nasleep van de couppoging in Turkije aan uw Kamer doen toekomen (Kamerstuk 32 824, nr. 194). Het betreft o.a. de moties van de leden Van Haersma Buma c.s.1, Roemer c.s.2, Azmani c.s.3, en Azmani c.s.4.

Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Kamerstukken, 32 824 en 29 279, nr.155 (voorkomen financiering van gebedshuizen door Turkse overheid)

X Noot
2

Kamerstukken, 32 824 en 29 279, nr.157 («lange arm van Ankara» veroordelen)

X Noot
3

Kamerstuk 32 824, nr. 164 (niet alleen wenden op Turks-Nederlandse organisaties maar met een bredere groep in gesprek gaan)

X Noot
4

Kamerstuk 32 824, nr. 163 (formuleren contrastrategie tegen diasporapolitiek van Turkse overheid)

Naar boven