32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

29 362 Modernisering van de overheid

Nr. 371 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 juli 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een aantal brieven inzake de evaluatie van het erfgoed (Kamerstuk 32 820, nrs. 321, 323, 331, 332, 333, 340, 346 en 351) en het Rapport Archiefwet BES, verkenning van de zorg voor overheidsinformatie (Kamerstuk 29 362, nr. 280).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

9

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

10

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

12

 

Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie

13

       

II.

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

14

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Kamerstuk 32 820, nr. 351

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister heeft aangekondigd het verdrag van Faro te willen ratificeren. De Minister heeft eerder aangegeven te onderzoeken op welke manier ratificatie in Nederland van het verdrag van Faro tot stand kan komen. Heeft dit onderzoek al plaatsgevonden? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? De leden lezen dat uit de verkenning «herinneringserfgoed» belangrijke thema’s als de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging naar voren komen. De leden onderschrijven het belang van aandacht voor de Jodenvervolging, maar maken zich tegelijkertijd zorgen dat dit thema bijvoorbeeld niet op alle scholen wordt behandeld. Uit antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Rudmer Heerema en Yesilgöz-Zegeirus1 kwam naar voren dat één procent van de leraren aangaf het gesprek over de Jodenvervolging te vermijden. Heeft de Minister aanwijzingen over het feit dat bepaalde groepen niet of nauwelijks in aanraking komen met belangrijke onderwerpen als antisemitisme en Jodenvervolging? Zo ja, welke groepen zijn dit en op welke manier waarborgt de Minister dat dit wordt bevorderd? Tevens vragen zij op welke manier de Minister gaat waarborgen dat het herinneringserfgoed over bijvoorbeeld antisemitisme en Jodenvervolging toegankelijk wordt voor alle groepen in Nederland zodat we ook de leerlingen bereiken in klaslokalen waarbij antisemitisme en Jodenvervolging een «moeilijk thema» is, zo vragen de leden.

De voornoemde leden lezen dat er 730.000 euro beschikbaar wordt gesteld aan het netwerk van musea dat objecten uit de Canon van Nederland laat zien. Welke musea zijn lid van dit netwerk? Is hier sprake van regionale spreiding? De leden lezen voorts dat het netwerk aanvullende programmering voor uiteenlopende doelgroepen ontwikkelt, wordt er ook programmering ontwikkeld voor doelgroepen die antisemitisme en Jodenvervolging een «moeilijk thema» vinden? Zo nee, is de Minister bereid om deze opdracht specifiek aan dit netwerk te geven? Zo nee, waarom niet?

De eerdergenoemde leden lezen dat specifiek voor het thema WOII2 de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een regeling heeft ingesteld voor 75 jaar vrijheid. Wat zijn de gevolgen voor deze regeling met betrekking tot corona, aangezien veel herdenkingen op een andere manier hebben plaatsgevonden? Op welke manier zijn zelfstandigen op de hoogte gebracht van deze regeling? Wat is het budget van deze regeling? Hoeveel geld is er momenteel nog vrij binnen deze regeling?

De leden lezen dat maatschappelijke initiatieven zorgen voor een goede ontsluiting van de verhalen achter historische plaatsen en archeologische sites. Ontvangen de genoemde organisaties in de brief ook financiële steun vanuit het Ministerie van OCW3? Zo ja, hoeveel is dat per genoemde organisatie, die wordt aangeduid als «maatschappelijk initiatief» in de brief? Daarnaast lezen de leden dat in het kader van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed 2019–2020 het netwerk digitaal erfgoed een incidentele financiële bijdrage van vier miljoen euro ontvangt. Welke doelen heeft het ministerie zichzelf gesteld voor deze vier miljoen euro en welke voorwaarden zijn er gesteld aan de ontvangst ervan? Wanneer wordt deze bijdrage als doelmatig beschouwd?

De leden lezen dat de Canon op dit moment wordt herijkt, wanneer verwacht de Minister dat dit is afgerond? Ook vragen zij of de Minister daarnaast een overzicht kan geven van welke maatregelen ze heeft genomen om vrijwilligers en hun organisaties beter te ondersteunen.

De leden lezen dat de Minister in haar verbeterprogramma de komende tien jaar enkele sites per jaar gaat aanwijzen hiervoor. Bij het kiezen van deze sites wil de Minister meer ruimte bieden aan het perspectief van de vrijwilligers en betrokken burgers. De Minister kiest ervoor om naast de wetenschappelijke waarde, ook rekening te houden met de belevingswaarde van archeologisch erfgoed. Op welke manier gaat de Minister dit doen? Heeft de Minister hier duidelijke richtlijnen voor? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet? Betekent dit dat de Minister belevingswaarde op gelijke hoogte stelt als wetenschappelijke waarde, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden dat de Minister, samen met gemeenten, de reeds bekende archeologische vindplaatsen digitaal beter in beeld gaat brengen. Wat is «beter in beeld» brengen? Met andere woorden, welke doelen stelt de Minister voor zichzelf? Voldoet een archeologische vindplaats al wanneer het een eigen domein op het internet aanvraagt, zo vragen de leden.

De leden vragen op welke manier er momenteel wordt samengewerkt tussen vrijwilligers en professionals binnen archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog.

Kamerstuk 32 820, nr. 332

De leden lezen dat de Minister voornemens is om een vaste, onafhankelijke commissie in te stellen, die een visie ontwikkelt op de samenstelling van de beschermde cultuurgoederen in particulier bezit, in het licht van de Collectie Nederland. Wie benoemt de leden in deze vaste, onafhankelijke commissie? Welke termijn betreft één lidmaatschap in deze vaste, onafhankelijke commissie? Hoe waarborgt de Minister dat het geen «ivoren toren»-commissie wordt, maar een commissie die gedragen wordt door de samenleving? Is de Minister voornemens om bijvoorbeeld geschiedenisleraren of kunstenaars een plek te geven binnen deze commissie? Zo ja, hoe gaat ze dat vormgeven? Zo nee, waarom niet? De leden lezen voorts dat de Minister van plan is om deze commissie te vormen uit «gezaghebbende personen vanuit onder andere de kunsthandel en musea». Wat is de definitie van «gezaghebbende personen»? Gaat de Minister deze personen persoonlijk benoemen? Zo ja, hoe waakt ze dan voor de onafhankelijkheid van de commissie?

De leden lezen dat de Minister vooruitlopend op het instellen van de adviescommissie ook niet langer de huidige beleidsregel hanteert waarop het terughoudende aanwijzingsbeleid is geënt. Op welke argumenten baseert de Minister deze keuze?

De leden lezen dat de Minister afziet van een nieuwe bekendmakingsregeling van belangwekkende cultuurgoederen die uit Nederland dreigen te verdwijnen. Kan de Minister aangeven waarom? Hoe rijmt dit met de wens om belangwekkende cultuurgoederen in Nederland te kunnen behouden? De leden lezen eveneens dat de Minister het wettelijk verankeren van voldoende middelen binnen het Nationaal Aankoopfonds nu niet opportuun vindt. Waarom niet, zo vragen voornoemde leden.

Kamerstuk 32 820, nr. 346

De leden hechten grote waarde aan het goed beschermen van werken uit de rijkscollectie. De leden zijn ontevreden dat op dit moment nog niet goed gemeten kan worden of de veiligheidsplannen van musea voldoende bescherming bieden voor de rijkscollectie. Ook het gebrek aan onvoldoende handvatten om de veiligheid te waarborgen, is volgens de leden een zorg en behoeft de volledige aandacht van de Minister. Vandaar de volgende vragen:

Hoe gaat de Minister erop toezien dat het te ontwikkelen toetsingsinstrument veiligheidsplan van de inspectie meer inzicht geeft in het feitelijke beheers niveau en hoe gaat zij dit controleren? Wanneer kunnen we deze verwachten?

Hoe is de Minister van plan beleid te maken als haar eigen onderzoek aantoont dat het huidige planmatige beleid van musea onsamenhangend en onoverzichtelijk is? Baart het haar zorgen dat het planmatige beleid geen relatie heeft met de getroffen en te treffen maatregelen? Valt hieruit te concluderen dat er geld is gegaan naar het beheersen van de veiligheidsrisico’s, terwijl helemaal niet duidelijk was of dit wel effect had? Het was de bedoeling van de wetgever dat de veiligheidszorg voor de collectie onderdeel zou zijn van de beleidscyclus voor een duurzaam beheer en behoud van de rijkscollectie. Echter het onderzoek concludeert dat hiervan vaak geen sprake is, hoe gaat de Minister dit bewerkstelligen? Waarom heeft dit voorheen gefaald en wat gaat er nu veranderen? Is er een plan om ervoor te zorgen dat musea van elkaar kunnen leren met betrekking tot het hanteren van veiligheid, aangezien de musea qua aanpak veel van elkaar verschillen? In het onderzoek wordt de volgende wetstekst aangehaald: «Een instelling met een wettelijke taak baseert het planmatig beleid voor het beheer van de cultuurgoederen of verzamelingen op een actuele analyse van de stand van het beheer». Hoe ziet de Minister dat voor zich als in voorgaande onderzoeken, zowel als in dit huidige onderzoek, is gebleken dat een aanzienlijk deel van de musea niet beschikt over een toereikende actuele analyse van de stand van het beheer? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat de musea die summiere risicoanalyses hebben, deze uitbreiden, voor zowel kleinschalige als grote musea? Deze leden vragen wat de Minister gaat doen met de aanbevelingen in het rapport.

Kamerstuk 32 820, nr. 333

Deze leden zijn positief over de voordracht van de Corsocultuur en het Zomercarnaval in Rotterdam voor de representatieve lijst van het UNESCO-verdrag. De leden vragen of de huidige coronacrisis gevolgen heeft voor het samenstellen van het nominatiedossier. Zo ja, welke gevolgen zijn dat? Daarnaast onderschrijven deze leden het belang van het levend houden van volkscultuur en immaterieel erfgoed, zoals de bloemencorso’s.

Kamerstuk 32 820, nr. 323

Deze leden constateren dat de Minister de motie van de leden Laan-Geselschap en Bergkamp4 niet heeft uitgevoerd. Heeft de Minister ook gekeken naar mogelijkheden van wegbewijzering voor fietsers, zodat we op die manier toch tegemoet komen aan de wens om de zichtbaarheid van ons UNESCO werelderfgoed te vergroten? Zo nee, op welke manier gaat de Minister dit bij provincies en gemeenten aankaarten? Tevens vragen deze leden wanneer zij dit gaat doen.

Kamerstuk 32 820, nr. 321

Voornoemde leden hechten veel waarde aan de bescherming van erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn dan ook blij met de vele initiatieven die verschillende ministeries in Nederland ondersteunen en de verschillende herinneringscentra die in Nederland bestaan. Ook zijn de leden blij om te lezen dat de bezoekersaantallen van de verschillende herinneringscentra de afgelopen tijd zijn gestegen, waarmee het laat zien dat de Tweede Wereldoorlog nog steeds een belangrijke plek inneemt binnen onze samenleving en dat we aandacht blijven houden voor de gebeurtenissen die destijds hebben plaatsgevonden. Heeft de Minister een overzicht van de verschillende leeftijdscategorieën van bezoekers van deze herinneringscentra? Zijn er bepaalde doelgroepen die moeilijker worden bereikt door de verschillende initiatieven? Zo ja, welke doelgroepen zijn dat en welke initiatieven neemt de Minister om alle doelgroepen in Nederland te bereiken? De leden onderschrijven de stelling van de Minister dat er zoveel mogelijk verhalen over de Tweede Wereldoorlog verteld moet worden en dat er ook aandacht komt voor de verhalen over de Nederlandse collaboratie. In dat licht heeft de Minister er in 2018 voor gekozen om de Muur van Mussert aan de lijst van rijksmonumenten toe te voegen. De leden vragen echter welke objectieve maatstaven er zijn om bepaalde gebouwen of overblijfselen aan te wijzen als rijksmonument? Op welke manier worden hier historici van bijvoorbeeld het NIOD5 bij betrokken aangezien niet elk gebouw of overblijfsel meteen een monument is als het enige connectie heeft met de Tweede Wereldoorlog? De leden lezen eveneens dat de Minister, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de rijksbouwmeester gevraagd heeft om een leidraad op te stellen voor de omgang met rijksmonumenten. Is deze leidraad inmiddels gereed? Zo nee, wanneer kan de Kamer deze dan verwachten? Ook vragen deze leden op welke manier er hierin ook samenwerking wordt gezocht met bijvoorbeeld het NIOD maar ook universiteiten, in het bijzonder departementen die zich toeleggen op de Tweede Wereldoorlog, om hierbij input te leveren. De leden lezen dat de Minister 2,5 miljoen euro beschikbaar stelt voor onderhoud en restauratie van Joodse begraafplaatsen. Hiervoor ontwikkelen het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en het Ministerie van OCW een plan. Is dat plan al gereed? Zo ja, kan deze gedeeld worden? Zo nee, wanneer kunnen we dit plan verwachten, zo vragen voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken met betrekking tot erfgoed. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.

Kamerstuk 32 820, nr. 351

De leden prijzen de inzet van de Minister «op het vertellen van verhalen van, voor en door de samenleving» als een aanvullend middel om erfgoed te beschermen. In dit verband vragen deze leden in te gaan op de Petitie Nationaal Knooppunt Oral History, die op 7 april 2020 aan de Kamer is aangeboden. Deze leden onderschrijven de stelling van de initiatiefnemers van deze petitie, dat «oral history» van groot belang is voor onze hedendaagse geschiedschrijving en ons cultureel erfgoed. Wel zouden deze leden ervoor willen pleiten een Nederlands woord voor dit begrip te hanteren. De initiatiefnemers van de petitie constateren dat een goede ondersteunende nationale infrastructuur ontbreekt. Materiaal wordt niet goed opgeslagen. Bestaande bronnen zijn moeilijk toegankelijk en kennis wordt fragmentarisch opgebouwd en weinig gedeeld. De petitie wordt ondersteund door stads- en streekmusea, regionale en plaatselijke archieven, wetenschappelijke instituten/universiteiten en maatschappelijke initiatieven. De leden vragen de Minister nader in te gaan op het aangehaalde pleidooi voor een nationaal knooppunt «Sprekende geschiedenis».

De Minister stelt in haar brief dat er (voorlopig) geen aanwijzingsprogramma nodig is voor het gebouwde erfgoed van na 1965. Dit wordt vooral gemotiveerd met de opmerking dat er nog weinig bedreigingen zijn voor het erfgoed uit deze periode. Anders dan de Minister constateert een landelijke erfgoedvereniging als het Cuypersgenootschap, dat de bouwkunst uit de periode 1965–1985 wel degelijk sterk in gevaar is. Niet alleen kerken en kunstwerken in de openbare ruimte, voorbeelden die de Minister noemt, zijn kwetsbaar. Regelmatig krijgt het Cuypersgenootschap meldingen over de sloop of verminking van bijzondere schoolgebouwen, kantoren, overheidsgebouwen en wooncomplexen. Juist door een gebrek aan bescherming en waardering verdwijnt dit erfgoed in hoog tempo. Slechts enkele gemeenten zijn bezig met beleidsontwikkeling voor het erfgoed van deze periode, zoals Den Haag, Utrecht en Amsterdam. In Zoetermeer en Almere spelen ook kleinere alternatieven. Incidenteel zijn er onder andere in Den Bosch, Hilversum, Helmond en Leeuwarden enkele monumenten uit deze periode aangewezen. Een gemeentelijk vangnet voor de echt iconische gebouwen is er op de meeste plekken niet. Er is al redelijk wat verdwenen, maar de sleutelwerken van (internationaal) beroemde architecten als Hertzberger, Van Eyck, Maaskant en Blom bestaan grotendeels nog. De afgelopen jaren heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een beperkte selectie uit het erfgoed van de Wederopbouw, de periode 1945–1965, aan de rijksmonumentenlijst toegevoegd. Ook voor de periode 1965–1985 is een inventarisatie van iconische voorbeelden van groot belang, juist omdat die periode voor veel mensen nog niet tot de verbeelding spreekt. De leden vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot die inventarisatie. Nu is het nog mogelijk om het erfgoed van deze periode echt goed te beschermen. Over vijf of tien jaar zal er vermoedelijk veel verdwenen zijn. De leden vragen of de Minister bereid is om op korte termijn in ieder geval de belangrijkste gebouwen te beschermen en aan te geven wat daarbij de criteria zijn.

Kamerstuk 32 820, nr. 332

De voornoemde leden constateren met de Minister, dat de Collectie Nederland nooit af is. Terecht wil de Minister voorkomen dat cruciale elementen hiervan naar het buitenland verdwijnen. Hiervoor is het beschermen van cultureel erfgoed, ook in particulier bezit, van het grootste belang. Met de Minister constateren deze leden dat het terughoudend aanwijzingsbeleid wat betreft beschermde cultuurgoederen hierin tekortgeschoten is. De Minister stelt terecht, dat transparante en zorgvuldige procedures voor de beoordeling van particuliere cultuurgoederen, gebaseerd op deskundigheid en onafhankelijkheid, essentieel zijn voor het aanwijzingsbeleid. Kan de Minister in dit verband het verschil toelichten tussen een terughoudend aanwijzingsbeleid en een selectief aanwijzingsbeleid, zoals zij dat voorstaat?

De Minister constateert dat de Collectie Nederland in de loop van de tijd verrijkt is dankzij vele schenkingen van particulieren. In dit verband onderkennen de voornoemde leden, dat bescherming van cultureel erfgoed door de overheid nooit allesomvattend kan zijn en nooit de passie van de particuliere verzamelaar kan vervangen. Terecht constateert de Minister dat particulieren vaak vooruitlopen op het verzamelbeleid van musea en altijd een grote bijdrage hebben geleverd aan het behouden van cultuurgoederen voor Nederland.

De Minister constateert dat we veel bijzondere cultuurgoederen in bezit van particulieren niet kennen, omdat die nooit worden tentoongesteld en nooit zijn aangewezen als beschermd cultuurgoed. Toch worden we nog regelmatig verrast door culturele vondsten. De leden constateren dat kennis en kunde van conservatoren, collectiemedewerkers en onderzoekers onontbeerlijk zijn om culturele vondsten te kunnen doen. Op welke wijze worden die geborgd, zo vragen deze leden.

De aan het woord zijnde leden steunen het voornemen van de Minister om een vaste, onafhankelijke commissie in te stellen, die een visie ontwikkelt op de samenstelling van de beschermde cultuurgoederen in particulier bezit in het licht van de Collectie Nederland. Vooruitlopend op het instellen van deze adviescommissie hanteert de Minister ook niet langer de huidige beleidsregel waarop het terughoudende aanwijzingsbeleid geënt was. De Minister creëert hiermee direct ruimte voor een betrokken invulling van haar verantwoordelijkheid. Tot de implementatie van het nieuwe beleid en tot de installatie van de vaste commissie zal de Minister zich van geval tot geval laten adviseren door een onafhankelijke en deskundige ad-hoc commissie over eventuele aanwijzing van beschermde cultuurgoederen. De leden vragen om hoeveel gevallen per jaar het naar verwachting zal gaan.

De commissie-Pechtold stelt voor de particuliere eigenaar van een aangewezen cultuurgoed of verzameling een passende tegenprestatie (op maat) te bieden. De commissie noemt in dit verband overheidsbijdrage aan de beveiliging en verzekering van het cultuurgoed of een gunstige toepassing van de fiscale kwijtscheldingsregeling op grond van de Successiewet, maar te denken valt ook aan ondersteuning bij consolidatie of restauratie. De leden vragen in welke mate particuliere eigenaren gebruik maken van de bestaande faciliteiten. Ook vragen deze leden concreet op welke wijze particuliere eigenaren worden betrokken bij de vormgeving van «een passende tegenprestatie».

Kamerstuk 32 820, nr. 333

De leden waarderen de inzet van de Minister om de corsocultuur voor te dragen als immaterieel erfgoed voor de Representatieve Lijst van het UNESCO-verdrag. Nederland kent een rijke corsotraditie, met een levende cultuur, gedragen door lokale gemeenschappen. Deze leden betreuren het dat alle corso’s met bloemen en fruit in de nazomer als gevolg van de coronamaatregelen dit jaar moesten worden afgelast. Aan alle fondsen is gevraagd coulant om te gaan met toegekende subsidies voor culturele activiteiten, die als gevolg van de coronacrisis niet kunnen doorgaan. Wat is de stand van zaken, zo vragen de leden. De Minister meldt, dat ter ondersteuning van het beoefenen van immaterieel erfgoed in 2019 een brede regeling is gestart bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. Daar kunnen gemeenschappen, verenigingen, gildes et cetera een aanvraag doen voor het behoud en de ontwikkeling van hun erfgoed. Wat zijn de eerste ervaringen met deze regeling, zo vragen de voornoemde leden.

In de erfgoedsector wordt 40% tot 60% van het werk gedaan door vrijwilligers. Met praktische ondersteuning kan dat werk worden vergemakkelijkt. De leden herinneren aan de motie van het lid Geluk-Poortvliet6, waarbij de Kamer de regering verzocht te onderzoeken hoe de mogelijkheden voor opleiding of kennisverdieping, juridische en bestuurskundige ondersteuning bij bestuurstaken of hulp bij het doen van fondsaanvragen voor vrijwilligers kunnen worden versterkt. Bij brief van 23 mei 20197 meldde de Minister dat zij een verkenning was gestart naar effectieve en efficiënte manieren om erfgoedvrijwilligers in hun directe omgeving, op lokaal en regionaal niveau, te laten ondersteunen door professionals. Wat is de stand van zaken, zo vragen deze leden.

Kamerstuk 32 820, nr. 323

Bij motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s.8 heeft de Kamer de regering verzocht in overleg te treden met het Nederlands Fotomuseum (NFM) en de Erfgoedinspectie om te bepalen wat er nodig is om het fotografisch erfgoed adequaat te behouden en te presenteren. De Minister heeft de Kamer de nota van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed van 2 oktober 20199 toegezonden, waarbij de inspectie reageert op het actieplan van het Nederlands Fotomuseum. De inspectie stelde voor om inhoudelijk in te stemmen met het actieplan.

Kan de Minister nader toelichten wat zij precies bedoelt met de volgende zin: «De omvang en de tijd van de inhaalslag kan binnen vijf jaar indien het museum de ambities bijstelt op basis van het advies van de inspectie»? Deze leden lezen in het advies van de inspectie: «Het NFM dient hierbij prioriteit te geven aan de uitvoering van de inhaalslag, zodat het beheer van de collectie voldoet aan de normen in de Erfgoedwet. Het verbeteren van de basisregistratie en de conservering van de depotcollectie binnen de aangegeven termijn van 5 jaar is noodzakelijk om vermissingen en verval van de collectie tegen te gaan. Ook is het van belang dat het NFM achterstanden in de digitale ontsluiting van de collectie wegneemt, conform het kabinetsbeleid om collecties voor het publiek digitaal toegankelijk te maken.» Zij vragen of de Minister kan onderbouwen, dat het Nederlands Fotomuseum met de toegezegde subsidieverhoging voldoende middelen heeft om zijn wettelijke taken uit te voeren.

De Minister schrijft, dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) momenteel een aanwijzingsprogramma kerkelijke interieurensembles ontwikkelt. De RCE overlegt daarover met kerkelijke organisaties, Museum Catharijneconvent en Bond Heemschut. Het aanwijzingsprogramma vormt een aanvulling op de toonbeeldenlijst van interieurs, die in beheer is bij de RCE. De aan het woord zijnde leden vragen wat de stand van zaken is.

De leden zijn van mening, dat het van groot belang is voor de ontwikkeling van de muziekcultuur, dat bladmuziek, geluidsopnamen en archieven van musici en componisten toegankelijk blijven. De verantwoordelijkheid voor het behoud en de ontsluiting van muzikaal erfgoed in Nederland is nog steeds versnipperd. Daarom herinneren deze leden aan de motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s.10 en de motie van het lid Geluk-Poortvliet11, waarbij de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen te onderzoeken op welke wijze het behoud en de ontsluiting van het muzikaal erfgoed in Nederland kan worden bevorderd. Deze leden vragen wat de stand van zaken is in het bedoelde overleg.

Kamerstuk 32 820, nr. 321

In de meidagen van 2020, bij de herdenking van 75 jaar bevrijding, realiseert iedereen zich de waarde van het vertellen van de verhalen over oorlog en bevrijding. Als gevolg van de coronamaatregelen was het bezoek van herdenkingen en historische plaatsen dit jaar uitgesloten. De Minister stelt terecht dat samenleving en overheid er samen voor zorgen dat de verhalen verteld blijven en betekenisvolle plekken zichtbaar en toegankelijk zijn.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed constateert dat er sprake is van een rijk en omvangrijk bestand aan erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog en dat dit erfgoed goed wordt beschermd. Wel constateert de RCE een aantal lacunes. Terecht wijst de RCE erop, dat het niet altijd alleen gaat om bescherming van het monument zelf, maar vooral «om een respectvolle omgang en betekenisgeving».

De Minister kondigt aan dat zij in overleg met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de rijksbouwmeester heeft gevraagd om een leidraad op te stellen voor de omgang met rijksmonumenten die het Rijksvastgoedbedrijf beheert en wil afstoten. Deze leidraad kan mogelijke ongerustheid wegnemen en helpen bij het vinden van een passende toekomstige bestemming van het gebouw. Wat is de stand van zaken, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda van het schriftelijk overleg evaluatie erfgoed. Deze leden hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de aangekondigde maatregelen voor erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. De achterliggende verhalen van dit erfgoed herinneren ons aan de onschatbare waarde van vrijheid, rechtszekerheid en tolerantie. De recente berichten over anti-homo incidenten wijzen ons op het belang van het doorgeven van deze verhalen. Deze leden zijn daarom positief over de vrijgemaakte budgetten voor Joods en militair erfgoed. De budgetten zullen bijdragen aan het behoud van dit erfgoed, waardoor ook toekomstige generaties kunnen putten uit de achterliggende verhalen. Bij het selectief beschermen van erfgoed bestaat het risico dat er een geïdealiseerd beeld ontstaat van het verleden. Wat betreft de Tweede Wereldoorlog, verdienen niet alleen de verzetsdaden maar ook de collaboratie een plek in ons collectieve geheugen. Hierdoor behoudt het erfgoed zijn waarschuwende functie. Deze leden vinden het daarom goed dat het Oranjehotel samen met de Muur van Mussert op de lijst van Rijksmonumenten komt te staan. Wat betreft de ontwikkeling van een visie op de Atlantikwall, hebben deze leden nog enkele vragen. Welke belanghebbenden worden hierbij betrokken? Tevens vragen zij of hierbij ook buitenlandse partijen worden betrokken om tot een ontwikkelingsvisie van het gehele landschap te komen, zoals de verkenning aanbeveelt.

De leden hebben zorgen over de naleving van de Archiefwet BES12. Caribisch Nederland kent geen openbare voorzieningen voor cultureel erfgoed en tot voorkort waren belangrijke delen van de Caribische archieven niet gedigitaliseerd. De leden constateren daarom dat niet iedere Nederlander toegang heeft tot zijn of haar familiegeschiedenis. Kan de Minister aangeven of de Caribische archieven inmiddels volledig gedigitaliseerd en digitaal toegankelijk zijn? Kan de Minister daarnaast toelichten welke stappen er worden ondernomen om de archieven ook fysiek toegankelijk te maken? Daarnaast blijkt dat voor delen van Caribische archieven eventuele aanvullende maatregelen te laat zijn. Door gebrekkige faciliteiten zijn archieven in vlammen opgegaan of zijn zodanig aangetast dat zij nauwelijks te raadplegen zijn. Welke maatregelen zijn er op korte termijn mogelijk om verdere schade te voorkomen? Kan de Minister aangeven of zij bereid is concrete ondersteuning te bieden in het realiseren van veilige archiefruimten in Caribisch Nederland? De leden vragen of de Minister haar antwoord kan toelichten.

De leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport van de Adviescommissie Bescherming Cultuurgoederen. Deze leden vinden het van belang dat voorkomen wordt dat onvervangbare kunstobjecten zomaar uit Nederland kunnen verdwijnen, zoals recent gebeurde met een zeer waardevolle tekening van Rubens die door prinses Christina op een veiling werd aangeboden. Vanwege het nog te voeren plenaire debat over dit rapport houden deze leden het op dit punt hierbij.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg evaluatie erfgoed. Zij hebben daar nog een aantal vragen over.

Gevolgen coronacrisis

De coronacrisis heeft op dit moment al grote economische gevolgen. Experts waarschuwen voor de kans op een -meer langdurige- economische teruggang. De leden vragen of de Minister een beeld heeft van de gevolgen van de coronacrisis voor de erfgoedsector en welke stappen zij heeft gezet en gaat zetten om deze sector te ondersteunen. Verschillende groepen uit de erfgoedsector hebben inmiddels aan de bel getrokken. Zo heeft de stichting molens in Kinderdijk een oproep gedaan voor een noodfonds erfgoed.13 De leden vragen of de Minister de angst van de stichting deelt dat mooie ambachten verdwijnen door deze crisis. Is de Minister bereid met het gevraagde noodfonds te komen? Zo ja, hoe gaat ze dit vormgeven? Is de Minister bekend met het bericht «Historische vloot dreigt door corona te kapseizen».14 Schepen uit de historische «bruine vloot» dreigen hun historische certificaten te verliezen door toedoen van de huidige crisis. De leden horen graag van de Minister wat zij gaat doen voor deze unieke vloot. Al eerder trokken de voornoemde leden aan de bel over de gevolgen van de coronacrisis voor de archeologie, de antwoorden op de schriftelijke vragen waren voor deze leden erg onbevredigend. De grote archeologische opgravingsbedrijven zien nu een omzetdaling van naar schatting 30 procent, de verwachting is dat in het najaar dit tot nog grotere problemen zal leiden. De leden zijn teleurgesteld dat de Minister niet bereid is de TOGS15-regeling open te stellen voor archeologische bedrijven zoals die werkzaam onder SBI16-code 7220. Is de Minister bereid deze codes alsnog toe te voegen aan de bestaande regeling eventueel door de steun slechts te beperken tot getroffen bedrijven. Eén van de manieren waarop de overheid de erfgoedsector kan ondersteunen is het naar voren halen van projecten. Zijn er reeds rijksprojecten -zoals projecten van Rijkswaterstaat- naar voren gehaald? Kan de Minister een inventarisatie geven van projecten van de rijksoverheid die nog vooruit kunnen worden gehaald zodat de erfgoedsector kan worden ondersteund?

Nederland kent vele bedrijven en instellingen die zich richten op een breed publiek betrekken bij het erfgoed. Hun werkzaamheden zijn hard geraakt door de huidige crisis. De leden vragen hoe de Minister deze bedrijven en instellingen ondersteunt of gaat ondersteunen. Zij vragen of de Minister voorwaarden voor haar eigen subsidies voor erfgoed voor een breed publiek zo kan aanpassen dat ook aanvragen die aansluiten bij de nieuwe 1,5 meter samenleving in aanmerking kunnen komen.

Kamerstuk 32 820, nr. 351

In deze brief stelt de Minister dat «Uit de verkenning archeologie blijkt dat publieksparticipatie in de archeologie nog in de kinderschoenen staat. Wel is sprake van een

positieve trend.» De leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat structurele aandacht en regelingen nodig zijn om te zorgen dat de publieksparticipatie in de archeologie wordt versterkt. Zo ja, welke stappen wil de Minister hiervoor zetten?

In september 2018 werd de nader gewijzigde motie van het lid Beckerman c.s.17 over een breder publiek betrekken bij archeologie aangenomen. Eerder gaf de Minister aan dat in het kader van de uitvoering van deze motie ze via het Fonds voor Cultuurparticipatie archeologieparticipatie ondersteunt met een bedrag van in totaal 900.000 euro. Hoeveel aanvragen zijn inmiddels gedaan voor dit fonds? Hoeveel aanvragen zijn gehonoreerd? Zij vragen of de Minister bekend is met de kritieken op dit fonds vanuit de archeologische sector omdat velen zijn uitgesloten van aanvragen.

De Minister noemt Portable Antiquities of the Netherlands (PAN) als een voorbeeld hoe een breed publiek betrokken kan worden bij de archeologie. In juli 2019 werd de nader gewijzigde motie van de leden Beckerman en Belhaj18 aangenomen over een onderzoek hoe het project PAN kan worden voortgezet. In de brief inzake stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur19 gaat de Minister in op de uitvoering van deze motie. De leden zijn verheugd dat de Minister stelt dat het haar intentie is om de huidige gang van zaken zoveel mogelijk voort te zetten en ze daarnaast kijkt naar eventuele uitbreiding van de werkwijze van PAN naar de vrijwilligers in de maritieme archeologie. Deze brief dateert van november 2019, kan inmiddels al meer duidelijkheid worden gegeven over de voortzetting van PAN? Zo nee, op welke termijn kan dit wel, zo vragen de voornoemde leden.

De Minister concludeert in deze brief «het huidige bestand van archeologische rijksmonumenten bevat enkele lacunes» en dat «toezicht, handhaving en instandhouding van archeologische rijksmonumenten om aandacht vragen». Het valt de leden echter op dat de Minister (nog) geen stappen zet om toezicht, handhaving en instandhouding te verbeteren. Klopt deze constatering? Ook vragen zij welke stappen de Minister wel wil zetten.

Kamerstuk 32 820, nr. 332

De leden danken de Minister voor haar beleidsreactie op het rapport van de commissie-Pechtold en de koerswijziging van terughoudend naar betrokken. De leden concluderen dat het met één schriftelijk overleg moeilijk is recht te doen aan de inzet van de commissie en de Minister. De leden vragen of zowel het rapport en de beleidsreactie voor een volgend debat geagendeerd kunnen worden. Voorts vragen deze leden of de commissie-Pechtold om een reactie is gevraagd op de beleidsreactie van de Minister.

Kamerstuk 32 820, nr. 346

De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed constateert ten aanzien van de veiligheidszorg voor rijkscollecties dat «het planmatig beleid als geheel niet samenhangend en overzichtelijk is ingericht, waardoor ook de relatie met getroffen of te treffen maatregelen ontbreekt.» Zij concluderen dat «door de tekortkomingen in het planmatig beleid is het feitelijk beheers niveau van veiligheidsrisico’s echter niet verifieerbaar.» De inspectie adviseert de Minister om enkele aanvullende voorwaarden te stellen aan de wettelijke norm voor het planmatig beleid voor de veiligheidszorg. De leden merken op dat de Minister echter geen aanvullende voorwaarde stelt in haar beleidsreactie. Klopt dit en zo ja is de Minister alsnog bereid aanvullende voorwaarden te stellen, zo vragen de voornoemde leden.

Kamerstuk 32 820, nr. 331

Met de motie van het lid Beckerman c.s.20 werd de regering onder andere opgeroepen de Erfgoedwet met de sector en betrokkenen breed te evalueren. De leden danken de Minister voor haar reactie op deze motie en het reeds in gang zetten van onderzoeken. De leden missen echter een antwoord op de vraag hoe het veld betrokken wordt bij de evaluatie en zouden de Minister willen vragen hier alsnog op in te gaan.

Kamerstuk 32 820, nr. 321

De voornoemde leden danken de Minister voor haar visie erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. De leden concluderen dat het met één schriftelijk overleg moeilijk is recht te doen aan de inzet van de commissie en de Minister. De leden vragen of zowel de visie als de onderliggende rapportages voor een volgend debat geagendeerd kunnen worden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat er ook in deze tijd van coronacrisis aandacht is voor cultuur en erfgoed in ons land. Het is van belang dat we nu zorgen dat de culturele infrastructuur behouden blijft, zodat we daar ook in de toekomst van kunnen blijven genieten. Met het oog daarop is het ook van belang dat het onderhoud en de restauratie van ons cultureel erfgoed doorgang blijft vinden en dat het gemis aan (publieks)inkomsten niet leidt tot onherstelbare schade aan de cultuur- en erfgoedsector. Deze leden vragen wat het beeld van de Minister is op dit punt. Ziet zij problemen ontstaan in de erfgoedsector? Eveneens vragen deze leden hoe de Minister eraan kan bijdragen dat deze sector door de crisis komt en klaar is voor toekomst.

De leden maken zich zorgen over de eigen bijdrage voor de rijkssubsidie voor monumenten (SIM). Bij toekenning van deze subsidie geldt de voorwaarde dat een eigen bijdrage van 50/40 procent wordt toegevoegd door de monumenteigenaar. Normaliter is dit een terechte en adequate voorwaarde, maar op dit moment kan het opbrengen van de eigen bijdrage problematisch zijn. Oplossing zou zijn dat voor het jaar 2020 de eigen bijdrage van de monument-eigenaar als voorwaarde voor de SIM vervalt, of dat het percentage van de eigen bijdrage verlaagd wordt. Na vragen van de voornoemde leden heeft de Minister ook bij het recente debat over het steunpakket voor de culturele sector aangegeven dat ze naar de eigen bijdrage zou kijken. Kan de Minister hier nader op ingaan? Is de Minister bereid om de voorwaarde omtrent de eigen bijdrage tijdelijk aan te passen? Tevens vragen deze leden welke andere mogelijkheden zij ziet om ervoor zorg te dragen dat het onderhoud van monumenten ook in deze tijd doorgang vindt.

De leden lezen in de beleidsreactie op de verkenningen van enkele erfgoedthema’s dat de Minister geen aanwijzingsprogramma nodig acht voor het gebouwde erfgoed van na 1965. De leden plaatsen hier vraagtekens bij. In hun ogen is er wel degelijk sprake van bedreigingen voor het erfgoed uit deze periode. Dit blijkt ook uit signalen van erfgoedverenigingen. Deelt de Minister deze zorgen en is zij bereid om nader te kijken naar beschermingsmaatregelen voor het gebouwde erfgoed van na 1965?

De leden vragen of de Minister een beeld kan geven van de stand van zaken omtrent het opstellen van kerkenvisies door gemeenten. Komt dit goed van de grond? Zijn er knelpunten? In dit kader vragen de leden specifiek aandacht voor kerkinterieurs. Zij vragen hoe het staat met de ontwikkeling van het aanwijzingsprogramma voor kerkelijke interieurensembles.

Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen inzake de evaluatie van het erfgoed.

Zij vinden het erg belangrijk dat het Nederlands erfgoed behouden blijft. Het erfgoed maakt ons bewust van onze geschiedenis en laat ons zien waar wij vandaan komen. Er zijn voorbeelden van monumenten die verpauperen, een eigenaar kan namelijk niet verplicht worden om een monument te onderhouden. Hoe zorgt de Minister ervoor dat er monumenten niet in verval raken? Voornoemde leden zien erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog als een erg belangrijk onderdeel van onze samenleving. Het erfgoed zorgt ervoor dat we deze tijd niet vergeten. De Minister investeert in het Mondriaanfonds en investeert in de Canon van Nederland. Wordt er besproken wat er met de investering gedaan gaat worden en heeft het ministerie hier invloed op?

Verder hebben zij nog een tweetal vragen naar aanleiding van de uitzending van Zembla. Waarom is de Atlas Munnicks Van Cleeff niet verkocht aan een culturele instelling en waarom zegt de Minister-President dat de Utrechtse musea geen geld hadden terwijl de musea aangeven dat er nooit geïnformeerd is?

Tot slot telt de Wbc-lijst21 weinig Oranjestukken. Om deze reden is de Stichting Historische Verzameling van het Huis Oranje-Nassau in het leven geroepen met als doel dat de Oranjestukken bij elkaar zouden blijven. Er zitten drie bestuursleden in de stichting. Tot slot vragen zij of het klopt dat de drie bestuursleden mogen besluiten wat er met een Oranjestuk gebeurt en wat de Minister hiervan vindt.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen inzake de evaluatie van het erfgoed. Ik beantwoord de vragen in volgorde van de fracties en geclusterd per onderwerp.

Antwoord op de inbreng van de leden van de VVD-fractie

Kamerstuk 32 820, nr. 351

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het onderzoek naar de ratificatie van het Verdrag van Faro al heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten daarvan zijn.

Het onderzoek naar hoe Nederland het Verdrag van Faro (Raad van Europa) zou kunnen ratificeren, is vorig jaar gestart. In proefprojecten wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ervaring opgedaan met participatieve werkwijzen en het Fonds voor Cultuurparticipatie is recent de regeling gestart «Vind elkaar in erfgoed. Verken de Faro-werkwijze». Erfgoedinstellingen en erfgoedgemeenschappen kunnen aanvragen doen voor projecten waarin de betekenis en waarde van het erfgoed voor mensen centraal staat. Op basis van de uitkomsten het onderzoek en het daarop gebaseerde advies, zal ik uw Kamer eind 2020 informeren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister aanwijzingen heeft dat bepaalde groepen niet of nauwelijks in aanraking komen met belangrijke onderwerpen als antisemitisme en Jodenvervolging? Zo ja, welke groepen zijn dit en op welke manier waarborgt de Minister dat dit wordt bevorderd, zo vragen de laden van de VVD-fractie.

Het is van groot belang dat leerlingen leren over de Jodenvervolging, mede vanwege het bestrijden van antisemitisme. Het behandelen van de Holocaust is in het funderend onderwijs dan ook verplicht en maakt onderdeel uit van de kerndoelen in het po en het vo. De inspectie houdt hier toezicht op en handhaaft wanneer dit niet gebeurt. In overgrote meerderheid gebeurt dit ook, maar uit onderzoek blijkt dat sommige leraren het lastig vinden om klassikaal het gesprek te voeren over bepaalde thema’s, waaronder de Holocaust en antisemitisme.22

Uit het ITS-onderzoek kwam naar voren dat 1% van de leraren die zowel maatschappijleer als geschiedenis doceren in het vo, antisemitisme en de Holocaust niet bespreken in de klas. Of daarmee het onderwerp besproken wordt op de desbetreffende scholen valt niet uit het onderzoek te concluderen. Tevens wordt in het onderzoek een onderscheid gemaakt op basis van de samenstelling van de leerlingpopulatie van scholen. De onderzoekers constateerden dat op overwegend «witte scholen» geen drempels werden ervaren bij het bespreken van de Holocaust, terwijl leraren op gemengde en overwegend «zwarte scholen» het moeilijker vonden om dit onderwerp bespreekbaar te maken in de klas.

Scholen worden kosteloos ondersteund om gesprekken in de klas te voeren die niet vanzelfsprekend tot stand komen, bijvoorbeeld door de Stichting School en Veiligheid en de Anne Frank Stichting. Ook in de lerarenopleidingen worden aankomende leraren voorbereid op het voeren van gesprekken over maatschappelijke thema’s. Burgerschap en sociale veiligheid zijn bij de herijking van de kennisbasis in 2018 vastgesteld als thema’s waar expliciet aandacht aan dient te worden besteed.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie zich af op welke manier de Minister gaat waarborgen dat het herinneringserfgoed over bijvoorbeeld antisemitisme en Jodenvervolging toegankelijk wordt voor alle groepen in Nederland zodat ook de leerlingen in klaslokalen bereikt worden waarbij antisemitisme en Jodenvervolging een «moeilijk thema» is.

Het is van belang dat alle groepen in Nederland kennis kunnen nemen van dit herinneringserfgoed. Herinneringscentra en oorlogsmusea zoals Herinneringscentrum Kamp Westerbork, het Anne Frank Huis en de Hollandsche Schouwburg zijn toegankelijk voor alle (school)groepen in Nederland. Daarnaast financiert de Staatssecretaris van VWS diverse educatieprojecten van de Stichting Musea en Herinneringscentra 40–45, van het Joods Cultureel Kwartier, van de Anne Frank Stichting en van het Nationaal Comité 4 en 5 mei om het onderwijs te ondersteunen. Scholen kunnen deze herinneringscentra bezoeken en de onderwijspakketten gebruiken en doen dat ook in grote aantallen. Uit een onderzoek uit 2018 naar het kennisniveau met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog onder Nederlandse jongeren blijkt dat 80% van de jongeren binnen of buiten schoolverband een oorlogsmuseum of herinneringscentrum bezoekt en een belangrijk deel van zijn/haar kennis over het onderwerp uit dit bezoek haalt.23 Of het herinneringserfgoed bezocht wordt door leerlingen wiens leraren het lastig vinden om klassikaal het gesprek te voeren over de Holocaust en antisemitisme is onbekend. Het Platform WOII is een onderzoek gestart naar de waardering door de leraren van de educatieproducten van de herinneringscentra en WOII-musea door de scholen om zo beter in te kunnen spelen op de vraag en behoefte van de scholen.

De leden van de VVD fractie lezen dat er 730.000 euro beschikbaar wordt gesteld aan het netwerk van musea dat objecten uit de Canon van Nederland laat zien. Welke musea zijn lid van dit netwerk? Is hier sprake van regionale spreiding? De leden lezen voorts dat het netwerk aanvullende programmering voor uiteenlopende doelgroepen ontwikkelt, wordt er ook programmering ontwikkeld voor doelgroepen die antisemitisme en Jodenvervolging een «moeilijk thema» vinden? Zo nee, is de Minister bereid om deze opdracht specifiek aan dit netwerk te geven? Zo nee, waarom niet?

De 29 instellingen die lid zijn van het Canonnetwerk zijn door heel Nederland verspreid.24 Van het Eise Eisinga Planetarium in Franeker via Herinneringscentrum Kamp Westerbork, het Zeeuws maritiem muZEEum in Vlissingen tot het Nationaal Archief in Den Haag. Elke instelling is verbonden aan een, of meerdere, van de 50 vensters van de Canon en belicht dat venster met topstukken uit de collectie. Het netwerk organiseert verschillende activiteiten voor een brede doelgroep. Bijvoorbeeld History in Concert, waar vensters uit de Canon worden belicht aan de hand van gesprekken en optredens. Hoewel het netwerk geen specifieke programmering heeft ontwikkeld voor doelgroepen die antisemitisme en Jodenvervolging een «moeilijk thema» vinden, heeft het netwerk wel aandacht voor deze onderwerpen. In de programmering probeert het netwerk haar activiteiten zo vorm te geven dat bezoekers met elkaar in gesprek gaan over het thema.

Het Canonnetwerk breidt momenteel uit naar onder andere historische plaatsen die gelieerd zijn aan de Canonvensters, wat nog meer ruimte biedt om de diverse doelgroepen uit onze samenleving te bereiken. Daarnaast ontwikkelt het Canonnetwerk diverse publieksactiviteiten, zoals een app, om ook daarmee een zo breed mogelijk publiek in aanraking te brengen met de 50 vensters van onze geschiedenis. De herijking van de Canon is een moment dat het netwerk aangrijpt om ook via digitale kanalen de Canon onder de aandacht te brengen van diverse doelgroepen. De herijking biedt bovendien mogelijkheden om op andere thema’s het netwerk uit te breiden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat specifiek voor het thema WOII de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een regeling heeft ingesteld voor 75 jaar vrijheid. Wat zijn de gevolgen voor deze regeling met betrekking tot corona, aangezien veel herdenkingen op een andere manier hebben plaatsgevonden? Op welke manier zijn zelfstandigen op de hoogte gebracht van deze regeling? Wat is het budget van deze regeling? Hoeveel geld is er momenteel nog vrij binnen deze regeling?

De Staatssecretaris van VWS heeft € 15 miljoen via het Mondriaanfonds beschikbaar gesteld voor onder andere de modernisering van een aantal oorlogsmusea en herinneringscentra en voor de digitale toegang tot bronnen van en onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog. De Staatssecretaris draagt met deze investering eraan bij dat het verhaal van de Tweede Wereldoorlog ook de komende jaren blijvend kan worden verteld. De aanleiding van de regeling is dat wij 75 jaar in vrijheid leven en het feit dat de laatste ooggetuigen ons ontvallen. Herdenkingen komen niet in aanmerking voor deze regeling. Het Mondriaanfonds heeft twee rondes opengesteld. Vanwege de coronacrisis is de deadline voor projectaanvragen in de tweede ronde twee maanden uitgesteld naar begin september 2020.

De coronamaatregelen hebben verder geen invloed op de besteding van deze middelen. De verwachting is dat na de tweede ronde de middelen volledig zijn besteed. De Staatssecretaris van VWS heeft zijn voornemen op 5 mei 2019 bekend gemaakt in een brief25 aan de Tweede Kamer en met een bericht op rijksoverheid.nl. Naast de gebruikelijke kanalen heeft het Mondriaanfonds twee openbare voorlichtingsmiddagen georganiseerd.

De leden lezen dat maatschappelijke initiatieven zorgen voor een goede ontsluiting van de verhalen achter historische plaatsen en archeologische sites. Ontvangen de genoemde organisaties in de brief ook financiële steun vanuit het Ministerie van OCW? Zo ja, hoeveel is dat per genoemde organisatie, die wordt aangeduid als «maatschappelijk initiatief» in de brief?

Deze maatschappelijke initiatieven ontvangen geen bijdrage vanuit OCW. Deze initiatieven zijn de digitale variant van een al lang bestaande traditie van erfgoedprofessionals en vrijwilligers om erfgoed onder de aandacht van een breed publiek te brengen. Hierbij wordt in een aantal gevallen ook gebruik gemaakt van de kennis en ervaring in het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE).

Daarnaast lezen de leden dat in het kader van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed 2019–2020 het netwerk digitaal erfgoed een incidentele financiële bijdrage van vier miljoen euro ontvangt. Welke doelen heeft het ministerie zichzelf gesteld voor deze vier miljoen euro en welke voorwaarden zijn er gesteld aan de ontvangst ervan? Wanneer wordt deze bijdrage als doelmatig beschouwd?

Het doel van de inzet van deze incidentele middelen is een breder en actiever gebruik van erfgoed met digitale middelen. Hiervoor wordt door het NDE gewerkt aan kennisontwikkeling en generieke voorzieningen voor de erfgoedsector. Zo kan de erfgoedsector de kansen die digitalisering biedt voor gebruik en beleving beter benutten. Uitgangspunt hierbij is dat de gebruiker centraal staat. Deze gebruiker kan een wetenschapper, schrijver, ontwerper of journalist zijn, maar natuurlijk ook het in erfgoed geïnteresseerde brede publiek. NDE werkt langs de lijnen houdbaar, bruikbaar en zichtbaar om digitale collecties beter bij deze gebruikers te krijgen. Ik streef er naar om 90% van de Nederlanders langs digitale weg met erfgoed te bereiken. NDE levert hieraan, naast vele andere initiatieven, een substantiële bijdrage. Om dit te meten heb ik in 2019 een nulmeting laten uitvoeren naar het bereik en gebruik van erfgoed langs digitale weg, die in 2021 wordt herhaald. De verantwoording van de middelen verloopt via een vastgesteld activiteitenplan van NDE voorzien van een accountantsverklaring.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Canon op dit moment wordt herijkt, en vragen wanneer de Minister verwacht dat dit is afgerond.

De herijkte Canon is op 22 juni gepresenteerd. Ik zal kort daarna met mijn beleidsreactie komen.

Ook vragen zij of de Minister daarnaast een overzicht kan geven van welke maatregelen ze heeft genomen om vrijwilligers en hun organisaties beter te ondersteunen.

Zoals ik al eerder heb aangegeven, vind ik het belangrijk om vrijwilligers die zo’n belangrijke rol spelen in de erfgoedsector te faciliteren op verschillende vlakken. Ik werk aan de uitwerking van de acties die ik in Erfgoed Telt heb aangekondigd:

  • Het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Mondriaan Fonds hebben in december 2019 regelingen geopend voor de deskundigheidsbevordering en organisatieversterking van vrijwilligersverenigingen en -groepen in de erfgoedsector. Daarvan is tot nu toe goed gebruik gemaakt.

  • Op het gebied van erfgoededucatie werkt de ErfgoedAcademie in samenwerking met Nederland Monumentenland (NML) en de Nationale Monumenten Organisatie aan een E-learning programma voor erfgoedvrijwilligers. In navolging van Leer je groen worden nog dit jaar de eerste zes modules van het E-learning platform Leer je erfgoed gepresenteerd.

  • Voor de regionale ondersteuning van erfgoedvrijwilligers ben ik in gesprek met de provinciale erfgoedhuizen over een pilot met enkele erfgoedloketten voor erfgoedparticipatie en -vrijwilligers. De erfgoedhuizen versterken hiermee hun netwerkfunctie en organiseren kennis- en themadagen voor erfgoedvrijwilligers en erfgoedgemeenschappen in hun respectievelijke provincies. Erfgoedvrijwilligers en -organisaties kunnen bij hen terecht met vragen op het gebied van scholing, subsidies, fondsenwerving, verzekeringen en andere praktische zaken.

  • Ten slotte wordt de vrijwilligersprijs nu nader uitgewerkt. De prijs zal dit of volgend jaar worden uitgereikt.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister in haar verbeterprogramma archeologie meer ruimte wil bieden aan het perspectief van vrijwilligers en betrokken burgers, en rekening wil houden met de belevingswaarde van archeologisch erfgoed? De leden vragen of hier duidelijke richtlijnen voor zijn? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?

Zoals in de verkenning archeologie is aangegeven, staat participatie in de Nederlandse archeologie nog in de kinderschoenen. Meedoen aan archeologisch onderzoek en samenwerking tussen vrijwilliger en professional zijn de afgelopen jaren in opkomst. Er zijn verscheidene archeologische onderzoeken geweest waar vrijwilligers op allerlei verschillende manieren konden meedoen. Een goed voorbeeld is het project CARE in Noord-Brabant waarbij bewoners op zoek gaan naar de ontstaansgeschiedenis van hun woonplaats. Ik ondersteun dit soort projecten van harte, onder ander via een subsidieregeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. Het zou echter goed zijn als burgers ook meer betrokken raken bij beslissingen die genomen worden over archeologisch erfgoed. Richtlijnen hiervoor, zoals u vraagt, zijn mijns inziens niet noodzakelijk. Het delen van best practices is hierbij zinvoller. In het kader van het programma Faro worden daar ervaringen mee opgedaan.

De leden vragen of de Minister belevingswaarde op gelijke hoogte stelt als wetenschappelijke waarde.

De Nederlandse archeologie beschikt over een systeem van waardering van archeologische vindplaatsen. Hierbij worden sinds jaar en dag drie criteria onderscheiden met gelijke waarde: belevingswaarde, fysieke staat en wetenschappelijke waarde.

Daarnaast lezen de leden dat de Minister, samen met gemeenten, de reeds bekende archeologische vindplaatsen digitaal beter in beeld gaat brengen. Wat is «beter in beeld» brengen? Met andere woorden, welke doelen stelt de Minister voor zichzelf? Voldoet een archeologische vindplaats al wanneer het een eigen domein op het internet aanvraagt, zo vragen de leden.

Sinds de decentralisatie van het archeologisch bestel houdt elke gemeente voor zichzelf bij waar welke archeologische vindplaatsen in de bodem zitten, maar een totaaloverzicht ontbreekt. Ik wil dit totaaloverzicht samen met gemeenten tot stand brengen. Hierbij kan voortgebouwd worden op het overzicht van archeologische monumenten, ook wel AMK-terreinen genoemd, dat tot 2014 is bijgehouden.

De leden vragen op welke manier er momenteel wordt samengewerkt tussen vrijwilligers en professionals binnen archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog.

Er is bij vrijwilligers veel belangstelling voor de archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Op lokaal niveau is er ook al veel contact met professionals, zoals gemeentelijk en provinciaal archeologen, maar ook conservatoren van musea. In mijn visiebrief over erfgoed en archeologie van de Tweede Wereldoorlog heb ik aangegeven dat ik een platform in het leven zal roepen dat bedoeld is om ook op landelijk niveau kennis en ervaring uit te wisselen tussen vrijwilligers, professionele archeologen en overheden. Voor wat betreft de vondstmeldingen door metaaldetectoramateurs speelt ook het project PAN (zie verderop) een rol.

Kamerstuk 32 820, nr.332

De leden van de VVD-fractie vragen welke termijn één lidmaatschap betreft in de vaste, onafhankelijke commissie die een visie ontwikkelt op de samenstelling van de beschermde cultuurgoederen in particulier bezit, in het licht van de Collectie Nederland.

Op 3 april 2020 stuurde ik de RvC mijn adviesaanvraag om deze commissie in te stellen. Zodra de commissie wordt ingesteld wordt tevens een besluit genomen over de zittingstermijn van de leden.

De leden van de VVD-fractie vragen wie de leden benoemt in bovengenoemde commissie, hoe gewaarborgd wordt dat de commissie qua samenstelling wordt gedragen door de samenleving en geen «ivoren toren»-commissie wordt, wat wordt verstaan onder «gezaghebbende personen» en hoe wordt gewaakt voor de onafhankelijkheid van de commissie.

In mijn adviesaanvraag heb ik de Raad gevraagd om een commissie in te richten voor advisering over de omgang met de Collectie Nederland. Leden van de commissie benoem ik op voordracht van de Raad, waarbij ik vertrouw op haar expertise om een commissie samen te stellen met onafhankelijke en deskundige personen uit het gehele culturele veld, zoals de kunsthandel, de wetenschap, musea of particuliere eigenaren. Het is vervolgens tevens aan de commissie om relevante personen en beroepsgroepen te betrekken om tot een breed gedragen advies te komen. De commissie zal dus haar eigen samenstelling en werkwijze bepalen, waarmee haar onafhankelijkheid gewaarborgd is.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke argumenten de keuze gebaseerd is om de huidige beleidsregel waarop het terughoudende aanwijzingsbeleid is geënt niet langer te hanteren.

De commissie-Pechtold adviseerde om niet alleen in spoedeisende gevallen over te gaan tot aanwijzing van belangwekkend cultuurgoed in Nederland. Op basis van dit advies heb ik besloten om de beleidsregel van terughoudend aanwijsbeleid in te trekken. Dit biedt de mogelijkheid om belangwekkende cultuurgoederen voor Nederland te beschermen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt afgezien van een nieuwe bekendmakingsregeling van belangwekkende cultuurgoederen die uit Nederland dreigen te verdwijnen, en hoe dit rijmt met de wens om belangwekkende cultuurgoederen in Nederland te kunnen behouden.

Musea en andere erfgoedbeheerders hebben een belangrijke rol in het onderhouden van de contacten met particuliere verzamelaars en handelaren met het oog op het verwerven voor de Collectie Nederland. De praktijk leert dat de meeste musea en andere potentiële kopers via deze netwerken goed zicht hebben op de objecten die zij graag aan hun collecties zouden willen toevoegen. Belangrijke aankopen voor de Collectie Nederland kan ik ondersteunen via een bijdrage uit het Nationaal Aankoopfonds of de aankoopregeling bij het Mondriaan Fonds.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom ik het wettelijk verankeren van voldoende middelen binnen het Nationaal Aankoopfonds nu niet opportuun vind.

Het aanvullen of het eventueel wettelijk verankeren van voldoende middelen laat ik aan een volgend kabinet.

Kamerstuk 32 820, nr.346

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister erop gaat toezien dat het te ontwikkelen toetsingsinstrument veiligheidsplan van de inspectie meer inzicht geeft in het feitelijke beheers niveau en hoe zij dit gaat controleren?

Het door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE) te ontwikkelen toetsingsinstrument is een nadere uitwerking van de wettelijke norm. Enerzijds wordt hiermee beoogd musea te helpen een beter geïntegreerd veiligheidsplan op te stellen, en anderzijds meer inzicht te verkrijgen in het feitelijk beheersniveau van instellingen met een wettelijke taak voor het beheer van museale cultuurgoederen op grond van de Erfgoedwet. De Inspectie zal in haar tweejaarlijkse monitoring explicieter aandacht besteden aan verbeteringen van het planmatig beleid voor de veiligheidszorg.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het toetsingsinstrument kan worden verwacht. Het toetsingskader is op dit moment in ontwikkeling. Naar verwachting zal dit kader in het najaar 2020 door de Inspectie beschikbaar worden gesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister van plan is beleid te maken als haar eigen onderzoek aantoont dat het huidige planmatige beleid van musea onsamenhangend en onoverzichtelijk is? Baart het haar zorgen dat het planmatige beleid geen relatie heeft met de getroffen en te treffen maatregelen? Valt hieruit te concluderen dat er geld is gegaan naar het beheersen van de veiligheidsrisico’s, terwijl helemaal niet duidelijk was of dit wel effect had?

De Inspectie ziet er onafhankelijk op toe of de instellingen met een wettelijke taak voor het beheer van museale cultuurgoederen de verplichtingen, waaronder het planmatig beleid voor veiligheidszorg, uit de Erfgoedwet naleven. Ten aanzien van het planmatig beleid veiligheidszorg heeft de Inspectie haar bevindingen in een onafhankelijk verdiepend rapport aan mij aangeboden. In dit rapport heeft de Inspectie geen concrete aanwijzingen gevonden dat het feitelijk beheersniveau van veiligheidsrisico’s in musea onvoldoende is. Dit baseert de Inspectie onder meer op de omvang en de aard van de bij de Inspectie gemelde incidenten met de rijkscollectie. In het verleden zijn door (internationale) partijen, waaronder (rijks)musea, RCE en ICOM, tal van stappen gezet om kennis te bevorderen over en (preventieve) maatregelen te nemen voor veiligheid van de collectie. Echter, de Inspectie merkt in haar rapport op dat de wijze waarop (rijks)musea invulling geven aan planmatig beleid voor de veiligheidszorg uiteenloopt. Betere aansluiting op het te ontwikkelen toetsingskader van de Inspectie, de huidige informatievoorziening over veiligheidszorg van de RCE, en de behoefte van (rijks)musea moeten resulteren in meer samenhang en overzicht in het planmatig beleid.

De leden van de VVD-fractie stellen dat het de bedoeling van de wetgever was dat de veiligheidszorg voor de collectie onderdeel zou zijn van de beleidscyclus voor een duurzaam beheer en behoud van de rijkscollectie. Echter, het onderzoek concludeert dat hiervan vaak geen sprake is. De leden vragen hoe de Minister dit gaat bewerkstelligen?

De maatregelen die ik neem naar aanleiding van het rapport van de Inspectie moeten er voor zorgen dat musea de toepassing van het planmatig beleid verbeteren en dat dit een herkenbaar onderdeel wordt van de beleidscyclus voor het beheer van de rijkscollectie. Daarvoor is continue monitoring van belang. Daarom zal de Inspectie in haar tweejaarlijkse monitoring explicieter aandacht besteden aan verbeteringen van het planmatig beleid voor de veiligheidszorg.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit voorheen heeft gefaald en wat er nu veranderen gaat? Is er een plan om ervoor te zorgen dat musea van elkaar kunnen leren met betrekking tot het hanteren van veiligheid, aangezien de musea qua aanpak veel van elkaar verschillen?

De RCE stelt kennis en expertise over veiligheidszorg beschikbaar via haar website, congressen en brochures en beantwoordt specifieke vragen uit het veld. In het algemeen, en dat concludeert de Inspectie ook, is de veiligheid op orde maar ontbreekt er samenhang in het planmatig beleid veiligheidszorg. Het is dus niet de veiligheid die in het gedrang is, maar eerder het planmatig reflecteren daarop. Het te ontwikkelen toetsingskader zal de musea daarbij op weg helpen. De RCE zal daarnaast haar kennis en expertise bundelen in een praktisch stappenplan. Daarbij is er ook oog voor in hoeverre «best practices» beschikbaar kunnen komen voor musea zodat ze van elkaar kunnen leren.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister dat voor zich ziet als in voorgaande onderzoeken, zowel als in dit huidige onderzoek, is gebleken dat een aanzienlijk deel van de musea niet beschikt over een toereikende actuele analyse van de stand van het beheer? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat de musea die summiere risicoanalyses hebben, deze uitbreiden, voor zowel kleinschalige als grote musea? Deze leden vragen wat de Minister gaat doen met de aanbevelingen in het rapport.

De maatregelen die ik neem om het planmatig beleid te verbeteren richten zich ook op de verbetering van risicoanalyses, die aan het museale beleid ten grondslag liggen. Daarvoor gaat de RCE haar kennis en expertise bundelen in een praktisch stappenplan. Indien zaken in dit traject naar voren komen waarbij het noodzakelijk lijkt de wettelijke norm voor het planmatig beleid voor de veiligheidszorg aan te vullen, dan zal ik deze bevindingen mee nemen in de evaluatie van de Erfgoedwet.

Kamerstuk 32 820, nr. 333

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de voordracht van de Corsocultuur en het Zomercarnaval in Rotterdam voor de representatieve lijst van het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. De leden vragen zich af of de huidige Corona-crisis gevolgen heeft voor het samenstellen van het nominatiedossier en welke gevolgen dit zijn. De leden onderschrijven het belang van het levend houden van immaterieel erfgoed, zoals de bloemencorso’s.

Het nominatiedossier van de Corsocultuur is in maart 2020 vóór de deadline bij UNESCO Parijs ingediend. De verplichte documentairefilm, foto’s, toestemmingsbrieven van de verschillende corso’s en het ingevulde nominatieformulier met beschrijving van de Corsocultuur en safeguardingsmaatregelen waren vlak vóór de Corona lockdown gereed. Alle grote immaterieel erfgoed evenementen, zoals de bloemen- en fruitcorso’s en ook het Zomercarnaval Rotterdam zijn vanwege de coronamaatregelen afgelast. Inmiddels is een werkgroep gevormd van vertegenwoordigers van het Zomercarnaval, Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) en het ministerie die is gestart met de opbouw van het nominatiedossier Zomercarnaval.

Kamerstuk 32 820, nr. 323

De leden van de VVD-fractie vragen of gekeken is naar bewegwijzering voor fietsers om de zichtbaarheid van ons UNESCO-werelderfgoed te verbeteren.

Inmiddels zijn meerdere fiets-, en wandelroutes en informatieborden ontwikkeld, zowel door provincies als gemeenten. Voorbeelden zijn de wandelroute Waterliniepad in de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes fietsroute. Daarnaast heb ik heb de Stichting Werelderfgoed Nederland in staat gesteld de «Fietsroute UNESCO Werelderfgoed» te ontwikkelen. Dit is één fietsroute van bijna 800 kilometer langs al het UNESCO Werelderfgoed van Nederland.

Kamerstuk 32 820, nr. 321

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een overzicht heeft van de verschillende leeftijdscategorieën van bezoekers van deze herinneringscentra. Zijn er bepaalde doelgroepen die moeilijker worden bereikt door de verschillende initiatieven? Zo ja, welke doelgroepen zijn dat en welke initiatieven neemt de Minister om alle doelgroepen in Nederland te bereiken, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af.

Jaarlijks worden de vijftien bij de Stichting Musea en Herinneringscentra «40-«45 (SMH) aangesloten musea bezocht door tienduizenden individuele jongeren, leerlingen en studenten, naast vele volwassenen. Een opdeling hiervan in verschillende leeftijdscategorieën is niet beschikbaar. Wel heeft de SMH in 2018 een inventarisatie gemaakt van het educatieve aanbod van de SMH-instellingen. Dit aanbod is door de individuele instellingen ontwikkeld naar aanleiding van de vraag van de scholen. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste SMH-instellingen voor alle onderwijstypen een specifiek aanbod hebben ontwikkeld. Omdat ook steeds meer mbo-groepen de musea bezoeken heeft een aantal instellingen, waaronder het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier, gezamenlijk voor deze groep studenten een educatief project gemaakt. Vanaf 2018 tot september 2020 loopt binnen de SMH het door de Staatssecretaris van VWS gefinancierde programma kwaliteitsimpuls educatie.

De leden onderschrijven de stelling van de Minister dat er zoveel mogelijk verhalen over de Tweede Wereldoorlog verteld moet worden en dat er ook aandacht komt voor de verhalen over de Nederlandse collaboratie. In dat licht heeft de Minister er in 2018 voor gekozen om de Muur van Mussert aan de lijst van rijksmonumenten toe te voegen. De leden vragen echter welke objectieve maatstaven er zijn om bepaalde gebouwen of overblijfselen aan te wijzen als rijksmonument?

De Erfgoedwet geeft in algemene termen de wettelijke criteria voor aanwijzing van rijksmonumenten: zij zijn van algemeen belang vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of cultuurhistorische waarde. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft deze criteria verder uitgewerkt, zodat ze kunnen worden toegepast bij de beoordeling van een object om te bepalen of het in aanmerking komt als rijksmonument. Daarmee kunnen de monumentale waarden van een gebouw helder en eenduidig worden vastgesteld worden.

De leden vragen op welke manier hier historici van bijvoorbeeld het NIOD bij betrokken worden, aangezien niet elk gebouw of overblijfsel meteen een monument is als het enige connectie heeft met de Tweede Wereldoorlog.

De aanwijzing van rijksmonumenten vindt bijna volledig plaats via aanwijzingsprogramma’s bij de RCE. Deze worden gestart op basis van een voorafgaand onderzoek zoals de Verkenning militair erfgoed, om vast te stellen welk erfgoed van bijzondere waarde is. Bij deze verkenning zijn wetenschappers van het NIOD en van meerdere universiteiten en deskundigen van andere organisaties betrokken.

De leden lezen eveneens dat de Minister, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de rijksbouwmeester gevraagd heeft om een leidraad op te stellen voor de omgang met rijksmonumenten. Is deze leidraad inmiddels gereed? Zo nee, wanneer kan de Kamer deze dan verwachten? Ook vragen deze leden op welke manier er hierin ook samenwerking wordt gezocht met bijvoorbeeld het NIOD maar ook universiteiten, in het bijzonder departementen die zich toeleggen op de Tweede Wereldoorlog, om hierbij input te leveren.

De leidraad afstoot rijksmonumenten betreft rijksmonumenten die het Rijk voornemens is af te stoten. Hierin krijgt de samenwerking tussen het Rijksvastgoedbedrijf, het Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vorm. De leidraad zit als bijlage bij mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 820, nr. 351) over de verkenningen van de RCE van 28 april 2020.

In de leidraad afstoot rijksmonumenten heeft de RCE een belangrijke rol en deze zal bij de samenwerking tussen deze organisaties ook de opbrengst van de verkenningen meewegen. Bij die van militair erfgoed zijn wetenschappers van het NIOD en van meerdere universiteiten en deskundigen van andere organisaties betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het plan dat door het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en OCW ontwikkeld wordt voor onderhoud en restauratie van Joodse begraafplaatsen al gereed is en zo nee, wanneer zij dit plan kunnen verwachten.

Momenteel wordt gewerkt aan dit initiatief. De verwachting is dat het voorstel dit najaar gereed zal zijn.

Antwoord op de inbreng van de leden van de CDA-fractie

Kamerstuk 32 820, nr. 351

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader in te gaan op het aangehaalde pleidooi voor een nationaal knooppunt «Sprekende geschiedenis».

Verhalen vertellen wordt als vorm van erfgoed en voor het betekenis geven aan erfgoed steeds belangrijker. Om de reeds lopende initiatieven in kaart te brengen, zal ik een inventarisatie laten uitvoeren. Op basis daarvan bezie ik of en hoe een portal zoals het knooppunt «Sprekende geschiedenis» in een behoefte kan voorzien.

De afgelopen jaren heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een beperkte selectie uit het erfgoed van de Wederopbouw, de periode 1945–1965, aan de rijksmonumentenlijst toegevoegd. Ook voor de periode 1965–1985 is een inventarisatie van iconische voorbeelden van groot belang, juist omdat die periode voor veel mensen nog niet tot de verbeelding spreekt. De leden vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot die inventarisatie.

De verkenning was gericht op onderzoek naar de historische context (nationaal en internationaal), de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur en monumentale kunst, om te kunnen beoordelen welke rol welk erfgoed daarin speelt en wat het draagvlak daarvoor zou zijn.

Nu is het nog mogelijk om het erfgoed van deze periode echt goed te beschermen. Over vijf of tien jaar zal er vermoedelijk veel verdwenen zijn. De leden vragen of de Minister bereid is om op korte termijn in ieder geval de belangrijkste gebouwen te beschermen en aan te geven wat daarbij de criteria zijn.

Ik heb de RCE gevraagd om verder onderzoek te doen naar de grote voorraad historische bebouwing die deze periode heeft voortgebracht. Door aard en omvang hiervan is het belangrijk om helder te krijgen hoe je hier op nationaal niveau grip op krijgt in waardering en selectie. De RCE onderzoekt de komende tijd hoe het erfgoed van deze periode op een adequate manier geïnventariseerd en gewaardeerd kan worden. Dit zal hij doen samen met de dynamische erfgoedgemeenschap die rond dit erfgoed is gevormd en waarvan diverse gemeenten en ook partijen als Heemschut en het Cuypersgenootschap deel uit maken.

Daarnaast organiseer ik in het kader van de implementatie van de Omgevingswet een drietal pilots in en met gemeenten om te bezien hoe de borging van Post65 erfgoed vorm kan krijgen in de gemeentelijke omgevingsvisies en omgevingsplannen. Hierover heb ik inmiddels contact met de Federatie Grote Monumentengemeenten en een aantal gemeenten heeft zich hiervoor aangemeld. De pilots zullen begin 2021 van start gaan.

Kamerstuk 32 820, nr. 332

De leden van de CDA-fractie vragen naar het verschil tussen een terughoudend aanwijzingsbeleid en een selectie aanwijzingsbeleid.

Het terughoudend aanwijzingsbeleid bestond er destijds uit dat alleen reactief in spoedeisende gevallen tot aanwijzing werd overgegaan. Mede op advies van de Adviescommissie Bescherming Cultuurgoederen (hierna: de commissie-Pechtold) heb ik besloten om deze lijn te verlaten. Ik heb de Raad voor Cultuur via mijn adviesaanvraag van 3 april 2020 gevraagd een vaste onafhankelijke commissie in te stellen. Deze commissie krijgt als opdracht een visie te ontwikkelen op de dynamische Collectie Nederland om als basis te dienen voor het nieuwe selectieve aanwijsbeleid. Hiermee wil ik de lijst van beschermde cultuurgoederen actief verrijken. Dit vraagt om bewuste keuzes waarvoor ik mijn instrumentarium gericht, en daarmee selectief, wil inzetten. De Collectie Nederland is nooit af, maar dat maakt de beoogde lijst nog niet eindeloos.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de kennis en kunde van conservatoren kan worden geborgd. Ik zet me hiervoor in langs verschillende lijnen.

Ik verleen subsidie aan musea voor het behoud en beheer van collecties. De kennis en kunde van conservatoren, collectiemedewerkers en onderzoekers zijn hiervan een essentieel onderdeel. Daarnaast ben ik voornemens kennis en onderzoek via een nieuwe ronde museumbeurzen te stimuleren. Het doel daarvan is een impuls te geven aan het onderzoek door en voor musea en de samenwerking met universiteiten te versterken. In aanvulling hierop wijs ik op de regelingen van het Mondriaan Fonds en financier ik voorzieningen en kennisnetwerken voor het museale veld via het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie (RKD), DEN Kennisinstituut cultuur en digitalisering en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Tot slot merk ik op dat musea ook een belangrijke eigen verantwoordelijkheid hebben om de kennis en kunde van hun medewerkers op orde te houden.

De leden van de CDA-fractie vragen met het oog op de eventuele aanwijzing van beschermde cultuurgoederen op advies van een onafhankelijke en deskundige ad-hoc commissie naar een inschatting van het aantal gevallen per jaar.

Sinds de start van de werkzaamheden van de ad hoc commissie hebben zich enkele spoedgevallen voorgedaan die de commissie nader heeft bekeken. Die bleken geen reden om over te gaan tot aanwijzing.

De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate particuliere eigenaren gebruik maken van de bestaande faciliteiten en betrokken worden bij de vormgeving van «een passende tegenprestatie.»

Particulieren maken al jaren gebruik van de kwijtscheldingsregeling om een deel van de erfbelasting te voldoen door overdracht van kunstwerken. Deze fiscale maatregel is aantrekkelijk voor particulieren en levert tevens een belangrijke bijdrage aan het openbaar kunstbezit. Daarnaast voert het Mondriaan Fonds de regeling Bijdrage Beschermd Cultuurgoed uit ter ondersteuning van particuliere eigenaren en beheerders van objecten en verzamelingen die beschermd zijn conform de Erfgoedwet. De bijdrage wordt gebruikt voor alles wat verband houdt met de zorg en het behoud van dit cultureel erfgoed, zoals conservering, restauratie en duplicering. Het doel is particuliere eigenaren te ondersteunen bij de zorg voor deze objecten en collecties en deze voor zover mogelijk publiekstoegankelijk te maken en te houden. Navraag leert dat van deze regeling beperkt gebruik wordt gemaakt. Ik heb daarom aangekondigd om in gesprek te gaan met particulieren om te bezien op welke wijze ik deze particulieren eigenaren verder kan ondersteunen.

Kamerstuk 32 820, nr. 333

De leden van de CDA-fractie waarderen de voordracht van de corsocultuur als immaterieel erfgoed voor de Representatieve Lijst van het UNESCO-verdrag. De leden merken op dat Nederland een rijke corsotraditie kent, gedragen door lokale gemeenschappen. De leden betreuren dat de voor het najaar geplande bloemen- en fruitcorso’s vanwege de Coronamaatregelen moesten worden afgelast. Wat is de stand van zaken, zo vragen de leden van de CDA-fractie, van de brede regeling ter ondersteuning van immaterieel erfgoed die in 2019 is gestart bij het Fonds voor Cultuurparticipatie, ook in verband met de coulancemaatregelen bij de fondsen.

De regeling voorziet in een behoefte. Er wordt goed gebruik van gemaakt. Het Fonds voor Cultuurparticipatie geeft aan dat de aanvragen uit diverse hoeken binnenkomen. Van een onderzoek naar de betekenis van de Surinaamse Koto-dracht en de impact op huidige gebruiksters, tot het Oud Limburg Schuttersfeest dat een jeugdschuttersfeest organiseert om jongeren te betrekken en de traditie levend te houden. Ook de aanvraag van de nieuw opgezette Corso-academie waarin jongeren alle facetten van het ontwerpen van corsowagens met nieuwe technieken en materialen, wordt geleerd, is gehonoreerd. Op congressen, studiedagen en bijeenkomsten van (provinciale) erfgoedhuizen wordt de regeling onder de aandacht gebracht en van de spreekuren voor potentiële aanvragers wordt goed gebruik gemaakt. Per 10.06.2020 zijn 20 aanvragen gehonoreerd. Vanwege de vertraging die door de coronamaatregelen is ontstaan, is de regeling Immaterieel Erfgoed verlengd tot en met juni 2021.

De leden herinneren aan de motie van het lid Geluk-Poortvliet, waarbij de Kamer de regering verzocht te onderzoeken hoe de mogelijkheden voor opleiding of kennisverdieping, juridische en bestuurskundige ondersteuning bij bestuurstaken of hulp bij het doen van fondsaanvragen voor vrijwilligers kunnen worden versterkt. Bij brief van 23 mei 2019 meldde de Minister dat zij een verkenning was gestart naar effectieve en efficiënte manieren om erfgoedvrijwilligers in hun directe omgeving, op lokaal en regionaal niveau, te laten ondersteunen door professionals. Wat is de stand van zaken, zo vragen deze leden.

Zoals ik al eerder heb aangegeven, vind ik het belangrijk om vrijwilligers die zo’n belangrijke rol spelen in de erfgoedsector te faciliteren op verschillende vlakken. Ik werk inmiddels aan de uitwerking van de acties die ik in Erfgoed Telt heb aangekondigd:

  • Het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Mondriaan Fonds hebben in december 2019 regelingen geopend voor de deskundigheidsbevordering en organisatieversterking van vrijwilligersverenigingen en -groepen in de erfgoedsector. Daarvan is tot nu toe goed gebruik gemaakt.

  • Op het gebied van erfgoededucatie werkt de ErfgoedAcademie in samenwerking met Nederland Monumentenland (NML) en de Nationale Monumenten Organisatie aan een E-learning programma voor erfgoedvrijwilligers. In navolging van Leer je groen worden nog dit jaar de eerste zes modules van het E-learning platform Leer je erfgoed gepresenteerd.

  • Voor de regionale ondersteuning van erfgoedvrijwilligers ben ik in gesprek met de provinciale erfgoedhuizen over een pilot met enkele erfgoedloketten voor erfgoedparticipatie en -vrijwilligers. De erfgoedhuizen versterken hiermee hun netwerkfunctie en organiseren kennis- en themadagen voor erfgoedvrijwilligers en erfgoedgemeenschappen in hun respectievelijke provincies. Erfgoedvrijwilligers en -organisaties kunnen bij hen terecht met vragen op het gebied van scholing, subsidies, fondsenwerving, verzekeringen en andere praktische zaken.

  • Ten slotte wordt de vrijwilligersprijs nu nader uitgewerkt. De prijs zal dit of volgend jaar worden uitgereikt.

Kamerstuk 32 820, nr. 323

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten wat zij precies bedoelt met de volgende zin: «De omvang en de tijd van de inhaalslag kan binnen vijf jaar indien het museum de ambities bijstelt op basis van het advies van de inspectie»?

Door het Nederlands Fotomuseum (NFM) is een plan opgesteld over de inhaalslag ten aanzien van de collectie. Dit plan is voorgelegd aan de Inspectie. De Inspectie geeft in haar reactie aan dat prioriteit moet worden gegeven aan het wegwerken van achterstanden in het beheer van de huidige collectie. Achterstanden die betrekking hebben op wettelijke taken dienen binnen 5 jaar te worden weggenomen. Daarnaast stelt de Inspectie dat de omvang van de achterstanden wordt beïnvloed door beleidskeuzes en ambities van het NFM voor het digitaal ontsluiten van de collectie. Dit betekent dat het NFM hierbij een ruimere fasering kan toepassen. Ook geeft de Inspectie in haar reactie aan dat efficiencywinst mogelijk is door maatregelen om achterstanden weg te nemen en maatregelen om de groeiende collectie te kunnen beheren meer in samenhang uit te voeren.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan onderbouwen, dat het Nederlands Fotomuseum met de toegezegde subsidieverhoging voldoende middelen heeft om zijn wettelijke taken uit te voeren.

NFM heeft bij het Actieplan een begroting gevoegd. Op basis van die begroting en met inachtneming van de mogelijkheden die het NFM heeft om het Actieplan bij te stellen, acht ik de jaarlijkse subsidieverhoging vanaf 2021 van € 1,5 miljoen structureel bovenop de huidige collectiesubsidie toereikend om de achterstanden weg te nemen en het beheer structureel te verbeteren.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is betreffende de ontwikkeling van het aanwijzingsprogramma kerkelijke interieurensembles.

In overleg met de erfgoedpartners heeft de RCE een plan van aanpak opgesteld om tot een beperkt aanwijzingsprogramma te komen. Een goede samenwerking met de kerkelijke organisaties, die vaak eigenaar zijn van de kerk, is cruciaal. Daarom treedt de RCE op korte termijn in overleg met de commissie kerkgebouwen van het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO-k), en zal CIO-k nauw worden betrokken bij de uitvoering van het aanwijzingsprogramma. Ik verwacht begin 2021 tot aanwijzing te kunnen overgaan.

Met de motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s. (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 99) en de motie van het lid Geluk-Poortvliet (Kamerstuk 32 820, nr. 314) heeft de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen te onderzoeken op welke wijze het behoud en de ontsluiting van het muzikaal erfgoed in Nederland kan worden bevorderd. De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is in het bedoelde overleg.

Aan deze motie is uitvoering gegeven met de brief van 11 juni 2019 over de Uitgangspunten van het cultuurbeleid voor de periode 2021–2024. Daarin heb ik ruimte gemaakt voor twee nieuwe functies (artikel 3.27 en artikel 3.28, Regeling op het specifiek cultuurbeleid). Er komt een netwerk- en platformfunctie die kennisdeling over behoud en beheer van muziek(erfgoed)collecties en netwerkvorming stimuleert en die deze collecties digitaal verbindt en toegankelijk maakt. Ook komt er een functie voor het behoud en beheer van een aantal collecties, waaronder muziek(erfgoed)collecties. Over de inrichting van deze functies heeft in 2019 diverse malen overleg plaatsgevonden met betrokken instellingen. Voor beide functies zijn aanvragen ingediend waarover de Raad mij op 4 juni advies heeft uitgebracht en waarover ik op 15 september dit jaar een besluit zal nemen.

Kamerstuk 32 820, nr. 321

De Minister kondigt aan dat zij in overleg met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de rijksbouwmeester heeft gevraagd om een leidraad op te stellen voor de omgang met rijksmonumenten die het Rijksvastgoedbedrijf beheert en wil afstoten. Deze leidraad kan mogelijke ongerustheid wegnemen en helpen bij het vinden van een passende toekomstige bestemming van het gebouw. Wat is de stand van zaken, zo vragen de leden.

De leidraad afstoot rijksmonumenten betreft rijksmonumenten die het Rijk voornemens is af te stoten. Hierin krijgt de samenwerking tussen het Rijksvastgoedbedrijf, het Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vorm. De leidraad zit als bijlage bij mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 820, nr. 351) over de verkenningen van de RCE van 28 april.

Antwoord op de inbreng van de leden van de D66-fractie

Wat betreft de ontwikkeling van een visie op de Atlantikwall, hebben deze leden nog enkele vragen. Welke belanghebbenden worden hierbij betrokken? Tevens vragen zij of hierbij ook buitenlandse partijen worden betrokken om tot een ontwikkelingsvisie van het gehele landschap te komen, zoals de verkenning aanbeveelt.

De RCE is inmiddels gestart met het opstellen van een visie op de Atlantikwall. Hierbij zullen diverse belanghebbenden worden betrokken. Dit zijn in Nederland bijvoorbeeld de provincies en gemeenten met restanten van de Atlantikwall binnen hun grenzen. Ook het Atelier Rijksbouwmeester is gesprekspartner. Daarnaast wordt gesproken met militair erfgoedexperts en vrijwilligers van verenigingen en stichtingen rond Atlantikwall-bunkercomplexen en -musea. Wat betreft buitenlandse partijen worden contacten met rijksoverheden in de andere 6 Atlantikwall-landen (Noorwegen, Denemarken, Duitsland, België, Frankrijk en Engeland (Kanaaleilanden) gelegd om van hen te leren hoe zij tot nu toe met de erfenis van de Atlantikwall in hun landen zijn omgegaan. Deze consultatierondes zijn inmiddels gestart.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan aangeven of de Caribische archieven inmiddels volledig gedigitaliseerd en digitaal toegankelijk zijn. Tevens vragen zij of de Minister daarnaast kan toelichten welke stappen er worden ondernomen om de archieven ook fysiek toegankelijk te maken. Voorts vragen zij welke faciliteiten of maatregelen er op korte termijn mogelijk zijn om verdere schade te voorkomen en of de Minister kan aangeven of zij bereid is concrete ondersteuning te bieden in het realiseren van veilige archiefruimten in Caribisch Nederland.

Zoals beschreven in het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (Kamerstuk 29 362, nr. 280) verkeert de digitalisering van de archieven op Caribisch Nederland nog in de beginfase. Met name de inrichting van een veilige archiefruimte, bewerking en preservering van oude archieven en het bewaren en vernietigen van overheidsinformatie zijn als aandachtspunten aangemerkt. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft aan het Nationaal Archief gevraagd om een plan van aanpak op te stellen met prioriteiten op basis van het inspectierapport. In dit plan wordt, in nauwe samenwerking met de eilanden en met de Rijksdienst voor Caribisch Nederland, vastgesteld op welke wijze de aanbevelingen van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed kunnen worden geprioriteerd en uitgevoerd. In het plan wordt onder meer ingegaan op de inventarisatie, selectie en digitalisering van de te bewaren archieven en faciliteiten voor het permanent bewaren van de papieren archieven en het bewaren en presenteren van gedigitaliseerde archieven. Het opstellen van een concreet uitvoeringsplan is vooralsnog vertraagd door de Corona-crisis. Op dit moment zijn bewaarplaatsen van het archief van de eilanden nog niet duidelijk in beeld. Er is nog geen vastgestelde selectielijst die het mogelijk maakt te bepalen, welke archiefstukken vernietigd kunnen worden en welke bewaard moeten blijven. Inmiddels wordt gewerkt aan de totstandkoming van een selectielijst voor Bonaire, gebaseerd op de selectielijst die door de Vereniging Nederlandse Gemeenten wordt gebruikt. Het Nationaal Archief en archiefbewerkingsorganisatie Doc-Direkt zijn op dit moment in overleg met het openbaar lichaam van Bonaire om te komen tot een definitieve selectielijst. Op basis van de definitieve selectielijst kan worden bepaald wat de totale te bewaren en mogelijk te digitaliseren hoeveelheid archief is. In het proces van vaststelling van de selectielijst voor Bonaire zal overleg worden gevoerd over vaststelling van die lijst door de openbare lichamen van Sint Eustatius en Saba.

De leden van de D66-fractie wijzen op het belang dat voorkomen wordt dat onvervangbare kunstobjecten zomaar uit Nederland kunnen verdwijnen.

Dit belang deel ik, vandaar de aandacht die ik hieraan schenk in mijn beleidsreactie (Kamerstuk 328 20, nr. 332) en adviesaanvraag aan de Raad.

Antwoord op de inbreng van de leden van de SP-fractie

Gevolgen coronacrisis

De leden vragen of de Minister een beeld heeft van de gevolgen van de coronacrisis voor de erfgoedsector en welke stappen zij heeft gezet en gaat zetten om deze sector te ondersteunen. Zij wijzen daarbij op de wens van de stichting molens in Kinderdijk om tot een noodfonds te komen.

De coronacrisis heeft ook voor de erfgoedsector grote gevolgen. Ik ben hierover met de sector in nauw overleg. Veel monumentenorganisaties lopen inkomsten mis als gevolg van de sluiting van monumenten. De archeologiesector vreest de gevolgen van economische neergang voor de bouw. Naast de generieke maatregelen die het kabinet heeft genomen, zoals de TOGS en de NOW, is er een aanvullend pakket van € 300 miljoen afgekondigd ter ondersteuning van de cultuursector. Als onderdeel daarvan is voor de monumentensector een leenfaciliteit van € 50 miljoen ingericht bij het Nationaal Restauratiefonds voor eigenaren van opengestelde monumenten die als gevolg van de Coronacrisis inkomsten missen en daardoor in de problemen (dreigen te) raken. Met deze leningen kunnen monumentenorganisaties hun financiën weer op orde krijgen en kan de instandhouding – met de daaraan verbonden ambachten – worden gecontinueerd.

Ook vragen de leden van de SP-fractie of de Minister bekend is met het bericht «Historische vloot dreigt door corona te kapseizen» en wat de Minister gaat doen voor deze unieke vloot.

Ja, ik ben bekend met het bericht en met de problematiek, ook ten aanzien van de certificaten van de historische schepen. De historische vloot valt verder onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Zij zal uw Kamer hierover binnenkort bij brief nader informeren. In de hierboven genoemde aanvullende steunmaatregelen zijn geen specifieke voorzieningen getroffen voor de chartervaart, maar men kan naar verwachting wel een beroep doen op de leenfaciliteit bij Cultuur en Ondernemen, die wordt ontwikkeld met het oog op het weer opstarten van activiteiten (uiteraard als men voldoet aan de voorwaarden). Daarnaast kan de sector een beroep doen op de generieke maatregelen van het kabinet. Voorts heb ik besloten om € 1 miljoen toe te voegen aan het budget voor de regeling restauratie en verduurzaming mobiel erfgoed (waaronder ook varend erfgoed) bij het Mondriaan Fonds.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is de SBI-code 7220 alsnog toe te voegen aan de TOGS-regeling eventueel door steun slechts te beperken tot getroffen archeologische bedrijven?

In mijn optiek is de grootste bedreiging voor de archeologische sector het mogelijk uitblijven van opdrachten door een economische recessie. Hiervoor biedt de TOGS-regeling, en toevoeging van de genoemde SBI-code daaraan, helaas geen oplossing. De TOGS-regeling is bedoeld voor zelfstandig ondernemers die te maken hebben met vaste lasten, bijvoorbeeld de kosten van een bedrijfspand. Deze groep is in de archeologiesector klein. Ik zal daarom de Minister van EZK niet vragen de TOGS-regeling alsnog uit te breiden. Ik zet mij er voor in dat de archeologiesector op de middellange termijn goed kan blijven functioneren. Daarover ben ik in gesprek met partijen in de sector.

De leden vragen of er reeds rijksprojecten – zoals projecten van Rijkswaterstaat – naar voren zijn gehaald?

Rijksprojecten zijn vaak van grote omvang en impact. Dit vergt zorgvuldige voorbereiding. Om alle belangen recht te doen halen we niet overhaast projecten naar voren, maar werken we aan spoedige afhandeling van projecten die al in de pijplijn zitten. Onder andere via Rijkswaterstaat zullen in de komende maanden verschillende grote en kleine projecten op de markt komen waarbij archeologie een rol speelt.

De leden vragen of de Minister een inventarisatie kan geven van projecten van de rijksoverheid die nog vooruit kunnen worden gehaald zodat de erfgoedsector kan worden ondersteund?

Binnen de programma’s van de RCE wordt momenteel gewerkt aan het naar voren halen van geplande opdrachten aan de archeologische sector. Zowel binnen de programma’s Maritiem Erfgoed Nederland als Kennis voor Archeologie worden in de loop van 2020 verschillende opdrachten vervroegd op de markt gezet. Ook opdrachten in het kader van de evaluatie van de erfgoedwet, het programma Aardbevingen en Erfgoed en de erfgoedmonitor worden zo snel mogelijk uitgezet.

De leden vragen hoe de Minister de bedrijven en instellingen die zich richten op een breed publiek betrekken bij erfgoed ondersteunt of gaat ondersteunen.

Het gegeven is dat alle activiteiten die met publiek te maken hebben zwaar geraakt zijn door de coronacrisis. Om die reden worden diverse bij OCW-fondsen lopende stimuleringsregelingen, zoals de regeling archeologieparticipatie van het Fonds voor Cultuurparticipatie, langer opengesteld. Ook ben ik met sectoren die hiertoe het initiatief hebben genomen in gesprek over protocollen die (gedeeltelijke) voortzetting van activiteiten mogelijk maken.

De leden vragen of de Minister voorwaarden voor haar eigen subsidies voor erfgoed voor een breed publiek zo kan aanpassen dat ook aanvragen die aansluiten bij de nieuwe 1,5 meter samenleving in aanmerking kunnen komen.

Er zijn mij geen subsidievoorwaarden bekend die aanvragen op dit punt beperken.

Kamerstuk 32 820, nr. 351

De leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat structurele aandacht en regelingen nodig zijn om te zorgen dat de publieksparticipatie in de archeologie wordt versterkt. Zo ja, welke stappen wil de Minister hiervoor zetten?

Ik ben het ermee eens dat er structurele aandacht moet zijn voor publieksparticipatie in de archeologie. In Erfgoed telt heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat zo veel mogelijk mensen erfgoed kunnen beleven en erbij betrokken zijn. Om dit te stimuleren heb ik onder meer een subsidieregeling archeologieparticipatie opgezet. Deze loopt nog tot en met 2021. Ik zal de resultaten hiervan monitoren en op basis daarvan bepalen of hier een vervolg aan moet worden gegeven. Ook in het kader van de evaluatie van de erfgoedwet archeologie komt dit onderwerp aan de orde. Daarna is het moment om te bepalen hoe we verder gaan.

De leden vragen hoeveel aanvragen inmiddels zijn gedaan bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) voor de archeologieparticipatie-regeling? Hoeveel aanvragen zijn gehonoreerd?

Op 10 juni 2020 waren er negentien aanvragen bij het FCP binnengekomen. Daarvan zijn inmiddels twaalf aanvragen toegekend, zeven zijn nog in behandeling. Er is dus ruime belangstelling voor de regeling.

De leden vragen of de Minister bekend is met de kritieken op dit fonds vanuit de archeologische sector omdat velen zijn uitgesloten van aanvragen.

Het FCP richt zich in de regeling op de actieve participatie van vrijwilligers en publiek. Het uitvoeren van een tentoonstelling of lezing voor publiek past daar niet bij, het opzetten van een tentoonstelling met vrijwilligers wel. Partijen die financiering zoeken voor activiteiten waarbij vrijwilligers geen substantiële actieve rol hebben kunnen dus niet terecht bij de regeling archeologieparticipatie van het FCP. Gezien het doel van de regeling steun ik dit onderscheid. Voor het tot stand brengen van publiekspresentaties voor een groot publiek is bovendien de regeling archeologiepresentaties bij het Mondriaanfonds beschikbaar. Kleinere, lokale initiatieven zullen lokale financiering moeten vinden. Om doel en mogelijkheden van zowel de regeling archeologieparticipatie als de regeling archeologiepresentaties toe te lichten is begin maart van dit jaar in samenwerking met het Groot Reuvensoverleg een bijeenkomst gehouden bij de RCE in Amersfoort. Na afloop hiervan was er bij de aanwezigen een veel duidelijker en positiever beeld over de mogelijkheden van beide regelingen. Tot slot kan ik u melden dat vanwege de vertraging die door de coronamaatregelen is ontstaan de regeling archeologieparticipatie van het FCP is verlengd met één jaar, tot en met november 2021. De regeling van het Mondriaanfonds liep al tot en met 2021.

De leden vragen of er inmiddels al meer duidelijkheid kan worden gegeven over de voortzetting van PAN? Zo nee, op welke termijn kan dit wel, zo vragen de voornoemde leden.

In mijn brief van 20 mei 2020 over de Stand van zaken uitvoering beleidsreactie commissie-Pechtold en moties en toezeggingen met betrekking tot erfgoed heb ik gemeld dat ik voornemens ben een overbruggingsmaatregel te nemen waardoor de huidige werkwijze van PAN in ieder geval nog anderhalf jaar kan worden voortgezet. Daarna volgt een definitief besluit over de vorm waarin PAN zal worden voortgezet.

De leden vragen of het klopt dat de Minister (nog) geen stappen zet om toezicht, handhaving en instandhouding van archeologische rijksmonumenten te verbeteren. Ook vragen zij welke stappen de Minister wel wil zetten.

Het is niet juist dat ik op dit vlak nog geen stappen zet. In de beleidsbrief Erfgoed telt heb ik aangegeven in te willen zetten op een integrale aanpak van instandhouding van archeologische rijksmonumenten: een betere communicatie met eigenaren, financiering van klein onderhoud en het opzetten van een monitor. Sinds 2018 loopt er via de RCE een programma dat hier uitvoering aan geeft. Op dit moment wordt de staat van alle archeologische rijksmonumenten in kaart gebracht. De resultaten en aanbevelingen voor behoud worden medio 2021 opgeleverd. Deze nulmeting zal als basis dienen voor een cyclische monitor op de staat van archeologische rijksmonumenten.

Wanneer in het kader van de monitor misstanden worden ontdekt dan zal daarop door RCE en inspectie gehandeld worden.

Kamerstuk 32 820, nr. 332

De leden van de SP vragen of de commissie-Pechtold om een reactie is gevraagd op de beleidsreactie van de Minister.

In voorbereiding van het opstellen van mijn beleidsreactie is er contact geweest met de commissie. De aanbevelingen die de commissie in haar rapport heeft gedaan, zijn voor het grootste gedeelte overgenomen in de beleidsreactie. De stand van zaken van de uitvoering hiervan is te vinden in de kamerbrief van 20 mei 2020 (Kamerstuk 32 820, nr. 352).

Kamerstuk 32 820, nr. 346

De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed constateert ten aanzien van de veiligheidszorg voor rijkscollecties dat «het planmatig beleid als geheel niet samenhangend en overzichtelijk is ingericht, waardoor ook de relatie met getroffen of te treffen maatregelen ontbreekt.» Zij concluderen dat «door de tekortkomingen in het planmatig beleid is het feitelijk beheers niveau van veiligheidsrisico’s echter niet verifieerbaar.» De inspectie adviseert de Minister om enkele aanvullende voorwaarden te stellen aan de wettelijke norm voor het planmatig beleid voor de veiligheidszorg. De leden merken op dat de Minister echter geen aanvullende voorwaarde stelt in haar beleidsreactie. Klopt dit en zo ja is de Minister alsnog bereid aanvullende voorwaarden te stellen, zo vragen de voornoemde leden.

De maatregelen die ik neem om het planmatig beleid te verbeteren helpen musea enerzijds een beter geïntegreerd veiligheidsplan op te laten stellen, en anderzijds meer inzicht te verkrijgen in het feitelijk beheersniveau van instellingen met een wettelijke taak voor het beheer van museale cultuurgoederen op grond van de Erfgoedwet. Het te ontwikkelen toetsingskader van de Inspectie zal de musea daarbij op weg helpen. Continue monitoring van de veiligheidsplannen speelt daarbij een belangrijke rol. Daarom zal de Inspectie in haar tweejaarlijkse monitoring explicieter aandacht besteden aan verbeteringen van het planmatig beleid voor de veiligheidszorg. Bovendien zal de RCE haar kennis en expertise bundelen in een praktisch stappenplan om zo musea te ondersteunen bij de ontwikkeling van deze veiligheidsplannen. Daarbij is er ook oog voor in hoeverre «best practices» beschikbaar kunnen komen voor musea zodat ze van elkaar kunnen leren. Indien zaken in dit traject naar voren komen waar aanvulling van de wettelijke norm voor het planmatig beleid voor de veiligheidszorg noodzakelijk lijkt, dan neem ik deze bevindingen mee in de evaluatie van de Erfgoedwet.

Kamerstuk 32 820, nr. 331

Met de motie van het lid Beckerman c.s.26 werd de regering onder andere opgeroepen de Erfgoedwet met de sector en betrokkenen breed te evalueren. De leden danken de Minister voor haar reactie op deze motie en het reeds in gang zetten van onderzoeken. De leden missen echter een antwoord op de vraag hoe het veld betrokken wordt bij de evaluatie en zouden de Minister willen vragen hier alsnog op in te gaan.

In het op 17 december 2019 aan uw Kamer toegezonden plan van aanpak voor de evaluatie van de erfgoedwet op het onderdeel archeologie heb ik een voorlopige vraagstelling toegelicht. Ik ben zowel over deze vraagstelling als over de precieze vorm van de evaluatie met het veld in gesprek gegaan. Dit heeft geleid tot aanscherping van de vraag, maar ook tot beter inzicht in welk aanvullend onderzoek nodig is. Zo zal ook een onderzoek naar de fysieke staat van reeds in situ behouden vindplaatsen gestart worden. Wat betreft de vorm van de evaluatie kon het veld zich vinden in mijn voorstel om, wanneer alle onderzoeken gereed zijn, een adviesverzoek te doen aan de Raad voor Cultuur en de Raad voor de Leefomgeving. Dit adviesverzoek zal ik gezamenlijk met het veld opstellen.

Antwoord op de inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat er ook in deze tijd van coronacrisis aandacht is voor cultuur en erfgoed in ons land. Het is van belang dat we nu zorgen dat de culturele infrastructuur behouden blijft, zodat we daar ook in de toekomst van kunnen blijven genieten. Met het oog daarop is het ook van belang dat het onderhoud en de restauratie van ons cultureel erfgoed doorgang blijft vinden en dat het gemis aan (publieks)inkomsten niet leidt tot onherstelbare schade aan de cultuur- en erfgoedsector. Deze leden vragen wat het beeld van de Minister is op dit punt. Ziet zij problemen ontstaan in de erfgoedsector? Eveneens vragen deze leden hoe de Minister eraan kan bijdragen dat deze sector door de crisis komt en klaar is voor toekomst.

Ik ben het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat het heel belangrijk is om juist nu aandacht te houden voor cultuur en erfgoed in ons land. De coronacrisis heeft ook voor de erfgoedsector grote gevolgen. Ik ben hierover met de sector in nauw overleg. Veel monumentenorganisaties lopen inkomsten mis als gevolg van de sluiting van monumenten. De archeologiesector vreest de gevolgen van economische neergang voor de bouw. Naast de generieke maatregelen die het kabinet heeft genomen, zoals de TOGS en de NOW, is er een aanvullend pakket van € 300 miljoen afgekondigd ter ondersteuning van de cultuursector. Als onderdeel daarvan is voor de monumentensector een leenfaciliteit ingericht bij het Nationaal Restauratiefonds voor eigenaren van opengestelde monumenten die als gevolg van de Coronacrisis inkomsten missen en daardoor in de problemen (dreigen te) raken. Met deze leningen kunnen monumentenorganisaties hun financiën weer op orde krijgen en kan de instandhouding – met de daaraan verbonden ambachten – worden gecontinueerd. De erfgoedsector heeft voor monumenten met een publieksfunctie een protocol opgesteld en sinds 1 juni 2020 zijn veel gebouwen weer toegankelijk voor publiek. Daarmee zijn de gevolgen van de coronacrisis natuurlijk nog niet voorbij. Ik blijf daarom de ontwikkelingen nauwgezet volgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister problemen ziet ontstaan in de erfgoedsector als gevolg van de coronacrisis? Deze leden vragen hoe de Minister eraan kan bijdragen dat deze sector door de crisis komt en klaar is voor toekomst. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister bereid is om de eigen bijdrage voor de SIM tijdelijk aan te passen. Tevens vragen deze leden welke andere mogelijkheden zij ziet om ervoor zorg te dragen dat het onderhoud van monumenten ook in deze tijd doorgang vindt.

De coronacrisis heeft ook gevolgen voor de erfgoedsector, vooral door het wegvallen van publieksinkomsten als gevolg van de sluiting van monumenten. In het aanvullende pakket van € 300 miljoen voor de culturele sector is een bedrag van € 50 miljoen gereserveerd voor de monumentensector. Dit zal via een leenfaciliteit bij het Nationaal Restauratiefonds ter beschikking worden gesteld. Op deze manier kunnen monumentenorganisaties hun financiën weer op orde krijgen en zich richten op herstel en ontwikkeling van alternatieve inkomstenbronnen. Daarmee kan de instandhouding van monumentale gebouwen gecontinueerd worden. Zoals toegezegd ben ik ook de signalen nagegaan over een eventuele verlaging van de eigen bijdrage van de Sim. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de leenfaciliteit de behoefte van de sector beter tegemoet komt dan een verlaging van de eigen Sim-bijdrage. Veel organisaties kampen immers met forse exploitatietekorten. Een verhoging van de instandhoudingssubsidie is in veel gevallen niet voldoende om dit exploitatietekort te dekken. Omgekeerd kan het zijn dat organisaties die geen exploitatietekorten hebben, wel beloond worden met een hogere subsidie op grond van de Sim. Alle lopende beschikkingen in 2020 (teruglopend tot 2014) hebben immers recht op deze verhoging van de subsidie. Ook is het inconsistent richting de andere regelingen die ik heb voor monumentenzorg.

In geval een monumenteigenaar de eigen bijdrage in het kader van de Sim niet kan opbrengen kan de desbetreffende eigenaar een beroep doen op coulance bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed. Hiermee kan een passende oplossing gevonden worden bijvoorbeeld door meer tijd te bieden voor de uitvoering van de werkzaamheden. Hiermee kan maatwerk worden geboden aan eigenaren die het nodig hebben en wordt voorkomen dat een verlaging van de eigen bijdrage ten goede komt aan eigenaren die het niet nodig hebben. De coulancemaatregel moet in samenhang worden bezien met de leenfaciliteit die op dit moment door het Nationaal Restauratiefonds wordt uitgewerkt. Deze biedt eigenaren de mogelijkheid tot het verkrijgen van additionele financiering voor het wegvallen van publieksinkomsten zodat ook de instandhouding van de monumenten gecontinueerd kan worden. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om aan te geven dat in mijn brief inzake «Uitwerking aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector» van 27 mei per abuis wordt aangeven dat er in het debat over de steunmaatregelen gesproken werd over «verhoging» van de eigen bijdrage in het kade van de SIM. Uiteraard moet dit zijn verlaging van de eigen bijdrage voor eigenaren van monumenten.

De leden lezen in de beleidsreactie op de verkenningen van enkele erfgoedthema’s dat de Minister geen aanwijzingsprogramma nodig acht voor het gebouwde erfgoed van na 1965. De leden plaatsen hier vraagtekens bij. In hun ogen is er wel degelijk sprake van bedreigingen voor het erfgoed uit deze periode. Dit blijkt ook uit signalen van erfgoedverenigingen. Deelt de Minister deze zorgen en is zij bereid om nader te kijken naar beschermingsmaatregelen voor het gebouwde erfgoed van na 1965?

Ik erken de waarde van het Post 65 erfgoed, maar vind het ook van belang dat besluiten over bescherming op een zorgvuldige manier worden genomen. De RCE onderzoekt de komende tijd hoe het erfgoed van deze periode op een adequate manier geïnventariseerd en gewaardeerd kan worden. Dit zal hij doen samen op met de dynamische erfgoedgemeenschap die rond dit erfgoed is gevormd en waarvan diverse gemeenten en ook partijen als Heemschut en het Cuypersgenootschap deel uit maken. Daarnaast organiseer ik in het kader van de implementatie van de Omgevingswet een drietal pilots in en met gemeenten om te bezien hoe de borging van Post65 erfgoed vorm kan krijgen in de gemeentelijke omgevingsvisies en omgevingsplannen. Hierover heb ik inmiddels contact met de Federatie Grote Monumentengemeenten en een aantal gemeenten heeft zich hiervoor aangemeld. De pilots zullen begin 2021 van start gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de stand van zaken is omtrent het opstellen van kerkenvisies door gemeenten.

Tot nu toe hebben 99 gemeenten een decentralisatie-uitkering ontvangen vanuit het Gemeentefonds voor het opstellen van een kerkenvisie. Zo wordt op dit moment nagedacht en gesproken over een duurzame toekomstvisie op 40% van alle kerken in Nederland. Dit aantal voldoet aan de verwachting. Ook gedurende de Corona-crisis hebben verschillende gemeenten een aanvraag gedaan voor een decentralisatie-uitkering ten behoeve van een kerkenvisie. De kerkenvisies zijn onderdeel van het Programma toekomst religieus erfgoed, een samenwerkingsverband van kerkelijke organisaties, erfgoedorganisaties en overheden, uitgevoerd door de RCE. Binnen dit samenwerkingsverband wordt langs vier programmalijnen gewerkt: het beschikbaar stellen van kennis over kerken, het creëren van draagvlak voor het behoud van kerken, het duurzaam maken van kerken en het vergroten van de toegankelijkheid van kerken. Op deze manier zorgen de partners gezamenlijk ervoor dat de kerkenvisies ingebed zijn in een infrastructuur, die een duurzaam voortbestaan van de kerken in Nederland mogelijk maakt.

Ook vroegen de leden naar de stand van zaken met betrekking tot de aanwijzing van kerkelijke interieurs.

In overleg met de erfgoedpartners heeft de RCE een plan van aanpak opgesteld om tot een beperkt aanwijzingsprogramma te komen. Een goede samenwerking met de kerkelijke organisaties, die vaak eigenaar zijn van de kerk, is cruciaal. Daarom treedt de RCE op korte termijn in overleg met de commissie kerkgebouwen van het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO-k), en zal CIO-k nauw worden betrokken bij de uitvoering van het aanwijzingsprogramma. Ik verwacht begin 2021 tot aanwijzing te kunnen overgaan.

Antwoord op de inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie vragen zich af hoe de Minister ervoor zorgt dat monumenten niet in verval raken.

De meeste eigenaren restaureren en onderhouden met veel passie en kennis hun rijksmonumenten. Met diverse financiële instrumenten zoals de woonhuisregeling, de Sim en laagrentende leningen bij het NRF worden eigenaren hierin ondersteund. Ook steken deze eigenaren veel eigen geld in hun pand. Dit alles met succes: de Erfgoedmonitor laat zien dat circa 85% van de rijksmonumenten in goede staat verkeert. Natuurlijk kan het zijn dat de eigenaar zijn of haar pand om uiteenlopende reden verwaarloost, maar dit zijn incidenten. In de Erfgoedwet is de instandhoudingsplicht opgenomen en de RCE biedt een handreiking aan gemeenten over hoe deze instandhoudingsplicht te handhaven.27 Gemeenten wisselen zelf ook veel kennis over dit onderwerp uit. Ook kunnen zij de RCE of andere partijen zoals de provinciale steunpunten voor cultureel erfgoed benaderen voor advies.

De leden van de 50 plus fractie zien erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog als een erg belangrijk onderdeel van onze samenleving. Het erfgoed zorgt ervoor dat we deze tijd niet vergeten. De Minister investeert in het Mondriaanfonds en investeert in de Canon van Nederland. De leden van de 50 plus fractie vragen of er wordt besproken wat er met de investering gedaan gaat worden en of het ministerie hier invloed op heeft.

Het Mondriaan Fonds heeft een regeling opgesteld rondom 75 jaar vrijheid. Zoals bij elke regeling bij het fonds is er een onafhankelijke adviescommissie die de aanvragen beoordeelt. Ik heb geen bemoeienis met de honorering van deze aanvragen. Wel worden alle regelingen bij de fondsen voorafgaand aan publicatie aan mij voorgelegd. Omdat dit een regeling betreft die met middelen van het Ministerie van VWS is bekostigd, heeft de inhoudelijke afstemming over de vormgeving van de regeling voornamelijk met de Staatssecretaris van VWS plaatsgevonden. Ik heb de regeling formeel goedgekeurd. Het Canonnetwerk heeft van mij een subsidie gekregen om uit te kunnen breiden. Er is regelmatig contact met het netwerk over de stappen die hierin worden gezet. De uiteindelijke keuze voor de partners in dit netwerk maakt het netwerk zelf, zij houden hierbij rekening met onder andere de geografische spreiding en de spreiding over de Canonvensters.

De leden van de 50 plus fractie vragen waarom de Atlas Munnicks Van Cleeff niet verkocht is aan een culturele instelling en waarom de Minister-President zegt dat de Utrechtse musea geen geld hadden terwijl de musea aangeven dat er nooit geïnformeerd is.

De Minister-President heeft hier de Tweede Kamer al over geïnformeerd in de antwoorden van 24 januari 2020 op Kamervragen ingediend door de leden Belhaj en Sneller, Ellemeet en Özütok (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1440).

De leden van de 50 plus fractie vragen of het klopt dat de drie bestuursleden van de Stichting Historische Verzameling van het Huis Oranje-Nassau mogen besluiten wat er met een Oranjestuk gebeurt en wat de Minister hiervan vindt.

De SHVON is een particuliere stichting opgericht in 1972 met als doel het verkrijgen en beheren van objecten of collecties die verbonden zijn aan de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau. Cultuurgoederen die deze stichting beheert zijn in particulier eigendom. Bij de verkoop van particulier eigendom dat is aangewezen als beschermd, heb ik via de Erfgoedwet een rol. Voor niet aangewezen cultuurgoederen in particulier eigendom heb ik geen wettelijke verantwoordelijkheid. In mijn beleidsreactie op het advies van de commissie-Pechtold onderstreep ik het belang van de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen voor Nederland.


X Noot
1

Schriftelijke vragen over het bericht «Geschiedenisles over de holocaust op een diverse school: «soms lastige vragen», Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2038

X Noot
2

WOII: Tweede Wereldoorlog

X Noot
3

OCW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

X Noot
4

Kamerstuk 32 820, nr. 254

X Noot
5

NIOD: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

X Noot
6

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 100

X Noot
7

Kamerstuk 32 820, nr. 287

X Noot
8

Kamerstuk 32 820, nr. 315

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstuk 32 820, nr. 323

X Noot
10

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 99

X Noot
11

Kamerstuk 32 820, nr. 314

X Noot
12

BES: Bonaire, Sint Eustatius en Saba

X Noot
13

Hart van Nederland, 4 april 2020, «Stichting molens in Kinderdijk wil noodfonds voor erfgoed: «We raken mooie ambachten kwijt»», https://www.hartvannederland.nl/nieuws/2020/stichting-molens-kinderdijk-wil-noodfonds-erfgoed/

X Noot
14

NRC, 8 mei 2020, «Historische vloot dreigt door corona te kapseizen», https://www.nrc.nl/nieuws/2020/05/08/historische-vloot-dreigt-door-corona-te-kapseizen-a3999076

X Noot
15

TOGS: Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19

X Noot
16

SBI: Standaard Bedrijfsindeling 2008

X Noot
17

Kamerstuk 32 820, nr. 264

X Noot
18

Kamerstuk 32 820, nr. 298

X Noot
19

Kamerstuk 32 820, nr. 323

X Noot
20

Kamerstuk 32 820, nr. 293

X Noot
21

Wbc: Wet tot behoud van cultuurbezit

X Noot
22

Rapport Maatschappelijke thema’s in de klas: hoe moeilijk is dat?, bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 208 en Inspectie van het Onderwijs 2017, Burgerschap op school.

X Noot
23

Dr. M.L.F. van Berkel, Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog, Nijmegen 2018.

X Noot
25

Kamerstuk 20 454, nr. 144

X Noot
26

Kamerstuk 32 820, nr. 293

Naar boven