32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 351 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2020

Inleiding

Op 5 november 2019 stuurde ik u tegelijk met mijn visiebrief over erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog (Kamerstuk 32 820, nr. 321), vier verkenningen naar de erfgoedthema’s archeologie, militair erfgoed, herinneringserfgoed en erfgoed van na 1965 (Post 65).1 Die onderdelen uit de verkenningen die gaan over erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog heb ik betrokken bij mijn visiebrief. Ik heb u toegezegd begin 2020 op de overige onderdelen een beleidsreactie toe te sturen. Deze ontvangt u hierbij. De passages die militair erfgoed betreffen, stuur ik u mede namens de Minister van Defensie.

De verkenningen zijn opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) die daarbij nauw heeft samengewerkt met gemeenten, erfgoedorganisaties, wetenschappers en vele anderen. Hiermee zijn op de verschillende thema’s erfgoedgemeenschappen ontstaan die ik blijvend wil betrekken.

Erfgoed als bron

Archeologische vindplaatsen, historische gebouwen, stedenbouw en landschap vormen samen met geschreven bronnen, museale collecties, tradities, gebruiken en rituelen een onmisbare bron voor de kennis over ons verleden. Sinds jaar en dag beschermt de overheid dit onroerende erfgoed. Eerst gebeurde dit alleen door de aanwijzing van monumenten en het financieel ondersteunen van onderhoud en restauratie. Sinds het einde van de vorige eeuw is de monumentenzorg steeds sterker verankerd in de ruimtelijke ordening via bestemmingsplannen en omgevingsvisies. Ik vind dat het tijd is voor een volgende stap.

We hechten steeds meer belang aan de verhalen achter het erfgoed. Of het nu gaat om de hunebedden en de VOC-wrakken of om de bunkers uit de Koude Oorlog en gebouwen uit de periode na 1965. Verhalen die van persoon tot persoon sterk kunnen verschillen en die van generatie op generatie worden overgedragen. In de toegenomen aandacht voor verhalen zie ik – naast de betekenis voor beleving en onze identiteit – ook kansen voor behoud. Wie de verhalen achter het erfgoed kent, wil het graag doorgeven. Inzetten op het vertellen van verhalen van, voor en door de samenleving beschouw ik daarom als een aanvullend middel om erfgoed te beschermen. Dit sluit ook aan bij het Verdrag van Faro (2005) dat de maatschappelijke en verbindende waarde van erfgoed en het belang van deelname door de samenleving hieraan onderstreept. Ik heb aangekondigd dit verdrag te willen ratificeren.

In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) heeft het kabinet bovendien aangegeven te willen investeren in het beter zichtbaar maken en zo mogelijk toegankelijk maken van historische plaatsen in het land die het verhaal van onze geschiedenis vertellen. Mijn beleidsbrief Erfgoed Telt (2018) (Kamerstuk 32 820, nr. 248) gaat in het verlengde daarvan in op de betekenis van erfgoed voor de samenleving: Erfgoed brengt mensen samen en zorgt voor vertrouwdheid in een snel veranderende omgeving. Door erfgoed delen we verhalen over een wijk, een stad en de plaats van ons land in Europa en in de wereld.

Mijn reactie op de verkenningen bouwt op dit alles voort. Ik blijf inzetten op het gericht aanwijzen van monumenten en de bescherming van erfgoed via de ruimtelijke ordening. Ik geef meer aandacht aan het vertellen van het verhaal van het erfgoed, zowel vanwege de betekenis voor de beleving als vanwege de kansen voor het behoud van het erfgoed.

De vier verkenningen

De verkenningen hebben een sterke onderlinge samenhang. Ik geef mijn reactie aan de hand van vier lijnen die door de verkenningen heen lopen. Ten eerste de al genoemde aandacht voor het vertellen van de verhalen van het erfgoed. Ten tweede de vraag of de aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten nog wel nodig is en zo ja voor welke categorieën. Ten derde ontwikkelingen in de leefomgeving die effect hebben op of kansen bieden voor de bescherming van erfgoed. En ten vierde specifieke kennisvragen die voor dit alles beantwoord moeten worden. Per lijn geef ik aan waar ik concreet op zal gaan inzetten.

De verhalen van het erfgoed

Historische gebouwen en plekken zijn belangrijke dragers van gebeurtenissen en verhalen. Er zijn reeds tal van initiatieven waarbij deze verhalen worden verteld, zoals de Open Monumentendag, waar heel veel mensen op af komen. De verhalen kunnen worden verteld dankzij wetenschappers, geïnteresseerden en liefhebbers. En bij recent erfgoed (Post 65) soms ook door nog in leven zijnde ontwerpers of bouwers. Een belangrijke ontwikkeling hierbij is de toenemende samenwerking tussen erfgoeddisciplines, erfgoedorganisaties, vrijwilligers en erfgoedgemeenschappen bij het toegankelijk maken van bronnen.

Uit de verkenning herinneringserfgoed komen als belangrijke thema’s de Tweede Wereldoorlog, het slavernijverleden, het koloniaal verleden, het antisemitisme en Jodenvervolging naar voren. De verkenning geeft aan dat er vanuit de samenleving behoefte is aan meer aandacht voor een respectvolle omgang met dit erfgoed en de betekenis en waardering ervan als drager van gedeelde herinneringen. Dit sluit goed aan bij een aantal maatregelen die ik mede in het kader van het programma Historisch Democratisch Bewustzijn in de afgelopen periode heb genomen:

  • Ik heb € 730.000 beschikbaar gesteld aan het netwerk van musea dat objecten uit de Canon van Nederland laat zien, het Canonnetwerk. Dit netwerk kan zo uitbreiden met meer musea, monumenten en andere historische plaatsen. Hierbij is ook ruimte voor plaatsen die herinneren aan belangrijke thema’s zoals de hierboven genoemde. In het Canonnetwerk zijn onder meer Nationaal Archief, het Joods Cultureel Kwartier, het Watersnoodmuseum en het Tropenmuseum vertegenwoordigd. Het netwerk zal daarnaast aanvullende programmering voor uiteenlopende doelgroepen ontwikkelen en de digitale toegankelijkheid van de Canon van Nederland verbeteren.

  • Ik heb € 1 miljoen beschikbaar gesteld aan het Mondriaan Fonds om projecten te ondersteunen die beladen geschiedenis zichtbaar en toegankelijk maken. Het kan gaan om digitalisering, het samenstellen van routes, tentoonstellingen of onderzoek.

  • Specifiek voor het thema WOII biedt de door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde regeling «75 jaar vrijheid» bij het Mondriaan Fonds, mogelijkheden voor het beter toegankelijk maken van verhalen. Vanuit deze regeling zijn subsidies beschikbaar voor musea en herinneringscentra om hun verhaal op een vernieuwende wijze naar het publiek te brengen. Ook zelfstandige initiatieven van bijvoorbeeld verenigingen, stichtingen of individuen, die zich toeleggen op het borgen van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, kunnen subsidie aanvragen.

Bovengenoemde maatregelen lopen dit jaar nog door. Ik zal de resultaten hiervan monitoren en op basis daarvan bepalen of hier een vervolg aan moet worden gegeven.

Uit de verkenning archeologie blijkt dat publieksparticipatie in de archeologie nog in de kinderschoenen staat. Wel is sprake van een positieve trend. Deze uit zich in het meedoen van burgers bij archeologische opgravingen en in experimenten met gemeenschapsarcheologie waarbij vrijwilligers, universiteiten en archeologische bedrijven samenwerken. Een ander goed voorbeeld zijn de Archeohotspots waarbinnen betaalde beroepskrachten en vrijwilligers samenwerken. Dit alles sluit goed aan bij een aantal maatregelen die ik in de afgelopen periode heb genomen:

  • Via het Fonds Cultuurparticipatie (FCP) ondersteun ik de komende jaren diverse projecten waarbinnen gewerkt wordt met de uitgangspunten van het verdrag van Faro. Ook start het FCP een breed programma Cultuurparticipatie, waarbinnen uiteraard ook erfgoedparticipatie een plek heeft.

  • Via het FCP ondersteun ik bovendien archeologieparticipatie, met een bedrag van in totaal € 900.000. Daarmee worden projecten mogelijk gemaakt waarbij mensen in hun vrije tijd met archeologie bezig zijn, maar ook samenwerkingen tussen archeologie en andere cultuurdisciplines zoals theater.

  • Via het Mondriaan Fonds ondersteun ik projecten die gericht zijn op de presentatie van archeologie aan een breed publiek, zoals de restauratie van de Romeinse Zwammerdam-schepen. Hiervoor is in totaal € 2,75 miljoen beschikbaar.

  • Daarnaast zorg ik ervoor dat bij archeologische opgravingen waarbij het rijk opdrachtgever is, het archeologische verhaal wordt verteld aan het brede publiek. De virtuele tour van het wrak van het VOC-schip De Rooswijk is hiervan een mooi voorbeeld.

  • Ook verken ik de mogelijkheden van het betrekken van vrijwilligers bij het beheer van archeologische rijksmonumenten. Hiermee wordt ook het draagvlak voor instandhouding vergroot.

  • Tenslotte werk ik aan de voortzetting en uitbreiding van het binnen het project Portable Antiquities of the Netherlands (PAN) opgezette netwerk van vrijwilligers en betaalde beroepskrachten bij het melden, documenteren en registreren van archeologische toevalsvondsten.

Om de verhalen achter historische plaatsen en archeologische sites voor een breder publiek toegankelijk te maken, is ook een goede ontsluiting van de informatie hierover wenselijk. Maatschappelijke initiatieven als Mapping Slavery, Reliwiki, Black Heritage Tour, Liberation Route en de Slag om Grolle spelen in op deze behoefte. Digitalisering biedt kansen om verhalen over erfgoed breder onder de aandacht te brengen. Bijvoorbeeld door het ontsluiten van informatie maar ook door het koppelen van verschillende bronnen waardoor een completer verhaal verteld kan worden. Met dit doel ondersteun ik in het kader van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed in 2019–2020 het Netwerk Digitaal Erfgoed met een incidentele financiële bijdrage van € 4 miljoen. Hiermee worden collecties verbonden vanuit het perspectief van de gebruikers en investeer ik in de houdbaarheid, bruikbaarheid en zichtbaarheid van erfgoed in de digitale wereld.

De website entoen.nu, waar de vensters uit de Canon op worden gepresenteerd, biedt een overzicht van plaatsen waar de Canon te beleven is. Bij de verkenning herinneringserfgoed heeft de RCE rijksmonumenten gekoppeld aan de canonvensters. Veel monumenten illustreren belangrijke ontwikkelingen en gebeurtenissen uit onze geschiedenis. Daarom neem ik de volgende maatregelen:

  • De Canon wordt op dit moment herijkt. Ik vraag de RCE om de lijst met rijksmonumenten aan te vullen als de herijkte Canon gereed is.

  • Vrijwilligersorganisaties zetten zich in voor de inventarisatie en documentatie van diverse vormen van erfgoed. Deze organisaties ontsluiten informatie en doen aan kennisontwikkeling die aan het hele erfgoedveld ten goede komt. Ik heb reeds diverse tijdelijke maatregelen genomen om vrijwilligers en hun organisaties beter te ondersteunen. Ik ga deze evalueren en de uitkomsten hiervan gebruik ik om een vervolgstap te zetten.

Aanwijzing van rijksmonumenten

Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft de rijksoverheid gebouwen van voor 1850 als rijksmonumenten aangewezen. Omdat de waardering voor gebouwen van na 1850 bij zowel experts als het grote publiek begon te groeien en het steeds vaker werd bedreigd, is in de jaren tachtig een inhaalslag uitgevoerd. Daarmee is de rijksmonumentenlijst in balans gebracht en sindsdien is een beperkt aanwijzingsbeleid gevoerd. Het aanwijzen van rijksmonumenten heeft nu, mede dankzij de beschermende ruimtelijke regelgeving, een ander karakter gekregen: kleinere, gerichte programma’s met minder objecten. De aanwijzingsprogramma’s Wederopbouwperiode 1940–1965 en archeologie zijn inmiddels uitgevoerd. Of deze aanpak ook voor andere erfgoedthema’s gewenst is, is onderzocht in de vier verkenningen. Uit de verkenningen blijkt duidelijk dat het aanwijzen van een object als rijksmonument nog steeds een belangrijk en waardevol instrument is. Het wordt gezien als een goede garantie voor bescherming op de langere termijn.

Tegelijkertijd blijkt dat er geen aanleiding is voor een grote inhaalslag zoals in het verleden is gebeurd. Wel zijn er enkele gerichte stappen nodig.

Ten aanzien van herinneringserfgoed blijkt uit de verkenning dat er geen omvangrijke beschermingsopgave bestaat. Dat geldt ook voor erfgoed dat een beladen karakter kent, erfgoed dat herinnert aan minder fraaie gebeurtenissen uit ons verleden of waar tegenstrijdige emoties mee verbonden zijn. Dat betekent niet dat er niet incidenteel aanwijzingen mogelijk zijn, zoals de aanwijzing van het Oranjehotel en de Waalsdorpervlakte. Bij besluiten hierover wil ik zorgvuldig te werk gaan en de dialoog voeren met alle betrokken partijen.

De verkenning militair erfgoed wijst uit dat sprake is van enkele lacunes in het rijksmonumentenbestand. Kleinere lacunes betreffen het erfgoed uit de tijd van de Belgische Opstand (1830–1839) en de Eerste en Tweede Wereldoorlog. In mijn visiebrief over erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog heb ik al aangekondigd het aanwijzingsproces voor het Oranjehotel en de Waalsdorpervlakte te starten en de RCE te vragen om in samenwerking met belanghebbenden, een visie op te stellen op het internationale linielandschap van de Atlantikwall. Beide zijn inmiddels in gang gezet.

De belangrijkste lacune bij het militair en civiel-militair erfgoed ligt bij de Koude Oorlog (1945–1989). Vanwege het vaak geheime karakter ervan en de ligging op veelal afgesloten militaire terreinen is er geen goed overzicht van dit erfgoed. Een ander aspect van het militaire erfgoed dat onderbelicht is, zijn de interieurs van militaire gebouwen. Dit geldt bijvoorbeeld voor bunkers waar aankleding en inrichting veel vertellen over de rol die zij hadden bij een vijandelijke aanval. Om het militaire erfgoed op de rijksmonumentenlijst in balans te brengen neem ik de volgende maatregelen:

  • Ik vraag de RCE het militaire erfgoed van de Belgische Opstand, de Eerste en Tweede Wereldoorlog in kaart te brengen en een selectie op te stellen die de lacunes in de rijksmonumentenlijst opvult. Hierbij betrek ik ook de archeologische vindplaatsen rond deze thema’s, een onderwerp dat ook zeer leeft onder vrijwilligers. Met deze selectie start ik een beperkt verbeterprogramma militair erfgoed. Hierbinnen kunnen zowel nieuwe monumenten worden toegevoegd als nieuwe kennis worden toegevoegd aan bestaande aanwijzingen. Ook het afvoeren van bestaande aanwijzingen is mogelijk.

  • De lijst van interieurtoonbeelden die de RCE beheert, breid ik uit met enkele interieurs van militaire gebouwen en noodzetels.

  • Ik vraag de RCE om de opgave ten aanzien van de Koude Oorlog nader uit te werken en daarbij een verbinding te leggen met de kennisontwikkeling over de periode Post 65 (zie hieronder). Vervolgens zal ik een beperkt aanwijzingsprogramma voor het erfgoed van de Koude Oorlog starten.

Ook het huidige bestand van archeologische rijksmonumenten bevat enkele lacunes. Om de vragen die voortkomen uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie 2.0. te beantwoorden zijn diverse aanvullingen gewenst.2 Ook is er behoefte aan herijking van de waardering- en selectiesystematiek en een betere ontsluiting van reeds bekende terreinen. Tot slot wijst de verkenning archeologie erop dat toezicht, handhaving en instandhouding van archeologische rijksmonumenten om aandacht vragen. Daarom doe ik het volgende:

  • Ik start ook hier een beperkt verbeterprogramma. Daarbinnen worden de komende tien jaar enkele sites per jaar aangewezen. Bij het kiezen van deze sites wil ik ook meer ruimte bieden aan het perspectief van de vrijwilligers en betrokken burgers. Ik wil dat zij actief betrokken worden en dat archeologen bij het waarderen en selecteren van vondsten naast de wetenschappelijke waarde, ook rekening houden met de belevingswaarde van archeologisch erfgoed.

  • Ter ondersteuning hiervan zal ik samen met gemeenten de reeds bekende archeologische vindplaatsen digitaal beter in beeld brengen.

  • In 2021 rapporteert de RCE over het onderzoek naar de huidige staat van archeologische rijksmonumenten en hoe instandhouding hiervan in de toekomst het beste vorm zou kunnen krijgen. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de in Erfgoed Telt aangekondigde intensiveringen. In het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan toezicht, handhaving en beheer.

Wat betreft het erfgoed van na 1965 is er nog geen sprake van grootschalige bedreiging, al vragen bepaalde categorieën, zoals kunst in de openbare ruimte en religieus erfgoed, nu al om aandacht. Een aanwijzingsprogramma is dan ook niet direct nodig. Dat geeft ons de tijd en ruimte om goed over de beste vorm van behoud na te denken: wat willen we als rijksmonument beschermen en wat kan beter planologisch worden geregeld? Daarom start ik op dit moment nog geen aanwijzingsprogramma. Wel zal ik de bewustwording van de waarde van het Post 65-erfgoed stimuleren (zie onder Kennisontwikkeling). Ik verbind dit ook met mijn inzet op het Verdrag van Faro waarbij de verhalen en betekenissen die bewoners aan erfgoed hechten, worden meegenomen.

Erfgoed en leefomgeving

Erfgoed bepaalt voor een belangrijk deel het karakter en de kwaliteit van onze leefomgeving. Daarom is twintig jaar geleden ingezet op gebiedsgerichte erfgoedzorg die aansluit bij planologische processen. De ervaring leert dat het voortbouwen op de bestaande karakteristieken van een gebied en een zorgvuldige inpassing van nieuwe ontwikkelingen, goed is voor het erfgoed en voor het draagvlak bij de burger. Voor die gebiedsgerichte erfgoedzorg zijn op dit moment de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en andere rijkstrajecten van belang. In mijn beleidsbrieven Cultuur in een Open Samenleving (Kamerstuk 32 820, nr. 221) en Erfgoed Telt (Kamerstuk 32 820, nr. 248) heb ik al aangegeven dat het kabinet de relatie tussen erfgoed, ruimte en leefomgeving in deze trajecten wil versterken. Het advies dat de Raad voor Cultuur en het College van Rijksadviseurs recentelijk hebben uitgebracht over de implementatie van de Verklaring van Davos past daar goed bij. In dat advies wordt aangegeven hoe belangrijk highquality Baukultur ofwel een goede ruimtelijke kwaliteit, ontwerpkracht en een zorgvuldige omgang met erfgoed daarbij is. Zeker bij de grote transities waar ons land nu voor staat. Ik vind dit een waardevol inzicht, dat ik graag verbind aan de uitwerking van de NOVI.

Gemeenten en provincies hebben op dit gebied een belangrijke rol. Zij stellen immers de omgevingsvisies op voor hun grondgebied en cultureel erfgoed is daar een verplicht onderdeel van. In hun omgevingsplannen geven ze concreet aan hoe ze omgaan met het aanwezige erfgoed.

Er is een groeiende behoefte om archeologische resten in samenhang met het toenmalige landschap te kunnen bestuderen. Dit vraagt om een integrale, landschappelijke benadering van de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bijvoorbeeld omdat niet alleen de prehistorische grafheuvel van belang is, maar ook het bijbehorende boerenerf. Omdat het ruimtelijk beslag van dergelijke samenhangende complexen groot is, is het echter vaak lastig om dit in een dichtbebouwd land als Nederland te realiseren. Binnen natuurgebieden zijn hiervoor de beste kansen.

Op dit moment ondersteun ik gemeenten in het kader van de Omgevingswet en de Nationale Omgevingsvisie al om erfgoed adequaat te borgen in ruimtelijke plannen. Dat doe ik onder meer met behulp van cursussen en kennisdagen in samenwerking met de Steunpunten Cultureel Erfgoed en Erfgoedacademie. Daarbij zal ik ook aandacht besteden aan het erfgoed uit de periode 1965–1990. Gemeenten hebben hier ook om gevraagd.

In de verkenning militair erfgoed is geconstateerd dat militaire terreinen en complexen ten gevolge van nieuwe militaire technologische ontwikkelingen in hoog tempo veranderen. Natuurlijk staan deze noodzakelijke ontwikkelingen niet ter discussie, maar het erfgoed maakt niet altijd onderdeel uit van de afwegingen over die grootschalige aanpassingen.

Om het erfgoed in ruimtelijke processen verder te versterkten, neem ik de volgende maatregelen:

  • Samen met grote terreinbeheerders zoals Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer ga ik onderzoeken hoe een goede bescherming van grotere archeologische complexen te realiseren is.

  • Om het erfgoed bij de ontwikkeling van militaire terreinen op een goede manier mee te laten wegen, zal ik met mijn collega van Defensie samenwerken, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de structuurontwikkelplannen voor militaire terreinen. Doel is om erfgoed te integreren in de nieuwe ontwikkelingen of als dit niet mogelijk blijkt, het goed te documenteren.

  • In het kader van de implementatie van de Omgevingswet zal ik met drie gemeenten een pilot-project opzetten waarbij onderzocht wordt hoe de bebouwing, de stedenbouw en de groene inrichting van na 1965 op lokaal niveau geanalyseerd en gewaardeerd kan worden en op welke wijze dit kan worden opgenomen in gemeentelijke omgevingsvisies en omgevingsplannen.

Kennisontwikkeling

Uit de verkenningen wordt duidelijk dat gezien bovenstaande opgaven en ambities, op een aantal vlakken verdere kennisontwikkeling nodig is. Vooral naar het erfgoed uit de perioden die dicht bij ons staan, zoals de Koude Oorlog en het erfgoed uit de periode Post 65, is nog niet veel onderzoek gedaan. Ook voor de archeologie van recentere periodes (in het bijzonder conflictarcheologie) geldt dat het onderzoek nog in opkomst is.

Het is echter juist de recente geschiedenis die op veel belangstelling vanuit de samenleving kan rekenen. Dat leidt tot nieuwe kennisvragen. Daarom neem ik de volgende maatregelen:

  • In mijn visiebrief over erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog heb ik reeds aangekondigd dat ik een platform in het leven roep waar vrijwilligers, professionele archeologen en gemeenten kennis en ervaringen kunnen uitwisselen over archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog.

  • In aanvulling hierop vraag ik de RCE om samen met betrokkenen uit het veld een kenniskader over conflictarcheologie op te stellen.

De verkenning Post 65 maakt inzichtelijk dat dit erfgoed de afspiegeling van maatschappelijke ontwikkelingen vormt die bepalend waren voor de huidige inrichting van ons land. Een kwart van alle woningen in ons land is in deze periode gebouwd. Om te kunnen bepalen welk onroerend erfgoed uit de periode Post 65 van nationaal belang is, is een waarderings- en selectiekader nodig. Het doel is om te kunnen bepalen wat hiervan bij uitstek de geschiedenis van onze maatschappij in deze periode vertelt of staat voor toonaangevende ontwikkelingen in kunst, architectuur en ontwerp.

De verkenning Post 65 signaleert ook dat de kunst in de openbare ruimte onder druk staat. Net als over het gebouwde erfgoed uit deze periode ontbreekt het over deze problematiek nog aan voldoende kennis.

Daarom vraag ik de RCE om samen met de Post 65-erfgoedgemeenschap een onderzoeksagenda op te stellen waarin het volgende aan de orde komt:

  • Een waarderings- en selectiekader voor gebouwd erfgoed en openbare ruimte.

  • Een onderzoeksvoorstel in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda.

  • Verkennen van de inbreng van Post 65-erfgoed bij actuele opgaves in de leefomgeving.

  • Verkennen van de problematiek rond de kunst in de openbare ruimte van na 1965.

Samenwerking

Met mijn collega van Defensie werk ik al op diverse onderwerpen samen, bijvoorbeeld rondom scheepswrakken en vliegtuigbergingen. De vier verkenningen hebben nieuwe raakvlakken tussen de terreinen van Defensie en cultureel erfgoed laten zien. De Minister van Defensie en ik gaan daarom verkennen hoe we deze samenwerking het beste kunnen vormgeven.

In het kader van mijn visie op de Tweede Wereldoorlog heb ik u tevens toegezegd de Rijksbouwmeester te vragen een leidraad op te stellen voor de afstoot van rijksmonumenten. Deze leidraad is inmiddels opgesteld en bestaat uit een afsprakenkader en een stappenplan. De leidraad vindt u bij deze brief3. Mijn collega, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal deze leidraad in de toekomst bij de vervreemding van rijksmonumenten hanteren. De werking van de leidraad wordt over een jaar geëvalueerd.

Tot slot

Nu met de Corona-crisis de nood aan de man is, gaat het in de eerste plaats om mensen en niet om dingen en stenen. Dat spreekt voor zich. Maar erfgoed (immaterieel en materieel) is door, voor en van mensen en laat ons juist nu de continuïteit en veerkracht van de samenleving door de eeuwen heen zien. Ik vind dat een mooie gedachte waar we moed en kracht uit kunnen putten. Want als er een ding uit de verkenningen is gebleken, dan is het wel dat monumenten en archeologie tot ieders verbeelding spreken. Het werk van onze vaklieden is daarvoor cruciaal. Het is daarom van groot belang dat overheden in deze tijd hun opdrachtgeverschap goed blijven invullen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

De aanleiding voor het opstellen van de verkenningen wordt gevormd door de toezegging van mijn voorganger tijdens de behandeling van de Erfgoedwet in de Eerste Kamer (2015) om de wenselijkheid van aanwijzingsprogramma’s op een aantal specifieke thema’s te onderzoeken. Dit voornemen is ook opgenomen in de Toelichting op de Beleidsregel Aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet van 30 juni 2016. De verkenningen zijn te raadplegen als bijlage bij Kamerstuk 32 820, nr. 321 via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

In de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie 2.0 (NOaA 2.0) vindt u de belangrijkste nationale onderzoeksvragen binnen de archeologie. Voor meer informatie: https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/bronnen-en-kaarten/overzicht/nationale-onderzoeksagenda-archeologie.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven