32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1235 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2023

Met deze brief informeer ik uw Kamer over mijn inspanning naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR) naar de verantwoording van klimaatuitgaven door het kabinet. Ik ga hierbij hoofdzakelijk op twee onderwerpen in: (1) de verantwoording van klimaatuitgaven in de Rijksbegroting en de Klimaatnota (Kamerstuk 32 813, nr. 342) en (2) de verantwoording van uitgaven uit het Klimaatfonds. Hiermee kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat om zo spoedig mogelijk de kabinetsreactie op het onderzoek te sturen, zodat die betrokken kan worden bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de oprichting van het Klimaatfonds (Kamerstuk 36 274).

Verantwoording klimaatuitgaven

De AR concludeert in haar onderzoek, dat zij op 25 januari 2023 aan de Kamer heeft aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 1172), dat de overzichten van de klimaatuitgaven die de Kamer ontvangt niet altijd consistent zijn doordat verschillende overzichten onderling afwijken en definities ontbreken van wat meetelt als klimaatuitgaven. In mijn bestuurlijke reactie op het onderzoek heb ik aangegeven dat er inderdaad inconsistenties in de betreffende overzichten in de Miljoenennota, de departementale begrotingen en de Klimaatnota zijn geweest en dat ik acties zal nemen om voor een consistent overzicht te zorgen.

Ik constateer dat in de verschillende overzichten op hoofdlijnen dezelfde definitie is gehanteerd om te bepalen welke uitgaven als klimaatuitgaven worden beschouwd en welke niet, maar dat op onderdelen soms verschillende keuzes zijn gemaakt. Ik expliciteer daarom hierbij de definitie die het kabinet hanteert bij het samenstellen van dit overzicht en zal zorgdragen voor consistente toepassing van deze definitie bij de samenstelling van een leidend totaaloverzicht van klimaatuitgaven, dat in de EZK-begroting zal worden opgenomen. Om voor een consistente toepassing van de definitie te zorgen zullen in interdepartementaal verband de nodige werkafspraken worden gemaakt.

Definitie

Het kabinet hanteert voor klimaatuitgaven de volgende definitie:

Klimaatuitgaven zijn alle uitgaven die als hoofddoel hebben om bij te dragen aan het nationale klimaatbeleid gericht op de reductie van broeikasgassen en de verduurzaming van de energievoorziening. Hierbij kan het gaan om uitgaven gericht op de productie en het gebruik van broeikasgasneutrale energie, op energiebesparing, op directe beperking van uitstoot van broeikasgassen of om vastlegging van broeikasgassen.

Het kabinet zal in het totaaloverzicht van klimaatuitgaven alle uitgaven opnemen die onder bovengenoemde definitie vallen. In aanvulling daarop geldt het volgende:

  • a. Relevante fiscale voordelen worden ook opgenomen in het overzicht, mits deze passen binnen de definitie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek. Hierbij zal worden vermeld dat dit geen uitgaven zijn maar gederfde inkomsten. Fiscale voordelen voor fossiele brandstoffen worden niet in het overzicht opgenomen, omdat deze niet bedoeld zijn om de klimaat- en energiedoelen te bevorderen. Het kabinet geeft hier separaat een overzicht van in de Miljoenennota.

  • b. Alleen posten op departementale begrotingen worden in het overzicht opgenomen. Nieuwe kapitaalstortingen aan deelnemingen zoals de netbeheerders en nieuwe bijdragen aan medeoverheden worden om wel opgenomen in het overzicht, maar reguliere uitgaven van deze organisaties niet. Daar leggen deze organisaties zelf verantwoording over af.

  • c. Internationale klimaatuitgaven worden niet in het overzicht meegenomen omdat hier al apart over gerapporteerd wordt in een bijlage van de Miljoenennota van de Homogene Groep Internationale Samenwerking. Dit is de budgettaire overzichtsconstructie voor uitgaven aan internationale samenwerking.

De reden voor de keuze om alleen uitgaven met klimaat- en energie als hoofddoel in het overzicht op te nemen is dat er veel regelingen zijn met meerdere beleidsdoelen. Zonder deze keuze zou het niet mogelijk zijn om het overzicht helder af te bakenen. Dit betekent bijvoorbeeld dat uitgaven gericht op het bevorderen van de circulaire economie enkel worden opgenomen als deze primair gericht zijn op de reductie van broeikasgassen. Een ander voorbeeld is dat uitgaven voor arbeidsmarktkraptebeleid worden opgenomen in het overzicht als ze primair gericht zijn op versterking van de arbeidsmarkt ten bate van de klimaat- en energietransitie. Als ze van meer generieke aard zijn, worden ze niet opgenomen. Een derde voorbeeld is dat uitgaven gericht op de reductie van stikstofuitstoot in de landbouw niet worden opgenomen omdat die niet primair gericht zijn op de klimaat- en energiedoelen.

Wijze van rapporteren

Om tot een eenduidig overzicht te komen maakt het kabinet de volgende afspraken over de wijze van rapporteren:

  • 1. In het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wordt een overeenkomstig totaaloverzicht opgenomen van de gerealiseerde uitgaven.

  • 2. In andere kabinetsstukken waarin een totaaloverzicht van de uitgaven wordt geboden, bijvoorbeeld in de Klimaatnota, wordt het totaaloverzicht uit de EZK-begroting ongewijzigd overgenomen.

  • 3. De uitgaven in het overzicht van klimaatuitgaven worden altijd op dezelfde manier gepresenteerd als in de begroting van het departement dat beleidsmatig verantwoordelijk is voor die uitgaven. Hiermee wordt voorkomen dat uitgaven bijvoorbeeld in andere categorieën verwerkt worden, waardoor de uitgaven in het totaaloverzicht en in de afzonderlijke begrotingen niet meer aan elkaar te relateren zijn.

Klimaatfonds

In het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken dat er een Klimaatfonds komt. Een wetsvoorstel voor de formele oprichting van dit fonds ligt momenteel ter behandeling voor bij uw Kamer. In de departementale begrotingen van 2023 heeft het kabinet op basis van dit wetsvoorstel urgente uitgaven opgenomen die ten laste komen van het Klimaatfonds. De betreffende uitgaven zijn integraal aan uw Kamer gepresenteerd in een proeve van de Klimaatfondsbegroting. Als het wetsvoorstel voor de instelling van het Klimaatfonds door het parlement tijdig is aanvaard, zal op Prinsjesdag 2023 voor het eerst een Klimaatfondsbegroting worden ingediend.

Het Klimaatfonds is een overhevelingsfonds. Departementen kunnen elk jaar voorstellen indienen voor regelingen die bedoeld zijn om de doelen van het fonds te realiseren. In het Ontwerp Meerjarenprogramma, dat bij Voorjaarsnota gepubliceerd wordt, zorg ik jaarlijks voor een integraal overzicht van de (beoogde) uitgaven. Na de parlementaire behandeling wordt het definitieve Meerjarenprogramma samen met de formele begroting van het fonds op Prinsjesdag aan het parlement aangeboden. In het jaarverslag van het Klimaatfonds zal een integrale verantwoording worden opgenomen van de uitputting van de middelen die beschikbaar zijn gesteld uit het Klimaatfonds. Deze verantwoording staat tevens in het jaarverslag van het betreffende departement waar de middelen naar zijn overgeheveld. De middelen die zijn overgeboekt naar departementale begrotingen worden geoormerkt, zodat in het meerjarenprogramma een integraal overzicht gegeven kan worden van de uitgaven van de jaren ervoor en eventuele wijzigingen die hebben plaatsgevonden. Daarnaast zal het kabinet ervoor zorgen dat in elke departementale begroting een overzicht wordt opgenomen van de middelen afkomstig uit het Klimaatfonds, indien van toepassing.

Bij de samenstelling van het Ontwerp Meerjarenprogramma 2024, dat op 26 april jl. als bijlage bij de kamerbrief over de voorjaarsbesluitvorming Klimaat aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 1230), heb ik onafhankelijk advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ingewonnen over onder andere de doelmatigheid van de voorstellen. Hiermee doe ik de toezegging gestand die de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft gedaan tijdens de behandeling van de begroting 2023 van EZK (Handelingen II 2022/23, nr. 26, items 8 en 10) dat zij zou reageren op een eerder advies van de AR om onafhankelijk advies in te winnen bij het beoordelen van de doelmatigheid van de fondsbestedingen.1

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Zie Handelingen II 2022/23, nr. 26, item 8.

Naar boven