32 739 Schietincident Alphen aan den Rijn

Nr. 6 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 mei 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 4 april 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 11 juli 2011 over het Strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Rijksrecherche inzake het schietdrama Alphen aan den Rijn (32 739, nr. 2);

  • de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 september 2011 inzake het IGZ-rapport over V., betrokken bij het schietincident in Alphen aan den Rijn (32 739, nr. 3);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 september 2011 inzake het Onderzoek naar het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit, door de Onderzoeksraad Voor de Veiligheid (33 033, nr. 1);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 oktober 2011 houdende de Beleidsreactie op het rapport «Wapenbezit door sportschutters» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (33 033, nr. 2);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 november 2011 inzake Screeningsresultaten wapenverloven (33 033, nr. 3);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 november 2011 inzake het Evaluatierapport schietincident Alphen aan den Rijn (32 739, nr. 4);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 december 2011 houdende de Reactie op verzoek Van Raak met betrekking tot het rapport over controle wapenvergunningen en aanbieding van het evaluatierapport Circulaire Wapens en Munitie (33 033, nr. 4);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 december 2011 inzake het Evaluatierapport Circulaire Wapens en Munitie (33 033, nr. 5);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 maart 2012 inzake Maatregelen ter beheersing van legaal wapenbezit (33 033, nr. 7).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Smeets

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: De Roon

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Berndsen, Çörüz, Dibi, Gesthuizen, Helder, Hennis-Plasschaert, Marcouch en De Roon,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Wij spreken vandaag met de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, naar aanleiding van het schietdrama in Alphen aan den Rijn op 9 april vorig jaar. We hebben hiervoor een uur extra uitgetrokken vanwege het gewicht van dit onderwerp. De spreektijd in eerste termijn is ook langer dan gebruikelijk, namelijk zeven minuten per fractie. Ik zal in deze termijn twee interrupties per fractie toestaan. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Helder van de PVV-fractie.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. In de ochtend van zaterdag 9 april vorig jaar heeft Tristan van der V. schietend met twee vuurwapens door het winkelcentrum de Ridderhof in Alphen aan den Rijn gelopen, met als triest gevolg zeven dodelijke slachtoffers, onder wie hijzelf, en zestien gewonden.

Het schietdrama is aanleiding geweest voor het instellen van maar liefst vijf onderzoeken:

  • een onderzoek door het Team Grootschalig Onderzoek, gericht op vaststelling van de identiteit van de slachtoffers en begeleiding van de slachtoffers en de nabestaanden en een reconstructie van het gebeurde;

  • een onderzoek door de Rijksrecherche naar de wapenverloven van de dader;

  • een onderzoek door de Onderzoeksraad Voor Veiligheid naar het stelsel van wapenverloven in Nederland;

  • een onderzoek door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid naar de invulling van de hulpverlening door de diverse onderdelen van de crisisorganisatie;

  • een onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar verwijtbaar of vermijdbaar handelen of onvoldoende zorg door de GGZ-instelling Rivierduinen, waar de dader enige tijd gedwongen is opgenomen vanwege suïcidale neigingen.

We zullen echter nooit weten of het drama voorkomen had kunnen worden als de informatie over de gedwongen opname zou zijn gebruikt bij het verlenen van de wapenvergunning in 2008. De dader beschikte namelijk over meerdere wapenvergunningen en bijbehorende wapens. Het is vanzelfsprekend wel zaak dat er geleerd wordt van dit vreselijke incident. Daarom is het goed dat zowel de minister van V en J als de minister van VWS de nodige actie heeft ondernomen. Daar spreken we vandaag over in dit algemeen overleg.

De conclusie van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid is dat het Nederlandse stelsel van legaal wapenbezit niet waarborgt dat de politie, meer specifiek Bureau Bijzondere Wetten, bij de beoordeling van de aanvraag voor een wapenvergunning over voldoende informatie beschikt om te kunnen bepalen of er vrees is voor misbruik. Bovendien hebben het toezicht op de naleving van de vergunning en de thuiscontroles door de politie nauwelijks prioriteit. Dit moet vanzelfsprekend veranderen. Ik kom daar later op terug.

Er moet een centraal registratiesysteem van aangevraagde en geweigerde vergunningen gehanteerd worden. Dit kan onzes inziens niet wachten op de invoering van de nationale politie. Ik heb me laten vertellen dat er een dergelijk centraal systeem is, maar dit is in het verleden gestagneerd door de problematiek rondom de inmiddels beruchte vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland). Kan de minister garanderen dat er zo spoedig mogelijk een deugdelijk centraal systeem operationeel zal zijn dat actueel is en eenvoudig toegankelijk voor de betreffende ambtenaren?

De conclusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is dat aandacht besteed had moeten worden aan de waarschuwing van de ouders in dezen. De ouders hebben de GGZ-instelling gewaarschuwd dat hun zoon een wapenvergunning ging aanvragen. De instelling heeft de politie vervolgens niet gewaarschuwd, omdat de geheimhoudingsplicht hieraan in de weg stond. Dat is echter niet juist, want de geheimhoudingsplicht kan in uitzonderlijke situaties doorbroken worden. Als er gevaar dreigt voor anderen – dat moet natuurlijk wel een duidelijk gevaar zijn – is het mogelijk, eventueel na raadpleging van een meerdere, de strikt noodzakelijk informatie aan bijvoorbeeld de politie te verschaffen. Ik geef een voorbeeld uit de advocatuur. Een advocaat kan de deken van het arrondissement waar hij werkzaam is raadplegen indien hij in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn cliënt iets heeft vernomen dat een acuut gevaar voor anderen oplevert. Het is dus goed dat GGZ Nederland komt met een meldcode voor professionals waarin wordt aangegeven welke aanleidingen er zijn om dreigende gevaarlijke situaties bij de politie te melden, met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. Is deze meldcode inmiddels gereed en bij de professionals bekend? Zo nee, wanneer wordt deze meldcode verwacht?

Dan kom ik bij de kwaliteit van de verlofverlening, het toezicht daarop en de handhaving van de naleving van de verleende verloven en wapenvergunningen. Volgens de minister worden deze zaken verbeterd op basis van risicoanalysemodellen. Met een risicogestuurde controle en een efficiënte inzet van de politiecapaciteit kunnen de politieambtenaren de thuiscontroles gerichter uitvoeren.

De regering komt daarnaast met de volgende maatregelen. Allereerst zullen er strengere eisen worden gesteld aan personen die een wapenvergunning aanvragen. Conform een van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid moet de aanvrager zelf aantonen dat hij of zij geschikt is door middel van het overleggen van een medische verklaring. Ten tweede zal de vergunningverlening gefaseerd worden. Beginners zullen alleen met minder zware wapens de schietsport mogen beoefenen. Ten derde zal de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid tweejaarlijks aan de minister rapporteren over de taakoefening door de politie met betrekking tot de vergunningverlening en de thuiscontroles.

De PVV-fractie is het hier grotendeels mee eens, maar ik heb toch een aantal opmerkingen. Het verbeteren van risicoanalysemodellen klinkt leuk, maar wat is de meerwaarde hiervan? In het geval van Tristan van der V. staat namelijk vast dat relevante informatie over de gedwongen opname al bij de politie aanwezig was, maar die informatie is niet gebruikt. Daar verandert een risicoanalysemodel niets aan. Hetzelfde geldt voor de lage prioriteit, misschien begrijpelijk maar toch, van de thuiscontroles. Deze moeten uitgevoerd worden, linksom of rechtsom. Er is geen wetswijziging voor nodig, maar een mentaliteitswijziging.

De laatste, belangrijkste, opmerking betreft de omkering van de bewijslast ofwel het overleggen van een medische verklaring. De minister geeft aan dat hij samen met zijn collega van VWS onderzoekt welke medische informatie door de aanvrager bij de aanvraag voor het verlof dient te worden overgelegd en op welke wijze dit moet gebeuren. Het klinkt sympathiek en we zullen het onderzoek natuurlijk afwachten, maar vooralsnog is de PVV-fractie van mening dat er onoverkomelijke bezwaren zijn.

Ten slotte een opmerking over de meest recente brief van de minister, de brief van 28 maart. Hierin pleit hij voor een verbod op de dynamische schietsport. Dit is begrijpelijk, gezien de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn en onlangs in Californië, hoewel dit niet Nederland betreft. Toch is de PVV-fractie het hier niet mee eens. We moeten niet vergeten dat velen de schietsport beoefenen zonder problemen of gevaren voor de samenleving. De leden en de verenigingen moeten aan strenge eisen voldoen. Zo hoort het ook, want het gaat tenslotte om wapengebruik. We moeten hierin echter niet doorschieten, zoals ik ook al in de media heb gezegd. We moeten niet zover gaan dat deze mensen hun vrijetijdsbesteding onmogelijk wordt gemaakt. Strenge eisen en een goede controle door de betreffende ambtenaren, de eigen schietvereniging en de KNSA (Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie) moeten voldoende zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik begrijp dat mevrouw Helder pleit voor een intensivering van de controle door de politie. Daar kan ik het alleen maar van harte mee eens zijn. Zij heeft het over een mentaliteitsverandering. Ik meen dat de politie zeker een welwillende houding heeft, maar dat de tijd vaak ontbreekt om overal controles uit te voeren en te handhaven, zoals eigenlijk de bedoeling is.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb geen vraag gehoord, maar ik kan het wel toelichten. Ik denk aan een mentaliteitsverandering van bovenaf. Misschien moeten de prioriteiten anders worden gesteld. Dat bedoel ik met een mentaliteitsverandering.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben het ermee eens dat dit meer prioriteit moet hebben. Alleen is het een beetje gemakkelijk om dat in de Kamer te zeggen als we ons ervan bewust zijn dat we wel heel veel prioriteiten op het bordje van de politie leggen. Het is dus niet zomaar een kwestie van andere dingen laten. Mevrouw Helder weet net als ik dat veel zedenzaken en kindermisbruikzaken op de plank liggen. Waarin moet de politie dan snijden? Vindt zij wellicht dat er politiecapaciteit bij moet?

Mevrouw Helder (PVV): Op een vraag naar de bekende weg komt een bekend antwoord. De politie heeft een prachtige taak die zij uitstekend vervult, maar misschien kan men intern, van hogerhand, eens bekijken of de prioriteiten anders kunnen worden gelegd. Ik ben «slechts» Kamerlid en ik ga daar niet over. Ik kan er wel naar vragen en dat heb ik bij dezen gedaan.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dit is een groot en belangrijk onderwerp. 9 april 2011 was een heel trieste dag. Ik weet ook nog precies waar ik was toen het nieuws bekend werd. Ik kan overigens niet zomaar voorbij laten gaan dat de PVV zich wel heel gemakkelijk van het geconstateerde probleem afmaakt. Het is een probleem dat leeft bij de politie. We kunnen zeggen dat de Kamer hierin geen rol speelt. Ik ben zelf geen woordvoerder politie, maar er zijn mensen aanwezig die dat wel zijn. Ik vind echter dat wij wel de taak hebben om ervoor te zorgen dat de politie prioriteit kan geven aan de taken die zij van ons opgelegd krijgt en waar wij veel belang aan hechten, en daarvoor ook voldoende mankracht heeft.

Mevrouw Helder (PVV): Het is misschien een nuance, maar ik wil het toch even zeggen. Volgens mevrouw Gesthuizen zeg ik dat dit niet onze taak is. Ik heb gezegd dat wij er wel een rol in hebben, maar we gaan er niet over. Ik beslis niet wat de politie gaat doen. Ik kan als Kamerlid vragen naar een andere prioriteitstelling. Dat is wel even iets anders en dat wil ik graag opmerken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik begrijp dat mevrouw Helder vindt dat de prioriteitstelling bij de politie eigenlijk anders moet zijn, maar dat zij ook vindt dat zij er als Kamerlid niet over gaat.

Zoals ik al zei, het was een heel trieste dag. In een jaar tijd is er natuurlijk veel gebeurd. Voor buitenstaanders is het onderwerp een iets minder gevoelige kwestie geworden om over te spreken, maar ik kan me voorstellen dat de realiteit voor de direct betrokkenen, de bestuurders in Alphen aan den Rijn, de mensen die iemand hebben verloren, mensen die nog iedere dag moeten leven met hetgeen hun of hun naasten is overkomen, nog niets aan kracht en verdriet heeft ingeboet.

Wij hebben een jaar gewacht om dit op de agenda te zetten. Dat is misschien op een aantal punten ook wel goed, omdat je niet meteen vanuit een reflex moet reageren en allerlei beslissingen moet nemen. Er ligt een heel aantal onderzoeken, die stuk voor stuk erg goed zijn en een helder licht werpen op de zaak. Ik ben er erg blij mee dat we het totaal kunnen bespreken en dat deze twee bewindspersonen aanwezig zijn zodat we over alle aspecten van dit drama kunnen spreken.

Ik wil het hebben over de wapenverloven, de controle en handhaving door politie, de GGZ en de rol die zij heeft gespeeld en moet spelen, en de rol van de KNSA en de verenigingen. Laat ik beginnen met de brief die wij op 28 maart hebben gekregen van de minister van Veiligheid en Justitie. Ik begrijp dat de minister heeft besloten om een aantal zaken te verbieden. De dynamische schietsport mag niet meer worden beoefend en zo zijn er nog enkele zaken die niet meer mogen, omdat ze te risicovol zijn en het te gevaarlijk is als mensen zich hierin bekwamen. Ik ben gelukkig met deze beslissing. Ik begrijp ook dat de minister in goed overleg tot deze beslissing is gekomen. Dat lijkt me heel verstandig. We moeten natuurlijk wel goed blijven monitoren of hiermee inderdaad de angel eruit is gehaald.

Ik vind wel dat er op veel punten iets te veel verantwoordelijkheid bij de KNSA wordt gelegd. Ik heb de afgelopen jaren een aantal keren contact gehad met de KNSA en ik weet dat dit een goede organisatie is, die zich, uiterst serieus, niet alleen bezighoudt met de leuke kanten van de schietsport, maar ook met de moeilijke kanten ervan. De leuke kanten zijn er overigens zeker wel. Ik ben onlangs op werkbezoek geweest bij een schietsportvereniging en heb daar met veel sportschutters gesproken. Zij beleven er een groot plezier aan dat zij hun sport mogen beoefenen. Daar willen we ook niets aan afdoen, ook niet in het licht van dit drama. Niets dan lof voor de KNSA, maar ik vind wel dat er in de brief van de minister van 28 maart iets te veel verantwoordelijkheid bij deze organisatie wordt gelegd.

Er is in het hele stelsel één heel belangrijke stok achter de deur, namelijk de handhaving door het ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Ik heb echter van diverse kanten al gehoord dat het zelfs in het jaar na het drama in Alphen aan den Rijn nog steeds moeilijk is voor de politie om zich, op de manier zoals wij die hier hebben bedacht, te ontfermen over haar taak om te controleren bij de verlofaanvraag en thuiscontroles te doen. We willen namelijk niet dat dit wordt behandeld als een administratieve handeling, zoals de Onderzoeksraad Voor Veiligheid had geconstateerd. We zijn het er volgens mij over eens dat dat niet de bedoeling is. Het moet meer zijn dan een administratieve handeling. De politie slaagt er echter nog niet goed in om haar taak daadwerkelijk zo uit te voeren zoals wij dat willen. Daarom interrumpeerde ik net mevrouw Helder. Als wij vinden dat de politie hieraan prioriteit geeft, moeten wij ook boter bij de vis leveren, maar dat gebeurt nog niet.

Ik wil op een paar punten in de brief specifiek ingaan.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Is «boter bij de vis» per definitie extra fte? Of is het ook mogelijk dat de capaciteit specifieker, gerichter en alerter wordt ingezet?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Over heel veel onderwerpen op het terrein van Veiligheid en Justitie wordt gezegd dat zij een prioriteit moeten zijn bij de politie. We maken ons daar als Kamerleden allemaal schuldig aan. Het is ook terecht, want we willen een veilige samenleving. De lijst is echter schier oneindig: fraude, aanpak van de bendes, kindermisbruik, andere zedenzaken, mensenhandel enzovoorts. Waar haal je als agent op een gegeven moment de tijd nog vandaan? Ik denk dat we inderdaad niet ontkomen aan intensivering. We moeten investeren in de politie. We kunnen wel blijven stapelen, maar dan houden we onszelf eigenlijk een beetje voor de gek.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Mevrouw Gesthuizen haalt terecht een uitspraak van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid aan, namelijk dat de verlofverlening is verworden tot een mechanische administratieve handeling. Het gaat dus vooral om het bewustwordingsproces. Dat is iets anders dan er weer 10 fte tegenaan gooien. We moeten ook kijken naar de beschikbare capaciteit en bekijken hoe we deze zo effectief mogelijk kunnen inzetten. Het verleden heeft al bewezen dat meer fte niet per definitie tot betere resultaten leidt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Mevrouw Hennis spreekt ongetwijfeld net zo vaak als mijn fractie met mensen die bij de politie werken. Ik hoor nooit van hen dat zij hun taak niet serieus nemen of dat ze denken dat ze het eigenlijk wel beter zouden kunnen doen, maar dat ze daar het nut niet van inzien. Zo is het niet. Het gaat echt om tijdsdruk. Ik heb uit zeer betrouwbare bron vernomen dat het bij de politie als volgt werkt. Het is een enorme bulk werk waar heel veel tijd mee gemoeid is. Elke individuele verlofaanvraag kost heel veel tijd. Daarom voegt men ze samen en behandelt men ze allemaal achter elkaar. Het zal overigens niet overal zo gaan. Ik zou wel willen dat ze het anders doen, maar dan moeten we ook boter bij de vis leveren. Dat houdt in mijn ogen wel degelijk in dat we moeten investeren. Als we die eisen stellen, moeten we ook boter bij de vis leveren.

Ik heb al gezegd dat ik vind dat er iets te veel verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de KNSA en de verenigingen. Zo wordt er bijvoorbeeld gezegd dat het ballotageproces beter moet, maar ik lees vrij weinig over de wijze waarop dit dan moet gebeuren. Op pagina 4 van de brief van 28 maart staat dat er een meldpunt is waar mensen hun zorgen of verdachte zaken kunnen melden. Vervolgens verifieert de KNSA een en ander bij de schietvereniging. Bij «daadwerkelijke vrees voor misbruiksignalen» wordt de politie ingelicht. Ik vind dat eigenlijk te laat. Ik wil eigenlijk dat het niet over zo veel schijven gaat, maar dat de politie direct wordt ingeschakeld. Kan de minister daarop reageren?

Ik begrijp dat ervoor is gekozen om de anonieme meldingen niet mee te rekenen, aangezien deze door de KNSA niet in behandeling worden genomen. Ik snap dat eigenlijk niet zo goed. Kan de minister daar ook op reageren?

Ik heb begrepen dat het Landelijk Platform Vuurwapens heeft gezegd dat een van de risicofactoren het bezit van meerdere wapens is. Wat vindt de minister daarvan?

In de brief van de minister wordt terecht gewezen op het medisch beroepsgeheim. Afgelopen maandag hebben we daar nog een debat over gevoerd. We moeten daar niet aan tornen. Ik zie er echter wel een tegenstelling in dat we de verantwoordelijkheid leggen bij de aanvrager van het verlof. Hij moet aantonen dat hij gezond is. Tegelijkertijd willen we geen schending van het beroepsgeheim. Ik zie daar een tegenstelling in. Het sluit in ieder geval niet op elkaar aan. Kan de minister van VWS daar op ingaan? Het lijkt me dat iemand die verlof aanvraagt, zich ervan bewust is dat bepaalde gegevens bekend worden.

De KNMG heeft aangegeven hoe men moet omgaan met meldingen als men zich zorgen maakt over een patiënt die mogelijk een wapenverlof heeft en zich risicovol gedraagt en welke afweging men dan moet maken. Ik vond dit nog te mager. De GGZ komt nu met een nadere meldcode. Daar ben ik erg blij mee. Kan de minister daarop reageren als deze meldcode er is?

Ik heb de minister nog niet gehoord, althans niet in zijn recente brief, over het centraal opslaan van wapens. De KNSA en de schietverenigingen zijn hier heel kritisch over en dat snap ik ook. Als het echter gaat zoals het nu gaat en we blijven constateren dat de controles op verlofaanvragen en de controles tussentijds onvoldoende zijn, wil ik wel dat we dit middel als stok achter de deur hebben. Dit is voor mij dus geen gesloten boek. Ik hoor graag van de minister wat zijn bezwaren zijn tegen centrale opslag. Voor mij is het een stok achter de deur om ervoor te zorgen dat de controle op verlofaanvragen beter op orde komt. Als dit niet gebeurt, vind ik dat we uiteindelijk toch moeten overgaan tot het op de vereniging laten van de wapens van de sportschutters.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Het schietdrama in Alphen aan den Rijn, gepleegd met legale wapens, heeft heel Nederland geschokt. De impact hiervan was en is enorm en de gevolgen voor de direct getroffenen, nabestaanden, familie en vrienden zijn niet te bevatten. Mijn complimenten voor de moed van de mensen die onder de afgrijselijke omstandigheden van toen anderen hebben geholpen, soms met gevaar voor eigen leven of zelfs met de dood als gevolg.

Afgelopen weekend leverde PvdA-collega Marcouch kritiek op de nazorg. Zelf heb ik andere signalen ontvangen. Ik spreek namens de VVD-fractie mijn steun uit voor Slachtofferhulp Nederland, de gemeente Alphen aan den Rijn, het Schadefonds Geweldsmisdrijven en andere. Graag hoor ik meer van minister Opstelten over zijn bevindingen over de nazorg en de begeleiding. Bij een drama als dit vind ik het ongepast om elkaar de maat te nemen. Juist hier zouden de gelederen van links tot rechts gesloten moeten zijn, met maar één doel: een zo goed mogelijke begeleiding en nazorg.

Een enkel vraagteken blijft. Dat is op zijn minst pijnlijk en schrijnend. Ik denk daarbij aan het hoe en waarom van het niet betrekken van een registratie uit 2006 bij de verlofaanvraag, hoewel niet meer valt vast te stellen wat hiervan het resultaat zou zijn geweest. Ook het feit dat overige informatie over de psychische problematiek en suïcidaliteit van Van der V. de politie nooit heeft bereikt, is nauwelijks te accepteren. Eén ding is wel zeker: met het oog op zijn psychische gesteldheid had Van der V. nooit de beschikking over een legaal wapen mogen verkrijgen. Het drama kan hiermee echter niet ongedaan worden gemaakt en dat is niet in woorden te vatten.

Minister Opstelten heeft aangekondigd dat hij het stelsel van legaal wapenbezit langs een aantal lijnen wil versterken, waaronder een grotere verantwoordelijkheid voor de aanvrager, ofwel omkering van de bewijslast. De aanvrager krijgt dus een uitgebreide en actieve informatieplicht. De VVD is hier een voorstander van. Vuurwapenbezit is in Nederland geen vanzelfsprekend recht, verre van dat. Er mogen dus wel degelijk vergaande eisen worden gesteld aan de aanvrager. Ik heb begrepen dat er nog volop wordt gewerkt aan een praktische invulling van die actieve informatieplicht en dat er ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor de politie om extra gesloten en open bronnen te bevragen ter beoordeling van het vrees-voor-misbruikcriterium. Het drama in Alphen aan den Rijn voltrok zich al weer bijna een jaar geleden. Wanneer kunnen we de uitwerking van de praktische invulling tegemoetzien? Dat geldt ook voor de overige additionele bevragingsmogelijkheden voor de politie.

De minister spreekt verder terecht over een actievere rol van de politie en een gerichte capaciteitsinzet door risicoschatting. Daar spraken we net al even over. Een actieve en betrokken rol van de politie is inderdaad cruciaal. Ik vond de opmerking van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, zoals geciteerd door mevrouw Gesthuizen en later door mijzelf, ook pijnlijk. De verlofverlening is verworden tot een mechanische, administratieve handeling. Zover had het nooit mogen komen en mag het dus ook nooit meer komen.

De eerste geluiden over de acties die in het afgelopen jaar in gang zijn gezet ter verdere professionalisering van de uitvoering van de politietaken stemmen – zeg ik heel voorzichtig – optimistisch. Let wel, het is echt nog lang niet op orde. Vooral over Hollands Midden ontvangen wij nog steeds de verkeerde signalen. Controles vinden soms niet of nauwelijks plaats, terwijl dit wel de bedoeling is. Zo kennen wij een bestuurslid van een schietsportvereniging die al meer dan twintig jaar niet is gecontroleerd en een jager bij wie de controle zeker niet jaarlijks plaatsvindt.

Om het proces goed te kunnen aansturen – dit is al eerder gezegd door collega Helder – is de gegevensregistratie van de vergunningen met betrekking tot toekenning, afwijzing en looptijd natuurlijk cruciaal. In de brief van 28 maart wordt terecht opgemerkt dat deze juist, tijdig en volledig dient te zijn. Een grondige aanpassing van het vergunningenregistratiesysteem VERONA zou zijn opgenomen in de ICT-prioriteitenagenda 2012 van de Nederlandse politie. Dit stelt mij echt niet gerust. De «ICT-baviaan» op de schouder van deze minister is een probleem. Hoe, wat, waar en wanneer is een en ander gerealiseerd? Ik vraag de minister concreet te zijn. Wanneer is de informatievoorziening juist, tijdig, sluitend en volledig?

In de brief van 27 oktober 2011 wordt gesproken over het initiatief binnen GGZ Nederland tot het ontwikkelen van een meldcode. Deze zou dit voorjaar worden opgeleverd. Wellicht heb ik iets gemist, maar ik hoor heel graag of er al iets meer over verteld kan worden. Kan er al nader worden ingegaan op het bestaan van eventuele knelpunten of onduidelijkheden in de omstandigheden waaronder het mogelijk is het medisch beroepsgeheim te doorbreken?

In de brief schrijft de minister dat hij de vog die momenteel is voorgeschreven bij een lidmaatschap van een schietvereniging, zal bezien. Kan daarover ook meer duidelijkheid worden gegeven? Is er ook meer duidelijkheid over de mogelijkheid om een medische verklaring te laten overleggen bij de aanvraag voor een vog en de latere vergunningverlening?

Tot slot nog enkele woorden over de overeenkomst met de KNSA. De VVD begrijpt de keuze voor de rol van de KNSA, maar plaatst wel een kleine kanttekening. Ook de KNSA is namelijk uiteindelijk afhankelijk van haar leden die ook een vorm van zeggenschap hebben. Hoe onzeker wordt daarmee de KNSA als factor in de keten? Dat is iets om rekening mee te houden en niet over het hoofd te zien.

Essentieel is verder dat de huidige wapenwetgeving integraal tegen het licht wordt gehouden. De voorstellen van de minister moeten daarbij vanzelfsprekend betrokken worden. De VVD is van mening dat de huidige wetgeving behoorlijk ingewikkeld is en derhalve lastig te handhaven. Het zou dus mogelijk moeten zijn om wet, regelingen en circulaire te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de zeer terechte strenge eisen en de effectiviteit. Dit alles om excessen te voorkomen. De voorgestelde maatregelen voor de KNSA die in de laatste brief zijn verwoord, zullen door de VVD nauwkeurig worden bekeken. Ik denk dat ook hierbij zorgvuldigheid van groot belang is. Het is al een beetje door de vorige sprekers in andere woorden gezegd. De samenleving is er niet mee geholpen als we eindigen met symbolen. Ik vraag de minister dit niet uit het oog te verliezen bij de verdere uitwerking van deze maatregelen.

De inzet op de controle van legale vuurwapens, die overigens volledig terecht is, mag uiteraard niet leiden tot verslapping op het gebied waarvan ook een dreiging uitgaat, namelijk het illegale wapenbezit. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

De heer Dibi (GroenLinks): Mevrouw Hennis stelde net aan mevrouw Gesthuizen de vraag of er altijd fte bij moet om de politie beter te laten werken. Dat is een terechte vraag. De andere kant van die vraag is echter of alles wat wij wensen van de politie – dit is een van de vele actievere inspanningen die het kabinet verwacht van de politie – mogelijk is met de huidige capaciteit.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik ga uiteraard niet over het interne personeelsmanagement van een korps. Ik heb begrepen dat het mogelijk is met de beschikbare capaciteit. Wellicht zal hier en daar worden geschoven. Politieagenten zijn echter mensen en niets menselijks is hun vreemd. Als je iets dag in dag uit doet, kan dat verworden tot een mechanische, administratieve handeling. Een ander personeelsbeleid of het regelmatig wisselen van mensen kan helpen om het bewustzijn en de alertheid te vergroten.

De heer Dibi (GroenLinks): Daar ben ik het mee eens, maar ik zal het iets specifieker proberen. De minister zegt: wij willen een actievere rol van de politie, een meer betrokken rol, een verscherpte check in de systemen en extra huiscontroles. Laten we de extra huiscontroles als voorbeeld nemen. Deze vergen tijd en inspanning. Andere dingen die je moet doen, kun je dan niet meer of minder doen. Kan dat allemaal binnen de beschikbare capaciteit?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Dat is een lastige vraag om te beantwoorden. Dat zal de korpschef moeten doen. Even voor alle duidelijkheid: er is een enorme inhaalslag geweest. Ik heb begrepen dat de zaken nu zijn opgeschoond en op orde zijn. Volgens mij is er met extra bewustzijn en extra aandacht geen behoefte aan extra fte.

Mevrouw Berndsen (D66): Het zal niemand verbazen dat ik me ook zorgen maak over de capaciteit. Dat spreek ik hier niet voor de eerste keer uit. Ik vind dat mevrouw Hennis wel erg gemakkelijk zegt dat je dan maar van personeel moet wisselen. De Wet wapens en munitie is namelijk een buitengewoon ingewikkelde wet. Dat zei mevrouw Hennis net zelf ook. Als je die wet bij de politie moet uitvoeren, moet je daarin wel goed toegerust zijn en dat geldt niet voor iedere politieagent. Als je wilt wat mevrouw Hennis net heeft gezegd, is er dus wel degelijk extra capaciteit nodig. De prioriteiten stapelen zich op. Dit komt erbij. De huisbezoeken zijn buitengewoon intensief. Hoe kan mevrouw Hennis met droge ogen blijven beweren dat dit er ook nog even bij kan?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik hoor een soort grammofoonplaat van de oppositie bij ieder AO waarin haar inzet wordt besproken. Elke diender staat dag in dag uit voor het handhaven van onze orde, het opsporen van misdrijven en ook voor taken als het afleggen van huisbezoeken en het controleren van wapenverloven. We moeten daar kritisch op zijn. Ik ga niet over het interne personeelsmanagement van een korps. Ik vertel alleen maar wat ik heb begrepen. We moeten ermee ophouden te doen alsof de politie nergens klaar voor is en nergens tegen opgewassen is.

Mevrouw Berndsen (D66): Eenzelfde grammofoonplaat, kan ik heel flauw terugzeggen, hoor ik ook van de coalitiepartijen. Ik hoor in ieder geval steeds meer prioriteiten. De minister zal zeggen dat dit niet zo is. Ik heb er gisteren nog weer een bij gegeven. Ik denk dat het ook een taak is van Kamerleden om terughoudend te zijn in het stellen van prioriteiten, maar deze komt er nu toch weer bij.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik ga niet over het stellen van prioriteiten, maar de minister in samenspraak met het bevoegd gezag, de burgemeesters en de officieren. Wij gaan er niet over. Wij kunnen alleen maar kijken of de politie uitvoering geeft aan haar taken en of zij daartegen opgewassen is. Er zijn problemen. Daar wordt hard aan gewerkt. We zijn bezig met een aanval op de bureaucratie en de administratieve lasten. We zijn bezig met de vorming van een nationale politie. Daarmee zal capaciteit worden vrijgespeeld. Politiecapaciteit is schaars. Dat betekent dat je prioriteiten moet stellen. Dat ben ik van harte eens met mevrouw Berndsen. Zij moet echter ophouden te doen alsof de politie niet opgewassen is tegen de taken die zij namens de samenleving uitvoert.

De heer Marcouch (PvdA): Ik werd getriggerd door de opmerking dat het een grammofoonplaat zou zijn van de oppositie. De minister heeft een aantal onderzoeken laten doen. Er zijn rapporten waarin geconstateerd wordt dat het niet te doen is om al die wapenverloven te controleren. De minister is de afgelopen periode met een inhaalslag bezig geweest. Ik zal hem straks de vraag stellen of het allemaal klaar en gedaan is. Het is echter een feit dat de politiekorpsen zelf aangeven dat zij het niet aankunnen. Dat is de constatering. Het is dus niet een kreet van de oppositie.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik heb in het begin van mijn betoog gezegd dat het wapenbezit in Nederland geen vanzelfsprekend recht is. Als we toewerken naar een omkering van de bewijslast en dus naar een actieve informatieplicht van de aanvrager, wordt de politie ontlast. De minister heeft in zijn brief ook geschreven dat de vijfjaarlijkse controle, waardoor de administratieve lasten voor de politie enorm zouden toenemen, gewoon weer moet worden teruggebracht naar een jaarlijkse controle. Hierbij ligt de informatieplicht wederom bij de aanvrager. We moeten echt ervoor waken om hier een verkeerd beeld van de realiteit te schetsen en broodjeaapverhalen de wereld in te helpen. Ik pas daar echt voor. Ik zei net al dat iets kan verworden – niets menselijks is de politie vreemd – tot een mechanische handeling. Daar gaat het om. Soms moet je heel ruw uit je slaap worden getrokken om weer bij de les te komen. Dat is nu gebeurd. Daar staat de politie voor.

De heer Marcouch (PvdA): Ik weet niet wie hier een broodjeaapverhaal aan het verkopen is. Politiewerk is mensenwerk. Het gaat om fte's, uren die een politieman of -vrouw nodig heeft om het werk te doen dat wij van hen eisen. Overigens schreef de minister in zijn brief al dat men bij lange na niet in staat is om alle verloven te controleren en dat men keuzes moet maken en prioriteiten moet stellen. Dat geeft weer dat een en ander menscapaciteit kost. Als je toch eerlijk bent, wees dan ook realistisch en zeg dat bij lange na niet alle verloven gecontroleerd kunnen worden.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Collega Marcouch doet net alsof wij, de politiek, de prioriteiten bepalen. Uiteindelijk is dat een nauw samenspel tussen minister, burgemeesters, korpschefs en officieren van justitie. Er zijn een heleboel partijen bij betrokken. Die prioriteiten komen niet uit de lucht vallen en het is al helemaal niet zo dat wij het de politie lastig willen maken. Wij staan voor een veilige samenleving, net zoals de politie. We zullen dat hand in hand moeten doen. We moeten rekening houden met de beschikbare capaciteit en deze zo effectief mogelijk inzetten om zo veel mogelijk capaciteit vrij te spelen. Dat is iets anders dan nu al achterover leunen en zeggen dat het niet lukt. Uit alle rapporten uit het verleden blijkt dat de miljoenen die de afgelopen jaren extra zijn geïnvesteerd en de extra fte's die zijn uitgetrokken voor bepaalde taken niet tot betere resultaten hebben geleid. Dat moet misschien nog tussen de oren van de heer Marcouch landen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): En u, mevrouw Hennis, zou er goed aan doen uit te leggen of u daadwerkelijk vindt dat de politie in slaap is gesukkeld. Zo langzamerhand lijkt het erop alsof deze VVD-woordvoerder vindt dat de politie zit te suffen en te slapen en er gewoon geen trek in heeft. Iedere keer dat er door de politiek wordt gezegd dat de politie meer dan genoeg middelen en mankracht heeft maar het een en ander gewoon niet doet, wordt er eigenlijk gezegd dat de politie haar taken verwaarloost. Is dat wat mevrouw Hennis hier wil beweren?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Nee, dat beweer ik niet. Dat wil ik ook verre van me werpen. Ik vind het ook flauw, zeker bij het thema dat we vandaag bespreken. Ik citeerde een conclusie van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, net als mevrouw Gesthuizen heeft gedaan, waarin werd gesteld dat de controle is verworden tot een mechanische, administratieve handeling. Dat wil niet zeggen dat de politie haar werk niet serieus heeft genomen. Het wil wel zeggen dat zij wakker moest worden om weer helemaal bij de les te komen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik maak hier bezwaar tegen. Vanuit de politiek wordt tegen de politie, die echt roeit met de riemen die zij heeft, gezegd dat zij in slaap gesukkeld was en wakker geschud moest worden. Ik vind dat niet netjes. Als je zegt dat iets tot een mechanische handeling is verworden, moet je je ook durven afvragen hoe dat is gekomen. Komt dat doordat die politiemensen in slaap zijn gevallen en niet meer zo goed weten waarom zij dat eigenlijk moeten doen? Of heeft het ermee te maken dat er zo veel werk is dat ze ervoor kiezen om een inhaalslag te maken in datgene wat gemakkelijk kan worden afgedaan? De politie had namelijk ook nog te maken met zedendelicten, inbraken en overlast van hangjongeren of wie dan ook. Ik denk dat we het veel meer in dat laatste moeten zoeken. Ik zou het op prijs stellen als de VVD-fractie hier niet de indruk zou wekken dat het allemaal bij de politie ligt en dat het daar wel snor zit. We leggen gewoon veel te veel taken op het bord van de politie, zonder dat we daarbij leveren in de vorm van intensivering en investering.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Nogmaals, dit wil ik me niet laten zeggen. Dag in, dag uit werk ik met de politie samen en sta ik voor iedere diender. Dat wil niet zeggen dat ik kritiekloos ben. In elke organisatie is er ruimte voor verbeteringen. Mevrouw Gesthuizen gaat volledig voorbij aan het feit dat de verschillen tussen de korpsen groot zijn. Bij het ene korps is een 100%-controle wel mogelijk, bij het andere niet. We moeten echt ophouden met elkaar de maat te nemen. We staan allemaal voor een goede politieorganisatie. Wellicht verschillen we soms in onze ideeën over de aanvliegroute en onze kritiek. De dienders staan er dag in, dag uit voor ons, voor de samenleving. Dat wil niet zeggen dat ik kritiekloos ben en niet denk dat er dingen beter kunnen.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Het is aanstaande maandag precies een jaar geleden dat we werden geconfronteerd met een verschrikkelijke schietpartij in winkelcentrum de Ridderhof. Namens de CDA-fractie wil ik mijn waardering uitspreken voor allen die heel snel hebben doorgeschakeld en daar stonden. Het is goed om dat hier uit te spreken. Ik ben ontzettend content met de dagen en de weken daarna, waarin er aandacht was voor nabestaanden en slachtoffers.

Daarom was ik onaangenaam verrast door een schrijven van de advocaat van de nabestaanden waarin toch een aantal kritische opmerkingen stonden. Kennelijk zijn er toezeggingen aan nabestaanden gedaan die niet zijn nagekomen. Ik zie dat de burgemeester hier in de zaal zit. Mijn vraag aan de minister is hoe het ervoor staat met de nazorg. Dat vind ik vanmiddag namelijk de centrale en belangrijkste vraag. Uiteindelijk is het leven van mensen toch het belangrijkst.

In dit debat is het zoeken tussen enerzijds het tegengaan van misbruik en het beperken van risico's en anderzijds het koesteren van de 42 000 schutters die gewoon genieten van een sport waar eigenlijk tot een jaar geleden niets mee aan de hand was. Het is een sport die op olympisch niveau door velen met enthousiasme wordt beoefend. We moeten dus proberen niet door te schieten in de risicoreflex. Dat gevaar is er altijd bij dit soort incidenten. We moeten naar een balans zoeken tussen wat kan en wat niet kan, zonder het beeld te creëren dat we 100% veiligheid kunnen garanderen. Dat kunnen we niet en dat moeten we ook niet pretenderen.

De vraag blijft hoe het kan dat deze jongeman met een dergelijke achtergrond aan een wapen en een wapenvergunning is gekomen. Er zijn diverse waardevolle rapporten geschreven en waardevolle aanbevelingen gedaan. De minister neemt daar ook vele van over. We kunnen de minister daar ook in volgen, maar ik wil er toch een aantal doornemen. Als je een wapenvergunning wilt, zegt het woord «vergunning» al dat het gaat om iets wat de overheid jou gunt. Mijn fractie vindt dat de overheid daarvoor iets in de plaats mag vragen. Als je ergens wilt werken, vragen we een vog. Dat vinden we allemaal heel normaal. Als je een rijbewijs wilt aanvragen na een bepaalde leeftijd, wil het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen dat je naar een arts, niet je eigen huisarts, gaat en een aantal bewijzen vraagt dat je kunt rijden. Dat vinden we heel normaal. Waarom doen we dat eigenlijk niet met wapenvergunningen? Dan ontkom je volgens mij ook aan de hele discussie over het medisch beroepsgeheim en plaats je medici niet in een ingewikkelde positie. Als iemand iets wil van de overheid, is het dan zo raar dat de overheid ook iets van die persoon vraagt? Ik vind dat niet. Waarom doen we dat niet?

De minister wil werken met een omgekeerde bewijslast. Wat houdt dat in? Je moet zelf een aantal vragen invullen. Dat zal er natuurlijk allemaal subliem en fantastisch uitzien, want niemand zal verklaren dat hij gek is. Waar zijn echter de checks-and-balances? Kunnen we het systeem zoals we dat hebben voor rijbewijzen voor mensen boven een bepaalde leeftijd niet ook toepassen op het systeem voor de wapenvergunning? Als iemand iets vraagt, vragen wij iets van die persoon. Dat kan hij in vrijwilligheid doen. Als hij dat niet doet, krijgt hij de vergunning niet. Dat is met een rijbewijs precies hetzelfde.

Bij brief heeft de minister een aantal maatregelen aangekondigd. Laat ik ook van deze kant een aantal woorden tegen de KNSA zeggen. Het lijkt me ook wel lastig. Zo'n koepel moet natuurlijk instaan voor de verenigingen die erachter zitten. Dat is ook moedig. Er worden enkele zaken genoemd die de minister wil aanpakken op het gebied van wapens en disciplines. Collega Helder heeft al iets gezegd over een aantal disciplines. Je kunt altijd discussiëren over de vraag wat erin moet en wat er niet in moet. Waarom moet een bepaalde zaak erin, terwijl deze eigenlijk nooit een probleem was? Als je deze wel erin opneemt, mogen bepaalde wapens niet meer gebruikt worden. Dan zeggen anderen weer terecht dat je met een auto ook de meest vreselijke dingen kunt doen. Ik vind dat de minister ontzettend moet oppassen met de risicoreflex. We moeten daar niet in doorschieten. De goeden moeten geen slachtoffer worden van dit incident.

Naar een aantal zaken wordt gekeken. Deze komen terug in de Wapenwet. Aanvullende maatregelen voor jongeren vind ik heel waardevol. Er komt een basiscertificering. Stel dat een individuele schutter, lid van een vereniging, niet naar wedstrijden gaat. De sociale controle is toch wel belangrijk. Wat gebeurt er dan? Ik vind het heel goed dat schutters zien of het niet goed gaat met iemand. Wat gebeurt er met iemand die niet komt maar wel een vergunning heeft? Gaat er dan een belletje rinkelen? Daar ben ik benieuwd naar.

Hoe heeft het zover kunnen komen? Er lag nota bene informatie bij de politie, maar deze is niet terechtgekomen bij Bureau Bijzondere Wetten. Uiteindelijk had dit kunnen leiden tot een weigering van de vergunning. Informatieopbouw is cruciaal en informatiedeling is een tweede. Die twee zaken zijn heel belangrijk.

De minister heeft gezegd dat het aantal vrijwillige politieagenten wordt vergroot van 2 500 naar 5000. Kunnen we een aantal van die 2 500 extra mensen, mensen die gemotiveerd zijn en bepaalde opleidingen hebben gedaan, opleiden voor het afleggen van huisbezoeken? Dan komen we een beetje uit die spagaat van wel of geen capaciteit. Misschien kunnen we deze mensen opplussen met een aantal extra cursussen.

Dan kom ik bij mijn motie over het signaleren van gevaar. Ik wil niet dat radicalen en andere extremisten aan een wapen kunnen komen. De NCTV heeft er twee weken geleden melding van gemaakt. Men had het over blanke extremistische groeperingen, links en rechts. Kan ik de verzekering van deze minister krijgen dat men niet aan een wapen kan komen? Het is mooi dat de motie is aangenomen, maar ik wil niet uiteindelijk moeten uitleggen dat iemand een wapen heeft gekregen en toch kennelijk is geradicaliseerd. Hier laat ik het even bij.

De voorzitter: Mijnheer Dibi, begrijp ik het goed dat u als laatste wilt spreken? Nee?

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. De regeling van werkzaamheden is om 14.00 uur en ik moet daarbij zijn, maar als het goed is, red ik dat.

Nederland heeft met het schietdrama in het winkelcentrum de Ridderhof in Alphen aan den Rijn sinds 9 april vorig jaar zijn eigen Columbine. Op die dag bleek waartoe mensen in staat kunnen zijn. Deze gebeurtenis drukt ons met de neus op de feiten. De open en vrije samenleving is kwetsbaar voor individuen van kwade wil. Vaak wordt echter vergeten dat de open en vrije samenleving op dit soort momenten ook haar enorme kracht toont. Sommigen zijn tot het slechtste in staat, maar dit valt in het niet bij datgene waar anderen toe in staat zijn. Gewone burgers, winkeliers en passanten namen elkaar in bescherming, soms ten koste van hun eigen leven. Hoewel er lessen te leren zijn voor de toekomst, gingen de hulpdiensten, politie, brandweer en ambulancepersoneel, tot het uiterste om erger te voorkomen.

Waarom zeg ik dit op deze manier? Criminoloog Hans Boutellier wees er een paar jaar geleden op dat het denken over veiligheid in de afgelopen eeuwen wezenlijk is veranderd. Vroeger werd de kans op tegenslag eenvoudiger aanvaard. Rampspoed was een dagelijkse realiteit. Tegenwoordig wordt van de overheid een garantie op absolute veiligheid verwacht. Men gaat uit van een maakbare, veilige samenleving. Het is heel goed dat dit debat pas bijna een jaar na de verschrikkelijke ramp plaatsvindt. Ik denk dat het belangrijk is te stellen dat die garantie niet te geven is. Dat gegeven moet ons in onze rol als wetgever en bestuurder tot bescheidenheid dwingen in de verwachtingen die we wekken. Een risicoloos Nederland bestond niet, bestaat niet en zal ook nooit bestaan. Daarom moet wetgeving verstandig zijn. Zij moet zinvol zijn en zij moet iets betekenen. Wetgeving moet niet een illusie creëren van veiligheid.

In de zaak van Tristan van der Vlis moet je concluderen dat de fout niet lag in tekortschietende wetgeving. De fout lag erin dat het, ook bij de politie, gaat om mensenwerk. Mensen maken soms inschattingsfouten. Zij krijgen cruciale informatie, bijvoorbeeld over de geestestoestand van Tristan van der Vlis, maar er gaat op dat moment geen alarmbel rinkelen. Er wordt op dat moment niet iets in gang gezet. Men denkt niet: dit is ernstig en we moeten hier alert op zijn. Het kabinet stelt heel veel maatregelen voor. Heel veel komt nog in latere wetgeving. Zouden deze maatregelen deze ramp hebben voorkomen? Dat is voor mij de belangrijkste vraag. Ik geef ook een voorzet voor een antwoord. Ik denk het namelijk niet. Ik hoop hierop van beide ministers een antwoord te krijgen.

Dan kom ik bij de nazorg. Er leven verschillende beelden over de nazorg aan slachtoffers en nabestaanden van het schietdrama. Inmiddels blijkt een gesprek het nodige te hebben opgehelderd tussen collega Marcouch en burgemeester Eenhoorn. Ik ben blij dat de heren er onderling uit zijn gekomen, maar hoe kijkt de minister ertegen aan? Hoe zit het met de nazorg? Ik noem dan ook graag de winkeliers die ternauwernood hun hoofd boven water kunnen houden. Waar heeft dat mee te maken? Ik doe dit niet zonder grote waardering en groot respect uit te spreken voor het optreden van de burgemeester van Alphen aan den Rijn na de verschrikkelijke gebeurtenis. De GroenLinks-fractie heeft met bewondering gekeken hoe hij dat heeft gedaan. Ik vind het belangrijk om dat in dit debat te benadrukken.

Ik kom bij de politie, een onderwerp waarop wij hier heel vaak terugkomen. Ik wil geen grammofoonplaat afdraaien maar zie wel dat de minister een actievere rol van de politie vraagt, namelijk extra huiscontroles en meer inzet. Dat kan en mag en is terecht, maar het gaat wel ten koste van iets anders. Ik hoor daar graag een keer een wat eerlijker verhaal over. Omdat wij steeds hierover spreken in allerlei debatten, is het misschien goed om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de vraag of al deze prioriteiten passen in de huidige capaciteit. Dan komt daarover uitsluitsel en hoeven wij niet de hele tijd, oppositie tegenover coalitie, te discussiëren over de vraag of het er wel of niet bij kan.

Tot slot maak ik enkele opmerkingen over de schietsportverenigingen en het legaal wapenbezit. De voorgenomen maatregelen betekenen een beperking van de schietsportbeoefening, zoals ook de minister erkent. Kort en goed is het afgelopen met de offensieve schietsportbeoefening en het parcoursschieten oftewel, in de woorden van de minister: oorlogje spelen behoort tot het verleden. Gevoelsmatig weten wij allemaal wat de minister beweegt en ook wij hebben daar alle begrip voor. Je wilt de lone wolf niet de kans geven om zijn schietvaardigheden te trainen bij een schietsportvereniging. Ook hier geldt echter de relativering dat het uiteindelijk de schutter is die bepaalt of het wapen gebruikt of misbruikt wordt. Ik heb van enkele schietsportbeoefenaars begrepen dat Nederland niet langer zal kunnen deelnemen aan internationale schuttersevenementen omdat de training onmogelijk wordt gemaakt. Ik snap heel veel van die maatregelen maar het is de vraag of je ermee bereikt wat wordt beoogd, want uiteindelijk gaat het erom dat je screent of een legaal wapen voor legale doeleinden wordt gebruikt door mensen aan wie je dat wapen ook kunt toevertrouwen. Voorkom je dat nu door dit soort maatregelen? Het enkele feit dat je parcoursschieten bijvoorbeeld onder supervisie van ter zake kundige begeleiders plaatst, wil nog niet zeggen dat je die eenzame wolf voorbereidt op gewelddadigheden.

Ik trek een vergelijking. De Nederlandse jeugd van tegenwoordig speelt massaal gewelddadige computerspelletjes. Ik heb zelf een paar broertjes die dat doen. Ik heb er niets mee, maar ook daar worden gruwelijke oorlogsscènes nagebootst, ook daar kun je theoretisch zeggen dat mensen worden getraind in allerlei rare fratsen. Toch blijkt uit onderzoek dat het aantal gewelddadige incidenten onder Nederlandse jongeren is gedaald en dat er geen causaal verband is tussen het spelen van oorlogsspellen en het plegen van geweld. Kortom, wij willen niet doorslaan.

Een zekere parallel met het drugsbeleid valt te trekken. Toevallig hebben wij vorige week met beide ministers een debat gevoerd over het drugsbeleid. Daar zie je ook weer dat de reden van regulering het voorkómen van illegaliteit is. De reden voor het reguleren van het drugsbeleid is om te voorkomen dat mensen ongecontroleerd en zonder toezicht gebruiken. Hetzelfde geldt voor het wapenbezit. Een reden waarom wij dit soort verenigingen hebben, is wat mij betreft het belang van de veiligheid, dus om te voorkomen dat illegaal wapenbezit een vlucht neemt. Kan de minister aangeven of hij de risico's ziet van dit soort maatregelen voor het stimuleren van illegaal wapenbezit?

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Een afschuwelijk drama voltrok zich in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn. Ook de D66-fractie spreekt heel veel waardering uit voor allen die zich hebben ingezet voor de slachtoffers, de betrokkenen en de nabestaanden, inclusief waardering voor de burgemeester. Op 9 april is het een jaar geleden. De D66-fractie betuigt haar medeleven aan de nabestaanden en betrokkenen. Toch is dit ook een rationeel debat. De hoop is dat dit soort incidenten zich niet meer voordoet in Nederland. 100% veiligheid is echter een valse belofte die niet kan worden waargemaakt. Daarin moeten wij ook eerlijk zijn; andere woordvoerders zeiden het al. Wie kwaad wil, kan kwaad doen; ook zonder een wapen, zoals bleek op 30 april 2009 in Apeldoorn.

De minister van Veiligheid en Justitie heeft een arsenaal aan maatregelen uit de kast getrokken waarmee hij een «robuust niveau van veiligheid» meent te bieden. De fractie van D66 vindt dit een gevaarlijke uitspraak van de minister. Welke belofte doet hij daarmee aan de samenleving? Erkent hij dat hij daarmee in feite een schijnveiligheid promoot die hij in de praktijk niet kan waarmaken? De maatregelen van de minister zien bijvoorbeeld niet op het bezit van illegale wapens. Met het beperken van de schietsport voorkomen wij niet dat wapens in handen komen van personen die een potentieel gevaar zijn.

Er zijn belangwekkende onderzoeken gedaan. Zo blijkt uit het onderzoek van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid dat de regels voor legaal wapenbezit niet goed worden uitgevoerd. Er zijn zwakke plekken in de toekenning, controle en registratie van wapenbezit. Gelukkig gaat het in de meeste gevallen gewoon goed met wapenbezitters. Eén gruwelijk incident heeft echter wel laten zien dat wij de bestaande regels moeten handhaven. De minister is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het wapenverlofstelsel. Hoe gaat hij hier straks, vanuit zijn verantwoordelijkheid als baas van de nationale politie, actief op toezien? De regel is: een wapenvergunning, mits. In de praktijk zien wij: een wapenvergunning, tenzij. Dat kan niet. Wie een wapen wil, moet er aantoonbaar mee kunnen omgaan. Dat uitgangspunt delen wij met de minister. Een wapen is geen speelgoed maar een geweldsmiddel met dodelijke gevolgen. Zoals wij aan de politie scherpe eisen stellen voor het dragen en houden van een wapen, zo moeten wij ook scherpe eisen stellen aan burgers die een wapen willen houden. Inzicht in de psychische gesteldheid van aanvragers is dus vereist en wij moeten controleren of houders van een wapenverlof nog steeds aan de regels voldoen. Deelt de minister de opvatting dat de eisen die aan politieagenten worden gesteld, ook van toepassing moeten zijn op burgers die een wapenverlof aanvragen?

D66 is voorstander van een geneeskundige verklaring als eis voor een wapenverlof. Hoe denken de beide ministers dit te realiseren? Wordt voorzien in een verklaring van een huisarts of, nog steviger, in een psychiatrische test? Het medisch beroepsgeheim – laat ik daar ook maar helder in zijn – mag niet worden geschonden. De vertrouwelijkheid tussen hulpverlener en patiënt weegt zwaar. De politie of schietvereniging kan dus wat D66 betreft geen inzage krijgen in medische gegevens. Een arts moet degene zijn die de psychische gesteldheid beoordeelt en vervolgens aangeeft of er doorslaggevende bezwaren zijn tegen het verlenen van een wapenverlof. Mijn fractie dringt er bij beide ministers op aan om het beroepsgeheim ook als zodanig overeind te houden. Daarnaast vindt mijn fractie het van belang dat hulpverleners signalen over mogelijke onveilige situaties kunnen melden. De meldcode die door GGZ Nederland wordt ontwikkeld vindt mijn fractie een wenselijk initiatief. Ik vraag de ministers hoe het staat met de ontwikkeling van deze meldcode. Hoe verhoudt die zich tot het medisch beroepsgeheim? Op welke wijze wordt daarmee een informatiebrug geslagen naar politie en justitie als er vrees is voor wapenmisbruik?

Het is onverantwoord dat de politie wapenverloven toekent als een mechanische administratieve handeling. Dat moet structureel anders. Op welke wijze wordt echter gewaarborgd dat de verbeteringen bij de politie van structurele aard zijn en niet een tijdelijke opleving naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn? Met de extra screening van het afgelopen jaar zijn 25 wapenverloven ingetrokken. Dat laat zien dat de controle de afgelopen jaren echt is tekortgeschoten. Mijn fractie begrijpt best dat controle van zo'n 40 000 leden van schietverenigingen een intensieve aangelegenheid is en – ik zeg het toch nog maar eens – lastig te realiseren is als de politiecapaciteit de prioriteiten nauwelijks kan bijhouden omdat er al een handhavingstekort is. Op dat punt zouden ook de schietverenigingen zelf meer kunnen doen om hun leden te controleren. De minister stelt voor dat de politie controleert op basis van risico-inschattingen. Welke risicofactoren worden daarvoor door de politie gehanteerd? Wanneer kun je thuis een controle verwachten? Personen met een toegekend wapenverlof moeten straks leges betalen als compensatie voor geleverde extra diensten door de politie. Welke extra diensten bedoelt de minister? Welke bijdrage heeft hij daarbij voor ogen?

De opslag van wapens is ook een heikel punt. Is het verstandig dat personen met een wapenverlof thuis hun wapen bewaren? Wapens in huis betekent dat ze op ieder moment gemakkelijk beschikbaar zijn. De opslag bij een schietvereniging kent echter ook risico's; die kunnen dan doelwit worden van criminele bendes. De minister zou in overleg met de KNSA en de politie de mogelijkheden bezien voor opslag van legale wapens. Wat is daaruit voortgekomen?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Hoe staat mevrouw Berndsen tegenover het scheiden van het wapenverlof en het munitieverlof? Ik ben daarover ook aan het nadenken; zij schetst een reëel probleem. Stel dat wij het zouden scheiden zodat de munitie centraal wordt opgeslagen en het wapen mee naar huis kan. Het is dan namelijk een loos ding, een stuk ijzer. Is dit iets waarover mevrouw Berndsen zich zou willen buigen?

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind dat zeker een optie. Ook ik heb de oplossing niet. Ik snap heel goed dat het lastig is om schietverenigingen zelf de wapens te laten opslaan, omdat ook dat een heel groot risico in zich bergt. Wellicht is dit een mogelijkheid. Laten wij de minister vragen wat hij ervan vindt. Een van mijn vragen was ook hoe het thuisbezit op een andere wijze kan worden geregeld.

Voorzitter. De onderzoeksraad concludeert dat schietverenigingen onvoldoende oog hebben voor signalen van en risico's op wapenmisbruik. Mijn fractie vindt het dan ook goed dat nadere afspraken zijn gemaakt met de KNSA. Het is prima dat lidmaatschap van een gecertificeerde vereniging, actief toezicht en meer informatie vereisten worden. Dat ligt ook in de lijn van wat je van de schietsport en van houders van een wapen mag verwachten. De minister moet echter niet doorschieten in regulering; andere collega's zeiden het al. Hij stelt voor om bepaalde schietsportdisciplines bij voorbaat te verbieden. Welke concrete overwegingen zijn bij de minister van doorslaggevende betekenis geweest om deze kant op te willen?

Wij kunnen ons nu wel uitsluitend richten op regels voor bezit van legale wapens, maar hoe zit het met de illegale wapens? Als illegale wapens gemakkelijk ons land binnenkomen, zijn wij er niet met strengere eisen voor schietverenigingen en legaal wapenbezit. Via de digitale onderwereld kunnen vuurwapens in alle soorten en maten worden aangeboden, bijvoorbeeld op Sale Growth, een soort Marktplaats. Is de minister bereid om dit in Brussel aan de orde te stellen?

De heer Çörüz (CDA): Heb ik mevrouw Berndsen goed begrepen dat zij de eisen die aan politiemensen worden gesteld, wil doortrekken naar mensen die dit als hobby hebben?

Mevrouw Berndsen (D66): Ik heb gezegd: als het gaat om de mentale gesteldheid van iemand. De psychische gesteldheid van iemand is dus bepalend voor de vraag of hij al dan niet een wapenvergunning krijgt. Over de fysieke eisen gaan wij niet.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. We hebben het vandaag over een drama, nu een klein jaar geleden, dat voor Nederlandse begrippen ongekend is en veel slachtoffers heeft gemaakt. Op de agenda staan eigenlijk twee dingen. Ten eerste: hoe heeft het kunnen gebeuren? Daarnaar hebben wij een aantal onderzoeken laten doen. Ten tweede: hoe kunnen wij het in de toekomst voorkomen? Dat is terecht, want wij kunnen datgene wat is gebeurd niet meer ongedaan maken. Toch wil ik ook stilstaan bij de nazorg. Ik verwerp overigens de reacties van collega's op mijn uitspraken van de afgelopen dagen. Ik heb daarmee op geen enkele manier kritiek geleverd op de burgemeester. Ik heb geventileerd wat ik de mensen heb beloofd die ik heb gesproken en die mij hadden benaderd, slachtoffers van dit drama. Hun zorgen en vragen heb ik gedeeld. Ik heb hen beloofd om die ook te delen met de minister.

De rapporten spreken voor zich. Op het moment dat er een ramp of een calamiteit plaatsvindt, onderzoeken en monitoren wij de crisis. Wij kijken hoe wij het gedaan hebben. Dat is ook terecht. In het begin is er heel veel hulp geboden en betrokkenheid getoond. In die zin maak ik complimenten en spreek ik mijn waardering uit voor zowel de burgemeester – ik ben fan van de manier waarop hij dat heeft gedaan – als de regering ten tijde van de crisis. Ook spreek ik mijn grote waardering uit voor alle mensen, professionals en burgers die vanaf het eerste moment alles op alles hebben gezet om te helpen.

Als er een crisis is, is er veel aandacht en betrokkenheid. De slachtoffers ervaren daar ontzettend veel steun van. Bij alle rampen en drama's die zich hebben voltrokken, merken wij echter dat op het moment dat de aandacht wegebt, er een situatie ontstaat van «ze zijn ons vergeten». De minister weet dat dit zo gaat. Op een of andere manier zijn wij nog niet in staat om de nazorg goed te organiseren en in te bedden in de manier waarop wij opereren. Natuurlijk zal het in allerlei draaiboeken en plannen staan, maar u weet net zo goed als ik dat die niets organiseren. Ik houd dus een pleidooi voor aandacht voor de nazorg. Wij kunnen lessen trekken uit de gebeurtenissen in Enschede en Volendam. Nog niet zo lang geleden heeft de Nationale ombudsman gezegd dat elke ramp eigenlijk zijn eigen wiki zou moeten hebben. Hij doelde daarmee op een informatiepunt waar slachtoffers en betrokkenen terecht kunnen om informatie te halen en te delen en verhalen te vertellen. Ik pleit daarvoor. Het is ook de boodschap die ik afgelopen vrijdag heb gekregen van de mensen die ik heb gesproken. Ook van een aantal professionals die ik heb gesproken, heb ik gehoord dat hieraan behoefte is. Dat doet niets af aan de inzet van de gemeente. Die is groot; daaraan twijfel ik op geen enkele manier, iets wat ik ook met de burgemeester heb besproken.

Ik pleit dus voor een informatie- en adviescentrum voor de mensen in Alphen aan den Rijn. Ik hoor graag van de minister hoe hij daartegenaan kijkt. Hoe kijkt hij aan tegen deze hulpvragen? Hoe ziet hij zijn rol hierin? Ik doel dan niet alleen op de directe rol ten opzichte van de slachtoffers maar ook op de rol van het ministerie in bijvoorbeeld het ondersteunen van de gemeente, die daarin lokaal actief is. Dat moet ook lokaal geregeld blijven.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb ook aandacht gevraagd voor de nazorg, een heel belangrijk punt. Ik heb de heer Marcouch zich kort geleden heel kritisch horen uitlaten. Daar is nu weinig van over, zo merk ik. Heeft dat misschien te maken met de brief die wij allen via de gemeente hebben gekregen? In die brief staat wat er is gedaan en worden vervolgstappen genoemd voor wat er nog moet worden gedaan. Zijn er concrete dingen die de heer Marcouch nu nog mist? Het blijft nu toch wel een beetje vaag. Verschillende collega's hebben aandacht gevraagd voor de nazorg maar de heer Marcouch was toch een stuk robuuster en kritischer.

De heer Marcouch (PvdA): Ik kan mij alleen herinneren dat ik datgene heb geventileerd wat ik heb meegekregen van de mensen die ik heb gesproken. Ik bepleit dat er een informatie- en adviescentrum komt waar de mensen terechtkunnen. De burgemeester heeft ook geconstateerd dat hij tegen bureaucratie aanloopt. Hij kon bijvoorbeeld de namen van slachtoffers of getuigen niet tot zijn beschikking krijgen omdat het OM die niet vrijgaf. Als er zoiets groots aan de hand is, moet je toch uitgaan van het concept van één overheid die er is voor de slachtoffers, zowel aan het begin van de crisis als in de nazorg, en ze helpt om te verwerken wat ze hebben meegemaakt? Ik constateer dus ook – dat kan als kritiek worden ervaren maar ik zie het als een suggestie aan de minister – dat hierin actie moet worden ondernomen. Het is geen kritiek; het is eigenlijk het normale proces van hoe het gaat. Ten tijde van een crisis is er heel veel aandacht en betrokkenheid. Daarna vervaagt dat. Ik zeg dus dat die aandacht ook vandaag nodig is. Mijn suggestie is om een informatie- en adviescentrum te organiseren zodat de verhalen en de informatie op een plek worden gebundeld en de mensen daar terechtkunnen. Er moet ook een stevige backoffice zijn waarnaar verwezen kan worden.

De heer Çörüz (CDA): Laat ik nou denken dat de burgemeester dat informatie- en adviescentrum zou moeten zijn. Is dat niet voldoende?

De heer Marcouch (PvdA): Ik vind dat we de burgemeester niet moeten opzadelen met een opdracht waar hij niet voor is. De persoonlijke betrokkenheid is natuurlijk heel groot maar de burgemeester is geen hulpverlener. Hij is ook niet altijd beschikbaar. Wij hebben ook van andere rampen geleerd dat er een informatiecentrum moet zijn waar mensen aanwezig zijn en dat bereikbaar is voor vragen, ook omdat er een ontwikkeling zit in het ontstaan van vragen en het inzicht in de eigen verwerking. De burgemeester kan daarin natuurlijk een rol spelen door zijn betrokkenheid. Het gaat er uiteindelijk echter om dat er een professioneel informatie- en adviescentrum is dat vervolgens ook doorverwijst naar professionals die verstand hebben van trauma en het verwerken van rampen.

Voorzitter. Ik heb een aantal vragen aan de minister. Moet in de nasleep van deze crisis het concept van één overheid niet leidend zijn? Ik heb net al het voorbeeld genoemd van een burgemeester die tegen een OM aanloopt dat zegt: ik ga u geen gegevens verschaffen. Dat is een wettelijk obstakel waaraan de mensen die hulp nodig hebben, geen boodschap hebben. Het concept van een informatie- en adviescentrum is de minister, naar ik hoop, bekend. In hoeverre kijken de veiligheidsregio's naar dit concept en nemen zij het mee in hun ontwikkeling, zodat het kan worden ingezet op het moment dat er zoiets gebeurt?

Ik kom te spreken over de gang van zaken rondom vergunningen. Zowel in de rapporten als in de brief van de minister wordt aangegeven dat 100% veiligheid niet kan worden gegarandeerd. De terugblik op wat er in Alphen aan den Rijn is gebeurd, is eigenlijk ook een terugblik op onze inspanningen. Wat hadden wij beter kunnen doen? Welke inspanningen hadden wij kunnen plegen om dit te voorkomen? Mijn fractie is van mening dat het hebben van een wapenvergunning, het lid zijn van een schietvereniging en het beoefenen van deze sport geen plicht is. Ik vraag de minister hoe hij staat tegenover het standpunt dat als een korps niet in staat is om een vergunning te handhaven, het moet zeggen dat het niet meer kan handhaven dan het nu al doet en dat het dus geen vergunningen meer verleent.

Ook mijn fractie is voorstander van een medische verklaring maar pleit wel voor een bredere screening. Nogmaals, het is geen noodzaak om een wapenvergunning te hebben. Als iemand er echter eentje aanvraagt, willen wij een brede screening. Ik doel dan op een iets bredere screening dan de screening die de minister in zijn brieven voorstelt, namelijk het onderzoeken van milieu en antecedenten, gekoppeld aan de lone wolfs. Het lijkt mij zaak dat wij enerzijds veel breder kijken naar de medische kant van het verhaal, waarbij de aanvrager de verantwoordelijkheid heeft om te leveren. Anderzijds is er de brede screening van milieu- en antecedentenonderzoek. Daaraan wil ik de vraag koppelen in hoeverre wij de vergunningen kostendekkend kunnen maken door de ermee gemoeide kosten op de aanvrager af te wentelen.

Tot slot benadruk ik dat wij geen schijnveiligheid moeten creëren. Het gaat hier om de informatiepositie en de mate waarin de informatie is verwerkt en toegepast in de handhaving. Ook de onderzoeksraad zegt dat er vooral een handhavingsprobleem is. Laten wij dat oplossen in plaats van ons te bewegen in een richting waarin wij nog meer wetten en regels maken, die ook weer moeten worden gehandhaafd en niet de veiligheid creëren die wij samen nastreven.

Mevrouw Helder (PVV): Ik hoorde de heer Marcouch zeggen dat als de politie in een bepaalde regio geen capaciteit meer heeft, er geen vergunningen meer moeten worden verleend. Ik heb daar twee vragen over. Als iemand voor het eerst een vergunning aanvraagt, moet het antwoord dan «nee» zijn omdat er geen capaciteit meer is? Hoe vergroot dit de veiligheid? Je moet de al verleende vergunningen natuurlijk wel blijven controleren.

De heer Marcouch (PvdA): Het gaat mij erom dat een toetsing plaatsvindt als er een aanvraag komt. Die toetsing betreft de dingen die wij net hebben besproken, maar moet naar mijn mening ook de handhaafbaarheid betreffen. Dat betekent dat je dan iets zegt over de beschikbaarheid van zo'n persoon en dat hij toegang moet verschaffen, enzovoorts. Dat is allemaal geregeld. Als een korpschef weet dat zijn organisatie niet de capaciteit heeft om de nu al verleende vergunningen te controleren, moet hij daarbovenop niet mechanisch vergunningen verlenen. Dan moet je op een gegeven moment zeggen dat je niet kunt voldoen aan de voorwaarden, namelijk de controle en de handhaving, en dat je het dus niet doet. Het is geen plicht om schutter bij een schietvereniging zijn. Wij moeten de randvoorwaarden wel kunnen waarborgen om de samenleving te beschermen.

Mevrouw Helder (PVV): Dan heb ik het toch goed begrepen. Ik kan mij toch niet voorstellen dat de heer Marcouch dit echt meent. Dit is gewoon rechtsongelijkheid. Een achttienjarige die net volwassen is en net zoals zijn vader graag lid wil worden van een schietvereniging, zou dat daardoor dus niet kunnen.

De heer Marcouch (PvdA): Het is of het een of het ander. Natuurlijk ben ik voor rechtsgelijkheid en niet voor rechtsongelijkheid. Het gaat mij er wel om dat wij met elkaar een discussie voeren over het minimaliseren van de risico's. Ik zet liever in op de realiteit dan dat ik een fictieve discussie voer over veiligheid. Ik ben het met mevrouw Helder eens als zij zegt dat zij die rechtsongelijkheid niet gepast vindt. Dat betekent echter wel dat de politie ook moet waarmaken wat wij afspraken, namelijk handhaving en controle. Als wij dat niet kunnen, moeten wij aan de bel trekken. Dat is mijn boodschap.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik hoorde de heer Marcouch spreken over een milieu- en antecedentenonderzoek. Dat klinkt natuurlijk buitengewoon mooi, maar de heer Marcouch weet net zo goed als ik hoe ongelooflijk veel capaciteit dat vraagt van de politie. Ik vraag hem hoe hij dit denkt te realiseren.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb daaraan ook de vraag aan de minister gekoppeld in welke mate het realiseerbaar is om het kostendekkend te laten zijn. Dat doen wij ook bij bouwvergunningen en dergelijke.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik wacht het antwoord van de minister af maar ik denk dat dit onbetaalbaar wordt voor een vergunning.

De voorzitter: Wij beginnen nu aan de eerste termijn van de bewindslieden. Ik sta per fractie drie interrupties toe. U bepaalt zelf hoe u die interrupties wilt verdelen over de beide bewindslieden. Wij luisteren eerst naar de beantwoording van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Minister Schippers: Voorzitter. Ik sluit mij aan bij alle woorden die zijn gesproken om medeleven te tonen aan de nabestaanden, maar ook bij alle woorden die zijn gesproken over het feit dat deze dramatische gebeurtenis nog heel lang impact heeft op het leven van mensen en in de gemeenschap. Die impact op familie, vrienden en hulpverleners is een jaar na dato nog dagelijks voelbaar. Helaas zijn incidenten niet altijd af te wenden, zoals ook de Kamer heeft geconstateerd. Het kabinet is wel van mening dat dit incident een aantal kwetsbaarheden en aandachtspunten aan het licht heeft gebracht. Natuurlijk moeten wij niet in reflexen schieten. Wel willen wij maatregelen nemen ten aanzien van de kwetsbaarheden die aan het licht zijn gebracht. Dat willen wij niet alleen; ook veldpartijen zijn er hard mee bezig om die risico's te laten afnemen en om te bekijken hoe herhaling zo veel mogelijk kan worden voorkomen.

Inmiddels is op een groot aantal van deze maatregelen en onderwerpen voortgang te melden. Ik laat daarbij een reeks onderwerpen aan mijn collega, zoals het aanvragen van het wapenverlof. Ik merk daarover wel het volgende op. Als je medische informatie relevant vindt om een wapenverlof te krijgen, moet je wel weten hoe je die gaat beoordelen. Welke informatie heb je daar eigenlijk voor nodig? Wat zijn belangrijke criteria bij het verlenen van een wapenvergunning? In februari hebben wij hierover een expertmeeting georganiseerd. Tijdens deze expertmeeting is een grote verzameling van mogelijke risicofactoren geïnventariseerd. Die liggen op de volgende terreinen: het gegeven dat de aanvrager forensische zorg heeft ontvangen of gedwongen opgenomen is geweest in het kader van de Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen; tijdelijke of langdurige stressvolle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de psychische gesteldheid van een aanvrager; specifieke kenmerken met betrekking tot een aanvrager, zoals eerdere geweldpleging maar ook andere extreme wils- of gedragsuitingen. Dit onderzoek naar de relevante risicofactoren zal zo veel mogelijk proportioneel worden vormgegeven. De privacy van de aanvrager zal worden gerespecteerd en de te treffen maatregelen mogen niet in strijd zijn met het medisch beroepsgeheim. Momenteel is het proces van selectie van de meest relevante risicofactoren en gedachtevorming over de vraag of en hoe deze factoren meetbaar kunnen worden gemaakt, volop gaande. Mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik willen de Kamer deze zomer nader inlichten op dit punt.

Heel veel vragen met betrekking tot mijn terrein betroffen het medisch beroepsgeheim. Niet alleen maar wel mede naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn is er discussie ontstaan over het medisch beroepsgeheim. Daaruit zijn verschillende acties voortgekomen. Wij hebben zelf een onderzoek in gang gezet dat in april opgeleverd zal worden. Wij hebben bijvoorbeeld gevraagd waar het medisch beroepsgeheim fraudeopsporing in de weg staat. Het onderzoek komt voort uit een aantal dingen die wij hier zien, maar ook uit een aantal zaken die wij kennen uit de gezondheidszorg, bijvoorbeeld dat familie heel graag iets zou willen weten van een overledene. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek eerst af.

Ik kom bij de partijen in de gezondheidszorg. De KNMG heeft al een Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie, die op 16 februari jongstleden is uitgebracht. In die handreiking is een aantal zaken aangescherpt. Het belangrijkste punt van wijziging is dat de KNMG artsen adviseert om bij een conflict van plichten aantekening te maken in het dossier van de afwegingen die hebben geleid tot doorbreking van het medisch beroepsgeheim of tot het niet doorbreken daarvan. Dat advies sluit aan bij de conclusie hierover van de inspectie in haar rapport in het kader van «Alphen».

Een tweede actie is die van GGZ Nederland, waarnaar een aantal leden heeft gevraagd. De actie is bekend geworden onder de naam «meldcode», maar officieel heet zij «Beroepsgeheim: redenen en mogelijkheden om de zwijgplicht te doorbreken». De actie is erop gericht dat alle professionals bij ggz-instellingen duidelijk hebben wat de mogelijkheden zijn om het beroepsgeheim te doorbreken. Mogelijk komt er een informatiebrochure over het beroepsgeheim, gericht op ketenpartners. Dit alles is in juni gereed.

Een derde actie betreft een handreiking van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Haar leden werken natuurlijk volgens de KNMG-handreiking, want het zijn artsen. Psychiaters hebben ten aanzien van het medisch beroepsgeheim echter vaak met andere zaken te maken dan bijvoorbeeld een cardioloog. Daarom heeft deze beroepsgroep het initiatief genomen om een handreiking te schrijven die specifiek ingaat op de problemen met betrekking tot het beroepsgeheim waartegen psychiaters aan lopen. De handreiking wordt geschreven door psychiaters die overdag gewoon praktijk hebben. Dat duurt dus even. Aan het einde van dit jaar zal deze handreiking voor psychiaters gereed zijn.

Er is een aantal specifieke vragen gesteld, waarop ik nu inga. Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd hoe de zaak waarmee wij bezig zijn en de dingen die wij gaan vragen, zich verhouden tot het medisch beroepsgeheim. Wij zijn nu vanuit allerlei kanten hiernaar aan het kijken. Ik vind het medisch beroepsgeheim ontzettend belangrijk. Het is belangrijk dat je in Nederland naar een arts kunt gaan en zeker kunt weten dat de dingen die je hem vertelt, de spreekkamer niet verlaten. Het is echter geen absoluut recht. Ook nu al zijn er situaties waarin het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken. Wij bekijken of de situatie nog adequaat is en of zij nog voldoet. In april komen de resultaten van het onderzoek hiernaar beschikbaar.

Een aantal leden heeft gezegd dat het aanvragen van een wapenvergunning niet niks is. Je vraagt iets en je zou daar ook iets tegenover kunnen stellen door iets te leveren. Het moet wel relevant zijn, want wij moeten geen schijnveiligheid creëren. Wat je levert, moet dus iets zeggen over jouw geestesgesteldheid en over de manier waarop je ermee kunt omgaan. Ik heb net gezegd dat wij hierover een expertmeeting hebben gehouden en dat wij de Kamer in de zomer berichten wat relevant is en wat je aan iemand zou moeten kunnen vragen. Wij onderzoeken dit dus in een breder verband. Mevrouw Berndsen heeft eigenlijk dezelfde vraag gesteld.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik heb heel expliciet gevraagd of de minister het ook wenselijk zou vinden om in het kader van een medische verklaring bijvoorbeeld een psychiatrisch rapport te laten opstellen dat door de aanvrager van de wapenvergunning kan worden overlegd. Ik vind het interessant om te horen wat de minister van Veiligheid en Justitie ervan vindt maar ik denk dat dit onderwerp meer ligt op het terrein van de minister van VWS.

Minister Schippers: Ik heb deze suggestie voorgelegd aan de beroepsgroep, die heeft laten weten geen voorstander te zijn van een dergelijke medische verklaring. Als het gaat om de geestesgesteldheid is er vaak sprake van momentopnames die heel weinig zekerheid geven over toekomstig gedrag. Het is heel moeilijk om vast te stellen wat nu eigenlijk risicofactoren zijn. Daarom zijn wij met elkaar het proces aangegaan om vast te stellen wat de beroepsgroep zelf als risicofactoren ziet. Gedwongen opname is zo'n risicofactor. Zo zijn wij alles aan het afpellen. In de zomer komen wij naar de Kamer met iets waarvan wij hopen dat het geen schijnveiligheid biedt maar echt iets zegt over de geestesgesteldheid van iemand.

Mevrouw Berndsen (D66): Misschien mag ik de minister de suggestie meegeven om eens te bekijken hoe dit bij politiemensen plaatsvindt. Daar moet in principe dezelfde afweging worden gemaakt als het gaat om de mentale gesteldheid.

Minister Schippers: Wij hebben dit breed opgezet, dus ook deze mensen zijn betrokken bij dit proces. Mensen die deskundig zijn op allerlei terreinen kijken hiernaar, zodat wij met een grondig stuk naar de Kamer kunnen komen.

De heer Çörüz (CDA): Ik geloof dit allemaal wel. Het is vrij ingewikkeld en ik moet het toch even op mij laten inwerken, want er moet met iedereen worden gesproken. Ik heb echter een concreet voorstel gedaan. Bij het verlengen van je rijbewijs vanaf een bepaalde leeftijd, ga je vrijwillig naar een arts, voor wie je ook nog moet betalen. De bewijzen overleg je, waarna je rijbewijs wordt verlengd. De gedachte hierachter is natuurlijk gevaarzetting; wij willen geen mensen op de weg hebben die iets mankeren. Waarom kunnen wij zoiets hier ook niet opzetten? U vraagt een wapenvergunning en wij vragen iets van u in vrijwilligheid; overlegt u het niet, dan krijgt u de vergunning niet. Je hebt dan helemaal niet te maken met een medisch beroepsgeheim.

Minister Schippers: Ik heb aangegeven dat ik die gedachte onderschrijf. Het gaat er natuurlijk om wat je dan overlegt en of dat relevant is, of het iets zegt. Daar kijken wij nu met elkaar naar. Hoe je dat gaat vormgeven is nog tot daar aan toe, maar de vraag is nu waarnaar je moet kijken. Ik heb net drie factoren opgesomd waarover men in de eerste expertmeeting heeft gesproken. In de zomer kom ik hierop bij de Kamer terug. Met het principe dat de heer Çörüz schetst, ben ik het echter eens.

De heer Çörüz (CDA): Nogmaals, dit is niet wezenlijk anders dan het verlengen van een rijbewijs. Dan kijk je ook naar de facetten die noodzakelijk zijn om geen gevaar op de weg te zijn. Die lijn kan worden doorgetrokken naar dit onderwerp. Je vraagt dan natuurlijk om die stukken in vrijwilligheid te overleggen.

Minister Schippers: Het gaat erom welke stukken er moeten worden overlegd en wat dat dan zegt. Dat is de essentie. De heer Çörüz lijkt het heel simpel te vinden maar de deelnemers aan de expertmeeting vinden het iets gecompliceerder. Als wij voorstellen doen, moeten wij deugdelijke voorstellen doen die daadwerkelijk iets zeggen. De Kamer heeft ook haar zorg uitgesproken dat er schijnzaken worden opgetuigd. Wij proberen dit deugdelijk aan te pakken zodat wij in de zomer met voorstellen naar de Kamer kunnen komen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De vraag die ik wil stellen, schoot mij net pas te binnen. Ik bedacht mij dat er tijdens de hoorzitting die de vaste commissie heeft georganiseerd, nadrukkelijk werd gewezen op het feit dat er zo weinig gehoor is voor derden, dus voor familieleden. Zij zeggen dat zij wel eens aankloppen bij de ggz – misschien ook wel bij andere instanties – omdat zij zorgen hebben. Wij weten allemaal dat de politie, de KNSA en buitenstaanders deze mensen niet iedere dag zien. Juist familieleden hebben vaak dagelijks contact en zien dus die ontwikkeling. Wil de minister daarop ingaan? Dat kan ook later, want misschien overval ik haar met deze vraag. Juist bij dit soort risicobeheersing is dit een heel belangrijk aspect, waaraan wij ruimte moeten geven.

Minister Schippers: Ik ben het daar helemaal mee eens. Dit punt is ook geconstateerd in de geestelijke gezondheidszorg. In het wetsvoorstel verplichte ggz hebben wij een veel grotere rol voor familie ingericht. In deze situatie hadden de ouders al belangrijke signalen gegeven. Ik onderschrijf dit punt van mevrouw Gesthuizen dus en zal bekijken in hoeverre het een rol moet spelen in de wapenvergunningverlening.

Voorzitter. Ik onderschrijf de complimenten die zijn gemaakt aan het adres van de burgemeester, de diensten, de professionals en de vrijwilligers die ongelooflijk hun best hebben gedaan en hard hebben gewerkt. Zij hebben dat niet alleen gedaan op het moment dat het gebeurde, maar houden dat al heel lang vol. Ik spreek mijn oprechte complimenten daarvoor uit. In voorbereiding op dit debat is mij nogmaals gebleken dat de gemeente en anderen in Alphen aan den Rijn het heel serieus hebben aangepakt. De heer Marcouch omschreef heel goed dat iedereen heel druk is op het moment dat er iets gebeurt, maar dat je ziet dat mensen vervolgens doorgaan, de klap pas later komt en er dan problemen ontstaan.

In deze situatie lijkt men zich dat echter te hebben gerealiseerd. In het afgelopen jaar zijn er vier lotgenotenbijeenkomsten geweest voor betrokkenen, georganiseerd door de gemeente. In die bijeenkomsten is onderscheid gemaakt tussen hulpverleners, winkeliers, nabestaanden en gewonden en ooggetuigen. De gemeente heeft contact met pastoraal centrum De Bron, gelegen naast de rampplek, dat elke zaterdag nog bijeenkomsten organiseert. Betrokkenen met problemen kunnen zich nog steeds melden bij de gemeente, zelfs rechtstreeks bij de burgemeester die daarvoor zijn 06-nummer beschikbaar heeft gesteld. Er zijn drie medewerkers fulltime beschikbaar. Waar nodig worden mensen doorverwezen naar de juiste kanalen. Voor financiële problemen gebeurt dat bijvoorbeeld naar verzekeraars of schadefondsen. Bij psychosociale problemen worden ze doorverwezen naar de reguliere zorgverlening. De gemeente heeft de ondernemers in een brief geïnformeerd over het Solidariteitsfonds MKB-Santos en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Daarnaast vindt regulier overleg plaats tussen GGD en huisartsen om signalen op te vangen. Huisartsen zijn elke maand, tot april 2012, in opdracht van de GGD door NIVEL benaderd om na te gaan hoe de hulpverlening verloopt. Het calamiteitenteam van de GGD heeft ondersteuning geboden aan scholen en verenigingen over de beste aanpak voor gesprek en verwerking. Scholen zijn vooral de eerste weken ondersteund. Mocht er nu nog behoefte aan zijn, dan kan er opnieuw een beroep op worden gedaan. Net na de ramp heeft de politie familierechercheurs aangewezen voor nabestaanden en gewonden, die nog steeds benaderd kunnen worden. Er was een informatie- en adviescentrum ingericht maar inmiddels is daar geen vraag meer naar. Er werd gewoon niet meer gebeld; er werd geen beroep meer gedaan op dat centrum.

In de komende periode kunnen mensen zich met hun psychosociale problemen via de reguliere weg blijven melden bij de huisarts en de ggz. Op 9 april organiseert de gemeente een herdenkingsbijeenkomst. Er komt een brief aan alle 750 betrokkenen en een persbericht waarin de resultaten worden vermeld van de enquête die de GGD eind 2011 heeft gehouden. Daarin wordt benadrukt dat mensen ook na enige tijd klachten kunnen ontwikkelen. Er wordt vermeld waar zij dan met deze klachten naartoe kunnen. Het persbericht zal een week na de herdenking op 9 april uitgaan. Naar aanleiding van recente signalen van winkeliers wordt op korte termijn opnieuw een bijeenkomst voor winkeliers georganiseerd door de gemeente. De gemeente heeft de lotgenoten gevraagd om zelf nieuwe bijeenkomsten te organiseren als daaraan behoefte is en ondersteunt die ook. Daarnaast wordt er in juni 2012 door de GGD en de gemeente een overleg met alle zorgverleners georganiseerd om na te gaan of alle mogelijkheden voor het bieden van psychosociale hulp nog intact zijn en om te bepalen of er naar aanleiding van eventuele signalen nog aanvullende acties nodig zijn.

Dit zijn allemaal activiteiten van de gemeente. Ik claim helemaal geen volledigheid maar het geeft wel aan hoe serieus dit is opgepakt en hoe men heeft geprobeerd om vanuit de mensen zelf te denken. Wij zien heel vaak dat er allerlei dingen worden bedacht, maar ik vind dat hier heel erg vanuit de mensen is gedacht en ook vanuit de mensen wordt gestuurd. Als er behoefte is, wordt er gewoon georganiseerd. Ik ben het met de heer Marcouch eens dat je in een crisis of in grote zaken waarbij meerdere overheden zijn betrokken, ervoor moet zorgen dat je elkaar niet voor de voeten loopt maar er wel moet zijn om elkaar te steunen. Deskundigen die bij het incident in Alphen aan den Rijn betrokken zijn, zijn ook betrokken geweest bij het incident in Apeldoorn en bij andere trajecten. Zij hebben hun kennis en ervaring actief ingebracht bij de totstandkoming van het advies over de psychosociale nazorg. Veel zorg is daarom ook besteed aan de inrichting van het informatie- en adviescentrum. Ook zijn individuele vragen direct doorgeleid naar hulpverleners.

Ten aanzien van mijn ministerie is met name het centrum Gezondheid en Milieu (cGM) relevant. Als er ergens iets gebeurt, kan ik het cGM vragen om een GGD te ondersteunen bij het nazorgtraject. In dit geval werd het cGM al heel snel door de GGD Midden-Holland zelf erbij betrokken. Die was dus al sneller dan wij. In ieder geval was het goed dat deze weg meteen werd gevonden. De expertgroep gezondheidsonderzoek en nazorg na rampen, milieu-incidenten en ander incidenten is een commissie van deskundigen die na een ramp of incident door het cGM kan worden gevraagd om een onafhankelijk advies te geven over nut en noodzaak van gezondheidsonderzoek. Iedere ramp en ieder incident is weer anders, dus het is belangrijk om te weten hoe je er specifiek op kunt inspelen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik twijfel geen moment aan alle inspanningen die de minister schetst. Het gaat er echter om dat er juist op het crisismoment veel wordt georganiseerd. De minister zegt dat er een informatie- en adviescentrum is ingericht, maar dat dit inmiddels is opgeheven, omdat er geen vraag naar is. Dat kan zo zijn, omdat alle deskundigen zeggen dat de nazorg, het natraject dus, pas later optreedt. Dat zeggen de mensen die ik gesproken heb en ook deskundigen. Daarom moet je zo'n informatie- en adviescentrum veel langer openhouden. Je kunt niet volstaan met het verwijzen naar de gemeente. Ook vanuit het departement van de minister vraagt de verwerking hiervan om een heel specifieke expertise en deskundigheid die benaderbaar moet zijn.

We horen de burgemeester echter zeggen dat hij ook andere mensen had willen bereiken, maar dat dit niet kon omdat hij hun gegevens niet had. De vraag is natuurlijk wat we hiervan kunnen leren. In Alphen zou het gisteren of morgen beter geregeld kunnen worden. Ik hoor de burgemeester zeggen dat hij keihard aan de slag is gegaan en dat hij persoonlijk bereikbaar is met de gsm. Het gaat echter natuurlijk ook om de professionele hulp die nodig is. Kunnen we de nazorg monitoren en evalueren, kijkend naar de andere rampen in De Punt, Volendam, Enschede en Moerdijk? Dat doe ik als suggestie. De Ombudsman heeft hierover gezegd dat elke ramp eigenlijk een eigen wiki moeten hebben. We evalueren de crisis maar niet de nazorg, terwijl we ook daarvan kunnen leren voor de toekomst.

Minister Schippers: Daarom is het ook goed dat bijvoorbeeld experts die andere rampen hebben meegemaakt, weer betrokken zijn bij dit traject. De ervaringen en lessen die wij hierbij opdoen, worden weer doorgegeven als er verder iets gebeurt. Ik ben van mening dat als je iets optuigt, bijvoorbeeld een informatie- en adviescentrum, en als daarop geen beroep wordt gedaan en mensen daar duimen zitten te draaien, het moeilijk is om dat dan langdurig open te houden. Wel vind ik dat een gemeente dan moet bekijken hoe zij een structuur vindt om het goed te kunnen geleiden, als zij merkt dat er onder de bevolking toch behoefte aan is. Ik heb net aangegeven hoe die structuur in Alphen is vormgegeven en hoe snel dingen daar bijvoorbeeld opgeschaald en georganiseerd kunnen worden. Dat is van groot belang. Ik merk in Alphen niet – en ook zelf heb ik dat gevoel niet – dat wij niet openstaan voor suggesties van de leden om ergens iets aan te doen. Het is heel belangrijk om daarvoor open te staan. Als de leden signalen hebben, kunnen zij in Alphen zeggen: misschien hebt u het over het hoofd gezien, maar u moet hier- of daarop inzetten. Ik weet zeker dat dit open zal worden ontvangen. De leden hebben helemaal gelijk dat er tijdens de crisis een probleem was; niet alleen bij het OM, maar ook bij de ziekenhuizen. Enerzijds hebben we een medisch beroepsgeheim, dat soms verkeerd wordt geïnterpreteerd, anderzijds kunnen bepaalde dingen niet. Daarom bekijken wij nu gewoon hoe het medisch beroepsgeheim in elkaar zit. Zit het nog goed en voldoet het nog? Als dat niet het geval is, bekijken wij hoe we het zouden moeten aanpassen. Dat traject lopen wij nu ten aanzien van het medisch beroepsgeheim.

De heer Marcouch (PvdA): Ik had de suggestie gedaan om de nazorg te monitoren en te evalueren en om te leren van hoe dat bij vorige incidenten is gegaan.

Minister Schippers: Ik weet niet of Alphen zelf een evaluatie doet, maar ik zie mijn collega knikken dat hij het wel weet. Ik vind het geen verkeerd idee om dingen te evalueren en alles eens goed op een rij te zetten. Ik zal eens navragen of dat gebeurt en, zo niet, of we dat kunnen opzetten.

De heer Marcouch (PvdA): Ik ben gaan kijken en kom heel veel van dit soort onderzoeken tegen, maar ik kom bijvoorbeeld evaluaties en onderzoeken die de nazorg, het belang daarvan en hoe die moet plaatsvinden, niet tegen. Ik pleit er dus voor om dat te onderzoeken en te evalueren.

Minister Schippers: Ik zal even nagaan of het wordt gedaan en ik zal bekijken of we het kunnen opzetten, als het niet gedaan wordt. Dan kom ik daarop terug.

Tot slot, de heer Dibi vroeg of we dit kunnen voorkomen, als de maatregelen die we nu in gang zetten allemaal gerealiseerd zijn. Het eerlijke antwoord is natuurlijk dat we dat niet weten. Wel zijn een aantal zaken aan het licht gebracht, waarvan wij nu weten dat dit kwetsbare punten zijn, die wij dus moeten verbeteren. Laten we ervoor zorgen dat die risico's afnemen. Het is belangrijk dat je leert van dingen die gebeuren. Het is niet uit te sluiten. Ik ben het helemaal eens met de inleiding van de heer Dibi. Dit soort dingen zijn niet uit te sluiten, maar je ziet wel kwetsbaarheden waarvan we echt moeten leren. De inspectie heeft een onderzoek gedaan naar de gezondheidszorg. Daar zijn kwetsbaarheden gesignaleerd, die in de zorg worden opgepakt, zodat we de risico's minimaliseren.

De voorzitter: Ik vraag de leden van de commissies of zij ermee kunnen instemmen dat de minister van VWS deze vergadering verlaat. Zij kunnen haar dan niet in tweede termijn bevragen. Met spijt zien de commissies u vertrekken, minister Schippers. Ik dank u zeer voor de beantwoording.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdrage. Het is een bijzonder moment. Dat hebben alle leden ook gezegd en dat voelen wij allen. Volgende week maandag is het een jaar geleden dat een jongeman vele slachtoffers maakte in De Ridderhof in Alphen aan den Rijn en ook zichzelf vervolgens van het leven beroofde. Dat was een verschrikkelijke gebeurtenis, die diepe wonden heeft geslagen bij slachtoffers en nabestaanden. De pijn is voor hen bijna een jaar na dato nog dagelijks voelbaar. Daarover gaat dit debat natuurlijk. Daarbij past niets anders dan medeleven en respect. Dat stelt de discussies die wij hier vandaag voeren in een duidelijk en schrijnend perspectief. Alle leden hebben dat aangegeven vanuit hun overwegingen. De slachtoffers en nabestaanden verdienen alle benodigde aandacht, ook van de overheid en de instanties. Daarom is terecht de vraag aan de orde hoe de slachtofferzorg gelopen is. Collega Schippers heeft daarover goed gesproken. Zij heeft daar veel over gezegd. Ook van mijn kant wil ik benadrukken dat we met heel veel respect hebben gekeken naar het gemeentebestuur van Alphen en naar burgemeester Eenhoorn van Alphen. We hebben gezien hoe op een natuurlijke wijze één overheid centraal werd gesteld waarin de contacten continu en heel goed gemonitord lopen. Daar trokken wijzelf altijd op afroep naartoe. Dat was natuurlijk gecoördineerd. Bij elk signaal hebben wij altijd het gevoel gehad – daarin zijn we nooit teleurgesteld – dat er direct en heel zorgvuldig werd gereageerd. Tot op de dag van vandaag merken we dat in letterlijke zin. Dat is een heel goede vorm. Er mag ook weleens worden gezegd dat overheden en instanties vlekkeloos met elkaar werken. Dat is niet alleen vandaag en aan het begin geweest, maar mijn ervaring is dat dit continu het geval is. Ook collega Schippers heeft dat gezegd. Ik zeg het ook mede namens de staatssecretaris, die dat in persoon heel zorgvuldig en goed heeft gedaan. Hierbij is zorg en aandacht geweest voor de winkeliers, nabestaanden, slachtoffers, gewonden en andere betrokkenen. Er is genoeg gezegd over de bijeenkomsten die zijn geweest en die nog gepland zijn. Ik heb begrepen dat er ook morgen weer een bijeenkomst is. Ten aanzien van de kwaliteit van het openbaar bestuur is het goed om te laten zien dat er een burgemeester is van wie eigenlijk iedereen het 06-nummer kent. Hij is namelijk gewoon aanspreekbaar en toegankelijk voor iedereen. Het gaat erom dat er iets met de signalen gebeurt en dat de sturende hand spreekt. Hij is een voorbeeld in het openbaar bestuur en geeft de kwaliteit ervan aan. De gemeente heeft voortdurend aandacht voor de nazorg van de winkeliers. Vanwege de herdenking na een jaar communiceert de gemeente actief over de vraag waar mensen terecht kunnen als zij hulp nodig hebben of als zij andere vragen willen stellen. Collega Schippers heeft daar het nodige over gezegd.

Ik wil ook Slachtofferhulp Nederland, die onder onze verantwoordelijkheid valt, nog noemen, en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zij hebben van begin af aan een rol gespeeld in het bijstaan van slachtoffers. Slachtofferhulp Nederland is direct nadat het nieuws bekend werd, in actie gekomen. Slachtofferhulp Nederland kan op verscheidene gebieden ondersteuning bieden. Dat heeft hij ook gedaan. Er is dus terecht veel gedaan om slachtoffers bij te staan. Mijns inziens verdienen allen die daaraan hebben bijgedragen lof. Gelukkig heb ik begrepen dat het met een deel van de nabestaanden en de mensen die toen gewond zijn geraakt naar omstandigheden redelijk tot goed gaat. Voor een ander deel van de mensen geldt dat zij helaas nog met veel klachten kampen. Dat vergt continue aandacht. Dat is belangrijk. Het is goed om te weten dat de burgemeester en zijn team daarvoor continu aandacht vragen. Hij trekt zich hun lot aan. Dat geldt natuurlijk ook voor de leden van het kabinet, binnen hun verantwoordelijkheid, dus ook voor mijzelf en de staatssecretaris. Het is belangrijk om dat hier vast te stellen.

Het is vanzelfsprekend niet alleen van belang om de huidige slachtoffers en nabestaanden alle mogelijke steun te bieden, maar ook om het stelsel van beheersing van legaal wapenbezit zo in te richten dat herhaling van het gebeurde in Alphen zo goed mogelijk kan worden voorkomen en toekomstig slachtofferschap wordt tegengegaan. Om die reden heb ik na de dramatische gebeurtenis in Alphen met name de Onderzoeksraad Voor Veiligheid gevraagd een onderzoek te doen naar het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit in Nederland. De bevindingen en aanbevelingen van de onderzoeksraad waren dat het Nederlands stelsel van legaal wapenbezit in zijn opzet geschikt is om ervoor te zorgen dat legale wapens alleen in handen komen van degenen die met een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen omgaan. Het is goed om dat vast te stellen en om daarvanuit te redeneren. Dat was namelijk de centrale zin van het hele advies.

Het stelsel, met inbegrip van de uitvoering, kent echter ook een aantal zwakke plekken. Dit bracht de onderzoeksraad tot de volgende aanbevelingen: laat belanghebbenden meer informatie geven; verbeter uitvoering van de verlofverlening door de politie; inventariseer risico-indicatoren en maak deze toepasbaar; verbeter risicobeheersing door schietverenigingen; ga na of het stelsel het gewenste effect sorteert en onderzoek mogelijkheden voor zorgverleners.

De reactie op de aanbevelingen stuurde ik voor het eerst op 27 oktober. In die brief kondigde ik mede namens collega Schippers de maatregelen aan om te realiseren wat noodzakelijk is en wat de onderzoeksraad heeft aanbevolen. Tegelijkertijd zijn er enkele verbeteringen in de Circulaire Wapens en Munitie doorgevoerd die al uit de evaluatie daarvan naar voren waren gekomen. Ik zet de hoofdpunten van onze aanpak nog even op een rijtje. Het doel van de versterking van het stelsel is om er beter dan voorheen voor te zorgen dat legale wapens alleen in het bezit komen van degenen die kunnen aantonen met een dergelijke verantwoordelijkheid om te kunnen gaan. Van de uitvoering van de in de brief aangekondigde maatregelen is meteen werk gemaakt. De eerste resultaten daarvan kunnen we vandaag dan ook met elkaar bespreken. Zoals gezegd, voel ik de verantwoordelijkheid om te doen wat nodig is om het risico op herhaling van het daar en toen gebeurde zo veel mogelijk te voorkomen. Dat is natuurlijk nooit een absolute garantie voor veiligheid. Die kan ik nooit geven. We moeten natuurlijk wel doen wat noodzakelijk is om het zo veel mogelijk te voorkomen.

Bij het treffen van maatregelen realiseer ik mij ook dat de kans op dergelijke drama's nooit geheel is uit te sluiten, welke maatregelen je ook treft. Daarbij speelt niet alleen een rol dat ook met andere voorwerpen dan met vuurwapens slachtoffers kunnen worden gemaakt – dat hebben de gebeurtenissen in Apeldoorn schrijnend laten zien – maar ook dat het van groot belang is om het illegaal wapenbezit te bestrijden. De heer Çörüz, mevrouw Hennis, mevrouw Berndsen en anderen noemden de aanpak van illegaal bezit van wapens en munitie. Het kabinet besteedt daaraan extra aandacht. Regelgeving en beleid beogen het legale wapenbezit te beheersen en het illegale wapenbezit tegen te gaan. Bij de aanpak van illegale wapens geldt dat zowel handel als bezit en gebruik strafbaar zijn en worden tegengegaan door preventie, opsporing en vervolging. In het kader van preventie zijn er voorlichtingspakketten en checklists gemaakt. Daarnaast is er preventieve controle en heel veel meer gedaan op scholen. Er zijn wapeninleveracties geweest. Er is een versterking van de expertise bij de politie gestart. Als onderdeel van het Nationaal Dreigingsbeeld is er onderzoek gedaan naar illegaal wapenbezit en illegale wapenhandel in Nederland. Dit rapport is gereed en zal vooruitlopend op het Nationaal Dreigingsbeeld aan de Tweede Kamer worden verzonden, voorzien van een beleidsreactie. Ik verwacht het in mei volgend jaar.

Ten aanzien van de beheersing van het legale wapenbezit realiseer ik me dat steeds een balans moet worden gevonden tussen de illegitieme en de legitieme belangen die sommige mensen hebben bij het bezit van een vuurwapen, zoals zuivere sportbeoefening. De legitieme belangen moeten echter worden afgewogen tegen het inherente gevaar dat een vuurwapen voor de samenleving kan betekenen. Veel leden hebben dat aangegeven. Dat is de afweging die je steeds moet maken. Daarom is het goed om daarover nu met elkaar te spreken, ook nu na een jaar alle rapporten binnen zijn. Mevrouw Gesthuizen heeft terecht gezegd dat het tijd is voor een evenwichtige afweging.

Zo zit het stelsel in elkaar. De onderzoeksraad constateerde dat het in de basis goed functioneert. Wel acht ik strengere regulering op haar plaats, het advies van de onderzoeksraad langslopend. Ik hecht eraan daarbij op te merken dat het niet blijft bij de nadere regulering van de schietsport, waarover nu afspraken met de KNSA zijn gemaakt. Ik kom daarover zo nog uitgebreider te spreken. Het is slechts een van de punten die ik meldde in mijn brief van 27 oktober. Het werk is dus nog niet af. Op dit moment wordt onder meer in samenwerking met collega Schippers nog hard gewerkt aan de herziening van het aanvraagproces van vuurwapenverloven. Over de stand van zaken daaromtrent heb ik de Kamer op 28 maart geschreven. Wij gaan met de herziening van het aanvraagproces bewerkstelligen dat de aanvragers zelf – dat is ook de kern van het advies van de onderzoeksraad – hun geschiktheid en betrouwbaarheid moeten aantonen. Verder zullen de toetsing van de aanvragen en het daaropvolgend toezicht meer op basis van risicofactoren plaatsvinden. Daarover heeft collega Schippers natuurlijk ook al gesproken. Aan de ontwikkeling van deze risicofactoren en de operationalisatie daarvan in zowel het aanvraagproces als het daaropvolgende toezicht wordt momenteel hard gewerkt. Daarbij wordt ook de motie van de heer Çörüz over wapenverloven voor rechts-extremisten betrokken. Ik kom nog terug op zijn concrete vraag. Dergelijk gedrag kan immers als risicofactor worden gekenschetst. Ik werk de risicofactoren verder uit, in samenwerking met collega Schippers. Experts vanuit de forensische psychiatrie en psychologie, de politie, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de KNSA en de ervaringen van de KLPD bij het project aanpak «solistische dreigers» worden hierbij eveneens betrokken. Tevens wordt vanzelfsprekend wetenschappelijke literatuur uit binnen- en buitenland bestudeerd. Er worden hierbij ervaringen uit het buitenland betrokken. Het is dus een heel ingewikkeld en inhoudelijk zwaar proces, maar het is wel van heel groot belang om de risicofactoren goed te formuleren.

De heer Marcouch (PvdA): Het is goed om op die manier kritisch naar die gevallen te kijken, maar laten we ook kijken naar wat we beogen. Vanwege die factoren gaat het immers om het weigeren van een wapenvergunning. Daarmee hebben we nog niet geregeld dat dergelijke figuren bijvoorbeeld bij een schietvereniging kunnen trainen in het schieten. Ik vraag de minister of dergelijke uitwegen afgesloten zijn in de afspraken die gemaakt zijn met de sector.

Minister Opstelten: Ik kom zo dadelijk natuurlijk heel specifiek terug op een paar punten, maar ik wil eerst de rode lijn uitzetten. Je kunt niet lid worden van een schietvereniging als je geen vergunning hebt. Zo simpel wordt het nu geregeld. Ik kom terug op de relatie met de KNSA, want daarover hebben veel leden gesproken. Dat is het kernpunt van het nieuwe systeem. Ik wil nu al zeggen, en ik zal het straks ook uitspreken, dat ik groot vertrouwen heb in de kwaliteit van de KNSA als organisatie en als bestuur. Ook heb ik vertrouwen in de directie van de KNSA. Als de directieleden hier aanwezig zijn, vind ik het jammer dat zij het compliment horen, maar het mag wel gezegd worden. Anders moet je dat niet doen. Het is natuurlijk een kwestie van vertrouwen. Mevrouw Gesthuizen heeft daarover ook gesproken. Ik kom daarop zo dadelijk terug.

Die risicofactoren zijn zeer belangrijk. Ten slotte wordt in kaart gebracht welke geautomatiseerde systemen met relevante informatie die nu nog niet worden gebruikt voor de toetsing nog kunnen worden betrokken. Daardoor moet de toetsing gerichter en de handhaving effectiever worden.

Mevrouw Hennis vroeg hoe het aangepaste aanvraagproces er precies uit gaat zien. Dat kan ik nu nog niet zeggen. Het is heel belangrijk dat we dit debat nu voeren over de hoofdlijnen en de richting. Dat geeft mij mede guidance hoe de Kamer hierover denkt. Ik vind het heel belangrijk om een zo groot mogelijke meerderheid te krijgen voor dit proces. Het is een ingewikkeld proces, dat nog enige tijd vergt. Wij komen daarop terug in verschillende stadia. Collega Schippers heeft ook gezegd dat dit voor de zomervakantie zal gebeuren, maar over een halfjaar komen we ook met de risicofactoren. Ik zal de Kamer hierover deze zomer weer inhoudelijk nader informeren en de impulsen van dit debat daarbij meenemen.

Vanzelfsprekend zie ik er bij de inrichting van de nationale politie ook nauwkeurig op toe dat de politie voor de nieuwe wijze van toetsing, toezicht en handhaving is toegerust en daarvoor voldoende kwaliteit en capaciteit inzet heeft. Ik heb daarin overigens alle vertrouwen. Dit hele concept is natuurlijk mede met de politie en anderen vormgegeven, in heel goed en nauwkeurig overleg met iedereen. We moeten nu immers de richting bepalen en alle neuzen moeten dezelfde kant op staan. Na het gebeurde in Alphen is er een duidelijke verscherping van het toezicht door de politie ingezet. Over de screeningsactie die de politie heeft uitgevoerd, heb ik de Kamer ingelicht in de brief van 18 november.

Ik zal nu meer in detail ingaan op de gestelde vragen en de maatregelen die ik wil treffen op het gebied van de schietsport. Ook heb ik nog een algemene opmerking over de afspraken die ik daarover heb gemaakt met de KNSA. De KNSA is de koepel van alle schietsportverenigingen. Zij is aangesloten bij NOC*NSF in Nederland en is een belangrijke partner in het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit. De KNSA en ik zijn het erover eens dat het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit ertoe dient om de kans op het misbruik van wapens in legaal bezit zo veel mogelijk te beperken. Tegelijkertijd wordt daarbij de schietsport niet onnodig ingeperkt. Daarover hebben wij natuurlijk goed met elkaar gesproken. In constructieve samenwerking met de KNSA heb ik afspraken gemaakt over een uitgebreid pakket van maatregelen die raken aan de uitoefening en de organisatie van de schietsport, waaronder de in de schietsport bestaande disciplines en de hiervoor te gebruiken wapens. Ik realiseer mij dat de maatregelen op onderdelen een beperking van de schietsportbeoefening betekenen, maar ze zijn geen beperking van de schietsportonderdelen die een olympische kwalificatie hebben en vergelijkbare gevallen. Daarmee worden namelijk ook de integere beoefenaars van deze sport getroffen. Ik acht de maatregelen echter noodzakelijk om het stelsel van legaal wapenbezit te creëren dat de samenleving een voldoende niveau van veiligheid biedt.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vraag me af of schietsportverenigingen niet onnodig ingeperkt worden. Over de afzonderlijke maatregelen gaan we nog praten. Los daarvan, wij krijgen veel signalen dat schietsporters niet meer kunnen meedoen aan evenementen op topniveau als trainen onmogelijk wordt gemaakt; en dat omdat we niet alleen naar de lone wolf kijken, maar deze maatregelen een generieke werking hebben. Heeft de minister die signalen ook ontvangen en hoe kijkt hij daartegen aan?

Minister Opstelten: Bepaalde elementen – we hebben het dan over de combat-elementen – krijgen in deze visie en in mijn brief geen plek meer in de schietsport. Ik ben fair en open tegen de KNSA. Deze maatregel was wat de KNSA betreft niet nodig, maar zij legt zich er wel bij neer, aanvaardt de maatregel en wil hem verdedigen. De KNSA heeft dus ook het convenant getekend. De officiële andere sporten krijgen daartoe echter voluit de mogelijkheden. De KNSA en ik zijn het erover eens dat de schietsport niet bedoeld is om specifieke vaardigheden, benodigd voor het offensief gebruik van vuurwapens, aan te leren. Dat geldt allereerst voor bepaalde oefeningen of disciplines. Het schieten van dynamische disciplines wordt daarom in die visie niet langer toegestaan. Zo staat ook in mijn brief. Bij deze vorm van schieten rent de schutter over een parcours waarbij hij of zij in verschillende houdingen onder tijdsdruk op verschillende doelen schiet. Het is een ingewikkelde afweging, maar het geldt ook voor de daarbij behorende wapens en voor de kleding die is afgeleid van vechttenues van bijvoorbeeld de politie of de krijgsmacht. Ook het gebruik van richtmiddelen mag niet verder gaan dan binnen de schietsportdiscipline is toegestaan.

De heer Dibi (GroenLinks): Omdat de minister er nu weer veel andere dingen bij haalt, onder andere kleding, roepen die weer nieuwe vragen op. Het gaat erom of dit een zinvolle maatregel is. Als mensen offensief willen trainen en gebruik willen maken van wapens, is dat op zich niet het probleem. Zoals de minister zelf al zei, moet het gebruik van een wapen aan iemand kunnen worden toevertrouwd. De maatregelen van de minister betreffen echter iedereen. Kan de minister aangeven of dit niet een voorbeeld is van een kabinetsvoorstel dat doorslaat, aangezien we via games al op alle mogelijke manieren kunnen worden getraind en er zo veel verschillende manieren zijn om dat te doen? Kijken we hiermee nog wel gericht naar de risico's? Kijken we hiermee niet naar iedereen? Daardoor zijn we ineffectief in het bestrijden van de lone wolves.

Minister Opstelten: Dat ben ik niet eens met de heer Dibi. Deze maatregel is niet ineens uit de lucht komen vallen, maar al eerder is aangekondigd dat dit een voornemen was. Wij hebben ons beperkt tot deze concrete posities. Wij zeggen daarbij nadrukkelijk dat de officiële sport, die we ook van internationale sportcompetities kennen, voluit moet kunnen plaatsvinden. Juist in de situatie van de combat-elementen is de afweging dat die naar onze mening voorbijschieten aan hun doel. Daaraan moet je een halt toeroepen. Om de redenen die ik heb aangegeven geeft dat echter geen waarborgen in een overkillsituatie. Daarbij hebben we onszelf natuurlijk voortdurend de spiegel voorgehouden dat je dat niet moet doen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik zal even voorlezen wat de minister schrijft: «Ook de ongewenste aantrekkingskracht die offensieve oefeningen, wapentypes, hulpmiddelen en (camouflage)kleding kunnen hebben op daarvoor gevoelige personen, vergt mijns inziens een strengere regulering.» Stel dat dit soort dingen onmogelijk of moeilijk wordt gemaakt, zal dat er dan niet toe leiden dat mensen op andere plekken, waar we geen toezicht hebben, toch nog offensieve oefeningen gaan doen, omdat ze daarvoor nu eenmaal een voorliefde hebben? Is de minister niet bang dat hij hiermee illegaal wapenbezit stimuleert doordat hij doorslaat in de maatregelen?

Minister Opstelten: Die afweging hebben wij gemaakt. Het gaat natuurlijk om vertrouwen. Het getuigt echt van «guts» van de KNSA dat zij zich toch heeft neergelegd bij de positie die ik heb ingenomen, ondanks het feit dat zij het liever gewoon had laten doorlopen. Dat vind ik heel begrijpelijk. Het gaat immers om leden. De KNSA heeft getekend. Het is heel belangrijk dat de KNSA dat heeft gedaan. Ik heb groot vertrouwen in die organisatie en de verenigingen die zijn aangesloten bij de KNSA. Als je die wereld een beetje kent, weet je dat dit belangrijk is. Het KNSA-bestuur is goed en de leiding ervan is goed. Zij controleren het binnen de organisatie. Dat is belangrijk. Ik heb daarin vertrouwen. Anders hadden we deze conclusie niet getrokken en deze afweging niet gemaakt. Ik vind de vraag van de heer Dibi echter wel terecht, omdat ik mijzelf die vraag ook een keer of tien heb gesteld in de voorbereiding voordat we de brief van 28 maart naar de Kamer hebben gestuurd.

De voorzitter: Er zijn nog drie mensen die ook een interruptie willen plaatsen. Misschien is het goed als we die eerst aan het woord laten.

Mevrouw Berndsen (D66): Als je de minister niet stopt, zet hij nooit een punt. Hij blijft doorgaan! We moeten af en toe toch een beetje ingrijpen.

Minister Opstelten: Dat is goed. Daar heb ik zeer veel begrip voor.

Mevrouw Berndsen (D66): Dat is heel prettig. Het gaat wat mij betreft om rechtsgelijkheid. De minister vergelijkt een vereniging, bijvoorbeeld de NPSA, met combattrainingen. Hij heeft het over camouflagekleding en dergelijke. Die is daar verboden. Toch verbiedt hij deze vereniging. Ik ben geen belangenbehartiger, want ik heb helemaal niets met dit soort schietsporten, maar ik vind dat de minister met overtuigende argumenten moet komen – die heb ik nog niet gehoord – waarom deze vereniging wel verboden moet worden, terwijl ze daar ook internationale wedstrijden hebben en dus geen camouflagepakken dragen. Toch wil de minister deze vereniging verbieden.

Minister Opstelten: Het is geen vereniging. Het gaat om de beoefening van combat-elementen in de schietsport. Misschien zijn ze hier en daar apart georganiseerd. Dat zal zeker zo zijn, maar bij deze vorm van schieten rent de schutter over een parcours waarbij hij of zij in verschillende houdingen onder tijdsdruk op verschillende doelen schiet. Dat heb ik aangegeven. Ik heb het punt van de relatie binnen de schietsportdiscipline aangegeven. De vechttenues van bijvoorbeeld de politie en de krijgsmacht heb ik genoemd. De camouflagekleding is ter sprake gekomen, zoals ook het wapen dat de schutter in Alphen gebruikte. Deze maatregel hebben we natuurlijk niet alleen gevoelsmatig genomen, maar daarbij zijn heel goede en diepgaande argumenten aan de orde. Ik heb gezegd dat het een voornemen is, maar ik bied aan dat ik de uitwerking van de maatregel in de wettelijke regeling aan de Kamer voorleg. Ik heb de brief geschreven omdat ik vond dat het fair was om dit te zeggen, maar het is naar mijn mening belangrijk in het systeem. Ik wil echter de wettelijke regeling aan de Kamer voorleggen. Daar kan de Kamer dan haar mening over geven.

Mevrouw Berndsen (D66): Daarom legt de minister het ook voor, namelijk om draagvlak voor zijn standpunt te verwerven. Ik blijf het wonderlijk vinden dat de KNSA een association is, terwijl de NPSA dat ook is. De minister zegt dat het geen vereniging is, maar dan zou de KNSA ook geen vereniging zijn. Ik heb dus nog steeds geen steekhoudend argument gehoord van de minister waarom hij deze vereniging – misschien zijn er nog wel meer – gaat verbieden ten faveure van de andere associatie.

Minister Opstelten: Ik heb het nog een keer op een rij gezet. Ik verwijs daarvoor ook naar de brief, want ik noem nu de kernelementen. Ik moet alles in het werk stellen om te voorkomen dat een solistische dreiger, ook wel een «lone wolf» genoemd, de kans krijgt om zich te trainen in wapengebruik door deelname aan de schietsport. Er is natuurlijk heel goed naar gekeken. Ik wil gewoon vragen om gevoel te hebben bij de argumenten die daarbij aan de orde zijn. Als mevrouw Berndsen dat nu niet heeft, komt dat misschien later. Dat hoop ik zeer voor haar.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik denk dat het belangrijk is om heel precies te zijn. Ik moet overigens ook opmerken dat ik het ietwat moeizaam vind dat we hier praten over de nazorg en de begeleiding van nabestaanden en slachtoffers, terwijl we het nu hebben over sportschutters die veruit allemaal integer zijn. Mag ik gezegd hebben dat het wat wrang aanvoelt? Ook ik heb gezegd dat de samenleving, ook in het licht van dit drama, niet zit te wachten op symbolen. Ik hecht er dus aan om even heel precies te zijn. Het convenant met de KNSA zal worden uitgewerkt in een wettelijke maatregel, die wordt voorgelegd aan de Tweede Kamer.

Minister Opstelten: Ja, het gaat om een regeling onder de wet. Dat was ik van plan. Anders had ik de brief ook zeker uitgebreider geschreven. Ik vind de vragen en opmerkingen van mevrouw Hennis buitengewoon relevant. Mijn conclusie is gebaseerd op afwegingen die ik heb gemaakt, maar ik luister wel heel goed naar wat de Kamer vindt in dit verband.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik was nog in mijn interruptie.

De voorzitter: Minister, u bent erg voortvarend, maar u onderbrak eigenlijk de vraag van mevrouw Hennis.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Dat geeft niets. Ik ben zeer gesteld op de minister. Het komt helemaal goed. Ik hecht eraan om dit heel duidelijk te hebben. Het convenant dat gesloten is met KNSA wordt nog aan de Kamer voorgelegd in een wettelijke regeling of een regel onder de wet. Dat kan me niet schelen, maar die wordt nog voorgelegd aan de Kamer. Dat betekent dat de Kamer zich daar nog over kan uitspreken. Ik kan alleen herhalen wat ik eerder heb gezegd, namelijk dat we eraan hechten dat we elkaar niet opzadelen met symbolen. Het gaat uiteindelijk om maatregelen die leiden tot meer veiligheid. Dat geldt dan ook met het oog op dynamisch schieten, parcoursschieten of hoe je het ook allemaal wilt noemen. Nogmaals, het voelt allemaal wat wrang aan om dit allemaal in één AO te proppen, maar ik vind het van belang dat de minister voortvarend is, maar ook realistisch is met het oog op het creëren van schijnveiligheid.

Minister Opstelten: Dat gaan we zo doen. Ik zal wegen wat mevrouw Hennis hier heeft gezegd door dit in de toelichting bij de nieuwe maatregel heel scherp naar voren te brengen, zodat we daar goed apart over kunnen spreken.

Mevrouw Helder (PVV): Het is inmiddels alweer een tijd geleden, maar ik hoorde de minister zeggen dat hij voornemens is het verbod op combatonderdelen te gaan doorvoeren. Vervolgens bleek uit de beantwoording dat het wel degelijk neerkomt op een verbod op gehele disciplines en dat een aantal verenigingen, plat gezegd, het haasje is. De minister zei dat hij die onderdelen – lees: disciplines – wil verbieden, omdat die voorbijschieten aan het doel. Het doel is echter vrijetijdsbesteding. Als mensen dat met een legaal wapen op een legale manier doen, vind ik dat wij ons daarmee niet zouden moeten bemoeien, of zij dat nou in een camouflagepak willen doen of niet. Ik hoor de minister ook zeggen dat hij dat doet om een zogenoemde «lone wolf» tegen te gaan. Als alle voorgestelde maatregelen voor het aanvragen van een wapenvergunning worden doorgevoerd, met de risico-elementen et cetera, dan denk ik dat die lone wolf al wordt tegengegaan. Ik sta die maatregel en dat verbod dus ook niet voor.

Stel dat zo'n lone wolf toch een vereniging binnenkomt, kun je hem maar beter binnen die vereniging zien, want dan kun je daadkrachtig tegen hem optreden. Anders heb je straks een lone wolf met een illegaal wapen. Ik leg dus aan de minister voor om dit mee te nemen in zijn overweging.

Minister Opstelten: Dat zal ik doen. Ik zal trouwens alle overwegingen die hier naar voren komen in alle scherpte meenemen. Ik zeg toe dat we dat natuurlijk in de toelichting bij de regeling bij wet heel goed zullen aangeven. Dat zal allemaal nog voor de zomer gebeuren, zodat daarover duidelijkheid komt. Ik heb dus heel goed geluisterd naar wat de Kamer zegt. Ik zal dat ook meewegen.

De heer Çörüz (CDA): We zijn vanmiddag bezig met een hoofdlijnendebat en we gaan nog nader met de minister over de onderliggende regelingen spreken. Het is goed om daar zorgvuldig naar te kijken, want we stellen hier de norm en de lijnen voor die regeling. Het is wrang om te zien dat ook goeden onder de kwaden lijden. Zo heb ik ook brieven van andere clubs gekregen, zoals de Dutch Western Shooting Association. Die zal nu ook ongewild onder de te verbieden combatdiscipline vallen, terwijl zij daar niet om heeft gevraagd. Ik vraag de minister dus ten eerste om dit zorgvuldig te motiveren. Ten tweede geven de woorden van de minister het al aan: de KNSA «legt zich erbij neer». Dat geeft een beetje aan dat zij het er eigenlijk niet mee eens is, maar dat zij het doet ter wille van de lieve vrede. Ik wil daar wel voor waken, want het gaat aan de ene kant misschien maar om een kleine groep mensen, ongeveer duizend man, maar aan de andere kant worden zij wel een beetje slachtoffer van de aanpak en de lijnen die worden uitgezet. Ik vraag de minister dus nadrukkelijk om die zorgvuldige motivering.

Minister Opstelten: Ook de impulsen en de feiten in de bijdrage van de heer Çörüz zal ik in mijn afweging meenemen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik ga niet herhalen wat de collega's hebben gezegd. Even los van de belangengroepen, wil ik de minister meegeven waarom we hier ook alweer zitten. Een van de dingen die we hebben geconstateerd is dat de dader in Alphen aan den Rijn niet zo'n combattraining heeft gehad. Een verbod daarop weerhoudt zo iemand er dus niet van om dat soort dingen te doen. Die man was namelijk gewoon ziek. Er waren signalen, maar die hebben we op de een of andere manier niet goed opgevangen. In de handhaving is er ook het een en ander aan de orde. In de afwegingen die de minister maakt, wil ik hem meegeven om dat elke keer centraal te stellen. Ik vraag hem om zich niet te laten afleiden en om niet in dit soort exercities terecht te komen maar om datgene te regelen wat we regelen moeten.

Ik hoor de minister het belang van de KNSA heel erg benadrukken. Zijn oordeel is dat dat de club is waar het om gaat. Dat roept bij mij de vraag op hoe de contacten met de andere bonden zijn. Vinden daarmee gelijksoortige afspraken plaats of worden zij straks opgeheven?

Minister Opstelten: Het eerste punt van de heer Marcouch is natuurlijk duidelijk. Alle feiten van het vreselijke drama zijn ons bekend. Bij het nemen van noodzakelijke maatregelen wegen wij die telkens af. Met die maatregelen trachten wij om herhaling hiervan zo veel mogelijk te voorkomen.

Ik kom inderdaad op de positie van de KNSA. Een van de uitgangspunten van het regeringsbeleid is dat de maatschappij zelf moet regelen wat zij kan regelen. De KNSA is de koepel van alle schietsportverenigingen in Nederland. Daardoor is zij in een uitstekende positie om samen met haar leden het niveau van de schietsport in Nederland te verhogen. Ik wijs er in dat verband nadrukkelijk op dat de Onderzoeksraad Voor Veiligheid constateert dat het systeem van beheersing van legaal wapenbezit, inclusief dus de rol van de KNSA, in opzet goed is – dat is natuurlijk wel belangrijk – maar dat de uitvoering beter moet. Ieder heeft hierin zijn eigen verantwoordelijkheid. Die moet je ook geven. De overheid kan die niet helemaal op zich nemen. Ook de politie speelt een grote rol bij zowel de screening van sportschutters als bij het toezicht op hen en hun verenigingen. Ik neem mijn verantwoordelijkheden door het juridisch kader te scheppen waarin de maatregelen hun basis vinden. Dat is ook geadviseerd. Bovendien zal ik nadrukkelijk toezien op de uitvoering van de gemaakte afspraken door de KNSA en ingrijpen bij onvoldoende voortgang. Ik zal de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid – sinds gisteren heet zij de «Inspectie Veiligheid en Justitie» – geregeld laten rapporteren over het gehele stelsel. Daarin moet een systeem terugkomen. De rol van de KNSA is gewijzigd met de invoering van de Circulaire Wapens en Munitie 2005. Tot die tijd kon elke vereniging in aanmerking komen voor een vuurwapenverlof. Sinds 2005 komen schietverenigingen en hun leden alleen in aanmerking voor een wapenverlof als ze zijn aangesloten bij de KNSA. Deze regulering in 2005 was een reactie op de verscheidenheid aan schietverenigingen die de politie aantrof bij een controleactie. Om een basisniveau van organisatiegraad te garanderen moeten alle schietverenigingen zich sinds 2005 aansluiten bij de KNSA, als zij in aanmerking willen komen voor een wapenverlof. Door de volgende stap van de eis van basiscertificering kan de KNSA eenzelfde kwaliteitsniveau opleggen aan alle schietverenigingen. Dat vind ik een gewenste ontwikkeling, die de veiligheid ten goede komt.

De vraag over de rol van de KNSA van mevrouw Gesthuizen vind ik begrijpelijk. Zij vroeg of we direct reageren op meldingen bij de KNSA. Zo heb ik haar begrepen. Ik zal hierover in nader overleg treden met de KNSA. In ieder geval kunnen meldingen altijd worden gedaan bij de politie of bijvoorbeeld bij Meld Misdaad Anoniem.

Mevrouw Hennis vroeg of de KNSA een onzekere factor is. Het klopt dat de KNSA een vereniging is waarbij de leden zeggenschap hebben. De algemene ledenvergadering bepaalt uiteindelijk wat er gebeurt. Dat weten we allemaal uit ervaring. Ik heb er evenwel echt alle vertrouwen in dat het bestuur van de KNSA de gemaakte afspraken goed kan uitleggen aan zijn leden en daarvoor staat. Dat heb ik ook eerder gezegd. Anders moet je dit namelijk niet doen. Zelf alles regelen is een stok achter de deur, maar het is niet het meest wenselijk en het is onhaalbaar. Het is beter als iedere speler zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat gebeurt nu ook. Ik zeg nadrukkelijk dat ik dit inderdaad doe op basis van het vertrouwen dat ik heb in de kwaliteit van de KNSA.

Mevrouw Hennis vroeg in het kader van de regulering van de schietsport of het mogelijk is om het Vaststellingsbesluit Circulaire Wapens en Munitie 2005 te vereenvoudigen. Ja, het is ingewikkeld, maar het feit dat de regelgeving ingewikkeld in elkaar zit, wil niet zeggen dat zij moeilijk handhaafbaar is. Op dat vlak hebben mij geen signalen vanuit de politieorganisatie bereikt die op dit moment nopen tot een totale en integrale herziening van alle regelgeving op het gebied van wapens en munitie. De adviezen wijzen ook niet in die richting. Ik wil in herinnering roepen dat het stelsel in zichzelf niet slecht is, maar dat er alleen zwakke plekken zijn in de uitvoering. Wel zullen enkele begrippen die van groot belang zijn bij de toepassing, zoals het redelijk belang en het vrees-voor-misbruikcriterium, concreter worden uitgewerkt. Dat maakt de toetsing van die begrippen makkelijker.

We hebben net gesproken over de vraag van de heer Dibi of de maatregelen niet te draconisch zijn. In mijn afweging vind ik van niet. In Nederland is het bezit van een vuurwapen voor iedereen verboden, behalve voor hen aan wie een vergunning wordt verleend. Wapenverlofhouders verkeren daarmee in een uitzonderingspositie. Aan hen mogen hoge eisen worden gesteld. Het belang daarvan behoeft geen nader betoog.

Mevrouw Helder vroeg naar de meerwaarde van de risicoanalysemodellen. Daarmee kan gerichter worden gekeken naar tekenen van mogelijk toekomstig misbruik van wapens. Dat laat onverlet dat er ook op andere vlakken versterkingen nodig zijn. Alle maatregelen tezamen zullen zorgen voor de benodigde versterking van het stelsel.

De heer Marcouch vroeg naar de bredere screening en de leges. De screening komt voort uit het in kaart brengen van de risicofactoren. Wij zijn bezig met de ontwikkeling ervan. Ik kan de hoogte van de leges voor de vergunningen nog niet aangeven, maar er wordt mee beoogd dat ze kostendekkend zijn. Zo is dat altijd met leges, het zijn geen griffierechten.

De heer Çörüz vroeg wat er gebeurt als een schutter niet deelneemt aan wedstrijden. In dat geval kunnen er twee dingen gebeuren, die beide leiden tot de intrekking van het verlof. Ten eerste kunnen zijn medeschutters een mededeling doen aan de vereniging, waarop de KNSA dit meldt aan de politie en de politie het verlof intrekt. Ten tweede zou de sportschutter bij een verzoek om verlenging geen wedstrijddeelname kunnen aantonen, waarop het verlof niet wordt verlengd.

De leden Dibi en Berndsen vroegen of een inperking van de schietsport risico's meebrengt op het gebied van illegaal wapenbezit. Ik zie die risico's als zodanig niet, al zijn ze natuurlijk wel altijd aanwezig. Ik geloof niet dat hierbij sprake is van een aantoonbare relatie. Als het legale wapenbezit streng wordt gereguleerd, wordt het illegale wapenbezit tegelijk bestreden. Deze gecombineerde aanpak is van belang voor de veiligheid. Dit laat onverlet dat incidenten met wapens, legaal of illegaal, niet zijn uit te sluiten.

Mevrouw Berndsen (D66): Voordat de minister doorgaat met een volgend blokje, het volgende. Hij had het over de illegale wapens. Ik heb de minister nog gevraagd of hij bereid is om alles wat met illegale wapens te maken heeft in Brussel aan de orde te stellen. Het lijkt mij verstandig dat hier eens op Europees niveau naar wordt gekeken, want er komen heel veel wapens vanuit de voormalige Oostbloklanden.

Minister Opstelten: Jazeker, dat vindt natuurlijk plaats. Het is een Europees item om de verschillende systemen en verschillende rendementen en effecten op elkaar af te stemmen. Het antwoord is dus: ja.

Mevrouw Van Gesthuizen vroeg hoe de verbetering van het ballotageproces eruit zou moeten zien. Wij hebben hierover afspraken met de KNSA. Het bezit van meerdere wapens is een risicofactor. De leden Hennis, Çörüz en Van Gesthuizen vroegen of ik voorstander ben van het gescheiden bewaren van wapens en munitie. Daaraan zitten inderdaad voor- en nadelen. In de nasleep van het schietincident in Alphen is er veel discussie geweest over de opslag van wapens en munitie. Bij nadere bestudering bleek er geen eenvoudige oplossing voorhanden. Daarom laat ik het WODC een onderzoek uitvoeren naar de voor- en nadelen van het huidige systeem van opslag van wapens in legaal bezit. Dat onderzoek zal dit jaar worden uitgevoerd en de resultaten zijn naar verwachting ook dit jaar beschikbaar. Ik zal deze voor het einde van dit jaar naar de Kamer kunnen sturen, vergezeld van een conclusie mijnerzijds.

De heer Çörüz vroeg op welke manier de aanvraag wordt gecontroleerd op eventuele criminele antecedenten in politieregisters et cetera. De politie vraagt in het justitieel documentatiesysteem naar strafrechtelijke antecedenten en raadpleegt daarnaast de politieregisters. Bij de registratie in de politieregisters wordt nader onderzocht wat de achtergrond is. Het huidige kader ter invulling van het vrees-voor-misbruikcriterium is opgenomen in de Circulaire Wapens en Munitie. Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf waarbij geweld of bedreiging met geweld plaatsvond, levert een weigeringsgrond op. Hierbij geldt een terugkijktermijn van acht jaar.

De heer Çörüz vroeg verder naar wat wordt bedoeld met «relevante» persoonlijke gegevens. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde medische informatie, maar ook aan overige informatie over factoren die van invloed kunnen zijn op de psychische gesteldheid van de betrokkene, zoals stressfactoren. De verlening van toestemming om dergelijke persoonlijke gegevens te verkrijgen, is een van de mogelijkheden die ik onderzoek in het kader van de uitwerking van de actieve informatieplicht.

De heer Çörüz vroeg ook naar de harmonisatie binnen Europa. Ik heb al iets concreets gezegd over de stand van zaken. Overigens is harmonisatie al geruime tijd onderwerp van discussie binnen de European Firearms Expert Group. Deze EFE is een samenwerkingsverband van alle Europese politiediensten en Europol op het gebied van wapens. Onlangs is een werkgroep definities opgezet, om de basis van het probleem aan te pakken: het verschillende gebruik van begrippen.

Vele leden hebben het gehad over de politie. Mevrouw Hennis had het over het ICT-systeem VERONA. VERONA is opgenomen in het ICT-programma 2012. Als zodanig stelt dit inderdaad niet gerust. Mevrouw Hennis vroeg naar het hoe, wat, waar en wanneer. Dit jaar zal worden gewerkt aan de aanpassing van het VERONA-systeem. VERONA wordt aangepast aan de vereisten met betrekking tot de bestaande wetgeving en een efficiëntere vergunningverlening en toezicht. Dat betekent dat de applicatie de juiste informatie zal kunnen verwerken om de verschillende wetten te kunnen naleven. De onderliggende wet- en regelgeving voldoet aan de wetgeving met betrekking tot het beroep bij niet-tijdig beslissen. Het systeem heeft een signaalfunctie op dit gebied, kan betere managementinformatie bieden, zal in staat zijn om beter en regelmatiger gegevens uit te wisselen met wapenhandelaren en zal het vergunningverleningsproces nog beter ondersteunen. Daarnaast wordt gekeken naar de efficiëntste oplossing om personen te monitoren en te screenen in het kader van het toezicht. De technische mogelijkheden daarvan worden ook onderzocht.

Verschillende sprekers vroegen of de politie wel voldoende capaciteit heeft om in dit systeem haar rol te pakken en een strikte invulling te geven aan het toezicht. Mijn antwoord is: ja, want anders hadden we dit niet voorgesteld. Dit betreft een reguliere politietaak, en geen nieuwe prioriteit. Ik kan ook zeggen dat dit een reguliere politietaak is, die gewoon anders wordt ingevuld. Uit onderzoek van de onderzoeksraad is gebleken dat de werkwijze per korps verschilde; sommige leden hebben dit ook genoemd. Binnen de politie vindt nu een uniformering van de werkwijzen plaats, om het zo te zeggen een «unité des doctrines», waarbij de slimste worden gekozen. Ik heb de kwartiermaker nadrukkelijk gevraagd om hieraan aandacht te besteden in de voorbereiding van de nationale politie. Ik houd hier uiteraard toezicht op. Dit punt wordt eveneens betrokken bij het inspectieonderzoek, waarin ik tweejaarlijks word gerapporteerd over de werking van het stelsel en de uitoefening van de politietaak.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Nu komen we volgens mij op een heel belangrijk punt. Als ik heel eerlijk mag zijn, ben ik het meest geschrokken van de constatering in het rapport van de onderzoeksraad dat er sprake was van het slechts administratief afdoen van deze serieuze taak. Dit is echt geen verwijt aan de politie of aan wie dan ook, maar wij zien die taak als voorwaarde om die verloven überhaupt te kunnen verlenen. Het gaat toch echt om een heel bijzondere vergunning; de heer Çörüz wees daar ook al op. Het is dus van groot belang dat dit echt in de haak is, maar hier schort dus het nodige aan. Uiteraard gaat de politie zelf over de prioriteiten, maar hier in de Kamer roepen wij heel vaak dat iets belangrijk is, dat de politiek er meer bovenop moet gaan zitten en de zaak meer en beter moet aanpakken. Deze minister is daar altijd bij. Het is dus onzinnig om te stellen dat het allemaal wel lukt, dat het prima kan met de huidige capaciteit. Het is mijn stellige overtuiging dat dit niet alleen maar een kwestie is van wakkerder worden, of er weer eens met een frisse blik naar gaan kijken. Dit heeft gewoon te maken met harde inzet, met uren. Kan de minister hier specifiek op ingaan?

Minister Opstelten: Jazeker. Ik zei al dat het gaat om een gewone, reguliere taak van de politie. Bij de voorbereidingen van de inrichting van de nationale politie zijn wij bezig om dit hier en daar anders te doen. Dat dit gebeurt, is ook een van de redenen waarom het desbetreffende wetsvoorstel met algemene stemmen is aanvaard. Het betreft natuurlijk niet een nieuw stelsel, maar wel een andere toepassing van het systeem, tot en met de aanvraag, de KNSA, de politie en mijzelf als minister. Dat staat ook in het rapport. Daarom zeg ik ook dat alle neuzen dezelfde kant uit moeten. Als dit niet in alle korpsen op dezelfde manier wordt gedaan, is dat een teken aan de wand. Het zal ook op de slimste manier moeten worden gedaan, en heel gericht; vandaar ook dat het nodig is dat de risicofactoren worden benoemd. Welke maatregelen heeft de politie genomen naar aanleiding van het schietincident? De politie heeft een eenmalige extra screening van de wapenverloven gedaan. Ik heb de Kamer daarover gerapporteerd. De politie heeft een klankbordgroep hiervoor ingesteld en de uitwerking van de verschillende rapporten ter hand genomen. Ik heb net het VERONA-systeem genoemd enzovoort. Ik heb er vertrouwen in. Het is dus geen nieuwe prioriteit, maar een gewone, reguliere taak van de politie.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ontvang signalen dat dit nog niet goed genoeg lukt. De minister ontvangt die zelf misschien ook wel. De brief van de minister van 28 maart is uitstekend. Maar als we deze oplossingen kiezen, komt er in mijn ogen te veel verantwoordelijkheid te liggen bij de KNSA. Bovendien zullen we er op deze manier niet in slagen om het goed te laten lopen bij de politie, daar ben ik echt van overtuigd. De minister moet er dus voor zorgen dat de politie hiervoor voldoende capaciteit krijgt. Het gaat immers niet alleen maar om de controle van verloven en wapenbezit; er zijn nog vele andere prioriteiten in onze samenleving. Zo niet, dan schieten wij hier niets mee op. Ik wil verder nog één concrete vraag stellen: hoe worden wij in de toekomst op de hoogte gehouden van de stappen die de politie hierin zet?

Minister Opstelten: Ik kan beide vragen tegelijk beantwoorden. Dat laatste is voor u relevant, maar ook voor mij, want ik moet verantwoording afleggen en moet dit dus monitoren. Wij krijgen zeer periodiek inspectierapporten over het gehele systeem, van het begin tot het eind. Ik wil dat ook weten. Ik ben blij dat u het een goede brief vond. Het was wel een brief over de hoofdlijnen. Ik ben de eerste om te zeggen dat het daarmee nog niet allemaal is geregeld, maar we gaan dus wel de goede kant op. Alle partners in de keten, van de aanvraag tot het verlof, de toepassing en de handhaving ervan, zijn het eens over deze maatregelen en de sense of urgency. Dat is heel belangrijk. De Inspectie Veiligheid en Justitie krijgt de taak om dit periodiek helemaal door te nemen en de state of the art ervan door te geven en openbaar te maken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zei «periodiek», maar hoe vaak zal dat precies zijn?

Minister Opstelten: Ik zei al: een keer in de twee jaar.

De heer Dibi (GroenLinks): Het klopt als een bus dat het toezicht op de naleving van de Wet wapens en munitie een gewone, reguliere politietaak is. Dit is dus een gewoon onderdeel van het takenpakket van de agenten. Maar het wordt nu wel geïntensiveerd. Ik citeer: «wapenverlofhouders worden aan geïntensiveerde en uitgebreidere controles onderworpen». Ik vraag de minister of dit meer tijd zal vragen van de agent.

Minister Opstelten: Dat hangt af van hoe je het organiseert. Er werd een vergelijkbare vraag gesteld over de huisbezoeken. Een wijkagent kan die gewoon meenemen bij zijn reguliere taken. Je moet dat echter wel slim en effectief organiseren. Het gaat om die dingen. Ik vond het wel goed om het nog eens te horen, maar het is al mijn taakopvatting sinds mijn geboorte: het gaat niet altijd om extra capaciteit, om het opentrekken van extra blikken agenten; het gaat om het zo goed en slim mogelijk organiseren van je taken. Wij hebben in de rapporten kunnen zien dat er nog veel te doen is op dat gebied. Wij zijn daar nu mee bezig. Geef de politie en de andere ketenpartners even de ruimte om dit waar te maken. Het is belangrijk dat ook zij vinden dat dit kan. Dit is altijd een heel kritische taak geweest binnen de politieorganisatie.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vroeg niet om meer capaciteit; op dit moment in ieder geval even niet. Ik vind dit belangrijk, want het is nu net of de oppositie zegt dat er meer fte's bij moeten. Nee, eerst moeten we een gedeelde probleemanalyse hebben. Stel, je bent een agent en je bent daar acht uur per dag mee bezig. Toezicht houden in het kader van de Wet wapens en munitie is nu een van je taken. In de toekomst moet dat worden geïntensiveerd. Zal dat meer tijd vergen? De minister zegt dat de wijkagent daarvan een gewoon onderdeel van zijn pakket kan maken, maar die wijkagent zit nu echt niet uit zijn neus te eten; die is al bezig met allerlei taken.

Minister Opstelten: Gelukkig wel, ja.

De heer Dibi (GroenLinks): Kost deze prioriteit van het kabinet meer tijd?

Minister Opstelten: Het is geen prioriteit. Het is gewoon een reguliere taak van de politie, zoals er vele andere zijn. Alleen wordt deze nu anders en beter uitgevoerd; dat is de kern van het hele verhaal. Het is gewoon slimmer werken. Ik kom ook tot een suggestie; ik heb het bijvoorbeeld gehad over de ICT-programmatuur en dat soort dingen.

De heer Dibi (GroenLinks): Deze minister is burgemeester geweest. Hij weet dus heel goed dat je in een gemeente een aantal agenten hebt, die een aantal taken kunnen uitvoeren. Als wordt gevraagd om een reguliere taak te intensiveren, het toezicht te verscherpen met meer en uitgebreidere controles, is het toch heel logisch? Deze ex-burgemeester weet dan toch dat zoiets ten koste moet gaan van iets anders? Als een agent meer tijd in het ene moet steken, kan hij toch minder tijd steken in iets anders?

Minister Opstelten: Gelukkig heb ik als burgemeester die fout nooit gemaakt. Dat was ook niet de werkelijkheid, dat kunt u navragen. Ik ben nooit een burgemeester geweest die voortdurend sprak over sterkte en over capaciteit. Ik sprak over prioriteit en focus, over slim organiseren en, bijvoorbeeld, over beter gebruikmaken van ICT. Dat is de werkelijkheid. De politie en de andere ketenpartners vinden dat ook. Geef hun even de ruimte om dit voor elkaar te krijgen en reken mij erop af als het niet klopt wat ik zeg; ik vind het altijd terecht als dat gebeurt. Kijk gewoon eens naar de resultaten. Zo vond ik het idee wel goed van de vrijwilligers, van de heer Çörüz. Ik zal het samenvatten, want anders zou ik het al gaan invullen; een neiging die ik al snel heb. Dat was een charmant, goed idee, dat we zullen meenemen.

Ik heb de vraag van de heer Marcouch over de korpsen al beantwoord in een interruptiedebat. Als een korps niet kan handhaven, dan geen verlofverlening. Ik denk dat de heer Marcouch die vraag al heeft ingeslikt.

De heer Marcouch (PvdA): Nee hoor.

Minister Opstelten: Hij klopt namelijk niet. Op basis van zijn interventies en interrupties dacht ik dat hij die vraag al had ingeslikt; dat doe ikzelf ook weleens. Maar goed, het is niet aan de orde. Korpsen kunnen handhaven en ik zie daarop toe. Je mag immers geen rechtsongelijkheid krijgen. De wet moet gewoon worden uitgevoerd en de inspectie moet laten zien dat het kan. Kan het niet, dan moet de wet worden veranderd; niet andersom.

De heer Çörüz (CDA): Ik ben blij dat de minister mijn idee als «charmant» bestempelt, maar wat gaat hij concreet doen? Geeft hij een tijdpad, zal ik kunnen zien wanneer hij die vrijwilligers op die en die manier gaat inzetten, juist om de capaciteitsproblematiek te ondervangen, waarover altijd discussie bestaat? Ik zou dus wel wat meer willen horen over hoe en wanneer hij die plannen daadwerkelijk gaat uitvoeren.

Minister Opstelten: Deze – ik herhaal dat, dus dat is heel positief – charmante suggestie neem ik mee, en wel op twee fronten. Allereerst in het hele kader van de intensivering van de werving van vrijwilligers; je moet immers ook aan vrijwilligers vragen of zij het goed vinden dat zij bepaalde taken moeten verrichten. Ten tweede neem ik de suggestie mee in het kader van de uitwerking van het gehele programma. Wij nemen dit idee dus op die twee fronten mee, en eveneens in de komende brieven naar de Kamer. Ik moet dit natuurlijk bespreken met de politie.

De heer Çörüz stelde ook het belangrijke punt van signalen van radicalisering aan de orde. Ik heb hier destijds aan de Kamer over geschreven. Het gebruik van AIVD-informatie voor de beoordeling van de aanvraag zou oneigenlijk zijn, gelet op de wettelijke taakomschrijving van deze dienst. Dat zou ook gelden als je de AIVD liet screenen. Indien de AIVD een geweldsdreiging van een bepaalde persoon waarneemt of vermoedens koestert, wordt de informatie daaromtrent standaard met relevante partijen gedeeld. Op die manier heeft men ooit een geradicaliseerd persoon met vuurwapens in korte tijd kunnen aanhouden. Als de politie op een andere wijze dan via processen-verbaal kennisneemt van uitingen van radicalisering of zaken die duiden op extremistisch gedrag, zal zulks nu al, dus in de huidige situatie, veelal leiden tot een weigering van het wapenverlof. In de toekomst zal dit element worden betrokken bij de operationalisatie van de risicofactoren, waarvan dit duidelijk een onderdeel is.

Mevrouw Berndsen heeft haar vraag over de eisen aan politieambtenaren en burgers, de leden van de schietverenigingen, in de kern al zelf beantwoord. Het gaat mij erom dat de eisen streng genoeg zijn voor beide partijen, omdat het doel van het wapengebruik anders is. Ik denk dat de eisen voor burgers daarom veelal nog strenger zullen zijn. Een politieambtenaar hoeft bijvoorbeeld minder vaak te schieten dan een sportschutter. Hij hoeft dan ook geen olympisch kampioen te zijn, maar wel zijn gewone schietvaardigheidstraining te kunnen doen. De mentale kant van de zaak waarover mevrouw Berndsen sprak, is natuurlijk erg belangrijk. De eisen voor politieambtenaren zijn wat dit betreft natuurlijk heel hoog. De sportschutter is geen politieambtenaar, maar hij dient wel aan te tonen dat hij serieus met de schietsport bezig is. Psychische eisen kunnen elkaar overlappen. Ik zal een en ander meenemen in de herziening van het aanvraagproces. Ik vind dit wel een serieus punt, maar ik hoop dat men het met mij eens is dat die twee posities nooit helemaal gelijk kunnen zijn. Het is echter wel een serieus punt bij de beoordeling van beide partijen. Ik kan hier niet preciezer over zijn.

Zouden gebeurtenissen zoals in Alphen met een nieuw stelsel kunnen worden voorkomen? Dat was de slotvraag van de heer Dibi. Het was ook een echte Dibivraag, maar natuurlijk wel serieus. Wij kunnen dit soort gebeurtenissen niet uitsluiten, maar wij kunnen wel ons best doen om de voorwaarden voor een veiliger systeem te optimaliseren. Ik zou niet deugen als ik zei: als u dit allemaal doet, zal het nooit meer gebeuren. Dan zou niet de goede man op deze mooie plaats zitten, dan zou u mij alleen al om die reden direct moeten wegsturen, want dan gaf ik u geen eerlijk antwoord. Ik ben de instanties die hebben geadviseerd natuurlijk wel dankbaar. De vijf rapporten waaraan mevrouw Helder refereerde, zijn allemaal consistent en sluiten prachtig op elkaar aan. Ik vind dit heel moeilijk. Ik heb veel respect voor het feit dat de Kamer heeft gewacht om hierover te spreken totdat deze rapporten op tafel lagen. Ik vind dit overigens een heel constructief overleg, en ook voor mij nuttig. Ik houd echt vast aan mijn streven naar een zo groot mogelijk draagvlak voor de uitvoering van de bijstelling van het de stelsel. Dat is mijn uitvoerige antwoord op de mooie vraag van de heer Dibi.

Tot zover mijn antwoorden in eerste termijn, voorzitter.

De voorzitter: Dank u wel. Wij gaan nu over naar de tweede termijn van de Kamer. Ik stel een spreektijd voor van anderhalve minuut per fractie, zonder interrupties.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Eén vraag, over de opslag van wapens in legaal bezit, had ik nog niet gesteld. Ik ga dat in deze tweede termijn doen. Op pagina 6 van de brief van 27 oktober 2011 stelt de minister dat hij onderzoek laat uitvoeren naar de voor- en nadelen van het huidige systeem van opslag van wapens in legaal bezit. In de loop van 2012 komt dit naar de Kamer. Ik vraag de minister of hij hierbij wil meenemen dat mensen die de schietsport beoefenen, vaak aan wedstrijden deelnemen; dat zit ook in het woord «sport». Ik heb in een hoorzitting gehoord dat het heel lastig wordt als wapens en munitie centraal worden opgeslagen, of bij de vereniging.

Als laatste nog een opmerking over het verbod van dynamische schietsportdisciplines; althans, het lijkt erop dat daarop een verbod zal komen. De Kamer krijgt nog een kans om daar wat over te zeggen. Hoop doet leven, maar de kans is klein dat de PVV zich zal laten overtuigen. Wij zien echt helemaal niets in zo'n verbod.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank beide ministers voor hun beantwoording. Ook dank voor de toezegging dat er nog eens zal worden gekeken naar een directere rol voor de politie bij een melding van enig gevaar of van mogelijk verdachte zaken. Ik ben daar gelukkig mee en neem aan dat wij hierover nader zullen worden geïnformeerd.

Ik ben het eens met het Landelijk Platform Vuurwapens: als er meer wapens zijn, is dat mogelijk een risicofactor. Maar wat doen we daar vervolgens mee? Minister Schippers had het over die drie punten. Wordt die factor daarin meegenomen? Ik begreep dat het lijstje nog niet compleet was.

In eerste termijn heb ik gezegd dat het mogelijke verbod van bepaalde elementen van de schietsport in goed overleg is vastgesteld. Maar op 1 april hebben we allemaal die brief gekregen van de NPSA. Ik begrijp daaruit dat deze vereniging zegt dat er onvoldoende naar haar is geluisterd, terwijl zij toch de vereniging is van de mensen om wie het gaat. Is het geen idee om nog met deze mensen in overleg te treden?

Ik heb nog één laatste vraag over de certificering. Ik begrijp dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie en de minister van Veiligheid en Justitie hebben samengewerkt bij de opstelling van de regels voor de certificering. Bij veel punten staat dat de KNSA een systeem ontwikkelt, dat de KNSA de basiscertificering als voorwaarde stelt et cetera. Wat is hierbij dan nog de rol van het ministerie van politie? Dat wordt op een aantal punten wel duidelijk, bijvoorbeeld in artikel 10 over de weigering van een verlof voor de politie, maar ik merk dat een aantal andere zaken bij de KNSA worden gelegd. Ik vraag me af wat daarna nog de rol is van politie en justitie.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording en ook voor zijn wil om het stelsel houdbaar te maken voor de lange termijn; ik denk namelijk dat we dat laatste ook moeten vaststellen. Er is genoeg gezegd over symbolen en schijnveiligheid. Ik verzoek de minister nogmaals om echt goed rekening daarmee te houden, alvorens überhaupt met wetswijzigingen en regels naar de Kamer te komen.

Wij hebben allemaal een eindeloze hoeveelheid brieven ontvangen van integere sportschutters die zich zorgen maken over hun eigen imago. Ik denk dat wij hierin ook een rol te spelen hebben. In één buitengewoon uitgebreide brief stelt de schrijver dat de overheid in zowel Noorwegen als Duitsland naar aanleiding van de welbekende schietincidenten geen aanpassing heeft doorgevoerd van de wetgeving rond wapenbezit in de schietsportdisciplines. Misschien is het aardig om daar ook nog eens naar te kijken en daaruit lering te trekken. Juist dáár werd steeds benadrukt dat de gebeurtenissen incidenten betroffen, die niet of zeer moeilijk zijn te voorkomen. Een en ander doet overigens niets af aan het feit dat Van der V. vanwege zijn psychische gesteldheid nooit over een legaal wapen had mogen beschikken. Ergens is er dus wel degelijk iets fout gegaan. Zet bij de wapenverloven dus alles in op een actieve, betrokken rol van de politie en op een gerichte capaciteitsinzet.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank deze minister voor zijn heldere antwoorden en voor de toezeggingen met betrekking tot mijn twee concrete suggesties. Zo zal hij kijken naar de mogelijkheden van politievrijwilligers ten behoeve van de capaciteit en de uitbreiding daarvan. Ik dank de minister van VWS voor haar toezegging om te kijken naar de analogie met de verstrekking van rijbewijzen: u vraagt iets van de overheid, dan mag de overheid u ook vragen om vrijwillig iets te doen; zo hoef je helemaal niet te komen aan het medisch beroepsgeheim. Ook een woord van waardering voor de KNSA. Het lijkt me goed om eraan te herinneren dat zij haar nek heeft uitgestoken. Het is uiteindelijk het best als regels en afspraken daadwerkelijk worden gedragen. Ik denk dat woorden van waardering hier op hun plaats zijn. Ook is het goed om het volgende te herhalen: misbruik tegengaan, risico's beperken, maar geen 100%-zekerheid. Ik waardeer de woorden van de minister in dezen.

Wat vanmiddag onderbelicht is gebleven, zijn met name de aanvullende maatregelen voor jongeren. Ik heb gezegd dat ik die heel goed vind, want daar moet het toch beginnen. Tot slot nog een vraag aan de minister. Het is goed dat hij mijn motie uitvoert. Wij willen namelijk niet dat radicalen een wapenvergunning krijgen; kijk naar Toulouse, kijk naar Florence, kijk naar Noorwegen. Kan de minister, naar aanleiding van mijn motie, aangeven hoeveel vergunningen er in de afgelopen tijd niet zijn afgegeven of zijn ingetrokken? Zijn daar getallen van? Als de minister deze niet paraat heeft, kan de Kamer ze dan misschien op een later moment krijgen?

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de ministers voor hun antwoorden en constructieve opstelling in dit debat. Soms legt een individu een structurele tekortkoming van het systeem bloot; gezien de bijna mechanische verwerking van zijn verlofverzoeken, heeft Tristan van der Vlis dat zeker gedaan. Zoiets kan niet worden opgelost met wetgeving. Dit vraagt om meer kennis van de professionals, om professionalisering, om bewustwording en alertheid. Ik heb het gevoel dat het kabinet het belang daarvan goed inziet. Zo'n individu en zo'n incident kunnen echter ook leiden tot onnodige wet- en regelgeving. Ik heb het gevoel dat het kabinet daar nu ook een beetje mee bezig is. Ik zie dit bijvoorbeeld bij de onnodige inperking van de schietsport, die ertoe kan leiden dat illegaal wapenbezit toeneemt. Ik zeg het mevrouw Helder dus na: als de minister naar de Kamer komt met lagere regelgeving of wat dan ook, dan zal de GroenLinks-fractie zeer kritisch staan tegenover een inperking die leidt tot grotere risico's op dat gebied. Ook de VVD-fractie liet zich volgens mij in deze trant uit.

Ik heb nog één laatste vraag. Mij is niet bekend hoe het nu gaat met de schietsportverenigingen. Ik heb het beeld dat het nu erg goed gaat, maar zijn daar cijfers van? Als we over de schietsportverenigingen gaan spreken, zou het heel mooi zijn als we konden beschikken over een soort overzicht van hun reilen en zeilen. Kan de minister zoiets toevoegen aan zijn voorstellen?

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ook ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik sluit mij graag aan bij de collega's die hebben gezegd dat de minister niet moet doorschieten met de regulering, en dus bepaalde schietsporten niet moet gaan uitsluiten. Ook mijn fractie zal daar niet in meegaan. Deze minister is erg goed in knopen tellen, dus ondertussen moet hij weten hoe de vlag erbij hangt. Ik vind het erg belangrijk om de risicofactoren te kunnen betrekken bij onze bespreking van de nieuwe wet- en regelgeving. Die staan in het rapport dat deze zomer komt. Het is prima als de minister dit voor de zomer naar de Kamer stuurt, maar wat mij betreft is de behandeling ervan pas in het najaar.

Ik heb nog een laatste vraag over de kostendekkende leges, waarover de minister sprak. Daarvoor zal er toch wel iets gekwantificeerd moeten worden. Ik vraag de minister of hij de uren kan kwantificeren die voor een verlofaanvraag bij de politie noodzakelijk zijn; dan kunnen we een rekensommetje maken en weten we of dit al dan niet tot extra capaciteit moet leiden.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de ministers voor hun antwoorden. Ik wil nog even teruggrijpen naar het nazorgvraagstuk. Ik heb van minister Schippers een toezegging gekregen over monitoring en evaluatie, ook met het oog op de toekomst. Ik vraag aan deze minister of hij die toezegging zal steunen.

De minister heeft een rol ten aanzien van de veiligheidsregio's. Vindt de minister het, ook in het licht van andere rampen als die in Enschede en Volendam, tot zijn taak behoren om de verbinding te vormen voor de deling van de kennis en expertise die in de regio's aanwezig zijn? Ik heb namelijk de indruk dat die regio's allemaal individueel en afzonderlijk bezig zijn met het wiel uit te vinden.

De problemen met het stelsel van wapenvergunningen waren natuurlijk al bekend voor het drama in Alphen. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid heeft zijn onderzoek gedaan, althans daar is het daarna ondergebracht. Een en ander is gerelateerd aan het openbareordevraagstuk. Ik vraag de minister waarom de Onderzoeksraad Voor Veiligheid dit onderzoek heeft moeten doen, aangezien de wet stelt dat dit niet tot de bevoegdheid van de onderzoeksraad behoort.

De voorzitter: Wij gaan nu over naar de tweede termijn van de minister. Ik zal in deze termijn één interruptie per fractie toestaan.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor alle vragen en opmerkingen in tweede termijn.

Tegen mevrouw Helder zeg ik dat het functioneren van de sportschutter in wedstrijden en dergelijke nadrukkelijk zal worden meegenomen in het WODC-onderzoek naar de opslag van legaal wapenbezit. Natuurlijk gebeurt dat, maar het is goed om dit nog eens te signaleren. Ik sprak al over de dynamische schietsport. Ik heb de standpunten gehoord en zal deze meenemen in de nadere afwegingen. Daarvoor is dit overleg ook. Wij komen hier dus nog op terug.

Mevrouw Gesthuizen had het over de risico's bij meer wapens. Dat is natuurlijk een mogelijkheid, maar het hoeft niet; dat is een open deur. Het kan heel goed gaan bij een legitiem sportdoel, maar eventuele andere achtergronden neem ik mee bij het proces met betrekking tot de aanvragen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): In dat geval vraag ik me heel simpel het volgende af. Ik heb van minister Schippers begrepen dat het rijtje op pagina 5 van de brief van 28 maart nog niet klaar is; dat rijtje van de risicofactoren forensische zorg, stressvolle omstandigheden, specifieke kenmerken van de aanvrager et cetera. Na het overleg met betrokkenen en de instanties die daarvan verstand hebben, komen er dus nog wat bij? Ik begrijp dat, onder bepaalde omstandigheden, dit erbij kan komen?

Minister Opstelten: Jazeker. Dat is het kernpunt van mijn antwoord.

Mevrouw Gesthuizen had het over een bepaalde brief. Wij zullen daarover met de KNSA en de NPSA spreken. De KNSA is de brancheorganisatie van alle schietorganisaties, maar sommige leden hebben weer andere mailtjes gekregen. Wij zullen alles bekijken en meenemen.

Mevrouw Gesthuizen vroeg verder hoe de taken van de KNSA zich verhouden tot de handhavingstaak van de politie. Dit is cumulatief, zij versterken dus elkaar. Zo moet het ook, want dit is een keten, waarin eenieder zijn eigen verantwoordelijkheid neemt en er wordt gecommuniceerd als dat nodig is. Zo stellen politie en KNSA elkaar in staat om hun rollen in het stelsel nog beter te vervullen.

Over de vragen van mevrouw Hennis het volgende. Wij hebben die internationale vergelijkingen natuurlijk gemaakt, maar ik vind het goed om het punt dat zij maakte na te gaan bij de collega's in Noorwegen. Mevrouw Hennis heeft de rol van de politie nog op een andere wijze benadrukt.

Nu de vraag van de heer Çörüz. Ik heb kennisgenomen van de aanvullende maatregelen ten aanzien van jongeren; dat is absoluut een feit. Ik zal het nog even nagaan, maar ik denk dat er per jaar zo'n 200 intrekkingen plaatsvinden. Dat is een schatting, dat is niet precies. Er wordt niet geregistreerd of dit gebeurt vanwege radicalisering. Dat is mijn antwoord op dit moment. Ik kan wel zeggen dat ik daarover nog een brief ga schrijven, maar dat staat er dan niet in. Ik ga u dus geen brief meer schrijven. Is dat goed?

De heer Çörüz (CDA): Hoe weet ik dat dan? Dit is een heel belangrijk punt. Er worden er 200 ingetrokken; daar zullen dan wel goede argumenten voor zijn, maar dit is heel specifiek. En de motie doelt natuurlijk heel specifiek daarop. Als de aantallen nu niet beschikbaar zijn, wil ik ze over een tijd wel weten.

Minister Opstelten: Daar zal niet veel meer uitkomen dan ik nu heb. Ik ben daar zelf natuurlijk ook in geïnteresseerd, mede vanwege mijn verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de staatsveiligheid. Ik wil hier dus een vorm voor vinden, zodat ik u een ander antwoord kan geven als u deze vraag over een halfjaar weer stelt.

Mevrouw Helder (PVV): In aansluiting hierop: kan dit niet worden meegenomen in de brief waarmee de minister de Kamer informeert over de manier waarop hij dat verbod wil inkleden? Hij heeft die immers aan collega Hennis toegezegd en de Kamer komt hier nog over te spreken. Als er 200 intrekkingen zijn en 199 gebeuren er op basis van radicalisering, moet je je al helemáál afvragen of je de dynamische schietsport wilt verbieden.

Minister Opstelten: Ik bedoelde dat niet als argument daarbovenop. Maar wij hebben die gegevens dus niet, en wij zullen een weg moeten vinden om hierop antwoord te kunnen geven. Wij zullen dat dan ook doen. En als ik het niet doe, zal de heer Çörüz voortdurend zijn motie op tafel leggen. Het is absoluut belangrijk om dit te weten.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Als men het heeft over aparte registraties, word ik altijd een beetje nerveus vanwege de administratieve lasten. Als hierbij de toezegging komt dat daarmee de administratieve lasten voor onze politie niet omhooggaan, ben ik een gelukkig mens.

Minister Opstelten: Mevrouw Hennis weet als geen ander dat de administratieve lasten enorm naar beneden gaan, en ook zullen moeten gaan. Dat gebeurt dus niet. Maar er zijn andere methoden dan registratie om hierachter te komen. Ik kan wel iets bedenken, maar dat is nu dus nog niet gebeurd.

De heer Dibi en ik zijn het eens over de kwestie van onnodige beperking van de schietsport; alleen de invulling staat nog ter discussie. Wij hebben afgesproken om hierop terug te komen. Ik zeg graag toe dat ik in volgende stukken nog wat interessante cijfers over de schietsport zal zetten, een en ander in overleg met collega-minister Schippers, van Sport.

Mevrouw Berndsen en ik zijn het erover eens dat we niet moeten doorschieten in onze maatregelen. Zij wilde de resultaten met betrekking tot de risicofactoren vóór de zomer en de behandeling ná de zomer. Ik heb daarvan kennisgenomen en kan me dat goed voorstellen. Het kwantificeren van de leges kan gebeuren als duidelijk is hoe het stelsel er precies uit zal gaan zien. Wij zullen dat doen, want als wij het niet doen, zal zij ernaar vragen. Het is dus beter om hierop te antwoorden voordat zij ernaar vraagt. Het signaal is dus helder.

De heer Marcouch had nog een laatste vraag. Natuurlijk onderschrijf ik de waarde van monitoring en evaluatie met betrekking tot de nazorg; dat is belangrijk. Ik zal dit natuurlijk ook bekijken vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van de veiligheidsregio's en een verbinding leggen naar het Veiligheidsberaad, waar alle veiligheidsregio's bij elkaar komen. Het is natuurlijk erg belangrijk om de fase van de nazorg bij een ramp als deze goed in beeld te krijgen, eventueel om de gang van zaken als voorbeeld te hanteren van hoe het moet. Dat is al toegezegd, maar dit is eigenlijk vanzelfsprekend.

De onderzoeksraad was wel degelijk bevoegd; het ging immers niet over de openbare orde, maar over het stelsel. Ik heb hem gevraagd om een advies op basis van wat er is gebeurd, en los daarvan of het stelsel überhaupt goed functioneert en deugt, en ook of hij zijn rapport van aanbevelingen kon voorzien.

De heer Marcouch (PvdA): Het was niet gerelateerd aan de openbare orde?

Minister Opstelten: Nee. De openbare orde was geen item. Op verzoek van de driehoek, eigenlijk in opdracht van de burgemeester, is een apart onderzoek verricht naar hoe de driehoek heeft gefunctioneerd. Hierbij heeft het stelsel centraal gestaan. Het komt dus. En anders had de heer Joustra die opdracht niet aanvaard.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn antwoorden in tweede termijn. De bewindslieden hebben erg veel toezeggingen gedaan, te veel om nu allemaal op te sommen. Ik verwijs daarvoor naar het verslag van dit overleg. De griffier zal erop toezien dat alle toezeggingen in het toezeggingenregister worden opgenomen. Ik dank de leden voor hun inbreng, de ministers voor hun beantwoording en u allen voor uw belangstelling.

Naar boven