32 588 Wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING1

Vastgesteld 11 oktober 2011

Het voorbereidend onderzoek van deze wetsvoorstellen geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De commissie verzoekt de regering om deze vragen uiterlijk 9 november 2011 van beantwoording te voorzien.

Algemeen

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Milieu (IMRO) constateren dat het hier een wetsvoorstel betreft met als doelstelling het verbeteren en aanvullen van enkele aspecten van de vigerende Crisis- en herstelwet en dat het hier niet een voorstel van wet betreft om de Crisis- en herstelwet een permanent karakter te geven. Kan de regering meer inzicht geven in haar voornemens op dit gebied? Kan de regering ook inzicht geven in de relevante ontwikkelingen met betrekking tot de Crisis- en herstelwet en het huidige wetsvoorstel sedert afronding van de behandeling in de Tweede Kamer in juni 2011?

Tevens wensen de leden van de commissie IMRO de aandacht van de regering te vestigen op de stand van zaken met betrekking tot een toezegging die bij behandeling van de wetsvoorstellen 32 127 en 32 254 door de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat is gedaan aan de Kamer.2 Deze toezegging betrof het jaarlijks rapporteren over de voortgang van op de lijst van projecten onder de Crisis- en herstelwet voorkomende projecten, dus ook bij de Voorjaarsnota 2011.

Op 6 september 2011 heeft de regering de Kamer naar aanleiding van het reguliere halfjaarlijkse toezeggingenrappel het volgende bericht over de stand van zaken: «In het kader van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet waarvoor het wetsvoorstel in het najaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt een evaluatie van de voortgang en uitvoering van de huidige Crisis- en herstelwet opgesteld.»3 Naar aanleiding van een eerder regulier toezeggingenrappel heeft de regering de Kamer op 14 maart 2011 echter het volgende bericht4: «In mei 2011 zal de Eerste Kamer hierover worden geïnformeerd middels een voortgangsrapportage die wordt toegevoegd aan de Voorjaarsnota.» Een dergelijke rapportage heeft de Kamer echter niet bereikt. Kan de regering de commissie nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot deze toezegging en, in het geval is afgeweken van de toezegging om jaarlijks te rapporteren bij de Voorjaarsnota, aangeven waarom hiervan is afgeweken?

De leden van de CDA-fractie hebben met aandacht kennisgenomen van het wetsvoorstel om onvolkomenheden in de recent aangenomen en in werking getreden Crisis- en herstelwet (Chw) te herstellen. De leden van de CDA-fractie constateren dat daarbij hetgeen is ingebracht door provincies en gemeente(ambtenare)n die met de uitvoering belast zijn, alsmede de inbreng van VNG en IPO, meegenomen is. De leden van de CDA-fractie juichen toe dat de regering met dit wetsvoorstel aansluit bij het in het regeerakkoord verwoorde streven naar zo min mogelijk koppen op de Europese regelgeving. Deze leden hebben nog wel enkele vragen. De leden van de CDA-fractie zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stellen vast dat het om naar verhouding relatief kleine wijzigingen in de Chw gaat, zeker in het licht van de andere voorstellen rond de Chw die de regering voornemens is. Toch zijn deze leden benieuwd of en zo ja, welke ervaringen met de Chw tot nu toe tot de voorliggende wijzigingsvoorstellen geleid hebben. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering. Naast deze vraag sluiten de leden van de SP-fractie zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks in dit voorlopig verslag.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Met de voorgenomen technische aanpassingen tracht het kabinet de Crisis- en herstelwet op verschillende punten te optimaliseren. Deze leden hebben enkele vragen over de bij amendement aangebrachte wijziging van de regeling inzake het bestaand gebruik.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Crisis- en Herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen). De leden van de GroenLinks-fractie hebben in dit verband veel vragen bij het voornemen van de regering om een wet met een tijdelijk karakter, gericht op het stimuleren van de economie tijdens de economische crisis, een permanent karakter te geven. Gaat de regering ervan uit dat we in een permanente crisis verkeren? Op welke gronden stelt de regering voor de tijdelijke wet om te zetten in een permanente, zelfs zonder evaluatie van de tijdelijke wet? De leden van de fractie van de SP sluiten zich bij deze vragen aan.

CDA

De leden van de CDA-fractie vernemen graag of met dit wetsvoorstel alle bij de regering bekende en door het veld gesignaleerde onvolkomenheden hersteld worden. Zo nee, welke onvolkomenheden blijven nog en kan de regering aangeven waarom deze niet met dit wetsvoorstel zijn hersteld?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel gericht is op het opheffen van onvolkomenheden in de Chw. De leden constateren dat de Chw een relatie heeft met andere wet- en regelgeving, bijvoorbeeld Europese regelgeving, Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening, Algemene wet bestuursrecht, Waterwet, Natura 2000, Woningwet, regelgeving inzake de milieueffectrapportage, bestemmingsplannen en bouwbesluiten. Kan de regering garanderen dat met het opheffen van de onvolkomenheden in de Chw, geen nieuwe problemen ontstaan in relatie tot deze en/of andere wet- en regelgeving? Zo ja, kan de regering toelichten op grond waarvan zij die mening is toegedaan. Zo nee, kan de regering aangeven waarom niet?

Voorts hebben de leden van de CDA-fractie de vraag of de regering kan aangeven of er met dit nieuwe wetsvoorstel nog nationale koppen blijven bestaan op de Europese regelgeving in relatie tot het onderwerp van het wetsvoorstel en zo ja, welke.

De leden van de CDA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag5 dat «in de memorie van toelichting abusievelijk nog is uitgegaan van het voorstel om gemeenten de mogelijkheid te geven om zelf te bepalen van welke wetten wordt afgeweken. Conform het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State wordt in de derde tranche-AMvB voor de Chw vastgelegd van welke wetten en regels kan worden afgeweken.» Tegelijkertijd lezen deze leden in diezelfde nota over het voornemen projectuitvoeringsbesluiten te delegeren aan burgemeester en wethouders, omdat daarmee de democratische controle op de projectuitvoeringsbesluiten is geborgd6. Kan de regering dit toelichten en aangeven hoe een en ander zich verhoudt?

Wat betreft de relatie tussen gebiedsontwikkelingsplan en bestemmingsplan, lezen de leden van de CDA-fractie in de memorie van toelichting (met betrekking tot onderdeel C, onder 1) dat «de procedure voor vaststelling van een gebiedsontwikkelingsplan wordt vereenvoudigd zonder dat de leidende rol van het bestemmingsplan geweld wordt aangedaan.»7 In dezelfde paragraaf lezen deze leden dat een bestemmingsplan dient te worden gewijzigd wanneer het niet strookt met het gebiedsontwikkelingsplan. In de nota naar aanleiding van het verslag lezen deze leden dat in artikel 2.3, eerste lid, van de Chw niet langer wordt bepaald dat het gebiedsontwikkelingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan8. Dit klinkt tegenstrijdig. Kan de regering hierop een toelichting geven en aangeven welk plan leidend is?

In de memorie van toelichting (met betrekking tot onderdeel C, onder b) wordt het wenselijk geacht om eenzelfde geluidniveau binnen een woning vast te leggen als in de Interimwet stad- en milieubenadering.7 Kan de regering al aangeven of de regering ook voornemens is daarbij in SWUNG II aansluiting te zoeken?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat in de Chw art 2.4, eerste lid, onderdeel a, is opgenomen om er voor te zorgen dat bij de toepassing van de Chw alleen kan worden afgeweken van de Electriciteitswet 1998 als dit geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting. Hoewel de leden van de CDA-fractie het toejuichen dat de regering er naar streeft om tekorten op de begroting te voorkomen, komt het deze leden toch vreemd voor dat nieuwe wetgeving belangrijk en noodzakelijk geacht wordt en tegelijkertijd begrotingstechnisch ongewenst. Kan de regering hierop een toelichting geven?

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie de vraag of de regering kan garanderen dat het wetsvoorstel zodanig is vorm gegeven dat aanvragen niet tussen wal en schip vallen, dat wil zeggen onnodig extra oponthoud kunnen oplopen dan wel voor onoplosbare procedurele situaties kunnen komen te staan, door ongelijktijdigheid van ingang van regelgeving, wetgeving met tegenstrijdige condities, onduidelijkheden in bevoegdheden of anderszins.

D66

Als de leden van de D66-fractie het goed zien is bij amendement10 in het voorstel opgenomen dat in de Natuurbeschermingswet 1998 het bestaand gebruik, dat op 31 maart 2010 bekend is of bekend had kunnen zijn, wordt vrijgesteld van een vergunningsplicht. De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in een brief van 6 september 201111 aangegeven dat het amendement in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn en daarmee juridisch aanvaardbaar is. Deze leden zijn niet overtuigd dat met de opgerekte omgang met bestaand gebruik sprake is van een aantrekkelijke ontwikkeling. In het rapport «Natura 2000 in Nederland»12 van onder andere Prof. dr. Backes wordt geconstateerd dat de Nederlandse «bestaand gebruik»-regeling op Europeesrechtelijke bezwaren stuit (zie paragraaf 2.7.2 en 2.7.3), aangezien de peildatum niet aansluit op het Europese regime. Deze leden zouden graag willen weten in hoeverre de peildatum in de gewijzigde wet aansluit bij de Europese jurisprudentie. Daarnaast meldt het rapport dat er enige onduidelijkheid bestaat over de definitie van «gebruik» in het Nederlandse en Europese recht. In Nederland gaat men uit van feitelijk bestaand gebruik op de peildatum, en niet van vergund gebruik zoals het Europese Hof van Justitie in de Stadt Papenburgzaak (paragraaf 2.7.2.2). De leden van de D66-fractie vragen of naar het oordeel van de regering de definitie in het gewijzigde wetsvoorstel aansluit bij de Europese jurisprudentie.

Een ander aspect dat bij de leden van de D66-fractie vragen oproept is de relatie tussen de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het bestaand gebruik. In de brief van de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie van 6 september 201113 wordt gesteld dat de PAS de ecologische onderbouwing moet leveren voor de vergunningsvrijstelling van het bestaand gebruik. Dit betekent naar het oordeel van deze leden dat de bij amendement gewijzigde regeling inzake bestaand gebruik staat of valt bij het succes van de PAS. Deze leden achten dit niet op voorhand een wenselijke situatie en vragen hoe de regering hier tegen aan kijkt.

Voorts hebben de leden van de D66-fractie nog gekeken naar degenen die baat hebben bij het bij amendement gewijzigde regime met betrekking tot het bestaand gebruik. Agrariërs hebben in bij de wet voorgeschreven gevallen zowel een milieuvergunning als een natuurbeschermingswetvergunning nodig voor het uitvoeren van hun werkzaamheden. Door het legaliseren van een verruimde vorm van bestaand gebruik wordt in feite eventuele nalatigheid van agrariërs beloond, aangezien zij op de hoogte waren van het feit dat zij een natuurbeschermingswetvergunning nodig zouden kunnen hebben. Aangezien het om een groot aantal bedrijven gaat, begrijpen de leden van de D66-fractie dat deze niet allemaal op non-actief kunnen worden gesteld vanwege het ontbreken van een vergunning. Deze leden vragen in hoeverre vanaf het moment dat de PAS in werking treedt, het gebruik vanaf 2004 zou moeten worden gecompenseerd. Deze leden vragen de regering een reactie op dit punt.

GroenLinks en SP

De leden van de fractie van GroenLinks, alsmede de leden van de fractie van de SP, hebben grote bezwaren tegen het voornemen om provincies en gemeenten het recht te ontnemen om naar de rechter te stappen wanneer het gaat om projecten van het Rijk. Hiermee doet de regering geen recht aan hun positie als medeoverheden. In het uiterste geval moeten zij de mogelijkheid hebben naar de rechter te stappen. Wil de regering toelichten hoe zij dit rijmt met de uitgangspunten van ons staatsbestel waarin geen hiërarchie bestaat en provincies en gemeenten medeoverheden zijn?

De regering wil met de Crisis- en herstelwet ook groene innovaties en groene groei stimuleren. Kan de regering toelichten waarom zij deze wijziging niet gebruikt om de bureaucratische rompslomp aan te pakken, die veel particulieren en bedrijven die schone energie willen opwekken dwarszit?

Deze leden constateren dat de wet instrumenten bevat om windenergie te bevorderen, maar geen minimale prestatienormen voor windenergie per provincie regelt. Is de regering bereid die op te nemen, zodat provincies sterker worden gestimuleerd hun bijdrage aan windenergie te leveren?

De leden van de fractie van GroenLinks, alsmede de leden van de fractie van de SP, missen concrete maatregelen om het herstructureren van bestaande (leegstaande) bedrijventerreinen te bevorderen. Is de regering bereid daar een extra impuls aan te geven?

Kan de regering aangeven wat de effecten op milieu en natuur zullen zijn van de voorgestelde wetswijziging?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is het amendement Koopmans/Aptroot14 in artikel 19kd, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, door de Tweede Kamer aanvaard.

De regering schrijft in een brief van 6 september 201115 aan de Tweede Kamer dat het voorstel van de leden om met dit amendement de datum «7 december 2004» telkens te vervangen door «31 maart 2010» op Europeesrechtelijke bezwaren stuit en daarmee juridisch niet uitvoerbaar is. Welke consequentie verbindt de regering hieraan?

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening,

M. de Graaff

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening,

De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), Essers (CDA), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), (vice-voorzitter), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Smaling (SP), Vliegenthart (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaff (PVV), (voorzitter), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Dijk (PVV), Ester (CU) en Schouwenaar (VVD).

X Noot
2

Toezegging T01137 op www.eerstekamer.nl

X Noot
3

Kamerstukken I 2010/11, 32 500 XII, C.

X Noot
4

Kamerstukken I 2010/11, 32 500 XI, F.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 6, p. 2.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 6, p. 5.

X Noot
7

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 3, p. 3.

X Noot
8

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 6, p. 4.

X Noot
10

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 16.

X Noot
11

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 21.

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 32 670, nr. 2.

X Noot
13

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 21, p. 3.

X Noot
14

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 16.

X Noot
15

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 21.

Naar boven