32 576 Wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking cassatierechtspraak)

H BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2023

Op 15 februari 2022 heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport getiteld «Evaluatie van artikel 80a Wet op de rechtelijke organisatie gestuurd, een empirisch-juridisch onderzoek naar de toepassing van artikel 80a Wet RO door de Hoge Raad in de sectoren civiel recht, belastingrecht en strafrecht in de periode 2012–2019» gestuurd. Het onderzoeksrapport en een afschrift van die brief zijn ook naar de Tweede Kamer gezonden. In die brief heb ik een beleidsreactie voor juni 2022 toegezegd. De beleidsreactie heeft door andere beleidsontwikkelingen helaas vertraging opgelopen.

Wet versterking cassatierechtspraak

Bij de inwerkingtreding van de Wet versterking cassatierechtspraak op 1 juli 2012 zijn naast artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) voor de sectoren civiel recht, belastingrecht en strafrecht van de Hoge Raad, ook artikel 81, tweede lid, Wet RO1, de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen in het civiel recht en de civiele cassatiebalie ingevoerd2. In de aanbevelingen van de onderzoekers wordt verwezen naar de hierboven genoemde wettelijke instrumenten ter versterking van de cassatierechtspraak en met het oog daarop licht ik deze kort toe.

Deze wet bouwt voort op de voorstellen die de commissie normstellende rol Hoge Raad (ook wel: commissie-Hammerstein) in het rapport «Versterking van de cassatierechtspraak» in 2008 heeft gedaan.3 Het doel van deze wet is om de Hoge Raad beter in staat te stellen zich te concentreren op zijn kerntaken, met name zijn taken op het gebied van rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Deze doelstelling moet mede worden gezien tegen de achtergrond van de toegenomen werklast van de Hoge Raad. Met name – maar niet alleen – in strafzaken werden steeds meer cassatieberoepen ingesteld, deels ook op voorhand «kansloze» zaken. Een adequate uitvoering van de kerntaken stond, blijkens de memorie van toelichting, onder druk door het instellen van cassatie in zaken die zich niet lenen voor een beoordeling in cassatie, en doordat sommige kwesties waarin een uitspraak van de Hoge Raad wenselijk is, de Hoge Raad niet of niet tijdig bereiken.4

De zaken die zich niet lenen voor cassatie kosten tijd die de Hoge Raad beter zou kunnen besteden – zo is de gedachte achter de wet – aan zaken die voor de rechtseenheid en rechtsontwikkeling van belang zijn. De wetgever beoogde de cassatierechtspraak te versterken door onder andere artikel 80a Wet RO in te voeren. Artikel 80a Wet RO biedt de Hoge Raad de bevoegdheid om zaken in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren als de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft, of als de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Deze zaken worden via een vereenvoudigde en versnelde procedure door de Hoge Raad afgedaan. Een zaak die daarentegen met artikel 81 Wet RO wordt afgedaan, is op de gebruikelijke manier inhoudelijk behandeld. Als het cassatieberoep ongegrond is en als de Hoge Raad vindt dat het geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproept, hoeft de Hoge Raad dat met toepassing van artikel 81 Wet RO niet verder te motiveren.

Het rapport «Versterking cassatierechtspraak» leidde ook tot de invoering van de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen in het civiele recht.5 Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter – in eerste aanleg of in hoger beroep – aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het gaat om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of Hof in behandeling is. Er zijn aan de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen een aantal voorwaarden verbonden: zo moet het antwoord op deze vraag nodig zijn voor het nemen van een beslissing in een zaak. Bovendien moet dezelfde vraag aan de orde zijn in een groot aantal zaken.6

De Wet versterking cassatierechtspraak behelsde ook de openstelling van de civiele cassatiebalie voor advocaten uit het hele land.7 De instelling van een civiele cassatiebalie vloeit voort uit een in 2004 gepubliceerd advies van de commissie cassatieadvocatuur (ook wel: commissie-Neleman), waaruit bleek dat bij de Hoge Raad bezorgdheid bestond over het behoud van de kwaliteit van de juridische bijstand in civiele cassatiezaken. De instelling van de civiele cassatiebalie had tot gevolg dat advocaten in civiele cassatiezaken niet langer gevestigd hoefden te zijn in het arrondissement Den Haag. Alle in Nederland ingeschreven advocaten kunnen de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad verkrijgen, zolang zij aan bepaalde vakbekwaamheidseisen voldoen (zie artikel 9j Advocatenwet en afdeling 4.2. van de Verordening op de advocatuur). Zo moet voor de toelating als advocaat bij de Hoge Raad zowel een examen als een «proeve van bekwaamheid» worden afgelegd.

Daarnaast is een advocaat van wie uit de aantekening op het tableau blijkt dat hij de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad heeft, gehouden een minimaal aantal zaken per jaar te behandelen en te voldoen aan permanente opleidingseisen (zie de artikelen 4.14 en 4.13 van de Verordening op de advocatuur).8

Evaluatierapport

Hieronder noem ik een aantal conclusies van de onderzoekers ten aanzien van de toepassing van artikel 80a Wet RO en zal ik daarna ingaan op de aanbevelingen uit het rapport.

Uit het onderzoek is gebleken dat het (totaal)beeld van de toepassing van artikel 80a Wet RO positief is. Het onderzoek laat zien dat de door de wetgever geformuleerde verwachtingen voor de sector strafrecht ruimschoots zijn overtroffen, voor de sector belastingrecht zijn gerealiseerd, en voor de sector civiel recht weliswaar achterblijven, maar dat cassatiebalie in het civiele recht effectief is gebleken en de instroom van zaken bij de civiele kamer van de Hoge Raad reguleert («de zeeffunctie van de civiele cassatiebalie»).9

Artikel 80a Wet RO heeft de Hoge Raad en het parket in staat gesteld de procedure voor het selecteren van zaken zodanig vorm te geven dat er bij gelijkblijvende capaciteit ruimte is ontstaan om tijd te kunnen besteden aan de zaken die van belang zijn voor rechtsontwikkeling en rechtseenheid. Daarmee kan de Hoge Raad zich meer concentreren op zijn kerntaken en is het door de wetgever beoogde hoofddoel bereikt.

Het onderzoeksrapport bevat naast bevindingen en bovenstaande conclusies ten aanzien van de toepassing van artikel 80a Wet RO ook aanbevelingen voor de toekomst. Hieronder zal ik ingaan op de acht aanbevelingen uit het onderzoeksrapport:

1. Verruiming van financiering van rechtsbijstand

De eerste aanbeveling van de onderzoekers luidt dat de financiering van rechtsbijstand zou moeten worden verruimd. Dat heeft met name ten doel om kwalitatief goede rechtshulp bij de beslissing tot het instellen van cassatie en bij het opstellen van de cassatieschriftuur te realiseren. Per 1 september 2022 zijn de wijzigingen van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 doorgevoerd. Hiermee zijn de aanbevelingen van het rapport van de commissie-Van der Meer overgenomen; overigens werd hierop vanaf 1 januari 2022 al geanticipeerd. Hiermee is extra geld voor de sociale advocatuur vrij gemaakt en zijn de vergoedingen voor de sociale advocatuur structureel verbeterd.

Mijn ministerie is momenteel met de betrokken partners een systematiek voor periodieke herijking aan het ontwikkelen. In de voortgangsrapportage rechtsbijstand die voor de zomer wordt verstuurd zal hierop nader worden ingegaan.

2. Leren van andere sectoren

In de tweede aanbeveling wordt aan de Hoge Raad in overweging gegeven de drie sectoren meer te laten overleggen over hun werkwijze in het kader van artikel 80a Wet RO.

De onderzoekers concluderen dat de wettelijke regeling van artikel 80a Wet RO flexibiliteit biedt voor een sectorspecifieke invulling en dat de verschillen in de wijze van afhandeling van de zaakstromen in verschillende sectoren van de Hoge Raad met zich brengt dat een eenvormige toepassing van artikel 80a Wet RO niet wenselijk is. In de sector civiel recht wordt artikel 80a Wet RO niet of nauwelijks toegepast vanwege de effectieve zeeffunctie van de civiele cassatiebalie. De Hoge Raad heeft laten weten dat de twee andere sectoren strafrecht en fiscaal recht bereid zijn te overleggen over hun werkwijze en dat daarvoor stappen zijn gezet. Desgevraagd heeft de Hoge Raad laten weten de verdere verduidelijking van het procesreglement daar waar het de werkwijze ten aanzien van artikel 80a betreft in overweging te nemen.

3. Onderzoek elementen van een gespecialiseerde cassatiebalie in de sectoren belastingrecht en strafrecht

In het onderzoek trekken de onderzoekers de conclusie dat gelet op de effectieve zeeffunctie van de civiele cassatiebalie nader onderzocht zou moeten worden welke aspecten van het functioneren van de civiele cassatiebalie zich lenen voor toepassing in de sectoren strafrecht en fiscaal recht. Met behoud van een laagdrempelige toegang tot cassatie in deze sectoren en met het respecteren van wezenlijke verschillen tussen de sectoren.

Tijdens de evaluatie in 2016 heeft de NOvA de werking van de cassatiebalie civiel recht bekeken en tegelijkertijd ook beoordeeld of er aanleiding is voor een onderzoek naar de mogelijkheden tot het instellen van een cassatiebalie strafrecht en fiscaal recht. Destijds werd geconcludeerd dat er geen ontwikkelingen zijn die maken dat de inrichting van een cassatiebalie in fiscale zaken wenselijk en noodzakelijk is. Een cassatiebalie fiscaal recht veronderstelt namelijk ook invoering van verplichte procesvertegenwoordiging voor het aanbrengen van fiscale zaken bij de Hoge Raad. De evaluatie van artikel 80a Wet RO biedt onvoldoende aanknopingspunten om een onderzoek te starten naar een eventuele wenselijkheid van een cassatiebalie fiscaal recht.

Ten aanzien van een cassatiebalie strafrecht ligt dit wellicht anders. Het strafrecht kent verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie. Momenteel kunnen alle advocaten cassatie instellen bij de strafkamer van de Hoge Raad. Na een eventuele invoering van een cassatiebalie strafrecht is dat voorbehouden aan advocaten die daarvoor bijvoorbeeld een extra opleiding moeten volgen, daarvoor een examen moeten afleggen en voldoende cassatiezaken per jaar moeten behandelen.

De Hoge Raad en de NOvA zijn bereid om over een eventuele cassatiebalie strafrecht te spreken. In mijn periodieke gesprekken met de Hoge Raad en de NOvA zal ik de mogelijkheid van een cassatiebalie strafrecht bespreken en nagaan of aanvullende informatie nodig is.

4. Onderzoek mogelijkheden tot het wegnemen van bepaalde, negatief gepercipieerde gevolgen voor de rechtsbescherming – sector strafrecht;

Vanaf 2015 is het beleid van de Hoge Raad dat in de sector strafrecht het parket in beginsel niet meer concludeert in zaken die in aanmerking komen voor afdoening op grond van artikel 80a Wet RO. Er wordt dus in die zaken geen inhoudelijk standpunt gegeven door het parket.

Dit brengt mee dat het in die zaken niet mogelijk is om overeenkomstig artikel 439, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering schriftelijk te reageren (door middel van een zogenoemde «Borgersbrief») op de conclusie. De onderzoekers wijzen hierop en bevelen aan meer zaken met artikel 81 Wet RO af te doen.

Desgevraagd heeft de Hoge Raad aangegeven dat ook bij de toepassing van artikel 80a Wet RO aspecten van rechtsbescherming worden betrokken: er vindt ook bij toepassing van artikel 80a Wet RO een inhoudelijke beoordeling van het cassatieberoep plaats. Bovendien biedt artikel 80a Wet RO de Hoge Raad en het parket de mogelijkheid zich te concentreren op zaken die – ook uit een oogpunt van rechtsbescherming – ertoe doen.

In aanvulling daarop kan uit het rapport worden opgemaakt dat voor de strafsector geldt dat artikel 80a Wet RO ertoe heeft geleid dat de Hoge Raad en het parket meer ruimte hebben om over belangrijke vraagstukken overzichtsarresten te wijzen respectievelijk uitgebreidere conclusies te schrijven. De onderzoekers concluderen dat artikel 80a Wet RO er niet toe leidt dat de Hoge Raad meer zaken als evident kansloos bestempelt, maar wel dat evident kansloze zaken sneller dan voorheen worden afgedaan. Het is aan de Hoge Raad om per zaak te beslissen voor welk type afdoening een zaak zich leent.10

5. Doordenken van de verhouding tussen artikel 80a Wet RO en artikel 81 Wet RO – sector strafrecht

Volgens de onderzoekers kan voor de strafsector de verhouding tussen artikel 80a Wet RO en artikel 81 Wet RO beter worden doordacht. Zaken worden nu ook met toepassing van artikel 81 Wet RO afgedaan wegens onvoldoende belang, terwijl dat volgens de onderzoekers volgens de tekst van de wet wel een grond voor toepassing van artikel 80a Wet RO is, maar niet voor toepassing van artikel 81 Wet RO.

Artikel 80a Wet RO introduceerde een vereenvoudigde afdoening van klachten die geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, wegens onvoldoende belang bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De invoering van deze vereenvoudigde afdoening op grond van artikel 80a wet RO lag in de lijn van een ontwikkeling die al was ingezet met de invoering van artikel 81 (destijds 101a) Wet RO. Uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat artikelen 80a en 81 Wet RO van elkaar te onderscheiden zijn door de wijze van afdoening. Een fundamenteel inhoudelijke wijziging van beoordelingscriteria is met de invoering van artikel 80a Wet RO niet beoogd.11

Met de invoering werd beoogd de Hoge Raad naast het reeds bestaande instrument van artikel 81 wet RO – dat voor partijen en het parket geen besparing van werk en tijd oplevert – een nieuw instrument, artikel 80a Wet RO, te verstrekken waarmee versneld op het cassatieberoep kan worden beslist.

«Als dit beroep klaarblijkelijk ongegrond is (hetgeen een inhoudelijke toetsing van het beroep vergt) dan wel zonder enig belang is (wat betekent dat het ook niet kan slagen), moet een dergelijke zaak zonder veel omhaal kunnen worden afgedaan. Dat wil niet zeggen dat het beroep niet zorgvuldig zal worden beoordeeld. De Hoge Raad blijft, als thans, het beroep gewoon beoordelen, maar kan bij het vaststellen van ongegronde cassatiemiddelen de zaak versneld en vereenvoudigd afdoen.»12

De Hoge Raad heeft desgevraagd laten weten dat ook voorafgaand aan de totstandkoming van artikel 80a Wet RO in de rechtspraak van de Hoge Raad het ontbreken van een belang bij het middel kon leiden tot verwerping met toepassing van artikel 81 Wet RO. Beoordeeld werd en wordt door de Hoge Raad of de verdachte bij een middel een rechtens te respecteren belang heeft. Momenteel zie ik geen aanleiding de verhouding tussen artikelen 80a en 81 Wet RO te onderzoeken. De Hoge Raad geeft in overzichtsarresten de gewenste nadere duiding over de toepassing van beide artikelen in de rechtspraktijk en zal dit naar verwachting ook in de toekomst blijven doen. Daarmee kan de Hoge Raad waar nodig ook nadere duiding geven over de toepassing van artikel 80a Wet RO in relatie tot artikel 81 Wet RO.

6. Geen verdere verruiming van de belanggrond en het onderzoeken van andere mogelijkheden om werkbesparing te realiseren dan via artikel 80a Wet RO

De onderzoekers bevelen aan om alvast andere mogelijkheden voor werkbesparing voor de Hoge Raad te onderzoeken dan via de toepassing van artikel 80a Wet RO. De onderzoekers noemen daarvoor drie mogelijkheden: een verderstrekkend verlofstelsel, uitbreiding van de formatie van het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad of een cassatiebalie strafrecht.

De werklast van (het parket bij) de Hoge Raad vormt een van de onderwerpen die in het periodiek met de Hoge Raad aan de orde komen. De Hoge Raad geeft in overleg met het departement ook periodiek inzicht in de benodigde middelen. Zonder concrete aanleiding zoals een aantoonbare verdere stijging van het aantal zaken is er geen aanleiding op voorhand structurele wijzigingen zoals een verdergaand verlofstelsel door te voeren. Voor wat betreft de optie van de cassatiebalie strafrecht verwijs ik naar mijn reactie op aanbeveling 3.

Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering13 bevat een regeling voor het stellen van prejudiciële vragen in strafzaken. De regeling biedt de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om de Hoge Raad een rechtsvraag te stellen.

Deze mogelijkheid kan bijdragen aan de snelheid van de procedure, doordat rechtsvragen sneller door de Hoge Raad kunnen worden beantwoord dan wanneer daartoe eerst beroep in cassatie moet worden ingesteld. Op basis van de Innovatiewet Strafvordering wordt deze procedure via een pilot alvast in de praktijk beproefd (Stb. 2022, 276, inwerkingtreding 1 oktober 2022). Inmiddels zijn in het kader van deze pilot twee prejudiciële vragen strafrecht door de Hoge Raad beantwoord.

7. Facultatief concluderen – sector strafrecht

De onderzoekers noemen de mogelijkheid van facultatief concluderen in strafzaken een werkwijze die tijdwinst en werkbesparing voor het parket kan opleveren. Dat niet in alle zaken meer een conclusie wordt genomen, is in lijn met de wetsgeschiedenis van artikel 80a Wet RO en komt onverminderd verantwoord voor. Een hoogste rechter en het parket dat een hoogste rechter adviseert zijn beperkt belastbaar. Het is tegelijk van het grootste belang dat de behandeling van het beroep in cassatie niet te lang duurt. In het hiervoor reeds genoemde wetsvoorstel voor de vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is de mogelijkheid van facultatief concluderen verankerd in de regeling van het beroep in cassatie.14

8. Informeren van de verdediging over de selectie van de zaak voor afdoening op grond van artikel 80a Wet RO – sector strafrecht

De laatste aanbeveling van de onderzoekers aan de Hoge Raad luidt: de raadsman informeren dat zijn zaak in de zaakstroom voor afdoening op de voet van artikel 80a Wet RO is geplaatst, zodat hij zijn cliënt kan voorbereiden op deze wijze van afdoening van zijn zaak. De Hoge Raad heeft mij desgevraagd laten weten dat het door de onderzoekers geconstateerde verschil in informatieverschaffing samenhangt met de verschillen in de werkwijzen van de desbetreffende sectoren en hun rechtsgebied. In elke civiele zaak wordt een schriftelijke conclusie genomen door het parket in het geval wordt geadviseerd om artikel 80a Wet RO toe te passen. Een conclusie van het parket vergt tijd en daarvan wordt de advocaat op de hoogte gesteld. In strafzaken waarin artikel 80a Wet RO wordt toegepast wordt doorgaans geen conclusie genomen. De verdachte en zijn raadsman krijgen in deze zaken doorgaans sneller duidelijkheid van de Hoge Raad. Het is aan de Hoge Raad om de bepalen of zij hun informatieverschaffing in het strafrecht willen stoelen op die in het civiele recht.

Tot slot

Het is verheugend dat in het onderzoeksrapport de toepassing van artikel 80a Wet RO hoofdzakelijk positief wordt gewaardeerd. De onderzoekers oordelen dat de door de wetgever geformuleerde verwachtingen voor de sector strafrecht ruimschoots zijn overtroffen, voor de sector belastingrecht zijn gerealiseerd, en voor de sector civiel recht weliswaar achterblijven, maar dat daar de zeeffunctie van de civiele cassatiebalie bij de Hoge Raad effectief is gebleken door de instroom van zaken bij de civiele kamer van de Hoge Raad te reguleren.

Het onderzoeksrapport bevat naast de algemene conclusies ook een aantal aanbevelingen.

Er is extra geld voor de sociale advocatuur vrijgemaakt en met betrokken partijen wordt de systematiek voor herijking van de financiering van rechtsbijstand ontwikkeld. Ik zal in mijn periodieke gesprekken met de Hoge Raad en de NOvA de mogelijkheid van een cassatiebalie strafrecht bespreken.

Ik onderschrijf de conclusies van het rapport dat de wettelijke regeling van artikel 80a Wet RO flexibiliteit biedt voor een sectorspecifieke invulling en dat de zaakstroomdifferentiatie in de verschillende sectoren van de Hoge Raad meebrengt dat een eenvormige toepassing van artikel 80a Wet RO niet wenselijk is.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Artikel 81 Wet RO is ingevoerd in 2002 (Stb. 2001, 582).

X Noot
3

Zie rapport Evaluatie van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie, een empirisch-juridische onderzoek naar de toepassing van artikel 80a Wet RO door de Hoge Raad in de sectoren civiel recht, belastingrecht en strafrecht in de periode 2012–2019, Universiteit Utrecht, Montaigne Centrum voor Rechtsstaat en Rechtspleging, p. 24 en 41.

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 32 576, nr. 3.

X Noot
5

Zie rapport, p. 47 e.v.

X Noot
6

Zie ook rapport, p. 47 e.v. Ook in fiscale zaken en in strafzaken kunnen prejudiciële vragen worden voorgelegd aan de Hoge Raad.

X Noot
7

Zie rapport p. 49.

X Noot
8

Rapport evaluatie civiele cassatiebalie, Nederlandse Orde van Advocaten, 2016, p. 7.

X Noot
9

Zie rapport, p. 222. Een gespecialiseerde cassatiebalie kan leiden tot een selectie van zaken voor de poort.

X Noot
10

Op 2 september jl. heeft het VN-mensenrechtencomité een zienswijze uitgebracht in de zaak Jaddoe t. Nederland (nr. 3256/2018). Het comité is kritisch over de afdoening met (de standaardmotivering van) artikel 81 Wet RO in zaken waarin een verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en in hoger beroep is veroordeeld. In zijn arrest (ECLI:HR:2023:40) heeft de Hoge Raad overwogen dat, anders dan op onderdelen door het VN-Mensenrechtencomité in de zienswijze in de zaak Jaddoe tot uitgangspunt lijkt te worden genomen, in de cassatieprocedure ook in gevallen waarin een verkorte motivering wordt toegepast, een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van zowel de juridische als de feitelijke gronden van een schuldigverklaring en veroordeling. De Hoge Raad vindt desalniettemin in deze zienswijze aanleiding om in zaken waarin in hoger beroep een veroordeling is gevolgd voor een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken en in cassatie tevergeefs wordt geklaagd over de bewijsvoering van dat feit, het cassatieberoep vaker af te doen met een motivering die meer is toegesneden op de concrete zaak en wat is aangevoerd in (de toelichting op) het cassatiemiddel, in plaats van met een verkorte motivering.

X Noot
11

Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2010/11, 32 576, nr. 6, p. 16.

X Noot
12

Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2010/11, 32 576, nr. 6, p. 16.

X Noot
13

Kamerstukken II 2022/23, 36 327.

X Noot
14

Artikel 5.5.10 (facultatief concluderen); zie ook de memorie van toelichting op dit punt: Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 1230–1232.

Naar boven