Wet van 15 maart 2012 tot wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking cassatierechtspraak)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de cassatierechtspraak te versterken en daartoe de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In paragraaf 1a worden na artikel 9i twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9j

  • 1. Een advocaat bij de Hoge Raad is een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van wie uit de aantekening op het tableau blijkt dat hij die hoedanigheid heeft.

  • 2. Aantekening op het tableau vindt plaats door de algemeen secretaris op verzoek van de advocaat, na overlegging van een verklaring dat de advocaat voldoet aan de toetredingseisen, bedoeld in het derde lid, onder a. De algemeen secretaris doet van iedere aantekening of doorhaling daarvan op het tableau mededeling aan de advocaat en de griffier van de Hoge Raad.

  • 3. Het college van afgevaardigden stelt bij verordening regels over het verkrijgen, het behouden en het verliezen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad, alsmede de aantekening op het tableau. De verordening bevat in elk geval regels over:

    • a. de aan deze advocaten te stellen eisen van vakbekwaamheid, bestaande uit toetredingseisen en permanente eisen van scholing en praktijk, in het bijzonder op het terrein van het procesrecht;

    • b. de ontwikkeling van deze eisen, de opleiding en de examinering;

    • c. het verkrijgen van een vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de opleiding of de examinering;

    • d. de advisering over en het houden van toezicht op het gestelde onder b en c; en

    • e. de afgifte van de verklaring dat een advocaat voldoet aan de eisen, bedoeld onder a.

  • 4. Bij de verordening kan een onderscheid worden gemaakt in regels als bedoeld in het derde lid die gelden voor het optreden bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken, strafzaken of belastingzaken.

  • 5. De algemene raad draagt zorg voor de uitvoering van de aangelegenheden, bedoeld in het derde lid.

  • 6. De algemene raad kan in uitzonderlijke gevallen desgevraagd vrijstelling verlenen van het vereiste in het eerste lid van onvoorwaardelijke inschrijving als advocaat.

  • 7. Tegen een beslissing tot weigering van het verzoek om aantekening op het tableau als advocaat bij de Hoge Raad, alsmede tegen een beslissing tot weigering van de vrijstelling als bedoeld in het zesde lid, kan de advocaat binnen zes weken na de bekendmaking van de weigering beroep instellen bij het hof van discipline. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9k

  • 1. De raad van toezicht kan de raad van discipline verzoeken te beslissen dat de aantekening van hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad wordt doorgehaald indien de advocaat niet of niet langer voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 9j, derde lid, onderdelen a en c.

  • 2. Op de behandeling van het verzoek zijn de artikelen 47, 49 en 50 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze artikelen voor «de klager» wordt gelezen: de raad van toezicht.

  • 3. Tegen een beslissing tot doorhaling van de aantekening als bedoeld in het eerste lid kan de advocaat binnen zes weken na de verzending van het in artikel 50 bedoelde afschrift beroep instellen bij het hof van discipline. Artikel 9, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot tweede tot en met het vierde lid vervalt het tweede lid van artikel 12.

C

In artikel 60b, vierde lid, zesde volzin, vervalt na de woorden «de secretaris van de algemene raad»: ontvangt.

ARTIKEL II

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 80 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 80a

  • 1. De Hoge Raad kan, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

  • 2. De Hoge Raad neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat de Hoge Raad kennis heeft genomen van:

    • a. de dagvaarding of het verzoekschrift, bedoeld in artikel 407 onderscheidenlijk artikel 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de conclusie van antwoord of het verweerschrift, bedoeld in artikel 411 onderscheidenlijk artikel 426b, derde lid, van dat Wetboek, voor zover ingediend;

    • b. de schriftuur, houdende de middelen van cassatie, bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering; dan wel

    • c. het beroepschrift waarbij beroep in cassatie wordt ingesteld, bedoeld in artikel 28 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en het verweerschrift, bedoeld in artikel 29b, van die wet, voor zover ingediend.

  • 3. Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 4. Indien de Hoge Raad toepassing geeft aan het eerste lid, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

B

Onder plaatsing van een «1.» voor de tekst van artikel 81 wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

ARTIKEL III

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In het vierde lid van artikel 407 vervalt «binnen de gemeente ’s-Gravenhage» en wordt na «gekozen woonplaats» ingevoegd: in Nederland.

B

In het derde lid van artikel 409 wordt «mits binnen de gemeente ’s-Gravenhage,» vervangen door: in Nederland.

C

In artikel 412, tweede lid, wordt na «Is het een noch het ander het geval» ingevoegd: en geeft de Hoge Raad geen toepassing aan artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

D

Artikel 428, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Tenzij de Hoge Raad toepassing geeft aan artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, kan de Hoge Raad, indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, hetzij ambtshalve, hetzij op daartoe strekkend verzoek, een toelichting door de advocaten bevelen.

ARTIKEL IV

  • 1. De advocaat die op de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, kantoor houdt in het arrondissement ’s-Gravenhage, is, voor zover de advocaat als advocaat bij de Hoge Raad optreedt, tot uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze onderdelen uit dien hoofde advocaat bij de Hoge Raad, en daarna uitsluitend voor zaken die op dat moment aanhangig zijn bij de Hoge Raad en waarin hij in eigen naam optreedt.

  • 2. Het college van afgevaardigden kan de inwerkingtreding van de regels voor het optreden van een advocaat bij de Hoge Raad in strafzaken en belastingzaken op een later tijdstip dan bedoeld in artikel V vaststellen, met dien verstande dat dit tijdstip niet later ligt dan uiterlijk een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 15 maart 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de drieëntwintigste maart 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 576

Naar boven