Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juli 2012
Tijdens het voortgezet algemeen overleg op 5 juli 2012 over de positie van de gewetensbezwaarde
(trouw)ambtenaar (Handelingen II, 2011/2012, nr. 105) heeft uw Kamer twee moties aangenomen. De motie van de leden Van Gent, Heijnen en
Van Dijk1 verzoekt de regering om voor 1 januari 2013 een aanpassing van het besluit Burgerlijke
Stand in werking te doen treden. De motie van de leden Heijnen, Schouw, Thieme, Brinkman
en Van Dijk2 verzoekt de regering gemeenten op te roepen geen nieuwe trouwambtenaren met gewetensbezwaren
aan te stellen, in afwachting van nieuwe regelgeving op dit punt. Hierbij ontvangt
u de reactie van het kabinet op beide moties.
De motie Van Gent c.s. vraagt om een wijziging van het besluit Burgerlijke Stand.
Met deze wijziging, aanbevolen door de Commissie gelijke behandeling in haar advies
«Trouwen? Geen bezwaar!» uit 2008, zou kunnen worden geregeld dat «gewone» ambtenaren
van de burgerlijke stand kunnen worden aangesteld voor al hun wettelijke taken, met
uitzondering van de taken aangaande de huwelijksvoltrekking en het registreren van
partnerschappen. De overwegingen van motie Van Gent c.s. en de daarbij gegeven mondelinge
toelichting in het debat hebben evenwel als strekking dat er een dwingend einde moet
komen aan de praktijk in die gemeenten waar ruimte geboden wordt aan gewetensbezwaarde
trouwambtenaren. Na bestudering van de aanbeveling van de Commissie gelijke behandeling,
lijkt deze algemene maatregel van bestuur niet, zoals met de moties is beoogd, een
dwingend einde te maken aan de aanstelling van en het bieden van ruimte voor gewetensbezwaarde
trouwambtenaren. Hij regelt alleen dat er, in het geval van gewetensbezwaren bij gewone ambtenaren van de burgerlijke stand, een verschuiving van taken plaats zou kunnen
vinden. Deze facultatieve bepaling doorkruist niet de autonome bevoegdheid van gemeenten
om het aanname- en ontslagbeleid van ambtenaren van de burgerlijke stand vorm te geven.
De positie van buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand met gewetensbezwaren wordt met een dergelijke
algemene maatregel van bestuur evenmin geregeld.
Het doel van de motie Van Gent c.s. kan alleen bereikt worden met een wet in formele
zin. In de Algemene wet gelijke behandeling is opgenomen dat indirect onderscheid
op grond van godsdienst verboden is tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor
aanwezig is. Het is momenteel aan de gemeente en uiteindelijk de rechter om in een
concreet geval, met weging van de in het geding zijnde grondrechten, te oordelen of
er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor het ontslag of het weigeren van
een gewetenbezwaarde trouwambtenaar. De Raad van State en de Commissie gelijke behandeling
hebben over de uitkomsten van deze belangenafweging verschillende opvattingen.3 Als het doel van de motie is dwingend van de Awgb af te wijken met een tot ontslag
of afwijzing verplichtende regeling dan zal dat (zo adviseert ook de Raad van State
in de voorlichting) via een wet in formele zin moeten, te weten een lex specialis
ten opzichte van de Awgb. Dit in verband met de beperking van grondrechten, waaronder
de godsdienstvrijheid, waarvan hier sprake is.
In reactie op de motie Heijnen c.s. acht het kabinet het niet opportuun om gemeenten
schriftelijk op te roepen hun beleid ten aanzien van gewetensbezwaren nu reeds te
wijzigen. Immers volgens de huidige wetgeving zijn gemeenten verantwoordelijk om in
individuele gevallen binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders een afweging te
maken over het honoreren van gewetensbezwaren van (trouw)ambtenaren.
Het is mede gelet op de demissionaire staat van dit kabinet aan een volgend kabinet
om te besluiten over het al dan niet initiëren van een wettelijke regeling met een
dergelijk fundamenteel karakter, zoals eerder is gemeld.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. E. Spies