Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2010
Hierbij reageer ik op de brief van uw vaste commissie met betrekking tot de plenaire begrotingsbehandeling van het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2011, van 1 december j.l. (2010Z17864/2010D48541).
In reactie op uw verzoek, informeer ik u over de stand van zaken van het onderzoek van de commissie interne sturing UWV en
het IWI-rapport naar de risicobeheersing bij het UWV alsmede over het verdere proces. Zoals aangegeven in de brief van 6 september
(Kamerstuk 26 448, nr. 442) zal ik over beide rapporten inclusief mijn oordeel uw Kamer gelijktijdig informeren. Ik heb inmiddels van de Inspectie Werk
en Inkomen het rapport «Risicobeheersing en re-integratie WW UWV» ontvangen. Daarnaast heb ik het rapport van de commissie
ontvangen op 2 december. Nog dit jaar zal ik u beide rapporten en mijn reactie daarop doen toekomen.
Met betrekking tot uw vraag over de toegezegde informatie inzake het aantal flexwerkers, kan ik u mededelen dat ik tijdens
het algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid en re-integratie op 17 november 2010 (kamerstuk 29 544, nr. 270) naar aanleiding van vragen van mevrouw Hamer (PvdA) de aandelen van flexwerkers, zelfstandigen en werknemers met een vast
contract in de werkzame beroepsbevolking heb genoemd. Tevens heb ik aangegeven dat het UWV en CBS andere definities hanteren.
Hierdoor zijn er verschillende cijfers in omloop over de omvang van de flexibele schil. Het UWV en het CBS zijn zich bewust
van deze verschillen en werken gezamenlijk aan een publicatie waarin de verschillen worden verklaard. Die zal in de loop van
2011 verschijnen. Daarom kan ik op dit moment nog geen nieuwe informatie verschaffen.
Inzake het thema koopkrachteffecten, waarvoor u in uw brief eveneens mijn aandacht vraagt, verwijs ik u naar de schriftelijke
beantwoording. Voorts deel ik u mede dat ik u bij brief van 2 december 2010 (kamerstuk 29 389, nr. 29), mijn reactie heb doen toekomen op de motie Rouvoet inzake koopkrachtplaatjes van gezinnen met kinderen, alsmede op de brief
van de CSO over de koopkrachtontwikkeling van ouderen.
U vraagt ook naar het wel of niet doorgaan van het geplande kennismakingsoverleg met sociale partners. Het kabinet was inderdaad
voornemens een kennismakingsoverleg te organiseren. Inmiddels is echter gebleken dat zowel de MP als andere ministers, waaronder
ik zelf, kennisgemaakt hebben. Dit waren goede gesprekken die perspectief bieden op een constructieve samenwerking tussen
kabinet en sociale partners. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat een apart kennismakingsoverleg overbodig is geworden.
Het is alle betrokkenen ook duidelijk dat kabinet en sociale partners de komende periode veel te bespreken hebben. Hoofdthema
is het pensioendossier, en daarnaast een gezamenlijke inzet te anticiperen op de verkrappende arbeidsmarkt met dreigende personeeltekorten.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp