29 389 Vergrijzing en het integrale ouderenbeleid

Nr. 29 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2010

Inleiding

Tijdens het debat over de regeringsverklaring is door de minister-president naar aanleiding van de motie (32 417, nr. 42) van het lid Rouvoet toegezegd een update voor 2011 te sturen van de koopkrachtplaatjes voor gezinnen met kinderen. Daarnaast heeft de koepel van ouderenorganisaties (CSO) in een brief aan de Tweede Kamer zijn zorgen geuit over de koopkrachtontwikkeling van ouderen. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de minister van SZW verzocht een reactie op deze brief te geven voor de begrotingsbehandeling van SZW.

In deze brief geef ik een reactie op de brief van de CSO en geef ik invulling aan de motie van het lid Rouvoet. Hiernaast doe ik u bij deze brief de invulling van de toezegging toekomen om inzicht te verschaffen in de inkomens- en vermogenspositie van 67-plussers. Deze toezegging is gedaan op vragen van de VVD tijdens het AO van de themacommissie Ouderenbeleid van 21 januari 2010 (kamerstuk 29 549, nr. 52).

Motie Rouvoet

De motie Rouvoet verzoekt om een doorrekening van effecten van voorgenomen maatregelen uit het regeerakkoord op de koopkracht van gezinnen. Veel maatregelen uit het regeerakkoord, waaronder de in de motie genoemde korting op het kindgebonden budget, treden pas in werking in 2012 of latere jaren. De exacte invulling van alle maatregelen uit het regeerakkoord staat nog niet vast. Voor sommige maatregelen wordt de vorm nog nader bezien, voor andere de fasering. Bovendien wordt de koopkracht in deze kabinetsperiode beïnvloed door de, op dit moment nog onzekere, ontwikkeling van onder meer prijzen, lonen en de vormgeving van het wetsvoorstel uniformering loonbegrip. Daarnaast heb ik, tijdens het wetgevingsoverleg kinderopvang op 22 november, aan het lid van Hijum toegezegd met een integrale beoordeling te komen van de kindregelingen. Tot slot wordt jaarlijks bij de opstelling van de begroting het geheel van maatregelen, evenals de koopkrachteffecten daarvan, in beeld gebracht en beoordeeld tijdens de augustus besluitvorming.

De aanstaande begrotingbehandeling heeft betrekking op het jaar 2011. Voor dit jaar is in tabel 1 te zien wat de mutatie is in de koopkracht van gezinnen met kinderen. Deze koopkrachteffecten wijken beperkt af van de koopkrachteffecten zoals deze zijn gepresenteerd in de begroting 2011. De reden is dat nieuwe cijfers van het CPB beschikbaar zijn gekomen over onder meer de inflatie, de loonontwikkeling en de zorgpremies. In deze cijfers zijn ook de maatregelen voor 2011 uit het regeerakkoord verwerkt. Het koopkrachtbeeld is iets negatiever geworden vanwege een iets hoger geraamde inflatie met een kwart procent. Daar tegenover staat wel dat ook de ontwikkeling van de contractlonen een kwart procent hoger wordt geraamd.

Tabel 1: Koopkracht 2011 voor gezinnen met kinderen (Bron: SZW)
 

2011

Alleenverdiener met kinderen

 

Modaal1

–½

2 × modaal1

–1

  

Tweeverdieners

 

Modaal + ½ × modaal met kinderen2

–¼

2 × modaal + ½ × modaal met kinderen2

–¼

  

Werkende alleenstaande ouder

 

Minimumloon2

¼

Modaal2

0

  

Sociale minima

 

Paar met kinderen

0

Alleenstaande ouder

¼

XNoot
1

De beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting is meegenomen in de koopkrachtcijfers 2011. Alleenverdieners met een partner geboren voor 1972 of met kinderen tot 6 jaar hebben geen last van deze maatregel, waardoor de koopkracht van deze groepen ¼% tot ½% hoger uitvalt.

XNoot
2

In dit beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt gemiddeld 1 tot 1¼% lager.

Reactie op de brief van de Koepel van ouderenorganisaties

De koepel van ouderenorganisatie (CSO) gaat in zijn brief in op de negatieve koopkrachtontwikkeling van ouderen. De koepel roept daarbij op om de specifieke bezuinigingen die ouderen raken terug te draaien. De regering is van mening dat de negatieve koopkrachtontwikkeling van ouderen past in het algemene koopkrachtbeeld. Specifiek voor ouderen geldt dat in veel gevallen het aanvullende pensioen niet geïndexeerd wordt. Daarnaast wordt de AOW tegemoetkoming gekort met 14 euro. Hier tegenover staat een verhoging van de ouderenkorting met 50 euro. Overigens laat het overzicht van de inkomens- en vermogenspositie van ouderen in de bijlage zien dat het gemiddelde inkomen en het vermogen van ouderen de afgelopen jaren sneller is gestegen dan van 65-minners. Het aandeel van de ouderen met een laag inkomen is hierdoor afgenomen, en ligt momenteel duidelijk onder het aandeel 65-minners met een laag inkomen.

De CSO vraagt in haar brief aandacht voor de effecten van Wtcg-invoering voor de hoogte van de eigen bijdrage voor AWBZ- en Wmo-zorg. De overgang van de buitengewone uitgavenregeling naar de Wtcg kan – gegeven het feit dat een aantal aftrekposten is komen te vervallen – leiden tot een hoger verzamelinkomen vanaf 2009. Omdat het verzamelinkomen in jaar t-2 bepalend is voor de eigen bijdrage AWBZ/Wmo kan dit resulteren in een hogere extramurale eigen bijdrage AWBZ/Wmo voor 2011. Bij de invoering van de Wtcg is er bewust voor gekozen de doorwerking die fiscale aftrek had op inkomensafhankelijke regelingen, zoals de eigen bijdrage AWBZ/Wmo, te beperken.

De CSO vraagt ten slotte aandacht voor de korting van de AOW-partnertoeslag met 8%. Met het generiek verlagen van de AOW-partnertoeslag wordt aangesloten bij de maatschappelijke ontwikkeling dat er een toenemende arbeidsparticipatie is van de jongere partners van AOW-gerechtigden. De regering is zich ervan bewust dat de termijn waarop de korting wordt ingevoerd kort is. Dit heeft alles te maken met de huidige budgettaire situatie die tot snel handelen noopt. Door het introduceren van de inkomensgrens van 110% van het WML voorkomt de regering ongewenste inkomenseffecten bij lage inkomens. Het voorstel om de AOW-partnertoeslag te korten is overigens ingediend door het vorige kabinet, en hierover is al uitgebreid met uw Kamer gesproken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

BIJLAGE INKOMENSPOSITIE OUDEREN

Inleiding

Tijdens het AO van de themacommissie Ouderenbeleid van 21 januari 2010 is toegezegd om inzicht te verschaffen in de inkomens- en vermogenspositie van 67-plussers, tegen de achtergrond van de discussie in hoeverre generieke regelingen voor ondersteuning van ouderen nog noodzakelijk zijn. De afgelopen jaren is uit diverse onderzoeken gebleken dat de inkomenspositie van ouderen relatief is verbeterd (SCP1, SZW2, Goudswaard3), waarbij ook het aantal ouderen met een inkomen onder de armoedegrens is gedaald. Dit memo geeft op basis van CBS gegevens een overzicht van de inkomens- en vermogenspositie van ouderen. Tevens wordt inzicht verschaft in het inkomensregelingen die gelden voor ouderen.

Ouderen hebben een gunstige inkomensontwikkeling ...

Het gemiddelde inkomen van ouderen is de afgelopen jaren sneller gestegen dan van 65-minners. Onderstaande tabel laat dit effect zien voor de periode 2001–2009. Het gemiddelde (gestandaardiseerd besteedbaar) inkomen van 65–69 jarigen is in deze periode zelfs met 37% toegenomen, tegenover 29% van alle 65-plussers. De rijping van pensioenfondsen speelt hierin een belangrijke rol: pas de laatste jaren gaan veel ouderen met pensioen die gedurende hun gehele werkzame leven een aanvullend pensioen hebben opgebouwd. Ook stijgt het aandeel oudere vrouwen dat lang werkt dan wel gewerkt heeft sterk. Het gestandaardiseerde gemiddelde besteedbaar inkomen ligt voor 65-plussers nog wel lager dan voor 65-minners.

Tabel 1: Gestandaardiseerd gemiddeld besteedbaar inkomen van huishoudens naar leeftijd hoofdkostwinner (in euro’s)
 

2001

2009

groei

65–69 jaar

18 300

25 100

37%

65-plussers

17 300

22 400

29%

65-minners

19 600

23 700

21%

Bron: CBS statline

...met als resultaat minder armoede onder ouderen

Figuur 1 laat zien dat het aandeel lage inkomens bij ouderen in 2001 nog vergelijkbaar was met het aandeel lage inkomens in de totale bevolking, maar sindsdien veel harder gedaald is dan in de totale bevolking. In 2008 bedraagt het aandeel lage inkomens bij ouderen (3,8%) minder dan de helft van dat in de totale bevolking (8,0%). Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voor gedaan bij langdurig lage inkomens.

Figuur 1: Ontwikkeling aandeel huishoudens met lage dan wel langdurig lage inkomens, totale bevolking en 65-plussers, 2001–2008.

Figuur 1: Ontwikkeling aandeel huishoudens met lage dan wel langdurig lage inkomens, totale bevolking en 65-plussers, 2001–2008.

Vermogenspositie ouderen

Ouderen beschikken gemiddeld over veel vermogen: in 2009 is dit gemiddeld circa € 240 000 per huishouden tegenover circa € 150 000 voor huishoudens jonger dan 65 jaar. Vermogen is hierbij gedefinieerd als de waarde van het eigen huis minus de hypotheekschuld, en het overige financiële vermogen. Hoewel het gemiddelde vermogen van ouderen vrij hoog is, betekent dit niet dat alle ouderen vermogen hebben. Circa 40% van de ouderen heeft niet of nauwelijks vermogen, vermogen is ongelijker verdeeld dan inkomen. Het gemiddelde vermogen van ouderen is harder gestegen dan het gemiddelde vermogen van 65-minners, en het gemiddelde vermogen van 65–74 jarigen is harder gestegen dan het gemiddelde vermogen van ouderen.

Tabel 2: Gemiddeld vermogen naar leeftijd kostwinner (in euro’s)
 

2000

2009

groei

65–74 jaar

151 000

274 000

82%

65-plussers

148 000

238 000

61%

65-minners

98 000

146 000

50%

Bron: CBS statline

Inkomensbeleid ouderen

Het specifieke inkomensbeleid ouderen is gedeeltelijk inkomensafhankelijk. De ouderenkorting heeft een inkomensgrens van € 34 857 in 2011, personen met een hoger inkomen hebben geen recht op de ouderenkorting. Dit betekent overigens niet dat huishoudens met hoge inkomens geen ouderenkorting krijgen; omdat de ouderenkorting wordt getoetst op individueel inkomen, kan de partner van iemand met een hoog inkomen wel recht hebben op de ouderenkorting. De tegemoetkoming AOW is een bruto bedrag, waardoor het netto bedrag voor hogere inkomens – door het hogere marginale belastingtarief – lager uitpakt. Alleenstaande ouderen hebben recht op de alleenstaande ouderenkorting. Deze is inkomensonafhankelijk.

Naast de ouderenkortingen en de tegemoetkoming AOW zijn er kortingsregelingen waar alle ouderen recht op hebben; zo kunnen alle ouderen met korting gebruik maken van het openbaar vervoer (de oude roze strippenkaart). Daarnaast is het beleid zo vormgegeven dat er meer van ouderen met een midden en hoog inkomen wordt gevraagd. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Het recht op specifieke inkomensregelingen voor ouderen – zoals de ouderenkorting – neemt af voor hogere inkomens.

  • Hogere inkomens betalen meer eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo waardoor ouderen bij iedere verbetering van de inkomenspositie meer eigen bijdrage gaan betalen.

  • Ouderen met een hoger inkomen hebben minder recht op toeslagen zoals de huur- en zorgtoeslag dan ouderen met een lager inkomen.

  • Met het afschaffen van de partnertoeslag AOW in 2015 – en de korting van 8% per 2011 – wordt aangesloten bij de ontwikkeling dat vrouwen in toenemende mate economisch zelfstandig zijn.

Tot slot

Bovenstaand overzicht laat zien dat ouderen de afgelopen jaren een verbetering in hun vermogens- en inkomenspositie hebben gezien. Nieuwe cohorten ouderen hebben een groter inkomen en een groter vermogen dan voorgaande cohorten ouderen. Daarnaast is de armoede onder ouderen – gemeten op basis van het aandeel lage inkomens – afgenomen. De regelingen gericht op ouderen zijn deels inkomensafhankelijk, deels inkomensonafhankelijk.

Overzicht generieke inkomensregelingen ouderen

Gegevens uit onderstaande tabel zijn afkomstig uit de brief van 8 december 2009 betreffende het stelsel van inkomensregelingen4.

Regeling

Inhoud regeling en doelgroep

Uitvoering

Hoogte bedrag*

Omvang gebruik*

Uitgaven*

Algemene ouderdomswet (AOW)

Ouderdomspensioen voor personen vanaf 65 jaar.

SVB

Bruto bedrag per maand exclusief vakantiegeld voor:

– Alleenstaande 70%: € 1 018,06

– Alleenstaande ouder 90%: € 1 289,75

– Gehuwde 50% p.p.: € 698,67

Totaal 2,76 mln uitkeringsjaren:

– alleenstaanden: 1,01 mln

– gehuwden: 1,75 mln

28,2 miljard

      

AOW-tegemoetkoming

Tegemoetkoming voor ouderen met AOW.

De uitbetaling loopt gelijk met uitbetaling AOW.

SVB

Bruto € 34,26 per maand.

2,8 miljoen

1,1 miljard

      

Ouderenkorting

Fiscale korting voor belastingplichtigen van 65 jaar of ouder, met een verzamelinkomen tot € 34 934

Belastingdienst

€ 684 per jaar

2 095 000 personen

(raming 2009)

1,32 miljard

(raming 2009)

      

Aanvullende alleenstaande ouderenkorting

Fiscale korting voor belastingplichtigen met een AOW-uitkering voor alleenstaanden (onafhankelijk van inkomen)

Belastingdienst

€ 418 per jaar

1 105 000 personen

(raming 2009)

0,45 miljard

(raming 2009)

* De uitkeringsbedragen zijn per 1 januari 2010 en de aantallen en uitgaven zijn conform de raming 2010 in de begroting 2010, tenzij anders aangegeven


XNoot
1

CBS/SCP (2006). Armoedebericht 2006, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.

XNoot
2

Ministerie van SZW, De toekomstige inkomenspositie van ouderen, Werkdocument, 2006.

XNoot
3

K.P. Goudswaard, R.M.W.J. Beetsma, Th. E. Nijman en P. Schnabel, Een sterke tweede pijler; naar een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen, Rapport van de Commissie Toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen, Den Haag, 2010.

XNoot
4

Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 172.

Naar boven