29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 270 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 november 2010

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 17 november 2010 overleg gevoerd met staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de voortgangsbrief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 april 2010 inzake het Actieplan Jeugdwerkloosheid (29 544, nr. 245);

  • de voortgangsbrief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 september 2010 inzake het Actieplan Jeugdwerkloosheid (29 544, nr. 257).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Gent

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post

Voorzitter: Tony van Dijck

Griffier: Dekker

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Azmani, Tony van Dijck, Hamer, Karabulut, Klaver, Koşer Kaya en Sterk,

en staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Er is voor dit overleg maar één uur uitgetrokken. We zitten dus wat krap in de tijd. Ik verwelkom iedereen op de publieke tribune, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt, en de staatssecretaris van Sociale Zaken en werkgelegenheid, de heer De Krom. Ik stel voor om snel van start te gaan en om een spreektijd aan te houden van drie minuten per fractie, gevolgd door de beantwoording van de bewindslieden. Ik zal daarbij iets royaler zijn met het toestaan van interrupties, zodat wij wellicht een tweede termijn kunnen voorkomen.

Als eerste is het woord aan de heer Azmani.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid is vandaag het derde onderwerp op de agenda, zowel voor de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als voor mij. Ik wil het graag kort houden. Om eerlijk te zijn, was ik nogal teleurgesteld over dit dossier, voornamelijk omdat ik na lezing van de verschillende voortgangsrapportages het idee heb, dat het rooskleuriger wordt gepresenteerd dan het wellicht is. In het Actieplan Jeugdwerkloosheid is 250 mln. over drie jaar geïnvesteerd. Het is opgestart vanuit de regionale insteek en de verantwoordelijkheid is bij de regiogemeenten gelegd. Dat lijkt mij goed, maar de vraag is of daarmee ook SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) geformuleerde afspraken zijn gemaakt, zodat wij kunnen nagaan of de aanpak en de investering daadwerkelijk hebben geleid tot het terugdringen van de werkloosheid onder jongeren. De conclusie dat de werkloosheid van jongeren lager is dan in eerste instantie werd verwacht, trekken we ook ten aanzien van de algemene werkloosheid en de matige gevolgen van de recessie op de arbeidsmarkt. Dat heeft dus te maken met de krapte op de arbeidsmarkt, die je in mijn ogen ook kunt betrekken op de jongerenwerkloosheid. Mijn concrete vraag bij dit dossier is of aangegeven kan worden of de investering heeft geleid tot terugdringing van de werkloosheid. Heeft het enkele feit dat er 68 000 jongeren een baan hebben gevonden alleen met dit actieplan te maken of hadden zij die baan ook gehad als dat er niet was?

Een goed punt in het actieplan is het School Ex Programma. Veel jongeren hebben een keuze gemaakt op basis van de voorlichting die daarin wordt gegeven over langer op school blijven om de startkwalificatie te verbeteren. Dat is een belangrijke stap voor jongeren op de arbeidsmarkt. Schuiven wij het probleem echter niet door, zodat er op een gegeven moment een hausse komt van leerlingen die klaar zijn en die gelijktijdig de stap naar de arbeidsmarkt willen maken? In hoeverre kunnen in dat kader ook de legitimatie van de investeringen verbeterd worden en het uiteindelijke effect? Ik kan mij namelijk voorstellen dat jongeren eerder geneigd zijn om nog een jaar op school te blijven in een economische recessie waarbij de banen niet voor het oprapen liggen.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft een aantal mooie praktijkvoorbeelden opgeleverd. In de regio Den Bosch werken vier Werkpleinen in negentien regiogemeenten samen met de gezamenlijk kenniscentra en allerlei andere betrokken partijen. Al die partijen weten elkaar eindelijk te vinden. Een ander goed voorbeeld is Zwolle, waar chatssessies met raadsleden en jongeren worden gehouden om na te gaan hoe de aanpak nog verder verbeterd kan worden. Ik kan zo nog een heel rijtje opnoemen. Hoe worden al deze best practises gedeeld, zodat de gemeenten of regio's van elkaar leren?

De tussenrapportage bevat allerlei cijfertjes, maar het effect wordt mij niet helemaal duidelijk. Zo wordt gezegd dat 68 000 jongeren aan het werk zijn geholpen. In het antwoord op mijn vraag, dat vanmiddag is binnengekomen, staat dat van de 68 000 jongeren er 31 270 geen startkwalificatie hebben. Zij worden in ieder geval aangeduid als kansarmen. De vraag blijft of de 37 000 jongeren echt hulp nodig hadden van dit actieplan, waar toch 250 mln. in gaat zitten. In het vorige AO over arbeidsmarktonderwerpen hebben wij gesproken over het zo efficiënt mogelijk inzetten van het geld.

Uit de tussenrapportage valt op te maken – maar ik weet dit ook uit de tijd waarin ik voorzitter was van CNV Jongeren en betrokken was bij dit actieplan, ruim een jaar geleden – dat jongeren die bijvoorbeeld met jeugdzorg in aanraking komen, bijzonder kwetsbaar zijn. Daarvoor zijn de schoolplusprogramma's bedoeld, waarin gewerkt wordt aan het bewust maken van mensen die werken in de jeugdzorg van de problemen van deze jongeren. Als een jongere in een traject bij jeugdzorg zit, moet ook aan arbeidstoeleiding worden gedacht. Ik weet echter niet of dit voldoende is. Toen ik nog lid was van de SER-commissie Toekomst arbeidsmarkt jongeren bleek uit de gesprekken met werkgevers dat deze categorie jongeren vaak elementaire arbeidsmarktvaardigheden mist. Ik heb het dan over discipline, zoals op tijd kunnen opstaan, en de houding tijdens een sollicitatiegesprek of de werkhouding. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris voorbeelden uit de regio's kent waarbij deze jongeren op onorthodoxe manieren deze essentiële vaardigheden wordt aangeleerd, want ik weet wel dat gewone cursusjes met een welwillende welzijnswerker voor deze categorie niet helpen.

Naast de categorie jongeren die met jeugdzorg in aanraking komt, maak ik mij over nog een categorie zorgen, omdat zij niet voldoende wordt bereikt, namelijk de allochtone jongeren. Tijdens de regeringsverklaring heeft de minister-president gezegd, geen diversiteitsbeleid meer voor te staan. Gaat de staatssecretaris nog wel specifiek naar deze doelgroep kijken? De werkloosheid daarvan is bijna twee keer zo hoog. Wij zadelen deze jongeren zelf, maar ook de samenleving met een heel groot probleem op als wij ze niet aan het werk krijgen.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Er is een belangrijk akkoord met de sociale partners gesloten om ervoor te zorgen dat de jeugdwerkloosheid zal worden teruggedrongen. Er is ook veel geld voor vrijgemaakt. Mijn fractie ziet dat de toegezegde plekken niet automatisch hebben geleid tot het daadwerkelijk realiseren van de werkleerbanen. Regionale samenwerking is voor werkgevers en gemeenten nieuw. Daardoor lijkt een aantal met veel gejuich ontvangen afspraken uiteindelijk te stranden door een gebrekkige samenwerking tussen de sectoren en gemeenten. De VNG schijnt redelijk positief te zijn, maar van de werkgevers horen wij geheel andere geluiden. Het is ook onduidelijk hoe de afspraken met de sectoren precies verlopen. Het afsluiten van convenanten gaat in sommige branches heel erg moeizaam. Werkgevers klagen dat er geen enkele uniformiteit te ontdekken is bij gemeenten. Zij moeten bij elke gemeente leuren om afspraken te maken. Wij krijgen ook signalen dat de branche de gelden zelf niet op orde heeft en dat het gevraagde opleidingsniveau te hoog is en dus niet aansluit bij de kaartenbak met jongeren.

De CDA-fractie vindt het van belang dat de toegezegde plekken er komen en dat dit akkoord niet strandt in een welles-nietesdiscussie tussen gemeenten en werkgevers. Er moet een duidelijke analyse komen van de faal- en succesfactoren van de sectorarrangementen. In dat opzicht sluit ik mij aan bij de vragen van mijn collega van GroenLinks. Het is wat ons betreft echt urgent om alsnog een succes te maken van de convenanten. Ook is er meer inzicht nodig in de resultaten. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van wat er per sector is gerealiseerd in de zin van hoeveel geld er is uitgegeven en hoeveel banen dat heeft opgeleverd? Hoeveel leerbanen zijn er bijvoorbeeld gerealiseerd met behulp van de 77 mln. van de metaalsector? Hoeveel van de 4 500 toegezegde werkplekken in de uitzendsector zijn al ingevuld?

De CDA-fractie maakt zich ernstig zorgen over het feit dat er één kwetsbare groep is die nog nauwelijks met het Actieplan Jeugdwerkloosheid bereikt is, en dat zijn de 25 000 jongeren die niet naar school gaan en die ook geen startkwalificatie hebben. Hoe komt het toch dat deze groep jongeren zo moeilijk te bereiken is? Het aantal drop-outs is dan wel afgenomen, maar nog steeds zijn er veel te veel jongeren die nu niet meedoen. Hoe profiteren zij van de gemaakte afspraken? Hoe worden werkgevers verleid om ook voor deze jongeren kansen te creëren en hun kansen in de toekomst daarmee te verbeteren?

Tot slot. De Stichting van de Arbeid pleit in een brief voor een landelijk budget dat wordt gereserveerd voor sectoren. De VNG pleit er juist voor éérst de sectorafspraken te evalueren voordat de spelregels worden veranderd. De CDA-fractie wil duidelijkheid en wil weten wat de staatssecretaris hier precies van vindt. Als er gewacht wordt op een evaluatie, dan lijkt het ons in ieder geval van belang dat deze snel komt, zodat wij ook snel kunnen kijken hoe wij de boot bij kunnen sturen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Dat de economie weer aan lijkt te trekken, is op zich goed nieuws voor de werkloosheid, maar tegelijkertijd is de jeugdwerkloosheid in dezelfde periode slechts met 5% gedaald, dus twee keer zo langzaam. Voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid hebben wij 250 mln. uitgetrokken. Mijn collega's Sterk, Azmani en Klaver hebben al gevraagd naar de effectiviteit van het geld dat daarmee gemoeid is. Wat zijn de resultaten? Hoeveel jongeren zijn uiteindelijk met dat geld geplaatst? Hoe verhoudt het resultaat zich tot de kosten? Mijn vraag is kortom hoe het zit met de netto-effectiviteit.

Collega Sterk sprak al over de samenwerking. Dat punt is op zich niet nieuw, want elke gemeente heeft een eigen wijze van werken. Ik was recent in Leiden, een project voor moeilijk plaatsbare mensen die via een intensieve wijze van begeleiding aan werk werden geholpen. Als zij vervolgens klaar waren, vielen zij in een gat, want noch de gemeente noch het UWV voelde zich verantwoordelijk, waardoor de begeleiding niet op gang kwam. Dat kan niet de bedoeling zijn, want dat is weggegooid geld, zeker als de werkgever niet weet bij welke instantie of bij welk loket hij moet zijn. Ik wil dat daarop nader wordt ingezoomd en ik wil de problemen duidelijk boven tafel krijgen. Kan de staatssecretaris aangeven wat hij eraan zal doen?

Het School Ex Programma was gericht op het laten doorleren van 10 000 leerlingen. Het werden er 12 000. Dat is hartstikke mooi, maar waarom is de ambitie weer naar 10 000 gegaan? Dat kunnen of moeten er toch meer zijn?

Het is moeilijk om alle jongeren te bereiken. We hebben een structurele oplossing voor het probleem dat veel jongeren vroegtijdig zonder diploma van school gaan, de al eerder door ons voorgestelde doorstroombonus. Mbo-scholen ontvangen dan een vergoeding wanneer leerlingen extra diploma's halen. Scholen dragen daarmee verantwoordelijkheid en krijgen een prikkel om doorleren te stimuleren. Ik heb het dus niet over een Inholland-situatie, maar over extra diploma's. Jongeren worden geprikkeld om door te leren en scholen zetten daarop in.

De heer Klaver zei al dat er onder allochtone jongeren twee keer zoveel werkloosheid is. Ik heb in vorige debatten al het netwerken naar voren gebracht. Ik heb zelf veel netwerkbijeenkomsten in het land georganiseerd. De crux was dat ik daar direct werkgevers bij betrok, simpelweg omdat veel jongeren die voor het eerst gaan studeren – voornamelijk allochtone jongeren, maar ook veel autochtone jongeren – geen natuurlijk netwerk hebben. Dat moeten wij zien op te bouwen. Aangegeven wordt dat dergelijke netwerkbijeenkomsten ook door het kabinet zullen worden geregeld. Ik wil dat dit structureler wordt opgezet en dat de werkgevers daar direct bij worden betrokken.

Het werkelijke probleem is natuurlijk de insiders/outsidersproblematiek. Ik zal daar verder niet op doorgaan, maar de staatssecretaris weet heel goed wat ik daarmee bedoel. Wij moeten echt hervormen.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ook geen jubelverhaal van mijn fractie, alhoewel er wel enig gejubel uit de rapportage spreekt. Ik moest met een vergrootglas zoeken naar concrete resultaten. Wat bedoel ik daarmee? De jeugdwerkloosheid is eigenlijk maar heel licht gedaald. Mijn collega's hebben al aangegeven dat er ruim 100 000 werklozen zijn. Er is sprake van een heel lichte daling, maar wat heeft dit plan daaraan bijgedragen? Er zijn weliswaar 68 000 bemiddelden, maar nog altijd 100 000 werkloze jongeren. Waar zijn de «bemiddelden» precies naartoe bemiddeld? Heeft dit plan daaraan bijgedragen? Ik betwijfel dat. Hoeveel reguliere, duurzame banen zijn er voor jongeren gekomen?

Bij de invoering van dit actieplan, maar ook van de Wet investeren in jongeren, bedoeld om een bezuiniging door te voeren, heb ik al gezegd dat ik daar erg sceptisch over was. Wij hebben daar dan ook tegen gestemd. Ook de VVD-fractie heeft dat destijds gedaan, maar om andere redenen. Die wet zou een onderdeel vormen van het hele plan om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Volgens mij werkt dat van geen kanten. De vorige staatssecretaris sprak altijd over het mandje met gereedschap dat iedere gemeente zou hebben en dat alle jongeren een baan, stage of weet ik veel wat zouden krijgen. Er zou echt voor iedereen wat inzitten. In de praktijk hoor ik echter veel verhalen, laatst van jongeren uit Purmerend, dat zij worden weggestuurd of een soort van bezigheidstherapie krijgen. Zij worden beziggehouden. Zij moeten bijvoorbeeld inpakken in een afgesloten ruimte, terwijl zo iemand juist naar school zou moeten gaan. Soms worden ze 30 km verderop gestuurd voor weer een of ander reïntegratietrajectje. Dat kan volgens mij niet de bedoeling zijn. Ook kwetsbare jongeren, zoals jonggehandicapten – dat heeft ook te maken met allerlei bezuinigingsplannen van gemeenten – verliezen gewoon hun baan. Mijn vraag aan de staatssecretaris is wat er in zijn mandje zit. Wat gaat hij hieraan doen? Gooit hij de hele WIJ in de prullenbak? Ik ben daar groot voorstander van, maar wat komt er in dat geval voor in de plaats?

Andere collega's spraken al over de extra kwetsbare jongeren. Ik sprak al over de jonggehandicapten. 56 000 jongeren vallen tussen wal en schip. In het rapport staat dat er niet wordt samengewerkt. De instanties en partijen die zouden moeten samenwerken, doen dat niet. Er wordt nog nader naar gekeken, maar wat gaan wij daar concreet aan doen? Ik weet ook dat er 300 mln. wordt bezuinigd op het speciaal onderwijs. Hetzelfde geldt voor migrantenjongeren, waaronder de werkloosheid gigantisch hoog is, en zelfs is gegroeid van 21% naar 24%. Deze jongeren zitten op een klapstoel, zo staat er ook in de rapportage, omdat zij tijdelijke contracten hebben. Vanwege de crisis en de maatregelen in dat kader is die mogelijkheid juist uitgebreid en kan nu zelfs voor een vierde keer een tijdelijk contract worden aangeboden. Wordt dat afgeschaft? Dat werkt namelijk niet.

Kortom, hoe nu verder? Hoe wil dit kabinet de jeugdwerkloosheid bestrijden? Wat is zijn ambitie? Welke afspraken worden er landelijk gemaakt over het tegengaan van de jeugdwerkloosheid? Ik sluit mij voor een deel aan bij de opmerkingen van mevrouw Sterk. Volgens mij is het op dit moment een potje.

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Het positieve nieuws is dat de jeugdwerkloosheid in Nederland het laagste is in Europa. Dat is het goede nieuws, maar de gezamenlijke conclusie mag toch zijn dat zij daarmee nog 11% te hoog is. Toen de crisis uitbrak en wij het crisisakkoord opstelden, zijn wij heel lang bezig geweest met de vraag wat wij moesten doen om de werkgelegenheid te verbeteren. Ik kan mij de onderhandelingen nog herinneren waarin ik zelf erg blij was, er weer 10 mln. bij te slepen voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Dat verklaart ook enigszins mijn inzet hier.

Ik maak mij des te meer zorgen dat de enveloppe die destijds was gereserveerd voor de toekomst, gericht op het tegengaan van schooluitval – het beste middel om mensen aan het werk te houden, is namelijk ze een goede opleiding meegeven – weer is ingetrokken. Ik wil van beide bewindslieden weten waarom dat is gebeurd. Dat geld was niet voor niets gereserveerd, dus hoe denken zij dat op te vangen? Geloven zij dat er minder schooluitval is? Ik kan mij dat bijna niet voorstellen van de minister van Onderwijs.

Ook ik ben nieuwsgierig naar de resultaten van de plannen van het afgelopen jaar. Ook ik zie dat een aantal groepen zeer kwetsbaar is en zal blijven. Dat is eigenlijk al jaren zo. Het gaat om jongeren met een lage opleiding en allochtone jongeren. Mijn buurvrouw heeft net de cijfers genoemd. De werkloosheid onder die groepen is gestegen, waar die elders is gedaald. Ik ben dus heel erg nieuwsgierig hoe dit nieuwe kabinet, met wat ik zojuist over schooluitval heb gezegd, dit gaat oplossen. Ik heb begrepen dat drie ministeries onderzoek doen naar extra maatregelen om de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren te verbeteren. Ik ben erg nieuwsgierig naar de uitkomst.

Ik begrijp dat men erg positief is over de resultaten van het School Ex Programma, waardoor mbo'ers ervoor kiezen om nog een jaartje langer te studeren. Ik ben nieuwsgierig of het lukt om voor deze jongeren stageplaatsen te vinden.

Ik begrijp dat er nogal grote verschillen tussen de regio's zijn bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Drie regio's presteren aanzienlijk beter dan de overige. Ik wil graag weten waar dat door komt.

Er is al veel gezegd over de zogenaamde Wet investeren in jongeren. Ondanks de bedoeling van deze wet dat jongeren leren of werken, is er nog steeds een groep jongeren die tussen wal en schip valt, die dus niet werkt of op school zit. Hoe gaat het ons lukken om die jongeren in beeld te krijgen?

Voor het overige sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de andere sprekers.

Staatssecretaris De Krom: Voorzitter. Dank voor de opmerkingen van de kant van de Kamer. Het is jammer dat er maar een uur beschikbaar is voor dit overleg, want dit onderwerp verdient veel meer aandacht, ook gezien de hoeveelheid beschikbare gegevens over wat wel en wat niet is bereikt. Ik kan het verhaal waarschijnlijk niet in zijn geheel houden. Ik vraag mij af of er voldoende tijd is om op sommige vragen diep in te gaan. Ik zal een aantal vragen schriftelijk beantwoorden, omdat ik vind dat die voldoende aandacht verdienen.

De minister van OCW zal uiteraard het woord voeren over de actielijn School Ex en het stage/leerbanenoffensief en de plusvoorzieningen. Voor het overige hoop ik de Kamer zo goed mogelijk te kunnen bedienen. Voor zover dat niet het geval is, bied ik graag aan om dat alsnog schriftelijk te doen.

Ik begin met een terugblik. Mevrouw Hamer weet als geen ander – zij was er heel nauw bij betrokken en ook de heer Klaver, zij het vanuit een andere rol – dat het Actieplan Jeugdwerkloosheid er eigenlijk is omdat het toenmalige kabinet wilde voorkomen dat mensen langdurig langs de zijlijn zouden staan. Er is toen op heel korte termijn een plan in elkaar gezet waarin is gekozen om in de uitvoering zo veel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande structuren. Dat was althans de achterliggende gedachte. Het betreft de periode 2009-2010-211. Over een periode van drie jaar wordt dus 250 mln. ter beschikking gesteld. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid loopt volgend jaar dan ook gewoon door, zoals ook bedoeld door het vorige kabinet. Wij gaan daarmee verder.

Er moest toen snel worden gehandeld en dat heeft het kabinet ook gedaan, want de crisis diende zich in volle omvang aan. Om die reden is indertijd besloten om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande uitvoeringsstructuren. De regio's en de gemeenten probeerden aansluiting te vinden bij de regionale arbeidsontwikkeling die toen al in gang was gezet. De scholen hadden het doel om per jaar 10 000 mbo-leerlingen een jaar langer op school te houden. Dat zijn er meer geworden, namelijk 12 000. Ik neem aan dat de minister daarop nog in zal gaan. Daarnaast is aansluiting gezocht bij het UWV, met als doel vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Tenslotte is er aansluiting gezocht bij Colo, het samenwerkingsverband van de kenniscentra, om het stage/leerbanenaanbod op peil te houden. Indertijd is dit uitvoerig met de Kamer besproken, die ook heeft ingestemd met deze werkwijze.

Terecht stellen bijna alle sprekers de vraag wat het allemaal heeft opgeleverd. Het is vandaag overigens niet de eerste keer dat wij over die vraag spreken. Wij hebben dat in het vorige overleg ook al uitvoerig gedaan. Ik dacht dat mevrouw Hamer opmerkte: gelukkig gaan veel jongeren gewoon wel aan de slag. Laten wij niet vergeten dat dit er honderdduizenden zijn. Daar zitten ook jongeren tussen die geen onderwijs volgen. Het goede nieuws is ook dat de jeugdwerkloosheid in Nederland daalt. Dat is marginaal, van 135 000 naar 130 000, maar de trend is wel positief. De toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zullen voornamelijk worden beheerst door krapte, die nauw verband houdt met de vergrijzing. Wij hebben hierover vanmiddag al gesproken. De kansen op de arbeidsmarkt nemen dan ook alleen maar toe.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het enthousiasme over de daling van de jeugdwerkloosheid is bij mij niet zo groot, omdat zij ongeveer even groot is als onder de «normale» werklozen. Economische theorieën stellen juist dat de jeugdwerkloosheid in een laagconjunctuur tweemaal zo hard oploopt, maar dat deze zodra de economie aantrekt ook tweemaal zo snel daalt. Dat zie ik op dit moment niet. Ik ben dan ook niet zo heel erg enthousiast over deze beperkte daling.

Staatssecretaris De Krom: Mevrouw Hamer heeft al gezegd dat Nederland het in vergelijking met het buitenland heel goed doet. Ik vind dat iets om te vermelden, maar de winst die kan worden geboekt met die ene euro die extra wordt ingezet, zal dan ook, bijvoorbeeld in vergelijking met het buitenland, minder groot zijn. Dat is de wet van de afnemende meeropbrengst. Ik zeg daarmee niet dat wij tevreden zijn, dat is niet zo, want er staan inderdaad nog te veel mensen langs de kant die wij er nog met de haren bij moeten slepen. Vanuit dat perspectief is het wel interessant om de vergelijking met het buitenland te maken. De cijfers zijn al genoemd. De gemiddelde werkloosheid in het buitenland is zo'n 20%, althans gemeten naar Europese maatstaven. Volgens de Europese definities is die in Nederland 8,6%. Wij doen het eigenlijk heel goed, maar ik bagatelliseer de problemen absoluut niet.

De heer Klaver (GroenLinks): Kan de staatssecretaris hier schriftelijk dieper op ingaan, dus de vergelijking met het buitenland en de daling waarvan sprake is? Nogmaals, in absolute zin doen wij het heel goed, vergeleken met de Europese landen, maar de ingezette daling blijft achter bij wat de theorie daarover schrijft.

Staatssecretaris De Krom: Ik wil met alle plezier overal antwoord op geven, maar dan moet uw vraagstelling helder zijn. Wat wilt u precies nog weten?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben benieuwd waarom de daling van de jeugdwerkloosheid in Nederland gelijke voet houdt met de daling van de totale werkloosheid, terwijl die in theorie veel sneller zou moeten dalen. U spreekt over de wet van de remmende voorsprong en over het buitenland. Wij hebben nu niet de tijd om daarover verder te discussiëren. Ik vraag u om dat op papier te zetten.

Staatssecretaris De Krom: Ik zeg daar met een groots gebaar ja op. Wij kunnen dat doen. Wij zullen dat uitzoeken, maar het door mij geschetste beeld wordt daarin meegenomen, want dat is wel waar.

Voorzitter. Een aantal sprekers heeft gewezen op het herstel. In de rapportage is dat broos genoemd. Ik teken daar wel bij aan dat het herstel zich in de zomermaanden heeft doorgezet. Sindsdien zet de daling versneld door. Toch is de jongerenwerkloosheid nog steeds hoger dan die onder de totale beroepsbevolking, 11% tegen 5,6%, en dat geeft dus nog steeds reden tot zorg.

Ik kom op de concrete resultaten. De arbeidsmarkt is positief. Gelet op de krapte verwacht ik dat veel meer kansen zich zullen voordoen naarmate we verder in de tijd komen. Dertig arbeidsmarktregio's hebben in de eerste acht maanden van het actieplan ruim 68 000 jongeren aan de slag geholpen. Wat is nu de bruto- en de netto-effectiviteit? Ik vertaal dat nu maar even naar dit debat in de vraag: is het glas nu half vol of is het half leeg? Wat mij betreft is het half vol, laten wij onze zegeningen tellen. In de eerste vier maanden van 2010 is 25% jongeren meer geplaatst dan in de laatste vier maanden van 2009. Bijna de helft van deze jongeren was niet in het bezit van een startkwalificatie. Ik vind het een goede prestatie van de partijen om ook jongeren in een kwetsbare positie zelfs in een economisch gezien moeilijke periode toch aan de slag te krijgen. De grootste toename aan plaatsingen in 2010 is toe te schrijven aan jongeren die naar een baan zijn toegeleid.

In 2010 is ondanks de economische crisis het totaal aantal beschikbare stages en leerbedrijven weer gegroeid. In de eerste vier maanden van 2010 kwamen 38 000 jongeren in een leerwerkbaan of een stage terecht. In de laatste vier maanden van 2009 was dat 30 000. Ook daar zien wij dus een stijging.

De heer Klaver noemde terecht Zwolle en Den Bosch. In bepaalde regio's heeft het actieplan geleid tot een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen, ook al is dat geen direct meetbare uitkomst van het actieplan. Een aantal sprekers heeft gewezen op de ongelooflijk belangrijke rol van de werkgevers. Ik heb zelf nog niet zo heel veel, maar wel een paar werkbezoeken afgelegd. Het spreekt voor zich dat ik dat de komende maanden ga intensiveren, maar ik heb wel de indruk dat de organisatie, de samenwerking op de Werkpleinen en de mate waarin Werkpleinen in de regio in staat zijn om de werkgevers erbij te betrekken, voor een groot deel het succes of het falen van de aanpak bepalen.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben het helemaal met de staatssecretaris eens. Volgens mij is de infrastructuur door deze aanpak van de jeugdwerkloosheid in de regio's goud waard. In het vorige debat spraken wij al over de vraag hoe wij ouderen aan het werk kunnen houden of weer krijgen. Ook in dat kader is die aanpak van belang. De vraag naar de effectiviteit – wat levert het op? – richtte zich wat mij betreft meer op de jongeren die zijn geholpen. De staatssecretaris geeft aan dat er 30 000 jongeren zijn geplaatst zonder startkwalificatie, maar blijkbaar zijn er ook nog ruim 30 000 jongeren geplaatst met een startkwalificatie. Mijn angst is een beetje dat een grote groep ook zonder dit Actieplan Jeugdwerkloosheid aan het werk zou zijn gekomen. Met andere woorden: zijn de middelen wel ingezet op de doelgroep die echt een zetje in de rug nodig heeft?

Staatssecretaris De Krom: Ik weet dat niet precies. Ik zou dat uit moeten zoeken. Ik heb de indruk dat dit per regio nogal kan verschillen. Ik zag deze week dat er in Den Haag redelijk actief mee wordt omgegaan. Er melden zich ongeveer honderd jongeren per week bij de loketten onder andere in het kader van de WIJ. Ik heb de indruk dat zij redelijk actief bij de kraag worden gevat, in de begeleiding met trajecten worden geplaatst of naar een leerwerkbaan worden geholpen. Dat zal in het land verschillend zijn, maar ik denk wel dat er voldoende kansen zijn om dat te doen. De heer Klaver noemde Zwolle en Den Bosch. Hij heeft de ervaring dat het daar goed loopt. Dat kan dus ook op andere plekken.

De heer Azmani (VVD): Ziet de staatssecretaris een rol daarin weggelegd voor zichzelf? Het gaat om het delen van best practises. Ik heb zelf speeddatesessies mogen meemaken. Dat gaat geweldig en levert zeker wat op. De staatssecretaris geeft aan dat het erg belangrijk is om een regionaal relatiebeheer met de werkgevers op te bouwen. Ik geloof er heilig in dat dit een van de belangrijkste elementen is: nauw relatiebeheer met de werkgevers, op de Werkpleinen te benaderen, zodat bemiddeling gemakkelijker gaat. Ziet de staatssecretaris voor zichzelf een rol in het delen van de best practises of is dat een rol van de VNG?

Staatssecretaris De Krom: Op de website ikkan.nl worden best practises gedeeld. Wij bieden in samenspraak met gemeenten handreikingen aan gemeenten over het toepassen van best practises in de praktijk. Wij zijn daar met de partners die het aangaat mee bezig.

Voorzitter. Ik heb de indruk dat de organisaties in de regio's beter samenwerken, al zal het op de ene plek beter gaan dan op de andere. Het gaat om betere kennisdeling en meer efficiency en effectiviteit in de uitvoering. Men krijgt een steeds beter beeld van de doelgroepen waarover het precies gaat.

Over het School Ex Programma zijn positieve resultaten te melden. In 2010 zijn veel meer mbo-leerlingen bereikt dan in 2009, bijna 95 000 ten opzichte van 72 000. Scholen hebben de toekomstwensen van hun leerlingen geregistreerd, of zij na hun examen willen doorleren of werken. Minister Van Bijsterveldt zal daar ongetwijfeld nog op ingaan.

De regio's hebben ook stevig geïnvesteerd in het verbeteren van de rapportages over het aantal plaatsingen. Op bases van deze rapportages heb ik het vertrouwen dat ik de Kamer een betrouwbaar beeld kan geven van het jaar 2010. Ik ben dus niet zo cynisch over wat het actieplan allemaal oplevert. Wat mij betreft is het glas halfvol en niet halfleeg en wat mij betreft gaan wij er volgend jaar dan ook met volle vaart mee door, zoals al eerder aan de Kamer is toegezegd.

Een aantal van u heeft aandacht gevraagd voor de positie van kwetsbare jongeren. U weet dat het Actieplan Jeugdwerkloosheid zelfs een actielijn kent met die naam. Laten wij eerlijk zijn: niet alle jongeren lukt het om op eigen kracht de arbeidsmarkt op te komen. We hebben het dan over jongeren die kampen met een opeenstapeling van problemen, zoals psychische problemen, chronische armoede, grote schulden et cetera. Voor die groep is al het nodige in gang gezet. De plusvoorzieningen zijn opgenomen in het bestaande onderwijsaanbod. De minister van Onderwijs zal daar straks ongetwijfeld op ingaan. Er is een pilot gestart met de MOgroep en MKB Nederland met als doel om jongeren met een jeugdzorgverleden naar de arbeidsmarkt te leiden. Die pilot bestaat inmiddels uit vijf projecten verdeeld over het land. In die projecten wordt ook samengewerkt tussen regionale jeugdzorginstellingen, werkgevers, het UWV en het onderwijs. De resultaten van deze pilot en de kennis die daarmee wordt opgedaan, worden landelijk verspreid.

Om te borgen dat een regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid voldoende aandacht blijft houden, hebben wij in kaart gebracht op welke manier de regio's een extra impuls kunnen geven aan de inzet voor deze groep. Daarbij zijn begrippen zoals «samenwerking», «kennis delen» en «goed betrekken van de werkgevers» sleutelwoorden. Ik ben het eens met wat de heer Azmani daarover heeft gezegd. Deze impulsen worden door ons ondersteund. Alle regio's gaan daar nu mee aan de slag. In de eindrapportage over de eerste vier maanden van 2010 kom ik hierop terug, want dan hebben wij daar een goed beeld van. Dat zal ongeveer in augustus/september 2011 zijn. Ik noem een specifiek project. De gemeente Amsterdam heeft een financiële impuls gekregen om in 2011 samen met de lokale zorg en onderwijspartijen van start te gaan met het project «School to care».

Een aantal leden heeft gevraagd waarin wordt geïnvesteerd in het kader van het actieplan in 2010 en in 2011. Met de activiteiten ligt men op schema. Het is een tijdelijke impuls. In 2011 worden alle activiteiten die in het actieplan zijn vermeld, afgerond. Ik zeg met nadruk dat dit niet betekent dat er een einde komt aan wat mede door het actieplan in gang is gezet. Samen met de betrokken organisaties zijn wij nu bezig de mogelijkheden te verkennen op welke wijze de positieve resultaten van het actieplan op lange termijn met name op de werkvloer kunnen worden geborgd. Ik zal de Kamer daar uiteraard volgend jaar over informeren.

Het extra geld in het actieplan blijf ik zien als een glas dat halfvol is. Ik besef dat niet alles meetbaar is. Daar hebben wij het vanmiddag al uitgebreid over gehad en zojuist ook nog even. De resultaten die er zijn, maar ook de niet meetbare resultaten rechtvaardigen om met dit plan door te gaan, zoals de Kamer aanvankelijk ook is toegezegd.

De heer Klaver (GroenLinks): Kan de staatssecretaris ingaan op mijn vraag over allochtone jongeren? Hij heeft wel stilgestaan bij jongeren in de jeugdzorg en jongeren met een meervoudige problematiek. Ook allochtone jongeren zijn een bijzondere doelgroep in de tussenrapportage. Welke extra inzet denkt de staatssecretaris op dat punt te kunnen plegen?

Staatssecretaris De Krom: Wij hebben maar een uurtje en de minister van Onderwijs wil ook nog graag een en ander aan het debat toevoegen. Ik realiseer mij dat een aantal vragen is blijven liggen. Als u het goed vindt, wil ik die graag schriftelijk beantwoorden. Ik wil niet dat u met vragen achterblijft. Die schriftelijke beantwoording zullen wij de Kamer zo snel mogelijk doen toekomen en deze vraag nemen wij daarbij mee.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik neem aan dat wij die vragen niet hoeven te herhalen.

Staatssecretaris De Krom: Nee, die heb ik helder op het netvlies. Op al die vragen krijgt u keurig antwoord van mij. Ik had deze onderwerpen graag uitvoerig besproken, maar dan had de Kamer meer tijd voor dit overleg moeten plannen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun reactie in eerste termijn. Mijn rol is iets bescheidener dan die van de staatssecretaris, die het moeilijke en weerbarstige terrein van de jeugdwerkloosheid en ook de plaatsing van jongeren onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Dat neemt niet weg dat ik zeer trots ben op de resultaten die bereikt zijn op het gebied van het mbo. De instellingen hebben heel scherp ingezet op het in kaart brengen van wat jongeren aan het eind van de schoolperiode gaan doen. Dat in kaart brengen gebeurde ook letterlijk met kaartjes. Het School Ex Project heeft dat tot tweemaal toe goed gedaan. Het aantal van 12 000 was inderdaad boven de ambitie. Het project geldt voor twee jaar, maar nu al is duidelijk dat het aantal jongeren dat via de kaartjes is bereikt, is gegroeid. De ambitie is toch nog verder omhoog gegaan. Mevrouw Koşer Kaya had zorgen op dat punt. Het eerste jaar werden 72 000 jongeren bereikt en in het tweede jaren waren dat er 95 000. Het beeld is dat er in ieder geval meer dan 10 000 jongeren zullen doorleren. Dat lijkt mij goed om te weten.

De heer Azmani vraagt of wij het probleem niet doorschuiven. Voor een deel is dat waar. Wij hopen dat straks de crisis een beetje is afgenomen, dat de werkgelegenheid toeneemt en dat jongeren met een hogere opleiding meer keus hebben om zowel wat lager als wat hoger betaald werk te doen. Hun startpositie is dan wat beter en hopelijk de tijd ook. Het is waar, wij houden die jongeren nog even vast, maar op een bepaald moment komen ze op de arbeidsmarkt en dan zullen zij iets met hun opleiding moeten kunnen doen. Ik hoop van harte dat de arbeidsmarkt er op dat moment klaar voor is. Als wij niets met die jongeren gedaan hadden, zouden die werkloos thuiszitten. Vroeger konden wij als het ware hele voorraden jongeren niet meer in beeld krijgen. Dat is doodzonde. Straks, met een krappe arbeidsmarkt kun je juist schwung in de economie brengen als je de juiste mensen op de arbeidsmarkt hebt. Anders hebben wij direct een ander economisch probleem zoals dat zich begin 2000 voordeed.

De heer Klaver en de heer Azmani vroegen zich af hoe effectief deze aanpak is geweest: wellicht was het toch wel gebeurd. Je moet vaststellen dat de jongeren zeer bewust op school zijn vastgehouden. Het UWV en ook de scholen hebben bewust gezegd: je kunt de arbeidsmarkt wel op, maar daar wordt je nu niet gelukkig, want voor mensen met jouw opleiding is er geen werk. Dat heeft geleid tot een substantiële groei van het aantal leerlingen dat is gaan doorleren. Ik ben nog altijd blij dat wij destijds daarvoor extra middelen hebben weten te realiseren waarmee de scholen dat konden opvangen. Mevrouw Hamer sprak daarover.

Wij weten dat dit budget afloopt en mijn zorg was of de scholen er wel mee door zouden gaan. Ik krijg het beeld dat het alumnibeleid, maar ook het beleid om zicht te hebben op de leerlingen en de samenwerking met het UWV in grote delen van het land ook daadwerkelijk doorgezet wordt. Dat heeft meerwaarde, want de afgelopen jaren kenden wij dit beleid niet. Dat is sowieso een plus. Ik had overigens nog moeten zien of er wel zo veel jongeren hadden doorgeleerd als wij daar niet heel bewust op hadden ingezet. Het zijn jongeren die graag de praktijk in gaan.

De heer Klaver vroeg naar de best practises. Het UWV en de MBO Raad brengen die op dit moment in kaart en gaan die ervaringen ook delen. De informatie wordt dus verspreid. Het School Ex Project heeft zeker aanbevelingen opgeleverd. De samenwerking wordt doorgezet en dat is een plus. De kwalificatieplicht is erg belangrijk.

Mevrouw Sterk vraagt terecht om aandacht te blijven besteden aan de jongeren zonder startkwalificatie. Hun positie kachelt eigenlijk per dag achteruit. Elke dag wordt hun kennis minder actueel en zijn zij minder in staat om de discipline van de arbeidsmarkt of van het naar school gaan op te brengen. Dat is de reden dat wij volop bezig blijven met het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Ik moet toegeven dat bij de formatie de enveloppes van de oude kabinetsperiode ingeleverd moesten worden. De formateur zei: dat is nu mijn geld en daar ga ik opnieuw mee aan de slag. Ik stel wel vast dat voor de korting van 25 mln. op het VSV-geld structureel meer dan 30 mln. aan plusvoorzieningen is teruggekomen. Die middelen zullen in de convenanten verdeeld worden om een goed evenwicht te krijgen om op die wijze de doelen te bereiken.

Wat zijn de punten die relevant zijn voor het doorzetten van het VSV-beleid en om ervoor zorgen dat jongeren een diploma krijgen waarmee zij twee maal zo veel kans hebben op werk en vijf maal minder kans op een criminele carrière? In dat kader is de kwalificatieplicht tot achttien jaar heel belangrijk. Dat geldt ook voor de convenanten met de regio's waarin gemeenten, zorginstellingen en scholen het samen doen. Er is een gouden driehoek in de regio, waarbij OCW supporting is, maar het zijn de mensen in het veld die het doen. In het regeerakkoord is er aandacht voor de intensivering van onderwijstijd om ervoor te zorgen dat jongeren in het eerste schooljaar veel beter worden vastgehouden. Hoe sterker je jongeren weet te binden aan en te boeien op school, des gemakkelijk zij blijven.

De zorgstructuur wordt continu uitgebouwd. Ik heb vanmiddag in Amersfoort heel veel mensen uit het mbo gesproken die met de zorgstructuur bezig zijn. Zij streven ernaar dat de jeugdhulpverlening, de jeugdzorg et cetera als een schil rond de school zitten. Ik moet zeggen dat dit in het mbo beter kan. In het voortgezet onderwijs doet men dit beter. Er gebeurt wel veel. Ik noem ook de VM2-trajecten om de overgang van vmbo naar mbo-2 goed vorm en inhoud te geven. Ik noem ook het verzuim- en uitvalbeleid. Met het onderwijsnummer hebben wij het afgelopen jaar een geweldig instrument gekregen dat nu ook volop wordt ingezet om jongeren vast te houden. Als iemand er niet is, wordt gelijk nagegaan wat daarvan de reden is. De leerplichtambtenaar kan met dit instrument veel effectiever aan de slag. Kortom, men blijft zich inzetten om de jongere coûte que coûte op school te houden. Helaas is er echter nog altijd een harde kern en vaak ook de schil daaromheen die toch de school zonder diploma verlaten. Dat is slecht en daarom gaan wij door.

Mevrouw Koşer Kaya sprak over de doorstroombonus. Dat lijkt een aantrekkelijk instrument, maar het is de vraag of dat ook geldt voor het beroepsonderwijs. Beroepsonderwijs is niet alleen een kwestie van doorstromen. Als je het werkgevers vraagt, blijkt dat zij ook graag willen dat jongeren met een opleiding mbo-2, mbo-3 en mbo-4 de arbeidsmarkt opgaan. Dat zijn afgeronde, beroepskwalificerende opleidingen. Dat is anders dan bij havo en vwo. Het is een zeer complex bekostigingssysteem en wij gaan er ook nieuwe dingen bij doen, zoals meting van de tevredenheid van het bedrijfsleven. Ik ben derhalve niet zo'n voorstander van. De doorstroombonus contrasteert ook een beetje met de doelstellingen van het beroepsonderwijs, namelijk deels doorstroom en deels aan de slag. We hebben die mensen ook nodig.

Mevrouw Hamer vroeg aandacht voor moeilijk plaatsbare jongeren en dan met name allochtone jongeren. Uit de Colo-barometer blijkt dat er nog volop mogelijkheden zijn voor deze jongeren. Er zijn voor hen stages op veel terreinen, zoals horeca, handel, textiel, autotechniek, interieurbouw. Nu de crisis nog steeds gaande is, wordt de stageboxregeling ook in 2011 ingezet. Daar is 35 mln. voor beschikbaar. Volgens de berekeningen heeft die regeling in 2009 bijna 16 000 extra stageplaatsen opgeleverd en zo'n 3 000 extra simulatieplaatsen op scholen. Soms kunnen moeilijk plaatsbare jongeren geen stage in de praktijk volgen en dan wordt er een simulatieplek gecreëerd. Dit wordt overigens zo min mogelijk en bij hoge uitzondering gedaan. In 2011 gaan wij dus door met die stageboxregeling. In het kader van de ombuigingen ten aanzien van subsidies moet ik voor 2012 een voorbehoud maken. Op dat moment moeten wij zien wat wij overeind kunnen houden.

De voorzitter: De staatssecretaris krijgt nog even gelegenheid om een aantal vragen te beantwoorden.

Staatssecretaris De Krom: Voorzitter. Mevrouw Sterk vroeg naar de sectorarrangementen. Dat is een nieuw instrument van publiek-private samenwerking. De VNG kijkt samen met de partner wat er nu wel en wat er niet werkt. Kortom, dat wordt geëvalueerd. Ik verwacht dat de VNG die evaluatie begin volgend jaar gereed zal hebben en dan wordt de Kamer daarover desgewenst geïnformeerd.

Om gemeenten te faciliteren in hun aanpak van de werkloosheid onder allochtone jongeren worden maatregelen ingezet en methodieken ontwikkeld. Deze richten zich op actief bestrijden van discriminatie, hulp bij het zoeken naar werk, ontwikkelen van vaardigheden en stimuleren van diversiteitsbeleid bij werkgevers. Er zijn ook verschillende acties opgezet. Ik noem de banenplannen met de vier grote steden voor kwetsbare jongeren, en allochtone jongeren worden tot die groep gerekend. Met die plannen wordt gericht gewerkt aan een samenhangende aanpak op het terrein van de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. In samenwerking met Forum worden promotieteams van multiculturele jongeren opgezet. Die teams worden ingezet ter verbetering van de beeldvorming van deze jongeren bij werkgevers en de werving van stageplaatsen, leerwerkplekken en banen. Daarnaast is in 2010 de strategie Kleur in de zorg gestart om de bewustwording van vooroordelen te vergroten en positieve beeldvorming te versterken.

Mevrouw Hamer vraagt wat er structureel wordt gedaan ten aanzien van de niet-melder in het kader van de WIJ. Er is onderzoek verricht om te komen tot een handreiking aan niet-melders. Daaruit is gebleken dat veel gemeenten al geruime tijd beleid voeren om niet participerende jongeren op te sporen. Vaak gebeurde dit al in het kader van het bestrijden van voortijdig schoolverlaten of om overlast van jongeren tegen te gaan. Sinds de inwerkingtreding van de WIJ is er door het Rijk bovendien ook extra aandacht aan deze groep besteed door voorlichting aan gemeenten en het uitreiken van de handreiking aan de niet-melders. Op dit moment wordt de regeling zodanig gewijzigd dat over deze doelgroep gegevens kunnen worden uitgewisseld. De evaluatie van de WIJ is in de tweede helft van 2011 gereed. Daarin zal tevens aandacht aan deze groep worden besteed.

De voorzitter: De leden hebben gelegenheid voor het stellen van een korte vraag.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik heb nog een vraag aan de minister. Is zij bekend met het feit dat er in krimpregio's zoals het Noorden van het land of in Limburg, eigenlijk te weinig plekken zijn in het kader van bbl-trajecten? Is daar speciale aandacht voor?

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. De minister sprak over het belang van startkwalificaties. Dat delen wij allen. Ik heb ook altijd geroepen: met een startkwalificatie ben je er wel. Mij bereiken echter steeds meer berichten dat juist de groep jongeren met meervoudige problemen niet in staat is om zo'n startkwalificatie te halen omdat zij niet in een schoolomgeving kunnen leren. Zij zijn meer gebaat bij arbeidstoeleiding. Staat dit ook op het netvlies van de minister? Ziet zij dit ook als een mogelijkheid, naast het behalen van een startkwalificatie?

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Ik heb expliciet gevraagd of er per sector kan worden aangegeven hoeveel mensen daadwerkelijk aan een baan zijn geholpen en welke budgetten daarmee waren gemoeid. Wordt deze vraag schriftelijk beantwoord?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik sluit mij bij die vraag aan en ik heb nog een vraag aan de minister. Wij hebben heel veel feel good-projecten voor allochtone jongeren gehad. Daar moeten wij niet meer aan beginnen. Uit onderzoek blijkt dat deze jongeren niet worden aangenomen omdat de werkgevers bij gelijke geschiktheid kiezen voor wat voor hen bekend is. De allochtone jongeren zijn voor hen niet bekend. Daarbij spelen toch nog vooroordelen en angst een rol. De enige manier om dat te doorbreken is door kandidaten en werkgevers één op één bij elkaar te brengen. Zij moeten elkaar leren kennen. Op die manier kunnen allochtone jongeren aan een stage of een baan komen. Ik wil dat het kabinet daarop inzet en niet weer met het zoveelste kennismakingsproject komt. Dat zijn feel good-projecten waar je niets aan hebt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De vraag wordt aan mij gesteld, maar ik begrijp het niet helemaal.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Uit de stukken maak ik op dat er netwerkbijeenkomsten zullen worden georganiseerd. Ik heb daar eerder al over gesproken. Worden bijeenkomsten consequent en grootschalig aangepakt? Als de werkgevers er niet direct bij betrokken zijn, heeft het geen zin.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik heb gevraagd hoeveel reguliere, duurzame banen er voor jongeren zijn gekomen en wat de ambitie voor volgend jaar is.

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. De minister gaf toe dat de enveloppegelden zijn verdwenen. Daarna gaf zij heel snel een berekening van middelen die dan wel beschikbaar zouden zijn. Mijn verzoek is om dit voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schriftelijk nog even duidelijk op een rijtje te zetten.

Voorzitter. Ik moet nu weg omdat ik de plenaire Kamervergadering moet voorzitten.

De voorzitter: U bent geëxcuseerd.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik kan tegen mevrouw Hamer zeggen dat ik de voor de VSV relevante bedragen kort zal opsommen zodat er zo min mogelijk ambtelijke inzet voor nodig is. Simpel gezegd: er is 25 mln. van het budget afgegaan en er komt 30 mln. bij. Ik zal ervoor zorgen dat de bedragen in een kort briefje op een rijtje worden gezet. Dan heeft mevrouw Hamer het door haar gewenste inzicht.

De heer Klaver wijst er terecht op dat sommige jongeren geen startkwalificatie kunnen halen. Dat zien wij bij jongeren in het praktijkonderwijs en uit het speciaal onderwijs. Dat zien wij ook bij jongeren die de mbo-1 AKA-opleiding hebben gevolgd. De laatste opleiding komt al weer wat dichter in de buurt van de arbeidsmarkt met branchecertificaten. Maar het praktijkonderwijs en het speciaal onderwijs zijn een hoofdstuk apart. Ook het vorige kabinet heeft al gezegd dat daar meer aan gedaan moet worden. Het is niet opleiden om het opleiden, maar opleiden om ergens naartoe te geleiden. Op dit moment is de commissie-Kamps bezig met de ontwikkeling van een advies over de werkschool. Dat wordt geen nieuwe school, het zal vooral om een makelaarsfunctie gaan. Wij gaan nu na hoe wij de ideeën daarover concreet kunnen maken. Daarbij gaat het ook om het bundelen van budgetten. De staatssecretaris en ik zijn daar straks samen bij betrokken. Als wij daarbij iets kunnen melden dat echt substantieel is, dan zullen wij dat niet nalaten, zo kan ik mede namens de staatssecretaris zeggen.

Mevrouw Koşer Kaya sprak over feel good-projecten. Ik heb geprobeerd, nuchter aan te geven dat het wat mij betreft niet te veel feel good moet zijn. Die projecten moeten ergens toe leiden. De stageboxregeling heeft concrete resultaten opgeleverd. Mevrouw Koşer Kaya zei dat onbekend onbemind maakt. Op basis van stagemarkt.nl en uit de gegevens van DUO Groningen weten wij dat 81% van de bbl-deelnemers direct starten met hun leerbaan. Dit geldt voor autochtonen, maar ook voor niet-westerse allochtonen. Blijkbaar zijn er toch ontwikkelingen op de arbeidsmarkt op dit punt. Langzamerhand wil men iedereen die mogelijkheden heeft ook graag inzetten. Dat is de informatie die ik heb.

De heer Azmani heeft zijn zorgen uitgesproken over bbl-trajecten in krimpregio's. Over Limburg heb ik dergelijke berichten nog niet gelezen, maar wel over Groningen. Daar is juist door de projectleider Jeugdwerkloosheid, die onder de staatssecretaris functioneert, aan de bel getrokken. Zij wilde daarmee ook laten zien hoe effectief de aanpak was op het moment dat iedereen wakker werd. Binnen no time, eind oktober werd aan de bel getrokken, was 99% van de bbl'ers aan het werk. Wanneer de partijen bij elkaar komen en hun verantwoordelijkheid nemen, dan gebeurt er ook wat. De infrastructuur op regionaal niveau voegt wel degelijk iets toe. Vroeger lukte dat niet omdat men elkaar simpelweg niet ontmoette.

De voorzitter: De staatssecretaris krijgt nog heel kort het woord voor enkele antwoorden.

Staatssecretaris De Krom: Voorzitter. Mevrouw Sterk vroeg specifiek naar de resultaten van de sectorarrangementen. Dat is een afspraak tussen VNG en werkgevers. Dat is in de evaluatie terug te vinden die begin 2011 zal verschijnen.

Ik ben het hartgrondig met mevrouw Koşer Kaya eens dat wij niets aan feel good-projectjes hebben. Veel werk moet toch gebeuren in de reguliere arbeidsbemiddeling. Daar ligt de sleutel. Dat moet goed voor elkaar zijn. Mevrouw Karabulut zei dat er helemaal niets gebeurt, maar volgens mij gebeurt er wel wat. De resultaten van die initiatieven kunnen per gemeente en per regio verschillen. Daar ligt echter wel de sleutel. Voor de groep kwetsbare jongeren moet het in de reguliere arbeidsbemiddeling gebeuren. De minister sprak al over stages en die zijn natuurlijk ook een nuttig instrument.

Mevrouw Karabulut (SP): Dat inzicht hebben wij niet. Er zijn wel goede voorbeelden, maar ook heel veel slechte. Ik heb gezegd dat de Wet investeren in jongeren een instrument is. Ik heb heel concreet naar het aantal banen gevraagd en ik wil dat inzicht heel graag wel krijgen.

Staatssecretaris De Krom: In mijn inbreng heb ik voor een deel aangegeven wat er wel gebeurd is. Laat ik toezeggen dat ik er bovenop zal zitten om ervoor te zorgen dat het geld echt goed wordt besteed. Ook in de arbeidsbemiddeling, waar de sleutel ligt, is het de bedoeling dat mensen naar werk worden toegeleid en niet dat men in allerlei flauwekulprojectjes verzandt. Ik heb wel het beeld dat ook inderdaad naar werk wordt toegeleid. Op mijn werkbezoek in Den Haag heb ik daar iets van mogen opsnuiven. Mijn indruk is dat er hard aan wordt gewerkt.

De heer Klaver (GroenLinks): Er lijkt een soort clash te komen tussen de regio's en de sociale partners over de vraag wie er over de besteding van de gelden gaat. Kan de staatssecretaris daar schriftelijk op ingaan?

Staatssecretaris De Krom: Doelt u op de sectorconvenanten?

De heer Klaver (GroenLinks): De Stichting van de Arbeid heeft op 17 augustus jl. aangegeven dat het lastig is dat er in het kader van die convenanten landelijk afspraken worden gemaakt, waarna er in dertig regio's onderhandeld moet worden. Ik wil graag de zienswijze van de staatssecretaris daarop.

Staatssecretaris De Krom: Dat wil ik wel doen, maar ik had al aangegeven dat de VNG daar een evaluatie van opstelt. Dat lijkt mij een logisch moment om daar dieper op in te gaan. Dat is begin 2011.

De voorzitter: Ik dank de bezoekers, de bewindspersonen, de griffier en de Kamerleden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks, fungerend voorzitter), Hamer (PvdA), Van der Ham (D66), Sterk (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Hijum (CDA), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Ouwehand (PvdD), Dijkgraaf (SGP), Azmani (VVD), De Jong (PVV), Klaver (GroenLinks), Huizing (VVD) en Straus (VVD).

Plv. leden: Voortman (GroenLinks), Heijnen (PvdA), Pechtold (D66), Uitslag (CDA), Klijnsma (PvdA), Neppérus (VVD), Biskop (CDA), Smilde (CDA), Kooiman (SP), Slob (CU), Bontes (PVV), Çelik (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), De Mos (PVV), Van Gesthuizen (SP), Thieme (PvdD), Van der Staaij (SGP), Aptroot (VVD), Van Klaveren (PVV), Sap (GroenLinks), Houwers (VVD) en Harbers (VVD).

Naar boven