Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2013
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning om te regelen dat eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
door gemeenten bij verordening worden geregeld, en vervolgens door of namens hen worden
vastgesteld en geïnd (Handelingen II 2012/13, nr. 68, item 10, blz. 27–46), is door het Kamerlid Otwin van Dijk (PvdA) een motie ingediend over
de eigen bijdrage voor mensen die verblijven in een AWBZ-instelling (Kamerstuk 32 439, nr. 16). In de motie wordt de regering verzocht te onderzoeken in welke mate er sprake is
van instellingen waar de eigen betalingen zo hoog zijn dan mensen minder ter vrije
besteding overhouden dan de zak- en kleedgeldnorm.
In mijn brief van 6 juni 2013 (Kamerstuk 32 439, nr. 21) heb ik aangegeven dat ik om te voldoen aan de motie de gegevens met betrekking tot
de desbetreffende cliënten bij de instellingen heb opgevraagd. Deze gegevens, die
ik via de Federatie Opvang heb ontvangen, heb ik vervolgens aan het CAK voorgelegd.
Op basis van de gegevens die ik van het CAK heb ontvangen, deel ik het volgende mede.
De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de hoogte van het bijdrageplichtige jaarinkomen
van de cliënt. Uitgangspunt daarbij zijn de inkomens- en vermogensgegevens van twee
jaar terug. Een cliënt die na het betalen van de hoge intramurale bijdrage van zijn
bijdrageplichtige jaarinkomen ter vrije besteding minder overhoudt dan de zak- en
kleedgeldnorm, kan bij het CAK peiljaarverlegging aanvragen. De eigen bijdrage wordt
dan vastgesteld op basis van het te verwachten inkomen en vermogen uit het lopende
kalenderjaar.
De gegevens die ik heb ontvangen en aan het CAK heb voorgelegd, hebben betrekking
op 44 cliënten over de jaren 2008 tot en met 2012. Het gaat dus om gemiddeld ongeveer
9 cliënten per jaar.
Van deze 44 cliënten heeft er met betrekking tot de eigen bijdrage van 37 cliënten
peiljaarverlegging plaatsgevonden. Van die 37 is bij 5 cliënten de eigen bijdrage
op nul gesteld en bij 32 cliënten is de eigen bijdrage verlaagd. De overige 7 cliënten
zijn niet bij het CAK bekend, hebben geen peiljaarverlegging gevraagd of de aanvraag
is nog in behandeling.
Uit het onderzoek van het CAK kan dus geconcludeerd worden dat er bij geen van de
desbetreffende cliënten sprake is van een dusdanige hoge bijdrage dat zij na het betalen
daarvan van hun bijdrageplichtige jaarinkomen minder ter vrije besteding overhouden
dan de zak- en kleedgeldnorm, met dien verstande dat de aanvraag voor peiljaarverlegging
van een paar cliënten nog in behandeling is.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn