32 404 Programma hoogfrequent spoorvervoer

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2011

Bij brief van 16 maart 2011 ((2011Z04825/2011D13176)) vraagt de griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu mij uw Kamer te informeren over mogelijkheden om de uitvoering van de motie Slob c.s. over het MIRT-onderzoek goederenvervoer lange termijn (Kamerstuk 32 404, nr. 7) en de motie Aptroot en Koolmees over toekomstbestendige alternatieven voor goederenvervoer (Kamerstuk 32 404, nr. 16) te versnellen, dusdanig dat de (eerste) resultaten daarvan uiterlijk in september 2011 beschikbaar kunnen worden gesteld aan de Tweede Kamer.

In de 5e voortgangsrapportage Actieplan «Groei op het spoor» en Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) die ik uw Kamer op 11 maart 2011 heb toegezonden (Kamerstuk 32 404, nr. 35) is uiteengezet hoe ik de uitvoering van de door uw Kamer aangenomen moties ten aanzien van PHS ter hand zal nemen. Zoals door uw Kamer in de motie Slob c.s. (Kamerstuk 32 404, nr. 7) is gevraagd, heb ik de uitvoering van het lange termijn onderzoek naar goederenvervoer versneld zodat de resultaten daarvan uiterlijk medio 2012 beschikbaar komen. Een verdere versnelling met een jaar tot september 2011 is niet mogelijk. Naast de tijd die nodig is voor het uitvoeren van het onderzoek, is daarbij ook van belang dat voor de start van de onderzoekswerkzaamheden overleg afgerond moet zijn met de regio’s over de scope en aanpak van het onderzoek. Dit conform mijn toezegging aan uw Kamer dat de studies die een relatie hebben met de goederenroutering in Oost-Nederland in goed overleg met de betreffende regio’s worden vormgegeven en uitgevoerd.

De motie Aptroot en Koolmees (Kamerstuk 32 404, nr. 16) vraagt alle mogelijkheden tot het maximaal benutten van de Betuweroute inclusief onderhandelingen met Duitsland over het derde spoor bij Emmerich aan te grijpen en gelijktijdig een actualisatie en MER uit te voeren ten aanzien van Noordoostelijke goederenrouteringsvarianten. De motie vraagt daarbij om deze onderzoeken waar mogelijk in overleg met de relevante provincies, regio’s en gemeenten uit te voeren en de resultaten te voorzien van een onderbouwde voorkeur en second opinion van een onafhankelijke deskundige. Gezien de omvang van de uit te voeren studies, waaronder een MER voor de passage Zutphen–Oldenzaal (alternatieven voor de niet verder uit te zoeken korte boog bij Deventer) en de actualisatie van de studie naar de Noordoostelijke Verbinding (NOV), is een versnelling naar september 2011 niet mogelijk. Ook bij het uitvoeren van deze onderzoeken acht ik de betrokkenheid van de relevante decentrale overheden bij de vaststelling van de scope van de studies van groot belang voor de kwaliteit van de resultaten en voor het draagvlak van PHS in Oost-Nederland.

Conform de in de 5e voortgangsrapportage opgenomen planning is mijn insteek om de resultaten van de benodigde studies medio 2012 beschikbaar te hebben. Ik zal uw Kamer elk half jaar via de voortgangsrapportages op de hoogte houden van de voortgang van PHS en de uitvoering van de betreffende moties.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven