32 393 Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met de aanvulling met instrumenten voor bekostiging (Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG)

29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Ontvangen ter Griffie op 23 april 2013.

De inhoud van de aanwijzing is aan de Kamer overgelegd tot en met 23 mei 2013.

Het besluit tot het doen van een aanwijzing kan niet eerder worden genomen dan op 24 mei 2013.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2013

Inleiding

Om zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) beschikbaar te hebben, zijn (medische) vervolgopleidingen noodzakelijk. Aanbieders zijn niet verplicht om op te leiden. Indien zij dat wel doen en de daarmee gemoeide kosten moeten terugverdienen via de tarieven, zijn hun tarieven hoger dan vergelijkbare aanbieders die niet opleiden. Hierdoor kan toerekening van de opleidingskosten naar tarieven marktverstorend werken. Om die reden wordt sinds 2011 het aanbieden van de opleidingen voor medisch ondersteunend personeel en gespecialiseerd verpleegkundigen gestimuleerd met de Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen1. Om marktverstoring te voorkomen en voldoende opleidingen tot stand te brengen of te houden, heb ik sinds 2013 echter het instrument beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in artikel 56a van de WMG voorhanden.

Voorhangbrief

Deze brief bevat de zakelijk inhoud van de aanwijzing die ik van plan ben op grond van artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te geven over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage voor opleidingen voor medisch ondersteunend personeel en voor gespecialiseerd verpleegkundigen. In mijn brief van 25 mei 20122, waarin ik u informeerde over mijn plannen voor beschikbaarheidbijdragen voor (medische) vervolgopleidingen, schreef ik al dat u over mijn plannen voor deze opleidingen afzonderlijk bericht zou krijgen.

Overeenkomstig artikel 8 van de WMG ga ik tot het geven van de aanwijzing niet eerder over dan nadat dertig dagen zijn verstreken na verzending van deze brief. Indien van de kant van een van de Kamers in die periode vragen worden gesteld zal ik die uiteraard zo spoedig mogelijk beantwoorden. Van de vaststelling van de aanwijzing wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Tegelijk met mijn al genoemde brief van 25 mei 2012 heb ik u een uitgebreide algemene toelichting gestuurd over de toepassing van het instrument beschikbaarheidbijdrage3. De vragen die daarover van de kant van de Tweede Kamer op 15 juni 2012 zijn gesteld heb ik beantwoord bij brief van 29 juni 20124. Voor verdere algemene informatie over de toepassing van dit instrument moge ik daarnaar verwijzen.

Context

De vervolgopleidingen waar het in deze brief over gaat, staan vermeld in de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG (een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 56a van de WMG)5. Hiermee ligt vast dat alleen de daarin genoemde vijftien opleidingen voor een beschikbaarheidbijdrage in aanmerking kunnen komen.

Met een beschikbaarheidsbijdrage voor deze opleidingen wordt gestimuleerd dat zorgaanbieders opleidingen verzorgen tot functies waarvoor tekorten ontstaan of dreigen te ontstaan. De achtergronden van dit beleid zijn geschetst in de brief van 16 augustus 2010 aan de Tweede Kamer6, in de gezamenlijke verklaring van de NVZ vereniging van ziekenhuizen (NVZ), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alsmede in de brief behorende bij die gezamenlijke verklaring.

De bijdrage wordt door de NZa gegeven als compensatie voor niet-economische diensten van algemeen belang als bedoeld in het Protocol nr. 26 bij het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU). Zo kan de NZa, zonder voorafgaande goedkeuring van de Europese Commissie, beschikbaarheidbijdragen voor opleidingen toekennen. De beschikbaarheidbijdrage moet compensatie vormen voor de opgedragen opleidingstaak zonder dat sprake is van overcompensatie. De toe te kennen bijdrage moet bovendien volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) voldoende zijn om te zorgen dat de noodzakelijk geachte soorten opleidingen tot stand komen of in stand blijven.

Medisch ondersteunend personeel en gespecialiseerd verpleegkundigen

De vijftien opleidingen die het betreft zijn de opleidingen tot:

  • 1. IC-verpleegkundige,

  • 2. IC-neonatologie verpleegkundige,

  • 3. IC-kinderverpleegkundige,

  • 4. kinderverpleegkundige,

  • 5. dialyseverpleegkundige,

  • 6. oncologieverpleegkundige,

  • 7. SEH-verpleegkundige,

  • 8. obstetrieverpleegkundige,

  • 9. operatieassistent,

  • 10. anesthesiemedewerker,

  • 11. radiodiagnostisch laborant,

  • 12. radiotherapeutisch laborant,

  • 13. klinisch perfusionist,

  • 14. gipsverbandmeester en

  • 15. ziekenhuishygiënist.

Voor de genoemde opleidingen zal voor het eerst per 1 januari 2014 een beschikbaarheidbijdrage nodig zijn.

Zakelijke inhoud van de voorgenomen aanwijzing

Wat betreft de bekostigingssystematiek en de daarbij te hanteren procedures wil ik dat de NZa zoveel mogelijk kan aansluiten bij de systematiek die in het van toepassing is onder de Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen.

De hoogte van de beschikbaarheidbijdrage die een zorgaanbieder kan krijgen is afhankelijk van het aantal opgeleide personen (uitgedrukt in aantal diploma's en, bij bepaalde meerjarige opleidingen7, aantal instromers) en het vergoedingsbedrag per persoon. Daarbij sluit ik voor 2014 zoveel mogelijk aan bij de vergoedingsbedragen zoals die van toepassing zijn voor het studiejaar 2012–2013 in het kader van de Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen. Bij die bedragen kan vanzelfsprekend nog geen rekening worden gehouden met een eventuele loon- en prijsbijstelling over 2013. Ik deel de te hanteren vergoedingsbedragen voorafgaand aan het kalenderjaar jaarlijks per brief mee aan de NZa.

De NZa kent de beschikbaarheidbijdrage per jaar toe. Om overcompensatie te voorkomen wordt de beschikbaarheidbijdrage na afloop van het studiejaar definitief vastgesteld op basis van het daadwerkelijke gerealiseerde aantal diploma's en, waar relevant, instromers per studiejaar. Naar verwachting is het totaal beslag van de beschikbaarheidsbijdrage voor deze opleidingen maximaal € 140 miljoen. Dit wordt volledig gedekt met de intrekking van de Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen en is dus budgettair neutraal.

Dat de NZa zoveel mogelijk zal aansluiten bij de systematiek van de huidige Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen betekent onder meer dat ziekenhuizen bijvoorbeeld zelf hun opleidingsbehoefte bepalen en dat het aantal opleidingsplaatsen per instelling niet bij voorbaat gereguleerd wordt. Het College Zorgopleidingen (CZO) blijft een centrale rol spelen in de registratie van erkenning, diploma’s en instromers. De NZa hoeft dus geen eigen registraties op te zetten. Ook dit beperkt de administratieve lasten.

Een belangrijke verandering ten opzichte van de huidige subsidieregeling is dat er onder de beschikbaarheidsbijdrage strikt genomen geen subsidieplafond zal gelden, omdat dat niet past bij de aard van de beschikbaarheidbijdrage (de vergoedingsbedragen per diploma en instromer zijn uiteraard wel een vast bedrag). De verwachte ontwikkeling van de aantallen instromers en diploma’s zal ik door het capaciteitsorgaan laten monitoren. In 2014 zullen de eerste ramingen van de opleidingsbehoefte op regionaal en nationaal niveau beschikbaar zijn. Met die ramingen kan tevoren nog beter voorspeld worden hoeveel middelen nodig zijn voor de opleidingen voor medisch ondersteunend personeel en gespecialiseerd verpleegkundigen.

Het tweede belangrijke verschil met de huidige regeling is dat de beschikbaarheidsbijdrage wordt vastgesteld per kalenderjaar, in plaats van per studiejaar. Hiermee kan voor de NZa het administratief proces voor de toekenning van beschikbaarheidbijdragen voor deze opleidingen en voor die voor de medische vervolgopleidingen gestroomlijnd verlopen. Dit is makkelijker voor de instellingen en beperkt de uitvoeringskosten voor de NZa.

Het proces voor toekenning van de beschikbaarheidsbijdrage verloopt op hoofdlijnen als volgt:

  • Instellingen doen bij de NZa een aanvraag voor een beschikbaarheidsbijdrage voor het verzorgen van verpleegkundige vervolgopleidingen en opleidingen voor medisch ondersteunend personeel.

  • De NZa belast de opleidende zorgaanbieders met een dienst van algemeen belang en geeft een (ambtshalve) beschikking af aan aanbieders die erkende opleidingen hebben. Met de beschikking krijgt de betreffende instelling recht op de beschikbaarheidbijdrage.

  • Op basis van deze beschikking gaat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over tot het uitbetalen van voorschotten aan de aanbieders.

  • De administratie van het College zorgopleidingen (CZO) is leidend voor het bepalen van de definitieve hoogte van de beschikbaarheidbijdrage. Het CZO stuurt mij jaarlijks een overzicht van de gerealiseerde aantallen diploma’s en instromers per zorgaanbieder van het afgelopen kalenderjaar. Ik stuur dit overzicht na toetsing naar de NZa. Op basis hiervan stelt de zorgautoriteit de definitieve hoogte van de beschikbaarheidbijdrage voor iedere aanbieder vast voor het afgelopen kalenderjaar.

  • het CVZ zorgt voor de definitieve afrekening op basis van de verstrekte voorschotten en de vaststelling van de NZa.

Ten slotte

Ik hoop u met deze voorhangbrief ex artikel 8 van de WMG voldoende geïnformeerd te hebben over mijn voornemens over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage voor de vervolgopleidingen voor medisch ondersteunend personeel en gespecialiseerd verpleegkundigen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Subsidieregeling ziekenhuisopleidingen, Stcrt. 2011, 3868

X Noot
2

Kamerstuk 32 393, nr. 17, blz. 3

X Noot
3

Kamerstuk 32 393, nr. 15

X Noot
4

Kamerstuk 32 393, nr. 20

X Noot
5

Bijlage behorende bij de artikelen 2 en 4 van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG, onderdeel B, punt 1, sub c; Stb. 2012, 396

X Noot
6

Kamerstuk 29 282, nr. 104

X Noot
7

Dit zijn de opleidingen tot operatieassistent, anesthesiemedewerker, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant en klinisch perfusionist.

Naar boven