32 336 Dierproeven

Nr. 35 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2014

Op 26 november jl. heeft uw Kamer mij verzocht aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de moties Kamerstuk 32 336, nr. 18 en nr. 20. Daarnaast heeft u verzocht om in te gaan op de vraag hoeveel apen er op dit moment in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) aanwezig zijn en wat de planning is voor de afbouw van dit aantal.

Op het BPRC zijn er momenteel ongeveer 1500 apen aanwezig. Daarvan zijn 200 java-apen die in 2009 van de Universiteit Utrecht zijn overgenomen, deze apen worden alleen gebruikt voor niet-invasief gedragsonderzoek. Zoals ik in de beantwoording op Kamervragen op 26 april 2013 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2131) heb aangegeven, kan ik u geen verdere uitsplitsing geven van het aantal apen. Deze gegevens worden niet op instellingsniveau vrijgegeven.

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) heeft in haar advies «Gebruik van niet-humane primaten als proefdier – nut en noodzaak?» (Kamerstuk 32 336, nr. 30 d.d. 19 september jl.) de conclusie getrokken dat wetenschappelijk onderzoek met apen aanvaardbaar en vooralsnog onmisbaar is, mits goed beargumenteerd en getoetst.

De KNAW concludeert ook dat voor een fokkolonie een minimale omvang nodig is om het welzijn van de apen te kunnen waarborgen. De dieren hebben een stabiele sociale structuur nodig en inteelt moet worden voorkomen. Ik vind het belangrijk dat apen die in proeven worden gebruikt onder de meest welzijnsvriendelijke omstandigheden opgroeien. Indien er toekomstig minder proeven met apen nodig zullen zijn omdat er voldoende gevalideerde alternatieven zijn, zal ook de fokkolonie bij het BPRC op verantwoorde wijze geleidelijk afgebouwd kunnen worden.

Motie met Kamerstuk 32 336, nr. 18: «Verzoekt de regering de door haar gewenste vermindering, vervanging en verfijning met spoed door te voeren ten behoeve van de meer dan 1.400 Rijswijkse apen».

De Staatssecretaris van OCW heeft, mede namens mij, gereageerd op de aanbevelingen van de KNAW. Daarbij is aangegeven dat het opvolgen van deze aanbevelingen zal leiden tot vermindering, vervanging en verfijning van dierproeven op apen en tevens uitvoering geeft aan deze motie van Kamerlid Graus.

De eerste stappen zijn reeds gezet. Zoals ik in mijn voortgangsrapportage over het plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 34, d.d. 19 november jl.) heb vermeld, heb ik ZonMw verzocht om het programma «Meer Kennis met Minder Dieren 2015–2017» uit te breiden met systematische reviews specifiek gericht op onderzoek met apen. In 2015 zal ZonMw een internationale workshop organiseren met wetenschappers, onderzoeksinstellingen en subsidie verlenende instanties met het doel om onderzoek naar en het gebruik van alternatieven voor dierproeven met apen verder te stimuleren. Daarnaast financier ik het vervolgonderzoek naar de waarde van dierproeven met apen in studies naar veiligheid en werkzaamheid van bepaalde geneesmiddelen.

Tevens worden er op dit moment bestuurlijke overleggen gepland tussen het Ministerie van OCW, de universitaire onderzoeksinstellingen en het BPRC om te komen tot een betere afstemming tussen onderzoek, fok en gebruik en tot een uniforme huisvesting en verzorging van de apen. Bij deze gesprekken zullen ook de mogelijkheden worden bezien om apen voor onderzoek in Nederland bij voorkeur van het BPRC te betrekken.

Motie met Kamerstuk 32 336, nr. 20: «Verzoekt de regering onderzoek te doen naar representativiteit van proefdieren en de explosieve stijging van het aantal dieren die zijn gedood of doodgegaan vóór de proef, en ervoor te zorgen dat er minder dieren «op voorraad» worden gehouden».

De representativiteit van proefdieren wordt met een vierjarig modulair vervolgonderzoek onderzocht, dit financier ik samen met het Ministerie van VWS en College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG).

Ik heb aangegeven de stijgende trend van het aantal dieren gedood in voorraad te willen doorbreken. Gebaseerd op de aanbevelingen van de internationale workshop «Bred but not used» en van het Regulier Overleg Dierproeven en Alternatieven (Roda) is in november jl. een eerste gesprek gevoerd met de zes grootste gebruikers van genetisch gemodificeerde dieren. Bij dit gesprek zijn concrete afspraken gemaakt om deze aanbevelingen in de praktijk te brengen.

Daarnaast ga ik het Nationaal Comité, zodra officieel geïnstalleerd, vragen om efficiëntie- en kwaliteitscriteria bij het genereren van genetisch gemodificeerde dieren te verhelderen. Verder zal de NVWA, een voorstel uit werken om vergunninghouders te helpen om binnen hun instelling deze dieren zo eenduidig mogelijk te registreren, ook om de efficiëntie bij de fok te verbeteren.

De stand van zaken ten aanzien van deze onderwerpen is tevens genoemd in de voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 336, nr. 34). Hiernaar verwijs ik u graag voor aanvullende informatie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven