32 336 Dierproeven

Nr. 151 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2023

Op 9 mei en 16 mei 2023 hebben het commissiedebat en het tweeminutendebat over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie plaatsgevonden. Tijdens deze twee debatten heb ik een aantal toezeggingen gedaan waarvan een deel in de brief van 13 juli jl. is behandeld (Kamerstuk 32 336, nr. 150). Ik informeer de Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), over de overige toezeggingen en moties en een aantal rapporten. Het gaat om de volgende moties en toezeggingen:

  • o De motie van leden Wassenberg, Graus, Beckerman en De Groot waarmee de regering verzocht wordt om te onderzoeken hoe de structurele toepassing van systematic reviews beter geïmplementeerd kan worden (Kamerstuk 32 336, nr. 145).

  • o De toezegging (TZ202305-017) om de Kamer in het najaar te informeren over de implementatie van systematic reviews in bestaande wetgeving (Toezegging ID 6048);

  • o De motie van leden Wassenberg en Beckerman waarmee de regering verzocht wordt om in overleg met de betrokken kennis- en onderwijsinstellingen te onderzoeken hoe kennis over (en de toepassing van) systematic reviews vast onderdeel kan worden van medisch-biologische opleidingen. (Kamerstuk 32 336, nr. 146);

  • o De toezegging (TZ202305-016) om de Kamer in het najaar te informeren over de gesprekken met EU-lidstaten over validatie.

Tevens informeer ik de Kamer met deze brief in paragraaf II over het jaarlijks overzicht van dierproeven en proefdieren in Nederland, zoals gepubliceerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit («Zo doende 2022», bijlage 1). In paragraaf III informeer ik vervolgens de Kamer over een rapport van adviesbureau EMMA «Naar meer proefdiervrije innovatie, een volgende stap in de transitie» (bijlage 2) en een rapportage van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) met de titel «De beschikbaarheid en toegankelijkheid van menselijk weefsel voor biomedisch onderzoek en onderwijs» (bijlage 3).

I. Moties, toezeggingen en pilot transparant proefdieronderzoek

Synthesis of Evidence of Systematic Reviews

Synthesis of Evidence (SoE) is een verzamelnaam voor de verschillende vormen van ordenen en evalueren van de beschikbare wetenschappelijke kennis als onderbouwing van een voorgenomen (dier)proef. Deze methoden zijn voor proefdieronderzoek van belang, omdat daarmee het maken van een weloverwogen keuze voor het meest geschikte (dier)model en bijbehorende proefopzet voor een bepaalde onderzoeksvraag ondersteund wordt. De beschikbare informatie biedt onder andere inzicht in de relevantie van het model voor de onderzoeksvraag en hoe de proefopzet dient te worden gedaan. Dit kan de kwaliteit van proefdieronderzoek verhogen en onnodig herhalen van onderzoek en dus onnodig gebruik van proefdieren voorkomen. De systematic review (SR) is een specifieke vorm van SoE, met name geschikt voor onderzoek waarbij resultaten uit fundamenteel onderzoek worden vertaald naar de praktijk (translationeel onderzoek).

De eerste stappen van een SR zijn vaak toepasbaar. Het blijkt in de praktijk echter niet voor elke wetenschapsdiscipline even uitvoerbaar of zinvol, afhankelijk van het type onderzoek en de mate van beschikbare literatuur, zoals onderschreven in de «Zienswijze Synthesis of Evidence»1 van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad). In de wetenschapsdisciplines waar een SR minder of niet uitvoerbaar is, zijn er in de meeste gevallen wel andere vormen van SoE die een onderzoeker kan toepassen om toch een overzicht te krijgen van alle informatie rondom een onderzoeksvraag. Welke vorm van SoE geschikt is om de beschikbare informatie op te halen moet naar mijn mening een vrijwillige en afgewogen keuze blijven van een onderzoeker zelf. Desalniettemin onderschrijf ik de waarde van SRs. Om die reden worden sinds 2012 via het ZonMw subsidieprogramma Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD), workshops en expert-begeleiding bij de uitvoering van SRs voor proefdieronderzoek gefinancierd. Onderzoekers kunnen een tegemoetkoming aanvragen voor de begeleiding en uitvoering voor deze complexe en kostbare vorm van SoE. In de motie van leden Wassenberg, Graus, Beckerman en De Groot (Kamerstuk 32 336, nr. 145) wordt de regering verzocht om een structurele toepassing van SR beter te implementeren. Als uitvoering van de motie heb ik ZonMw de opdracht gegeven deze SR-subsidies binnen de nieuwe MKMD-programmaperiode (april 2024 tot april 2028) te continueren. Ook heb ik ZonMw gevraagd te kijken welke aanpassingen nodig zijn om deze praktijk binnen de wetenschap nog verder te verspreiden. ZonMw geeft aan dat de vraag naar deze subsidies nog steeds groeiende is, dat is een goed teken. Daarom heb ik het budget voor die subsidies binnen het nieuwe MKMD-programma verhoogd van 700.000 euro naar 1 miljoen euro.

Ik heb toegezegd om de Kamer dit najaar te informeren over hoe het zit met implementatie van SoE bij de vergunningverlening van dierproeven (uitvoering van de wetgeving, TZ202305-017). De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft mij laten weten dat in het proces voor vergunningverlening het principe van SoE al wordt toegepast, naast andere wetenschappelijke onderbouwingen voor het vergunnen van een dierproef. De CCD ziet hier onverminderd op toe.

In de Kamer hebben we regelmatig gesproken over de mogelijkheden die kunstmatige intelligentie kan bieden voor bijvoorbeeld het beter vindbaar maken van proefdiervrije innovaties. Ik zie op termijn zeker de potentie van kunstmatige intelligentie om het doorzoeken van literatuur te versnellen. Daarom heb ik, zoals beschreven in mijn Kamerbrief van 30 januari 2023 (Kamerstuk 32 336, nr. 143), via ZonMw een driejarig project gefinancierd die proefdiervrije methoden makkelijker vindbaar moet maken in de literatuur. Belangrijke voorwaarde is dat deze tool gratis beschikbaar komt voor het onderzoeksveld. Het is belangrijk hierbij op te merken dat de technieken hiervoor nog in ontwikkeling zijn en op dit moment nog niet ver genoeg zijn om gebruikt te worden als onderdeel van of in plaats van een SR. Zoals gezegd zie ik wel de potentie die deze technieken hebben voor SoE en blijf ik daarom de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen.

In de Kamerbrief van 13 juli jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 150) informeerde de Minister van OCW de Kamer dat de resultaten van het pilotonderzoek «Transparant proefdieronderzoek» van ZonMw dit najaar verwacht werden. ZonMw heeft de Minister van OCW laten weten meer tijd nodig te hebben om het onderzoek gedegen af te ronden. De verwachting van ZonMw is dat de resultaten komend voorjaar met de Kamer gedeeld kunnen worden. In deze pilot wordt onderzocht welke manieren en voorwaarden de transparantie en kwaliteit van proefdieronderzoek kunnen verhogen, waarbij gekeken wordt naar preregistratie, rapportage richtlijnen, FAIR data en open access publicatie. Dit kan de kwaliteit van SoE mogelijk verbeteren, doordat resultaten uit proefdieronderzoek inzichtelijker en beter vindbaar worden. Ik wacht de resultaten uit dit onderzoek af, alvorens samen met de Minister van OCW te kijken op welke manier transparantie van proefdieronderzoek verder gestimuleerd kan worden.

Met de motie van de leden Wassenberg en Beckerman (Kamerstuk 32 336, nr. 146) wordt de regering verzocht om te onderzoeken hoe kennis over (en toepassing van) SRs vast onderdeel kan worden in medisch-biologische opleidingen2. Universiteiten en universitair medische centra (umc’s) hebben de ambitie om het aantal proefdieren in het (post)academisch onderwijs te verminderen en diervrije methoden te bevorderen. Mede daarom is het streefbeeld «innovatie in het onderwijs met minder proefdieren»3 opgesteld. Uitgangspunt is dat er in het onderwijs, met name aan toekomstige onderzoekers, meer aandacht is voor proefdiervrije innovaties en een vermindering van het gebruik van proefdieren. Het is aan universiteiten en umc’s zelf om de genoemde aanbevelingen en noodzakelijke acties uit het streefbeeld te implementeren in de opleidingen. Zij zijn immers zelf verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijscurriculum. Daarom is de Minister van OCW met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL) in gesprek over welke mogelijkheden de kennis- en onderwijsinstellingen zien voor uitvoering van deze motie. In 2024 wordt de uitkomst hiervan met de Kamer gedeeld.

EU-activiteiten

Ik heb toegezegd u te informeren over de gesprekken over validatie die ik voer met andere EU-lidstaten. Deze gesprekken worden gevoerd in het kader van het recent gepubliceerde voorstel van de Commissie naar aanleiding van het Europese Burgerinitiatief «Voor cosmetica zonder dierenleed – maak Europa dierproefvrij». Op 29 september jl. heb ik de Kamer met een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3790) geïnformeerd over de reactie van het kabinet hierop. Tevens geeft het BNC-fiche inzicht in de stappen die ik Europees onderneem ter verbetering van validatie of kwalificatie van proefdiervrije innovatie. Een van de stappen die de Commissie naar aanleiding van het burgerinitiatief neemt, is het indienen van een voorstel binnen de European Research Area (ERA), een Europees beleidsinstrument. De Commissie heeft samen met drie lidstaten en een stakeholder op 1 december jl. een definitieve versie van het voorstel met de titel «Non-animal approaches in biomedical research and testing of pharmaceuticals» ingediend. Een van de doelen van dit voorstel is om een Europese validatie- en implementatiestrategie op te stellen voor proefdiervrije methoden. Een ander doel is om op Europees niveau prioriteiten te stellen voor de ontwikkeling van proefdiervrije methoden voor veiligheidstesten van geneesmiddelen en fundamentele en toegepaste biomedische wetenschap.

Een ERA is erop gericht om onderzoeksbeleid en onderzoeksprogramma’s van Europese lidstaten op elkaar af te stemmen, zodat er betere samenwerking in de EU tot stand komt op specifieke thema’s. Juist op het terrein van proefdiervrije innovaties is Europese harmonisatie en samenwerking belangrijk en sluit een ERA daar dus goed bij aan. Nederland is voortrekker voor dit initiatief en ik ben verheugd dat dit ERA-voorstel in samenwerking met de Commissie en de andere betrokkenen tot stand is gekomen. Indien het ERA-voorstel wordt geaccepteerd zal deze in de periode 2025 tot en met 2027 uitgevoerd gaan worden en het kader vormen voor gesprekken met andere lidstaten over validatie.

Zoals in het BNC-fiche aangegeven zal ik daar waar mogelijk actief inhoudelijk bijdragen aan de invulling van het door de Europese Commissie aangekondigde stappenplan richting het infaseren van proefdiervrije innovaties en het vervolgens uitfaseren van dierproeven. Op 11 en 12 december jl. heeft de Commissie in het kader van dat stappenplan een eerste bijeenkomst georganiseerd. Ik zal de Kamer regelmatig blijven informeren over de ontwikkelingen op Europees niveau.

II De Zodoende dierproevencijfers en onderzoek niet-humane primaten

Ondanks de verschillende technologische ontwikkelingen en innovaties blijven dierproeven vooralsnog noodzakelijk om de gezondheid en veiligheid van mens, dier en milieu te waarborgen. Welzijn van het proefdier, kwaliteit van de dierproef en transparantie hierover zijn daarbij essentieel. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal de volledige jaarregistratie 2022 over dierproeven, zoals gebruikelijk, publiceren op haar eigen website. De belangrijkste tabellen uit de «Zo doende 2022» zijn alvast bij deze brief toegevoegd (bijlage 1).

Instellingsvergunninghouders moeten in het kader van de Wet op de dierproeven (Wod) een registratie bijhouden van de uitgevoerde dierproeven en gebruikte proefdieren. Het gebruik van één proefdier telt daarbij als één dierproef. De NVWA verzamelt deze gegevens en publiceert ieder jaar een jaarverslag over de gecumuleerde registratiegegevens in de «Zo doende» in overeenstemming met de Europese richtlijn.

Belangrijkste bevindingen 2022

In het rapportagejaar 2022 zijn 492.402 dierproeven geregistreerd. Dat zijn 14.432 dierproeven meer dan in 2021. Sinds meerdere jaren is het aantal dierproeven in Nederland relatief constant, waarbij in 2022 een lichte stijging te zien is t.o.v. voorgaande jaren. De meeste dierproeven werden uitgevoerd krachtens wetgeving vereiste toxiciteits- en veiligheidstesten, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en toegepast en omzettingsgericht onderzoek. In de jaarregistratie zijn veelgebruikte proefdiersoorten opgenomen per diersoort.

Het aantal proefdieren dat is gedood of is doodgegaan zonder dat zij onderdeel waren van een dierproef, is ten opzichte van het vorige verslagjaar gestegen met 2,2% van 334.504 naar 341.887 dieren. Ik betreur deze stijging, juist omdat er in de afgelopen jaren actief op is ingezet om deze aantallen waar mogelijk terug te dringen. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 32 336, nr. 140) is er een werkgroep ingericht die kijkt naar de (on)mogelijkheden om dit aantal terug te dringen. Resultaten worden in het voorjaar van 2024 verwacht.

In 2022 vonden minder proeven plaats met onder andere categorieën: koppotigen, Mongoolse gerbils, katten, runderen, Syrische goudhamsters en «andere knaagdieren». In 2022 liet het aantal proeven met onder andere: honden, Java-apen, zebravissen, paarden en ezels een stijging zien. Ondanks de afname van het aantal dierproeven in verschillende categorieën, is deze afname niet terug te zien in het totaalcijfer van het aantal dierproeven. Dit is o.a. toe te schrijven aan een aantal duidelijke stijgingen in andere categorieën. De stijging van het aantal honden valt grotendeels te verklaren door een studie naar de aanwezigheid van bepaalde virussen in honden. Na eenmalige bloedafname zijn deze honden weer meegegaan met hun eigenaar. Eenzelfde soort studie is gedaan naar de aanwezigheid van virussen in paarden.

Het gestegen gebruik van Java-apen is te verklaren door een, door de EU gesubsidieerde, studie naar nieuwe vaccinatiestrategieën voor infectieziekten.

Ik heb net als de Kamer de ambitie om het aantal dierproeven af te laten nemen. Helaas zijn er geen eenvoudige en snelle maatregelen om dat te bereiken. Mijn TPI-beleid is erop gericht om proefdiervrije innovaties in te faseren, zodat op termijn dierproeven uitgefaseerd kunnen worden. De recente mededeling van de Europese Commissie voor het opstellen van een Europees stappenplan biedt perspectieven. Om de aantallen daadwerkelijk naar beneden te brengen is een Europese aanpak belangrijk. Ondanks alle activiteiten en inspanningen van partijen blijft het aantal dierproeven in Nederland min of meer stabiel. Het is belangrijk om te noemen dat dit aantal alleen een absolute weergave is; de getallen uit de «Zodoende» worden niet afgezet tegen de totale omvang van het (biomedische) onderzoek in dat jaar. Of het aandeel proefdieronderzoek ten opzichte van de totale omvang is afgenomen, gelijk gebleven of toegenomen, is uit de Zodoende niet af te leiden. Het effect van TPI is daardoor niet direct af te leiden van deze absolute getallen. Daarom ben ik met partijen, waaronder het NCad, in gesprek om een diepere analyse op zowel de proefdiercijfers als ook de activiteiten gerelateerd aan TPI uit te voeren, om zo gerichter te kunnen sturen.

Voortgang onderzoek naar mogelijkheden tot verdere verlaging van proeven op niet-humane primaten

Afgelopen juli heeft de Minister van OCW de Kamer geïnformeerd over de invulling van het onderzoek naar de mogelijkheden tot verdere verlaging van het aantal proeven op niet-humane primaten (motie Wassenberg c.s.)4. In navolging op die brief informeert mijn collega van OCW dat er een onderzoekscommissie is ingesteld die eind november van start is gegaan. De commissie streeft ernaar de uitkomsten van het onderzoek en de review door internationale experts in november 2024 aan de Minister van OCW aan te bieden, waarna deze het eindrapport met de Kamer zal delen.

III Appreciatie op adviesrapporten

Naar meer proefdiervrije innovatie. Een volgende stap in de transitie.

In juli heeft het adviesbureau EMMA het rapport «Naar meer proefdiervrije innovatie, een volgende stap in de transitie» (bijlage 2) opgeleverd. Dit rapport is opgeleverd naar aanleiding van een Dialoogtraject, als onderdeel van mijn TPI-beleid. In een transitie blijft het volgen van de signalen en de dynamiek van de verschillende partijen in de diverse beleidssectoren en onderzoeksdomeinen belangrijk, zodat kennis en nieuwe inzichten niet verloren gaan. Verhalen delen en dialoog voeren (Kamerstuk 32 336, nr. 121 d.d. 21 juli 2021) is daarom een van de actielijnen uit de TPI-programmaperiode 2021–2023.

Bureau EMMA is gevraagd om te helpen die dialoog vorm te geven.

De opdracht aan bureau EMMA was gericht op drie onderdelen. Het eerste onderdeel moest ruimte bieden aan de verschillende stakeholders om, eventueel anoniem, open en persoonlijk te reflecteren op de huidige kansen en bedreigingen van de transitie. Hiertoe heeft bureau EMMA met een 30-tal verschillende personen uit het veld persoonlijke interviews gehouden. Het tweede onderdeel betrof de organisatie van een bijeenkomst (Dialoogdag). Die bijeenkomst, die in november 2022 heeft plaatsgevonden, was bedoeld om met het brede veld te zoeken naar mogelijkheden om de benoemde kansen, zorgen en bedreigingen bespreekbaar te maken en ideeën op te halen. Het derde onderdeel betrof het opstellen van een adviesrapport met daarin aanbevelingen voor de rol van de overheid in de transitie, op basis van de ideeën en reflecties die tijdens de interviews en Dialoogdag zijn opgehaald.

Het rapport geeft inzicht in de rollen die de overheid kan spelen in de verschillende fasen van de transitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van twee modellen, de x-curve van de transitiedynamiek5 en het sturingskwadrant67. H et rapport schetst vervolgens aan de hand van die modellen een aantal handelingsperspectieven voor de verschillende fases in de transitie. De rollen die de overheid in die verschillende fases kan aannemen lopen in een transitie deels door elkaar. Ik herken de rol van de responsieve overheid en netwerkende overheid passend bij de huidige fase in de transitie: typerend voor het partnerprogramma TPI en de steun voor diverse initiatieven. Ook herken ik de opkomende rol van presterende overheid, zoals bijvoorbeeld:

  • Meer sturende rol in netwerk. Ik ben na ontvangst van het rapport in juli jl. actief op zoek gegaan naar professionals die lokale TPI-werkgroepen op willen zetten op de verschillende Nederlandse wetenschapscampussen en heb hiervoor een netwerk opgezet. Bijeenkomsten voor dit netwerk blijf ik actief organiseren en ondersteunen. Indien lokale partijen aanvullende gesprekstafels met lokale stakeholders willen organiseren, met als doel om een lokale TPI-werkgroep op te richten, zal ik die gesprekstafels financieel ondersteunen.

  • Financiering voor concrete doelen. De financiële steun aan initiatieven met concrete doelen wordt voortgezet, zoals de Helpathons (dat zijn bijeenkomsten gericht op het bedenken van proefdiervrije oplossingen) en YoungTPI (dat is een netwerk van jonge professionals werkend aan de transitie naar proefdiervrije innovatie). Ook zet ik mij in voor een aanvraag bij het Groeifonds voor een Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie in Utrecht.

  • Verbreed de dialoog. Ik breid de communicatie stapsgewijs uit naar een breder publiek. Er wordt gewerkt aan een laagdrempelige animatievideo over de transitie en er wordt actiever gebruik gemaakt van LinkedIn. Ook zijn dit najaar door LNV voor het eerst workshops gegeven (sturende overheid) over de transitie op de beroepsdagen van biotechnici en proefdierverzorgers.

  • Toegankelijkheid van kennis. In het rapport staat dat kennisdeling over beschikbare proefdiervrije innovaties beter kan. Daarom heb ik een informele werkgroep opgericht die heeft voorgesteld om een expertcommissie voor proefdiervrije methoden op te richten. Ik ben voornemens de Universiteit Utrecht een opdracht te geven om verder uit te werken hoe een dergelijke commissie, die bedoeld is om specialistische kennis over specifieke proefdiervrije methoden toegankelijker te maken, het beste ingericht kan worden.

De beschikbaarheid en toegankelijkheid van menselijk weefsel voor onderzoek en onderwijs

In april van dit jaar heeft het NCad een adviesrapport opgeleverd over toegang tot menselijk weefsel. In dit rapport worden een negental aanbevelingen gedaan op beleidsterreinen van verschillende Ministers. Aanbevelingen nummer één en negen betreffen het beleidsterrein van mij en de Minister van OCW. Hieronder geef ik een korte beschrijving en reactie op deze twee aanbevelingen, mede namens de Minister van OCW. De Minister van VWS zal de Kamer zelf informeren over zijn reactie op aanbevelingen twee tot en met acht uit dit NCad-rapport. Voor de volledige omschrijving van de aanbevelingen verwijs ik naar het rapport.

Ik ben voornemens om de aanbevelingen van het NCad als volgt op te pakken:

In de eerste aanbeveling adviseert het NCad om het initiatief Health-RI actief en voor langere tijd te steunen. Health-RI is een Nederlands initiatief dat ernaar streeft beschikbare bio en databanken te combineren, zodat onderzoekers bij één loket terecht kunnen voor menselijk weefsel en data. Dit draagt bij aan de mogelijkheden voor de ontwikkeling van proefdiervrije modellen op basis van menselijk weefsel, of het beschikbaar stellen van deze weefsels voor educatiedoeleinden om ook op dat vlak het gebruik van proefdieren te verminderen. Dit initiatief wordt momenteel via het Groeifonds gefinancierd. Recent heeft het kabinet de tweede tranche voor Health-RI toegekend, die voorziet in de financiering voor nog eens zes jaar. Naarmate de ontwikkelingen rond de nationale gezondheidsdata-infrastructuur vorderen, zal het mogelijk worden te bepalen of vervolgfinanciering vanuit de overheid mogelijk en wenselijk is. Ik zal in overleg met andere betrokken bewindspersonen onderzoeken of een structurele financiering nodig en mogelijk is. Het initiatief Health-RI richt zich op Nederland.

De laatste aanbeveling van het NCad is om het werken met menselijke materialen op te nemen in de opleidingscurricula van de levenswetenschappen om het zo meer bekendheid te geven en het onderzoeksveld verder te ontwikkelen. De Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL) dragen er zorg voor dat het rapport en de aanbeveling bij de betreffende opleidingen onder de aandacht wordt gebracht.

Afsluiting

Het TPI-programma loopt formeel tot einde dit jaar. Ik heb, gezien de uitdagingen die er nog liggen, besloten om het programma voort te zetten. In het voorjaar zal ik de Kamer informeren over de doelstellingen van mijn TPI-beleid voor de komende vijf jaar, aansluitend bij de huidige missie en ambitie van het TPI-partnerprogramma. Zowel de handelingsperspectieven uit het EMMA-rapport als de aanbevelingen uit het nog te verwachten NCad-rapport zal ik daarin meenemen. De verwachting is dat het NCad in het voorjaar van 2024 een evaluatie van hun transitie advies uit 2016 zal opleveren.

Dat advies was toen mede de basis voor het huidige TPI-programma.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
4

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 255

X Noot
5

Lodder, M. et al., Staat van Transitie

X Noot
6

Teisman, G. et al., Effectief sturen met multi-level governance

X Noot
7

Diercks et al. Sturing in transities, een raamwerk voor strategiebepaling

Naar boven