32 336 Dierproeven

Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2023

Op 9 mei (Kamerstuk 32 336, nr. 149) en 16 mei (Handelingen II 2022/23, nr. 81, item 22) hebben het commissiedebat en het tweeminutendebat over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie plaatsgevonden. Tijdens deze twee debatten heb ik een aantal toezeggingen gedaan waarover ik de Kamer voor de zomer zou informeren. Met deze brief kom ik aan die toezegging tegemoet. Het gaat om de volgende zaken:

  • Toezegging om de Kamer te informeren over het gesprek met ZonMw over mogelijkheden om het verstrekken van subsidies aan concrete resultaten t.a.v. het verminderen van dierproeven te verbinden;

  • Een reactie op de aangehouden motie van het lid Thijssen c.s. (Kamerstuk 32 336, nr. 148) die de regering verzoekt om te onderzoeken hoe door het stellen van bijvoorbeeld kwantitatieve reductiedoelen, een voorgeschreven afbouwpad, beprijzing van het gebruik van proefdieren of het verplicht en publiek verantwoorden van het gebruik van proefdieren, meer druk en meer noodzaak voor de sector gecreëerd kan worden, en hoe dit Europees of nationaal kan worden voorgeschreven;

  • Een antwoord op de vraag van lid Wassenberg over gebruik van foetaal kalfsserum (FCS) voor kweekmedia, en of de Minister kan kijken hoe verspreiding van alternatieven daarvoor beter kan.

Tot slot informeer ik de Kamer met deze brief over een recent verschenen rapportage van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) met een afwegingskader voor het Prioriteren van Dierproeven voor Vervanging, zie bijlage.

1. Verstrekken subsidies verbinden aan resultaten verminderen dierproeven

In het debat van 9 mei jl. heb ik aan het lid Haverkort toegezegd om, na overleg met ZonMw, de Kamer te informeren over mijn toezegging over de mogelijkheden om het verstekken van subsidies aan concrete resultaten ten aanzien van het verminderen van dierproeven te verbinden.

Er is met ZonMw gesproken over dit vraagstuk. ZonMw geeft aan dat het huidige programma Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) beoordelingscriteria voor subsidies hanteert, die niet alleen zijn gericht op kwaliteit, maar ook op impact, implementatie en kennisbenutting. Subsidieaanvragen waarin dat goed onderbouwd is, hebben meer kans op financiering. Het programma heeft als hoofddoelen het stimuleren en het toepassen van proefdiervrije innovaties. Door het toepassen van deze beoordelingscriteria, zoals impact en kennisbenutting, wordt er indirect een koppeling gemaakt met het verminderen van dierproeven. De ervaring van ZonMw is dat het vragen naar een inschatting van het aantal mogelijk te besparen dierproeven op basis van een nieuw te ontwikkelen proefdiervrije methode, arbitrair is. Deze inschattingen zijn namelijk niet objectiveerbaar en controleerbaar voor (inter)nationale beoordelaars.

Ik wil daarom naast die meer indirecte indicatoren ook een meer directe relatie leggen tussen subsidie voor proefdiervrije innovaties en vermindering van dierproeven. In overleg met ZonMw bekijk ik daarom of binnen het nieuwe programma MKMD (dat in april 2024 van start zal gaan) een uitbreiding van het vraag-gestuurd onderzoek opgenomen kan worden. Ik denk daarbij aan subsidie specifiek voor de ontwikkeling, toepassing en/of validatie van proefdiervrije benaderingen van nu nog gangbare dierproeven. Voor vervanging van diermodellen is overigens vaak een combinatie van proefdiervrije innovaties nodig.

Voor deze specifieke aanpak zijn twee benaderingen mogelijk, een op nationaal niveau en een op internationaal niveau. Nationaal kan worden aangesloten bij de streefbeelden proefdiervrij onderzoek die met behulp van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) tot stand zijn gekomen en/of de recent opgeleverde Kennisagenda Transitie naar Proefdiervrije Innovaties. Op internationaal niveau zal ZonMw eerst contacten moeten leggen met experts van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) of het European Centre for the Validation of Alternative Methods (ECVAM), om te definiëren en prioriteren voor welke proefdiervrije methoden de validatie gewenst is. De subsidieoproep kan dan ook gerichter worden ingezet. Ik zal in overleg met ZonMw bekijken welk traject haalbaar is om in het nieuwe programma nog volgend jaar tot een dergelijke subsidieoproep te komen. Ook zal ik de bijgevoegde rapportage van het NCad met een afwegingskader voor het «Prioriteren van dierproeven voor vervanging» met ZonMw delen, met daarbij ook het verzoek om te onderzoeken of ZonMw dit afwegingskader ook kan benutten voor prioritering in het kader van de nieuwe subsidieoproep. Uiteraard zal ik de Kamer informeren over dit vervolg.

2. Aangehouden motie: onderzoeken van mogelijkheden om meer druk en meer noodzaak voor de sector te creëren bij gebruik van proefdieren (Kamerstuk 32 336, nr. 148)

Ik heb het lid Thijssen tijdens het tweeminutendebat op 16 mei jl. verzocht deze motie aan te houden, omdat in deze motie verschillende opties en voorbeelden genoemd worden die ik nader wilde uitzoeken en toelichten voor ik deze motie van een appreciatie kon voorzien. Na bestudering kom ik tot de conclusie dat niet alle voorbeelden die in de motie worden genoemd haalbaar of uitvoerbaar zijn.

Hieronder geef ik daar een nadere toelichting op. Wel zie ik andere mogelijkheden om stappen te zetten die bijdragen aan het doel van deze motie.

Kwantitatieve reductiedoelen of een voorgeschreven afbouwpad

Net als het lid Thijssen, maar ook vele andere Kamerleden, zou ik graag concrete en grote stappen zetten om dierproeven af te bouwen. Helaas is dit niet eenvoudig. Een afbouwpad met kwantitatieve reductiedoelen zou schijnzekerheid creëren, aangezien ik geen harde instrumenten in handen heb om die afbouw juridisch te borgen. Bovendien kan afbouw van dierproeven alleen plaatsvinden als de kwaliteit van wetenschap en de veiligheid voor mens, dier en milieu geborgd blijft. Daarom is de inzet op het infaseren van geaccepteerde en gevalideerde proefdiervrije methoden ook zo van belang. Niettemin kijk ik naar mogelijkheden om binnen de wettelijke kaders stappen te zetten om tot afbouw te komen, zoals toegezegd in een brief aan de Kamer van april jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 144).

Beprijzen van het gebruik van proefdieren

In 2003 is door mijn voorganger aangegeven dat een proefdierheffing geen doeltreffende maatregel bleek. In 2020 heeft onderzoeksbureau Technopolis Group onderzoek gedaan naar onder andere de mogelijkheid van prijsprikkels voor het terugdringen van het aantal dierproeven. In een brief aan de Kamer van 5 november 2020 (Kamerstuk 32 336, nr. 110) heeft mijn voorganger de Kamer over die resultaten geïnformeerd. Kort samengevat concludeert ook Technopolis Group dat een heffing op dierproeven niet doelmatig en niet doeltreffend is om het aantal dierproeven te verminderen. Dit idee is dus uitgebreid onderzocht en lijkt niet de juiste weg.

Verplicht en publiek verantwoorden van het gebruik van proefdieren

Er bestaat reeds een verplichting om dierproevenprojecten publiek te verantwoorden middels een niet technische samenvatting (NTS). Deze worden door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) gepubliceerd in een centrale Europese database1. De NTS wordt gepubliceerd in de landstaal en in begrijpelijk taalgebruik zonder jargon.

Daarnaast zien we dat verschillende Nederlandse vergunninghouders, zoals universiteiten en bedrijven, samen optrekken in het kader van meer transparantie over dierproeven. Samen met partners, hebben zij een transparantieovereenkomst opgesteld. De Stichting Informatie Dierproeven (SID) heeft eerder dit jaar subsidie ontvangen van LNV om initiatieven en activiteiten rondom deze Transparantieovereenkomst Dierproeven2 verder uit te werken.

Tevens loopt er momenteel vanuit OCW een pilotstudie bij ZonMw naar (digitale) hulpmiddelen die bijdragen aan transparantie en kwaliteit van dierproeven, en de rapportage van de resultaten daarvan. Hierbij wordt onder andere gekeken naar het gebruik van preregistratie van studies voordat ze plaatsvinden om zo onnodige duplicatie van onderzoek te voorkomen. Ook wordt er gekeken naar zogenaamde Open Science methoden en het volgen van publicatierichtlijnen, o.a. om de rapportage transparanter te maken. Resultaten van deze pilotstudie worden eind 2023 verwacht. Ik wil deze resultaten eerst afwachten alvorens ik nieuwe acties in ga zetten.

Waar liggen wel kansen?

Zoals aangegeven hierboven is een toename van geaccepteerde en gevalideerde proefdiervrije methoden noodzakelijk om gebruik van proefdieren geleidelijk te kunnen afbouwen. Met het partnerprogramma TPI (Transitie naar Proefdiervrije Innovatie) zet ik daarop in. Het faciliteert vele initiatieven op het gebied van ontwikkeling, validatie en acceptatie van proefdiervrije innovaties.

Eerder dit jaar heb ik de Kamer hierover geïnformeerd door een brief en voorgangsrapportage3. Voor deze transitie is internationale acceptatie van proefdiervrije methoden noodzakelijk. Dit vraagt om een internationale systeemverandering. Daarom trek ik hier vanuit TPI met andere lidstaten in op.

Om toch te doen wat ik kan op het gebied van het uitfaseren van dierproeven heb ik dit in de Kamerbrief van 30 januari jl.4 als derde beleidspijler geïntroduceerd. Zoals beschreven zijn mogelijkheden hierop te sturen beperkt, maar zal ik blijven zoeken naar wat er wel mogelijk is binnen de bestaande wettelijke kaders en het vergunningenstelsel. Voor het vergunnen van een dierproef vindt een zeer gedegen toetsing plaats door de onafhankelijke CCD en haar ketenpartners. Samen met deze commissie en andere partijen zowel binnen (o.a. IvD’s en DEC’s) als buiten de keten (o.a. Proefdiervrij en PETA) blijf ik kritisch kijken naar waar in het proces er nog stappen gezet kunnen worden om zo het nee-tenzij principe en daarmee dus het gebruik van enkel noodzakelijke dierproeven te waarborgen. Concreet werk ik nu aan de volgende twee zaken:

  • 1. Ik heb het NCad gevraagd om kaders en indicatoren te identificeren om de betrouwbaarheid van dierproeven nog beter mee te wegen in de ethische en wetenschappelijke toets voor vergunningverlening. Het recent verschenen (zie bijlage) afwegingskader voor het prioriteren van dierproeven voor vervanging biedt handvatten om hierover het gesprek met de CCD aan te gaan. Ik kom hier onder punt 4 verderop in deze brief, met een reactie op de aanbevelingen uit dit rapport, nog op terug.

  • 2. Ik kijk naar mogelijkheden voor het uitfaseren van wettelijk vereiste dierproeven die in Nederland uitgevoerd worden in het kader van toegang van stoffen en producten tot de markt in landen buiten de EU («derde landen»), indien daarvoor binnen de EU al wel testmethoden zonder dierproeven erkend zijn.

Niet alle specifieke voorbeelden die in de motie genoemd worden zijn haalbaar, en daarom is het niet zinvol deze allemaal uit te werken. Daarom ontraad ik deze motie in haar huidige vorm. Wel ben ik van mening dat er verder gekeken moet worden welke mogelijkheden er binnen de juridische kaders en het vergunningenstelsel zijn om bepaalde dierproeven uit te faseren. Ik heb enkele zaken genoemd waar ik al aan werk en blijf dit, in lijn met de strekking van de motie, verder verkennen.

3. FCS-vrij medium

In het tweeminutendebat van 16 mei jl. heeft het lid Wassenberg mij gevraagd of ik kan kijken hoe verspreiding en toepassing van alternatieven voor Foetaal kalfsserum (FCS) beter kan. Om deze vraag te beantwoorden ga ik in op wat FCS is, welke nadelen eraan verbonden zijn, en wat ik onderneem om toepassing te verbeteren, aanvullend op wat al gaande is.

Wat is Foetaal kalfsserum (FCS) en wat zijn de nadelen?

Foetaal kalfsserum (FCS), ook bekend als Fetal Bovine Serum (FBS) is een veel gebruikt supplement dat wordt toegevoegd aan het medium (de vloeistof) dat gebruikt wordt van om cellen te kweken in het lab. Het stimuleert de groei van de cellen. Het gebruik ervan roept echter morele en wetenschappelijke vragen op. De morele bezwaren komen voort uit de manier waarop FCS wordt verkregen, namelijk van ongeboren kalveren van drachtige koeien die worden geslacht. De wetenschappelijke bezwaren ontstaan doordat FCS een biologisch product is met een veranderende en grotendeels onbekende samenstelling, wat de reproduceerbaarheid van experimenten bemoeilijkt.

Wat is bereikt en wat is nog nodig om stappen te zetten?

Ik onderschrijf dat gebruik van alternatieven voor FCS gestimuleerd moet worden, zodat het gebruik ervan zo snel mogelijk afneemt. Daarbij moet ik aantekenen dat het zowel onderzoekers als commerciële partijen tot nu toe niet is gelukt om een universeel vervangend product te ontwikkelen. Er zijn wel veel verschillende alternatieven ontwikkeld voor specifieke toepassingen (specifieke cellijnen). Na gesprekken met onder andere het 3Rs Centre Utrecht (3RCU) en een onderzoeker uit Eindhoven blijkt dat er op dit moment vooral behoefte is aan het selecteren en testen van de verschillende beschikbare FCS-vrije alternatieven voor meer specifieke toepassingen. Het 3RCU is daarvoor, in samenwerking met de Hogeschool Utrecht, een initiatief gestart om deze selectie-testen aan te bieden als stageopdrachten. Onderzoekers worden hiermee heel direct geholpen in hun zoektocht naar een passende FCS-vrije benadering.

Ik informeer lid Wassenberg dat ik naar aanleiding van zijn vraag het volgende ga doen om de ontwikkeling van vervangende producten voor FCS nog verder te bespoedigen:

  • Om die overstap te bevorderen ga ik onderzoeken of ik de bestaande infrastructuur voor 2 jaar kan ondersteunen, met een beoogde bijdrage van in totaal € 100.000. Hierdoor wordt de capaciteit om onderzoekers te helpen vergroot en de overstap naar een FCS-vrije kweeksystemen versneld.

Mijn bijdrage sluit goed aan op andere initiatieven die al worden ondernomen, zoals hieronder nog nader toegelicht:

  • Het 3RCU beheert al een aantal jaren een database met FCS-vrije kweekmedia. Inmiddels biedt deze database een keuze uit zo'n 1.000 media. Zowel onderzoekers als bedrijven kunnen daar een nieuw ontwikkeld FCS-vrij medium in op laten nemen, zodat deze informatie direct breder beschikbaar wordt. Gebruikers kunnen er een passend medium zoeken.

  • Binnen het ZonMw-programma MKMD, zijn specifiek vraag-gestuurde subsidies beschikbaar. Deze subsidies zijn bekend onder de naam Create2Solve. Op dit moment staat daarvoor een oproep open waarin één van de vraagstukken is gericht op het ontwikkelen én standaardiseren van complexe kweekmethodes met diervrije (en dus ook FCS-vrije) reagentia.

  • Zorgen rondom het gebruik van FCS voor celkweeksystemen hebben begin 2022 binnen TPI Utrecht geleidt tot de oprichting van een «werkgroep Gels & Sera» om problemen op dit gebied te identificeren en oplossingen te zoeken. Deze werkgroep valt nu onder het 3RCU, dat de afgelopen maanden op sociale media een bewustwordingscampagne heeft gevoerd over de ethische en wetenschappelijke problemen met FCS. Dat heeft tot veel reacties geleid, nationaal en internationaal. Mijn TPI-programma heeft die campagne verder gedeeld, ook in haar nieuwsbrief. Dat zullen wij ook blijven doen bij vervolgactiviteiten, zoals het matchen van studenten en onderzoekers bij onderzoek naar alternatieven voor FCS.

  • Het NCad stelt via zijn website een video beschikbaar waarin de aandachtspunten van FCS worden besproken, en hoe het mogelijk zonder foetaal kalfsserum kan.

  • Als laatste noem ik nog de Helpathon5 over alternatieven voor FCS, die van 22 tot en met 24 mei is gehouden. Twee belangrijke en positieve conclusies uit deze Helpathon zijn dat er al veel alternatieven beschikbaar zijn (zie de FCS-vrije database), ook vanuit bedrijven, en dat veel onderzoekers aan het experimenteren zijn met de verschillende mogelijkheden. Er zijn tijdens de Helpathon connecties tussen partijen tot stand gekomen om dit onderwerp verder te brengen. Ik zal de uitkomsten van de Helpathon via TPI breder delen. Ook blijf ik de komende tijd Helpathons financieren als belangrijk middel om kennis en creativiteit in de transitie bij elkaar te brengen.

4. Afwegingskader voor het prioriteren van dierproeven voor vervanging

Ter invulling van de motie van lid Wassenberg en lid Graus om in kaart te brengen welke dierproeven geen tot weinig voorspellende waarde hebben (Kamerstuk 32 336, nr. 128) heb ik het NCad om advies gevraagd. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief van 30 januari jl. geïnformeerd. Het NCad heeft aan de heer Corné Rademaker, ethicus en lid van meerdere dierexperimentencommissies, gevraagd een rapport te schrijven over prioriteren van dierproeven voor vervanging. Hij heeft hiervoor onderzocht welke criteria kunnen worden toegepast om ontwikkeling van proefdiervrije methoden te prioriteren.

Bijgevoegd rapport bevat zowel de rapportage van de heer Corné Rademaker als een zienswijze van het NCad hierop. De genoemde criteria zijn transleerbaarheid, relevantie, ongerief en integriteit van het dier. Deze criteria bieden ook goede aanknopingspunten voor het afwegingskader binnen de vergunningverlening. De komende tijd ga ik, als verdere uitvoering van de motie, dan ook met de CCD hierover in gesprek. Ik zal de Kamer hierover, in de TPI-voortgangsbrief, nader informeren.

Het NCad-rapport doet een aantal aanbevelingen, voor de volledige omschrijving daarvan verwijs ik naar het rapport, hieronder geef ik een samenvatting van de aanbevelingen en een reactie daarop.

Aanbevelingen van het NCad

  • 1. Het NCad vraagt de Minister van LNV om zijn collega van OC&W op de hoogte te stellen van dit rapport, in het kader van het samen met het Ministerie van LNV en andere ministeries vrij maken van aanvullende middelen voor de ontwikkeling van proefdiervrije methoden. Het advies is ook om het gesprek met NWO en ZonMw aan te gaan.

  • 2. Het NCad raadt de Minister van LNV aan om te bevorderen dat transleerbaarheid en integriteitsaantasting onderdeel gaan uitmaken van het «Werkdocument over projectevaluatie en beoordeling achteraf».

  • 3. Er kunnen vraagtekens gezet worden bij het onderscheid dat tussen diersoorten wordt gemaakt in Richtlijn 2010/63/EU. Een bepaalde handeling kan meer impact hebben op de ene diersoort of binnen de diersoort op de ene foklijn dan op de andere. Het NCad adviseert de Minister van LNV om deze overwegingen mee te geven aan de Europese Commissie bij de evaluatie van Richtlijn 2010/63/EU.

  • 4. Het NCad raadt de Minister van LNV aan zich internationaal in te spannen om aanpassing van de regelgeving rondom veiligheid om vermindering van het gebruik van dieren voor het testen van veiligheid en werkzaamheid van stoffen mogelijk te maken.

Ik ben voornemens de aanbevelingen van het NCad als volgt op te pakken:

  • Ik zal dit rapport onder de aandacht brengen bij de Minister van OCW en VWS.

    Daarnaast zie ik ook dat het rapport verschillende criteria biedt voor prioritering van proefdiervrij onderzoek, zoals mogelijk toepasbaar binnen het ZonMw programma MKMD. Ik zal daarom, zoals hierboven aangegeven, in mijn gesprekken met ZonMw over de invulling van het nieuwe MKMD programma ook de mogelijkheden van prioritering van onderzoek meenemen.

  • In de aanbevelingen wordt enkele keren gerefereerd aan een evaluatie van de Europese richtlijn betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (Richtlijn 2010/63/EU). Op dit moment is er nog geen concreet voorstel voor de evaluatie van de richtlijn, maar zodra die mogelijkheid zich aandient, zal ik in overleg met CCD en andere ketenpartners de suggesties van het NCad ter harte nemen. Verder ben ik voornemens de begrippen transleerbaarheid en integriteitsaantasting verder uit te laten werken, inclusief een verkenning hoe deze mogelijk geïntegreerd kunnen worden in het «werkdocument over projectevaluatie en beoordeling achteraf».

  • Tot slot refereert het NCad in een aanbeveling aan de herziening van de REACH verordening en adviseert in te zetten op nieuwe regelgeving die zorgt voor vermindering van dierproeven. Deze aanbeveling is in lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden Tjeerd de Groot en Wassenberg, waarmee de regering wordt verzocht om zich in Brussel hard te maken voor proefdiervrije methoden bij de herziening van de REACH-verordening (Kamerstuk 32 336, nr. 147). Ik werk hierin samen met het Ministerie van IenW en deze aanbeveling neem ik daarom over.

Vervolgproces

Dit najaar infomeer ik de Kamer middels een Kamerbrief over de resterende moties en toezeggingen. Dit is inclusief de toezegging waarin de Kamer verzoekt om deze zomer geïnformeerd te worden over de evaluatie van de transitie naar proefdiervrije innovatie door het NCad. Ik ben namelijk door het NCad geïnformeerd dat dit advies niet deze zomer, maar dit najaar kan worden verwacht. Begin 2024 volgt naar verwachting separaat een voortgangsbrief dierproeven en TPI, waarin ik de Kamer ook informeer over de voortgang op bovenstaande acties.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
5

Bij een helpathon bedenken heel divers samengestelde teams creatieve oplossingen zonder dierproeven voor één centrale vraag van een professional. Deze bijeenkomsten zijn afgeleid van «hackathons», waar in een korte tijd software of hardware wordt gemaakt.

Naar boven