32 317 JBZ-Raad

Nr. 748 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de volgende brieven:

  • De geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 747);

  • Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276).

  • Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275).

  • Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274).

  • Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297).

  • Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3296)

  • Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3293).

  • Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292).

  • Fiche: Mededeling en Richtlijn milieucriminaliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3312).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 februari 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 2 maart 2022 zijn de vragen die betrekking hebben op de formele JBZ-Raad van 3 en 4 maart 2022 beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Brood

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de BNC-fiches die zijn verstuurd en betrekking hebben op een aantal voorstellen die de Europese Commissie (EC) kort geleden heeft gedaan. Zij hebben nog enige vragen bij de inzet van het kabinet ten aanzien van enkele onderwerpen.

Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche over het voorstel voor een verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274). Zij stellen nog enkele vragen over de inzet van de regering bij de gesprekken die zullen worden gevoerd over het voorstel.

Met betrekking tot het gebruik van videoconferentie in strafrechtelijke procedures omvat het voorstel van de EC een regeling voor het (digitaal) horen van een verdachte of veroordeelde. Kan de regering toelichten waarom zij van oordeel is dat het opstellen van regels hierover in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit? Waarom zijn Europese regels hierover dringend noodzakelijk? Kan de regering toelichten waarom het voorstel lijkt van toepassing te zijn op álle strafrechtelijke procedures? Deelt de regering de mening dat voor wat betreft de weging van de subsidiariteit en de proportionaliteit, het logischer zou zijn als het voorstel van de EC alleen betrekking zou hebben op juridische procedures met grensoverschrijdende aspecten, zoals bijvoorbeeld een verzoek tot uitlevering?

Deze leden wijzen erop dat toepassing van de videoconferenties in Nederland niet in alle gevallen de instemming van de verdachte vergt, en Nederland ook geen aparte mogelijkheid kent van het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen de beslissing om van een videoconferentie gebruik te maken. Er zijn veel meer Europese landen, waaronder Italië, Duitsland en Frankrijk waar geen instemming van verdachten is vereist voor de toepassing van videoconferenties. Kan de regering in gesprek gaan met gelijkgestemde landen om te bezien of dit onderdeel van het EC-voorstel kan worden aangepast? Kan de regering de Kamer tevens over dit onderdeel tijdig informeren wanneer een meerderheid dreigt te ontstaan voor een EC-voorstel waarin een instemmingsvereiste van de verdachte en een afzonderlijk rechtsmiddel onderdeel van uit maken?

De leden van de VVD-fractie uiten bovendien hun zorgen over de uitvoerbaarheid en de onbepaaldheid van de kosten van het EC-voorstel. Kan de regering de uitvoeringstoets die zij voornemens is te doen om financiële consequenties en eventuele verruiming van rechterlijke inzet in kaart te brengen, voorafgaand aan besluitvorming in de Raad over het EC-voorstel met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?

Tot slot ten aanzien van dit onderwerp vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan bevestigen dat zij niet zal instemmen met een EC-voorstel zolang niet is gewaarborgd dat conform Nederlandse kaders een verdachte zonder zijn instemming kan worden gehoord of berecht via videoconferentie?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275)

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanpassing van de Eurojustverordening en het Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken en het BNC-fiche wat hierover naar de Kamer is gestuurd. Eurojust speelt een cruciale rol bij onder andere de informatie-uitwisseling in terrorismezaken en dient naar het oordeel van deze leden over voldoende mensen, manieren en middelen te beschikken om haar taken goed te kunnen uitvoeren. Kan de regering schetsen of Eurojust hiertoe op een voldoende manier wordt versterkt de komende jaren? Kan de regering voorts aangeven op welke manier de reeds aangenomen TCO-verordening zich verhoudt tot het voorstel van de EC de Eurojustverordening nu aan te passen? Klopt het dat is voorzien dat de TCO-verordening op 7 juni 2022 in werking zal treden, en wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tegemoet zien?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het kabinet bij de EC zal aandringen op meer duidelijkheid rondom de in het voorstel opgenomen mogelijkheid voor Eurojust om biometrische gegevens te verwerken. Het kabinet aarzelt hierover omdat Eurojust op dit moment niet technisch geëquipeerd is of een primaire rol hierbij heeft. Kan dit standpunt worden toegelicht? Kan de regering hierbij specifiek ingaan op de vraag wat Eurojust nodig heeft op een adequate, zorgvuldige en met waarborgen omklede manier biometrische gegevens te verwerken?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3296)

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat daders die strafbare haatzaaiende uitlatingen doen en haatmisdrijven plegen, zoals daders van misdrijven met antisemitisch karakter, effectief moeten worden vervolgd en berecht. Zij steunen dat de maximale straf die staat op het aanzetten tot haat, discriminatie en geweld (artikel 137d Sr) vanaf 1 januari 2020 is verdubbeld van één naar twee jaar gevangenisstraf. Zij stellen nog enkele vragen over de mededeling en het voorliggende Raadsbesluit.

Deze leden achten het van belang te benadrukken dat alleen vormen van «bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden» aan de lijst in artikel 83, lid 1 VWEU kunnen worden toegevoegd. Kan de regering toelichten onder welke omstandigheden hier sprake van is? Bestaat enig risico, gelet op het vrije verkeer van personen en de voortgaande digitalisering, dat op enig moment vrijwel elk delict in potentie hieronder kan worden gebracht? Hoe geeft de regering exact invulling aan de toets of het inderdaad «bijzonder zware criminaliteit» betreft met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van de strafbare feiten?

Antwoord

Alleen vormen van criminaliteit die kunnen worden aangemerkt als bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie kunnen aan de in artikel 83, lid 1 VWEU opgenomen lijst van criminaliteitsvormen worden toegevoegd. In procedureel opzicht is daarvoor vereist dat de lidstaten unaniem van oordeel zijn dat de betreffende criminaliteitsvorm, in dit geval haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven, aan deze criteria voldoen. In haar mededeling heeft de Commissie er in dit verband onder andere op gewezen dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven schadelijke gevolgen hebben voor individuen en de samenleving als geheel waardoor zij de fundamenten van de EU ondermijnen, alsook dat in het bijzonder online verschijningsvormen een grensoverschrijdende dimensie hebben. Verder noemt de Commissie onder meer het ontstaan van gewelddadige extremistische groeperingen en de publiciteit rond specifieke haatmisdrijven als voorbeelden van de grensoverschrijdende dimensie en de impact van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Het kabinet deelt deze argumentatie.

Naar aanleiding van de vraag naar het risico dat, gelet op het vrije verkeer van personen en de voortgaande digitalisering, op enig moment vrijwel elk delict in potentie aan artikel 83 lid 1 VWEU kan worden toegevoegd, merkt het kabinet op dat elk daartoe strekkend voorstel op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Maar daar waar voorheen een discriminatoire uitlating, gedaan in een andere EU-lidstaat, hoegenaamd geen effect in Nederland sorteerde, omdat niemand daar in Nederland kennis van nam, is de kans dat het dat nu wel doet, daarbij onder andere geholpen door applicaties die automatisch teksten naar het Nederlands vertalen, groter geworden. Tegelijkertijd kunnen niet alle delicten onder de reikwijdte van artikel 83, eerste lid, VWEU worden gebracht omdat ook moet worden voldaan aan het criterium dat sprake is van bijzondere zware criminaliteit. Ter beantwoording van de vraag van VVD-fractie zal het kabinet ervoor waken dat – indien haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als criminaliteitsvorm aan artikel 83 lid 1 VWEU worden toegevoegd – een vervolgvoorstel voor een richtlijn op dit gebied in het bijzonder ook wordt getoetst op zijn gevolgen voor het recht op vrijheid van meningsuiting.

De leden van de VVD-fractie vragen in verband met het voorgaande ook of een exacte Europese definitie is te geven van haatzaaiende uitingen en haatmisdrijven. Klopt het dat in sommige Europese landen zoals bijvoorbeeld Spanje ook majesteitsschennis hieronder valt? Klopt het dat wanneer haatzaaiende uitingen en haatmisdrijven zouden worden toegevoegd aan de lijst van artikel 83, lid 1 VWEU, een Nederlander die op internet een uitlating doet die door Spanje kan worden gezien als majesteitsschennis, via de toevoeging aan de lijst of een latere richtlijn een rechtsbasis ontstaat voor Spanje om Nederland hierop aan te spreken, tot vervolging over te gaan of tot uitlevering over te gaan?

Antwoord

Op dit moment is er geen op zichzelf staande definitie van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Wel valt een koppeling te maken met de definities in het artikel 1 en 4 van het Kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (2008/913/JBZ van 28 november 2008). Die definities van het kaderbesluit zien specifiek toe op delicten die verband houden met racisme en vreemdelingenhaat. Het kabinet stelt zich voor dat in een vervolgvoorstel voor een richtlijn opgenomen minimumregels voor de definitie van strafbare feiten, aansluit op de gedragingen die zijn omschreven in de genoemde artikelen van het Kaderbesluit racisme. Een dergelijk vervolgvoorstel is nu evenwel niet geagendeerd. De gestelde vragen kunnen daarom op dit moment niet worden beantwoord.

Als haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven zouden worden toegevoegd aan de lijst van artikel 83, eerste lid VWEU, wat betekent dat voor de competentie, het mandaat en de werkzaamheden van bestaande Europese organisaties? Kan de regering bij het beantwoorden van deze vraag ingaan op de verwachte gevolgen voor Eurojust, Europol, OLAF en het Europees Openbaar Ministerie (EOM)? Kan de regering een uiteenzetting geven van de exacte gevolgen van een besluit een misdrijf toe te voegen aan de lijst van artikel 83, eerste lid VWEU? In dat kader vragen voornoemde leden ook of de regering bij de EC kan aandringen alsnog een impact assessment uit te voeren, hoewel dat strikt genomen kennelijk niet juridisch verplicht is. Deelt de regering de noodzaak van het in kaart brengen van alle financiële en uitvoeringsconsequenties, niet alleen in Nederland, maar ook voor de Europese instellingen, voordat een besluit kan worden genomen over toevoeging van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven?

Antwoord

Zonder concreet vervolgvoorstel voor een richtlijn is op dit moment niets te zeggen over de competentie, het mandaat en de werkzaamheden van bestaande Europese organisaties noch over de gevolgen voor Eurojust, Europol, OLAF en het Europees Openbaar Ministerie. Datzelfde geldt voor de exacte gevolgen van de eventuele opname van nieuwe delictsvormen in artikel 83, lid 1 VWEU. In het BNC-fiche is getracht de globale gevolgen te beschrijven.

Wat het alsnog laten uitvoeren van een Impact Assessment op het nu voorliggende voorstel betreft, ziet het kabinet zonder concreet vervolgvoorstel geen meerwaarde. Deze zal hetzij zo globaal en algemeen zijn dat daaraan niet of nauwelijks praktische waarde zal kunnen worden ontleend. Het kabinet acht het zinvoller de Commissie te houden aan het maken van een Impact Assessment als daartoe een verplichting bestaat. De Commissie voert effectbeoordelingen uit als initiatieven mogelijk aanzienlijke economische, sociale of milieugevolgen hebben.

De vraag of de regering het standpunt deelt dat alle vervolgvoorstellen een financiële en uitvoeringstoets dienen te bevatten kan bevestigend beantwoord worden. Dit zal uit de verplichte Impact Assessment moet volgen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat een kleine groep lidstaten een zeer kritische houding heeft aangenomen wat betreft het voorstel haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven toe te voegen aan de lijst in artikel 83, lid 1 VWEU. Kan de regering aangeven welke lidstaten dit zijn, en welke argumenten deze lidstaten aanvoeren ter ondersteuning van hun kritiek?

Antwoord

De vertrouwelijkheid van de onderhandelingen binnen de Raad brengt mee dat over de standpunten van individuele lidstaten geen uitlatingen kunnen worden gedaan. Enkele lidstaten zijn vooralsnog niet overtuigd dat een wettelijk instrument via art 83, lid 1, nodig is en hebben zorg uitgesproken dat nationale waarden beperkt zouden worden. Een deel van deze lidstaten beargumenteren dat bij vervolgvoorstellen rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale praktijken. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland vragen aandacht voor de potentiële gevolgen die een vervolgvoorstel kan hebben voor de vrijheid van meningsuiting of de mate waarin de betreffende delicten grensoverschrijdend zijn.

De regering schrijft in het BNC-fiche dat het EC-voorstel ook de vrijheid van meningsuiting en informatie kan inperken. De leden van de VVD-fractie delen de constatering van de regering dat het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting een essentiële voorwaarde is voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang, en dat om die reden voorzichtigheid is geboden. Nu het gaat om een mogelijke inperking van artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, acht de regering het voorstelbaar dat bijvoorbeeld de Raad van State wordt gevraagd advies of voorlichting te geven over de verenigbaarheid van het Europese voorstel met deze vrijheden? Is het Europees Bureau voor de Grondrechten betrokken geweest bij de het EC-voorstel?

Antwoord

De vraag of de regering het voorstelbaar acht dat bijvoorbeeld de Raad van State wordt gevraagd advies of voorlichting te geven over de verenigbaarheid van het Europese voorstel met verschillende grondrechten, kan op dit moment bevestigend noch ontkennend beantwoord worden. Uiteraard zal het kabinet zich gedegen (juridisch) laten adviseren over een eventueel vervolgvoorstel en de gevolgen die dat zal hebben voor grondrechten.

Het Europees Bureau voor de Grondrechten (FRA) is gevraagd om informatie en data aan te leveren, die de Commissie in overweging genomen heeft tijdens het opstellen van het voorstel om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan artikel 83, lid 1 VWEU toe te voegen. In de mededeling bij het voorstel (A more inclusive and protective Europe: extending the list of EU crimes to hate speech and hate crime) wordt dan ook naar verschillende studies van het FRA verwezen.

Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)

De leden van de VVD-fractie lezen dat de EC in sectie vier van de aanbeveling voorstelt om gezamenlijke operaties ook te gebruiken om mensenhandel tegen te gaan en om slachtoffers te identificeren, en hen veiligheid en ondersteuning te bieden. De regering schrijft hierover in het BNC-fiche dat het hierbij van belang is dat de gezamenlijke operaties worden uitgevoerd binnen de bestaande bilaterale of Europese samenwerkingsverbanden, zoals EMPACT1-Projecten. Dat streven wordt gedeeld door de leden van de VVD-fractie. Vervolgens schrijft de regering dat het, gezien de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, niet noodzakelijk is op dit terrein EU-brede afspraken te maken. Kan de regering motiveren waarom het niet noodzakelijk is EU-brede afspraken te maken om mensenhandel tegen te gaan en slachtoffers te identificeren, zolang dit kan gebeuren binnen de bestaande samenwerkingsverbanden? Kan de regering verduidelijken wat de EC heeft voorgesteld ten aanzien van gezamenlijke operaties om mensenhandel tegen te gaan en hierover de Kamer informeren?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

Besluit haatzaaien-haatmisdrijven toevoegen aan Verdrag als EU-misdrijf

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatief van de EC voor een wetgevende procedure om de lijst van EU-misdrijven uit te breiden tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Deze leden onderschrijven het grote belang van de vrijheid van meningsuiting, maar vinden dat de vrije meningsuiting nooit een vrijbrief mag zijn om haat te zaaien. Het is een publieke taak dan grenzen te stellen. Zij delen daarom het voornemen van de EC bij te dragen aan de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven en het snel online delen van haatzaaiende uitlatingen, hetgeen bijdraagt aan polarisatie van het maatschappelijk debat. Deze leden lezen evenwel ook dat nog niet alle lidstaten zich hier positief over hebben uitgelaten. Enkele lidstaten zijn zelfs zeer kritisch. Kan de Minister toelichten wat de redenen van deze lidstaten zijn een kritische houding aan te nemen? Het Franse voorzitterschap heeft dit initiatief als prioriteit bestempeld en hoopt hierover tijdens de JBZ-Raad op 3 en 4 maart aanstaande een akkoord te bereiken. Kan de Minister toelichten hoe groot zij de kans acht dat dit akkoord tijdens de JBZ-Raad op 3 en 4 maart wordt bereikt? Mocht zij deze kans niet groot achten, wat wordt dan haar houding ten aanzien van de lidstaten die kritisch zijn, zo vragen deze leden?

Antwoord

Voor de beantwoording van de vraag of toegelicht kan worden wat de redenen van verschillende lidstaten zijn om een kritische houding ten aanzien van het voorstel aan te nemen verwijst het kabinet naar het betreffende antwoord op vragen van de VVD fractie. Hieruit volgt dat er terdege rekening mee moet worden gehouden dat op 3 en 4 maart geen akkoord wordt bereikt. Het kabinet houdt rekening met een vervolgdiscussie. Nederland zal zich daarin actief en constructief opstellen.

Toegang tot een advocaat en rechtsstatelijkheid – EU statuut nodig?

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een sterk rechtssysteem en een goede toegang van burgers daartoe. Zij onderkennen eveneens dat advocaten daarin een fundamentele rol spelen en zijn zich bewust van het feit dat de beroepsgroep hard wordt getroffen bij bedreiging van de rechtsstaat. Nu op Unieniveau geen regels bestaan die de status of deontologie van het beroep advocaat regelen bepalen de lidstaten zelf hoe de beroepsuitoefening op hun grondgebied is geregeld. De regels kunnen derhalve aanzienlijk van elkaar verschillen. Deze leden zien de noodzaak voor een meer uniforme benadering, met het oog op de rol van advocaten binnen de rechtsstaat, ten zeerste in. Kan de Minister uiteenzetten of zij dit belang met de leden van de fractie van D66 onderschrijft? Kan de Minister toezeggen het belang van een sterke advocatuur binnen de gehele Europese Unie in het oog te houden, ondanks het feit dat zij op dit moment zal bepleiten dat de Raad van Europa het CDCI-initiatief ruimte moet worden gegund?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft het belang dat advocaten in alle lidstaten als een integraal onderdeel van de rechtsstaat moeten worden gezien en in de rol van onafhankelijke tegenmacht moeten worden beschermd, waarbij de verdere kernwaarden integriteit, vertrouwelijkheid, deskundigheid en partijdigheid eveneens bescherming verdienen. Een uniforme benadering vanuit Europa kan hieraan bijdragen. Gemeenschappelijke regels dienen zich dan vooral te richten op het beschermen van de onafhankelijke positie die de advocatuur binnen de rechtstaat moet kunnen innemen teneinde de belangen van de justitiabelen te kunnen verdedigen.

EU-grondrechten: discussie met FRA-directeur en Raadsconclusies bestrijding racisme en antisemitisme

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een periodieke gedachtewisseling met de directeur van het EU-grondrechtenagentschap (FRA). Kan de Minister toelichten welke sub-thema’s zij het meest van belang acht te bespreken met de directeur als het gaat om de bestrijding van racisme en antisemitisme? Welke lessen hoopt zij mee te nemen uit dit gesprek? Is de Minister verder bereid de directeur te vragen wat hij naast racisme en discriminatie als grote uitdagingen ziet als het gaat om grondrechtenbescherming binnen de EU?

Antwoord

Het kabinet hecht aan een periodieke gedachtewisseling met de directeur van het FRA. Het FRA is een belangrijke bron van informatie als het gaat om grondrechtenvraagstukken in de EU. Zeker op het gebied van racisme en antisemitisme doet het FRA uniek onderzoek, waarbij in het bijzonder de grote enquêtes naar de ervaringen van mensen met discriminatie en antisemitisme genoemd mag worden. In Nederland kennen wij een brede aanpak van discriminatie en racisme, waarbij zowel aandacht is voor generiek beleid als beleid t.a.v. specifieke discriminatiegronden. Momenteel wordt deze aanpak versterkt door middel van de inzet van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en het vormgeven van een nieuw Nationaal Programma onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Er zijn derhalve op dit moment geen specifieke sub-thema’s waar het kabinet op voorhand al de aandacht voor wil vragen. Het kabinet verneemt graag wat het FRA met de lidstaten wil delen vanuit de expertise van het FRA, en neemt zijn boodschap mee bij verdere beleidsontwikkeling op deze terreinen. Daarnaast hecht het kabinet aan het bespreken van de verdere ondersteunende rol die het EU-grondrechtenagentschap eventueel voor de lidstaten kan spelen bij de bestrijding van racisme en antisemitisme. Indien de mogelijkheid zich tijdens deze bespreking voordoet, is het kabinet bereid om ook meer algemeen te vragen wat hij naast racisme en discriminatie als grote uitdagingen ziet als het gaat om grondrechtenbescherming binnen de EU.

Fiche: Mededeling en Richtlijn milieucriminaliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3312)

De leden van de D66-fractie verwelkomen het EC-voorstel en zijn over de inhoud zeer positief. Deze leden hebben eerder, onder andere op grond van de Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021, meermaals geconstateerd dat het in de huidige situatie «loont» milieucriminaliteit te plegen.2 Wie zich niet aan de milieuregels houdt, maakt minder kosten dan zij die dat wel doen. Daarmee verkrijgen zij een wederrechtelijk voordeel. De pakkans is klein en de straffen zijn laag. Dat maakt het op dit moment aantrekkelijk en lucratief milieucriminaliteit te plegen. Dat moet anders, vinden de voornoemde leden. In de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (2008/99) is reeds gesteld dat straffen voor milieudelicten afschrikwekkend, evenredig en doeltreffend moeten zijn. De huidige praktijk laat echter zien dat die normstelling niet altijd voldoende lijkt om de voornoemde straffen ook daadwerkelijk afschrikwekkend, evenredig en doeltreffend te laten zijn. Derhalve onderschrijven deze leden de noodzaak tot het verder concreet invulling geven aan dergelijke normen, zoals met het voorliggende voorstel is beoogd. De aan het woord zijnde leden benadrukken evenzeer het belang van een Europees geharmoniseerde, grensoverschrijdende aanpak. Ten eerste met het oog op het concurrentievoordeel voor (rechts)personen die zich niet aan de milieuregels houden en de invloed daarvan op de Europese interne markt. Ten tweede vanwege de grensoverschrijdende aard van het probleem. Kan de Minister het bredere Europese krachtenveld ten aanzien van dit standpunt geven? Kan de Minister aangeven of en binnen welke termijn zij voorziet dat met het voorstel zal worden ingestemd? Kan de Minister aangeven hoe zij uitvoering gaat geven aan deze prioriteit en welke koers de Minister voor ogen heeft voor de Nederlandse inzet? Deze leden constateren ook dat een effectieve Europese aanpak vraagt om een gedegen nationaal fundament. Zij vernemen derhalve graag hoe het staat met de opvolging van de aanbevelingen uit de rapporten van de Algemene Rekenkamer dienaangaande.

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

E-evidence-verordening

De leden van de SP-fractie lezen dat in deze JBZ-raad wederom over de E-evidence-verordening zal worden gesproken. Wat zijn de verwachtingen van dit kabinet op dit punt? Kan de regering ook deze keer weer specifiek stilstaan bij het notificatiemechanisme?

Antwoord

Het is moeilijk om op dit moment verwachtingen uit te spreken over de voortgang van de E-evidence verordening. Zoals bekend liggen de standpunten van de Raad en het Europees Parlement ver uit elkaar, maar tegelijkertijd wordt vanuit beide kanten een bereidwilligheid uitgesproken om nader tot elkaar te komen.3 Hoe dit concreet vorm krijgt zal moeten blijken uit de politieke trilogen. Op 1 maart 2022 vindt de eerste triloog plaats onder Frans voorzitterschap. Hiervan wordt op de aanstaande JBZ-raad een terugkoppeling gegeven die wordt verwerkt in het verslag van de JBZ-raad die aan uw Kamer wordt toegezonden. Binnen dit dossier blijft een effectief en efficiënt notificatiemechanisme een prioriteit voor dit kabinet.

Raadsconclusies civiele bescherming in Europa met het oog op klimaatverandering

De leden van de SP-fractie lezen dat tijdens de JBZ-raad waarschijnlijk raadsconclusies aangenomen zullen worden over het civiele beschermingsmechanisme met het oog op klimaatverandering. Daarbij lezen deze leden in de geannoteerde agenda dat meerdere lidstaten de capaciteit van het civiel beschermingsmechanisme willen uitbreiden. Kan de regering daarop reageren?

Antwoord

In de geannoteerde agenda is inderdaad aangegeven dat meerdere lidstaten het van belang achten dat het aantal beschikbare capaciteiten wordt vergroot. De hier bedoelde verdere capaciteitsontwikkeling ziet op de aanpak van de gevolgen van klimaatverandering en zal binnen de bestaande afspraken en instrumenten van het huidige civiele beschermingsmechanisme plaatsvinden. Overigens benadrukken de raadsconclusies evenzeer de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten.

Deelt de regering de mening dat lidstaten primair zelf verantwoordelijk zijn voor het op orde brengen van civiele diensten zoals brandweer, politie en andere diensten die bij (natuur)rampen in kunnen worden gezet en dat wederzijdse bijstand en internationale samenwerking volstrekt logisch is maar beter in regionaal verband plaats kan vinden dan op EU-niveau? Ook wanneer het om (natuur)rampen gaat ten gevolge van klimaatverandering?

Antwoord

Ja, het kabinet is van mening dat lidstaten primair zelf verantwoordelijk zijn voor het op orde brengen van de eigen civiele bescherming. Concreet houdt dit in dat Nederland bij de ontwikkelingen van de hiervoor genoemde onderdelen van het Europese civiele beschermingsmechanisme op een goede balans tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit blijft wijzen. Per onderdeel (preventie, paraatheid en response) wordt op basis van eventuele voorstellen nagegaan waar het zwaartepunt moet komen te liggen en hoe deze balans in een specifiek geval moet worden geregeld. Bovendien is in het besluit inzake het Europese civiele beschermingsmechanisme vastgelegd dat crisisbeheersing in de eerste plaats een nationale verantwoordelijkheid is. Ook de voorliggende raadsconclusies wijzen hier wederom op.

Het civiele beschermingsmechanisme is er onder meer voor opgericht om wederzijdse bijstand tussen lidstaten te faciliteren. Daarbij gaat het om rampen en crises die een lidstaat overweldigen. Vaak is dat per definitie wederzijdse bijstand in de regio waar de ramp of crisis zich voordoet. In sommige gevallen is hulp vanuit meerdere en verder gelegen lidstaten ook nodig, dat wordt per geval bekeken en door het European Response Coordination Centre (ERCC) van de Europese Commissie samen met de lidstaten gecoördineerd. Dit is juist bedoeld om te voorkomen dat hulp op inefficiënte wijze wordt geboden. De huidige oorlog in Ukraine laat voorts zien dat het civiele beschermingsmechanisme EU lidstaten in staat stelt om hulp te bieden in de vorm van bijvoorbeeld middelen voor de opvang van de vluchtende burgerbevolking in die regio.

Kan de regering toezeggen niet akkoord te gaan met een uitbreiding van het civiele beschermingsmechanisme? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het mechanisme is in 2021 herzien en er zijn geen plannen bekend voor een nieuwe herziening. Een uitbreiding van het civiele beschermingsmechanisme is thans niet voorzien. De voorliggende raadsconclusies roepen lidstaten op om de verdere ontwikkeling van de pool (ECPP) en de RescEU capaciteiten binnen de bestaande afspraken en kaders na te streven. Voor wat betreft de ontwikkeling van RescEU en ECPP binnen de bestaande afspraken stelt Nederland zich steeds terughoudend op en blijft daarbinnen steeds vasthouden aan de balans tussen nationale verantwoordelijkheid en solidariteit bij de aanpak van ernstige rampen en crises.

Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de raadsaanbeveling ten behoeve van operationele politiesamenwerking. Deelt de regering de analyse van de EC dat het noodzakelijk of in ieder geval beter zou zijn grensoverschrijdende politiesamenwerking niet langer bilateraal, maar multilateraal in Europees verband af te spreken? Is volgens de regering sprake van onduidelijkheid over de inzet van Nederlandse politieagenten in bijvoorbeeld België? Wat is volgens de regering de meerwaarde van «gezamenlijke politiebureaus, patrouilles en operaties»? Waarom zou volgens de regering Europol betrokken moeten worden bij dergelijke gezamenlijke operaties en patrouilles?

Wat gaat Nederland doen nu deze voorstellen van de EC slechts een aanbeveling zijn, maar Nederland wel politiek kan binden, terwijl de regering eigenlijk aangeeft dat bepaalde aanbevelingen niet overeenkomen met de Nederlandse grondhoudingen inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292)

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Prüm-verordening. Zij zijn erg benieuwd of de regering de diverse voorstellen echt noodzakelijk vindt en hoe, nu het wederzijds vertrouwen in de Europese Unie onder druk staat, de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd kan blijven? Kan de regering ook de risico’s over dit voorstel schetsen voor wat betreft de persoonsgegevens die via de Prüm-verordening worden verstrekt?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie

De Volt-fractie heeft de stukken die betrekking hebben op de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 maart 2022 (algemene onderwerpen) gelezen. Daarover heeft zij nog een set aan vragen.

Europol/Interpol Red Notice

Het kabinet onderschrijft dat er geen sprake mag zijn van misbruik van Interpol-signaleringen voor politieke doeleinden en dat het Interpol steunt bij het tegengaan van pogingen daartoe. Nu blijkt dat onder meer Syrische vluchtelingen zich bedreigd voelen door de Interpol red notice. Hoe is het kabinet voornemens steun te verlenen bij het tegengaan van misbruik van het systeem?

Het kabinet keurt elke poging tot misbruik van Interpol-instrumenten af. Het kabinet is van mening dat er strikt op moet worden toegezien dat de Interpolconstitutie en de regels voor het verwerken van gegevens, ook die voor het gebruik van Red Notices en Diffusions, worden gehandhaafd.

In het algemeen spant Nederland zich in voor een robuust zelfreinigend vermogen van Interpol. Interpol werkt voortdurend met haar leden en internationale partners aan de verdere versterking van de regels en mechanismen die de organisatie tegen al dan niet politiek of militair gemotiveerd misbruik beschermen. Nederland heeft afgelopen jaren actief deelgenomen aan het werk dat hiervoor binnen Interpol wordt gedaan en zal dit ook blijven doen.

Op het moment dat een aanvraag tot het plaatsen van een Red Notice of Diffusion door Interpol is geaccepteerd en de signalering geplaatst wordt, wordt deze in Nederland beoordeeld voor plaatsing in de nationale databank. Hierbij wordt gekeken naar de weigeringsgronden in de Uitleveringswet. Deze weigeringsgronden houden onder meer in: Het betreft een politieke vervolging, er staat doodstraf op het tenlastegelegde feit, de gesignaleerde is eerder vervolgd en/of veroordeeld voor hetzelfde feit, of het betreft een discriminatoire vervolging. Indien Nederland misbruik van een notice vermoedt, zal Interpol daarover geïnformeerd worden, met het oog op aanpassing danwel verwijdering van de notice.

Werklunch georganiseerde criminaliteit en drugsbestrijding

Het idee van de tijdelijke drugsbestrijdingstaskforce is om op basis van gemeenschappelijke analyses de illegale drugshandel in het bijzonder over zee tegen te gaan met behulp van gezamenlijke operaties. Waarom is de keuze gemaakt de taskforce met name te richten op gebieden over zee en in niet in de EU? Wordt binnen de taskforce gesproken over de onderliggende normen en waarden? Is er bijvoorbeeld eensgestemdheid of eensgezindheid tussen de deelnemende landen over de wenselijkheid van drugs, los van de drugscriminaliteit die uiteraard afgekeurd wordt?

Antwoord

Het initiatief voor een tijdelijke drugsbestrijdingstaskforce, vervat in een gezamenlijke verklaring tussen de EU en Latijns-Amerikaanse landen die op de JBZ-Raad naar verwachting zal worden vastgesteld, beoogt de samenwerking tussen de EU en Latijns-Amerikaanse landen op de bestrijding van illegale drugshandel te versterken. Veel initiatieven voor de aanpak van de illegale drugshandel bestaan reeds in en gericht op de EU evenals met derde landen, zoals de EU EMPACT operationele meerjarige projecten op de geprioriteerde drugsfenomenen cocaïne, cannabis, synthetische drugs en heroïne. Nederland is daarbij co-driver voor alle EU lidstaten en betrokken derde (Latijns-Amerikaanse) landen en partners op deze projecten. Ook maakt Nederland naast zes andere Europese landen deel uit van het Maritime Analysis and Operations Centre on Narcotics – MAOC-N dat zich richt op drugsonderscheppingen op zee en door de lucht over de Atlantische oceaan en spant zich in om landen in de Caribische regio ertoe te bewegen om het Verdrag van San José te ondertekenen. Het Koninkrijk der Nederlanden was één van de initiatiefnemers van dit verdrag, omdat het operationele samenwerking bij de bestrijding van drugssmokkel over zee en door de lucht in het Caribisch gebied versterkt.

Het is essentieel dat zowel op de drugscriminaliteit in Europa als daarbuiten en op de handel van verschillende typen verboden drugs afkomstig uit Europa en daarbuiten wordt ingezet en dit gebeurt ook continu en met grote inzet en prioriteit, op basis van de EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan.

De Taskforce moet in het verlengde van voornoemde initiatieven een extra impuls geven aan de bestrijding van de illegale drugshandel vanuit bron- en transitlanden in Latijns-Amerika naar Europa vanwege de grote groei en zeer lucratieve handel in cocaïne. De omvang en impact van die handel is onder meer aangetoond in analyses van Europol en de Verenigde Naties waarover ook uw kamer is geïnformeerd en werd onderschreven door het AIV-rapport Veiligheid en Rechtsorde in het Caribisch gebied.4 Nederland hecht eraan dat de Taskforce gebaseerd wordt op voornoemde bestaande structuren en initiatieven en in de komende maanden zullen de plannen voor dit initiatief worden uitgewerkt. Daarbij zullen de internationale juridische kaders zoals het VN-verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (UNTOC) leidend zijn. Het is belangrijk op te merken dat het initiatief zich richt op de drugscriminaliteit en door internationale criminele netwerken opgezette illegale drugshandel. Dat landen onderling verschillen kennen in hun drugsbeleid en ook in het omgaan met softdrugs is gelet op de verklaring en vanuit Nederlands perspectief niet onderdeel van de besprekingen inzake het initiatief van de Taskforce. Over de noodzaak tot het aanpakken van drugscriminaliteit en internationale illegale drugshandel is voor zover bekend eensgezindheid.

Besluit haatzaaien/haatmisdrijven toevoegen als EU-misdrijf / Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven

In de aanloop naar de vorige JBZ-raad stelde de Volt-fractie een aantal vragen aan de Minister over een definitie van seksuele gerichtheid en LHBTI. In die vraag suggereerde deze leden niet dat Nederland zich heeft uitgelaten over een definitie, maar stelden zij wel vragen over wat het kabinet precies bedoelde met het komen tot een gezamenlijke definitie. Die vragen zijn niet beantwoord. Daarom een herhaling: de leden van de Volt-fractie zouden de Minister graag vragen welke definitie Nederland wenselijk acht voor seksuele gerichtheid en LHBTI in het kader van een effectieve aanpak van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Op welke definitie zal Nederland inzetten en waarom? Waarop is dat gebaseerd? Deze leden zien de verschillen in de Europese samenlevingen, maar vragen welke ruimte het kabinet hier ziet?

Antwoord

Het heeft uiteraard de voorkeur van het kabinet dat nieuwe Europese definities zoveel mogelijk aansluiten bij definities die wij nationaal al kennen en gebruiken en waarbij LHBTI-personen optimaal tegen haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven beschermd worden. Het is te verwachten dat de standpunten van de verschillende EU-lidstaten over deze kwestie uiteen zullen lopen. Procesmatig zal het zo zijn dat – indien haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als criminaliteitsvorm aan artikel 83 lid 1 VWEU worden toegevoegd – de Commissie vervolgens met een voorstel voor een richtlijn komt, dat al dan niet de discriminatiegrond betrekking hebbend op LHBTI-personen adresseert. Aan de hand van dat voorstel zal Nederland zijn standpunt nader bepalen.

Het kabinet geeft in de geannoteerde agenda aan ervoor te waken dat vervolgwetgeving ten aanzien van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven geen nadelige gevolgen heeft voor het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting en andere grondrechten. Kan de Minister dit toelichten? Wij kennen immers ook het recht op vrijheid van meningsuiting op Europees en EU-niveau (artikel 10 EVRM en artikel 11 Handvest). Wijkt het Nederlands geldende recht af van dat van de rest van Europa? Zo ja, kan de Minister dat illustreren?

Antwoord

De tekst van de artikelen 10 van het EVRM en artikel 11 van het Handvest gelden uiteraard voor alle lidstaten. Dat laat onverlet dat het de precieze reikwijdte van het recht op de vrijheid van meningsuiting – in het bijzonder de voorwaarden waaronder bepaalde uitlatingen strafbaar zijn – in verschillende lidstaten uiteenlopend wordt ingevuld. Via de rechtspraak van het Europees Hof van Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de EU wordt ook eenheid gevormd op de voorliggende rechtsvraag en wordt ook richting gegeven voor soortgelijke rechtsvragen. Niettemin hebben ook de lidstaten ruimte om invulling te geven aan het recht op vrijheid van meningsuiting. Waar het de opname van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven in artikel 83, lid 1 VWEU betreft, voorziet het kabinet risico’s voor het recht op vrijheid van meningsuiting zoals wij dat in Nederland kennen, omdat het kabinet vaststelt dat tussen lidstaten verschillende normen bestaan ten aanzien van de toelaatbaarheid van bepaalde uitlatingen. Dit kan ook betekenen dat uitlatingen die wij in Nederland in het maatschappelijk verkeer niet toelaatbaar achten en zelfs strafbaar zijn in bepaalde EU-lidstaten geoorloofd zijn. Ook dat is een aspect waar het kabinet zich terdege van bewust is. De impact en eventuele risico’s voor de vrijheid van meningsuiting zullen echter sterk afhankelijk zijn van de gebruikte definities in een mogelijk vervolgvoorstel. Het kabinet zal daarom scherp op toezien hoe een mogelijk vervolgvoorstel zich verhoudt tot de Nederlandse uitingsdelicten in het wetboek van strafrecht en de Nederlandse rechtspraak hierover.

Toegang tot een advocaat en rechtsstatelijkheid

Kan de Minister toelichten wat het standpunt van het kabinet is met betrekking tot het idee van een speciaal statuut voor advocaten dat ertoe moet strekken hun positie te versterken? De leden van de Volt-fractie zijn het met de overwegingen van het initiatief eens, in zoverre dat waar de rechtsstatelijkheid in het geding is, niet enkele individuele advocaten maar ook de beroepsgroep als zodanig onder druk komen te staan. De beroepsgroep staat ook in Nederland onder druk. Tegelijkertijd is de beroepsgroep sterk en onafhankelijk georganiseerd in Nederland. Welke best practices kan Nederland delen met andere lidstaten en welke best practices uit andere lidstaten ziet de Minister?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft het belang om het beroep van advocaat te beschermen. De advocaat is een integraal onderdeel van de rechtsstaat en treedt daarin op als onafhankelijke tegenmacht met de verdere kernwaarden integriteit, vertrouwelijkheid, deskundigheid en partijdigheid. Gemeenschappelijke regels moeten (op metaniveau) het belang van een onafhankelijke advocatuur benadrukken. Deze regels moeten echter niet gaan bepalen hoe advocaten de praktijk uitoefenen. Binnen de Raad van Europa loopt een soortgelijk traject waarbij nagedacht wordt om al dan niet bindende afspraken ter bescherming van advocaten in een Europees verdrag op te nemen. Gewaakt moet worden voor een dubbeling. Het zou goed zijn om naar synergie te zoeken tussen beide trajecten.

De «best practices» die Nederland kan delen met andere lidstaten zien bijvoorbeeld op de onafhankelijke organisatie van de advocatuur in Nederland, de inrichting van de Nederlandse Orde van advocaten met de interne «checks and balances» en eigen regelbevoegdheid van deze PBO.

Bij verschillende onderzoeken die op dit moment lopen zoals naar de alternatieve bedrijfsstructuren en de vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstandsverzekeringen wordt ook gekeken hoe andere lidstaten hiermee omgaan en welke lessen Nederland daaruit zou kunnen leren. De «best practices» van andere lidstaten worden daarbij dus in kaart gebracht.

EU-grondrechten: Raadsconclusies bestrijding van racisme en antisemitisme

De Minister geeft aan dat het actieplan ter bestrijding van racisme, discriminatie en antisemitisme grotendeels ondersteunend is aan het Nederlands beleid. Op welke punten wijkt het Nederlandse beleid (de brede aanpak van discriminatie, racisme en antisemitisme via coördinatoren) af van het actieplan? Evenaart Nederland de Europese strategie? Waar ziet de Minister nog ruimte voor verbetering?

Zoals in de BNC-fiches over het EU-actieplan tegen racisme (2020–2025) en de daaropvolgende EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme en ter bevordering van het Joodse leven (2021–2030) ook werd verwoord, herkent het kabinet veel van het reeds gevoerde beleid in de aanbevelingen van de Europese Commissie voor de lidstaten op de beide terreinen.5 Enkel een juridisch raamwerk is onvoldoende om racisme en antisemitisme structureel te bestrijden. Naast een repressieve aanpak gaat het ook om een preventieve aanpak, waarbij wordt ingezet op de bevordering van bewustwording van alle vormen van discriminatie en vooroordelen in de samenleving. Van belang is dat de Commissie de ruimte heeft gelaten aan de lidstaten om een eigen invulling te geven aan de verschillende aanbevelingen. De Commissie heeft bijvoorbeeld van de lidstaten gevraagd om stereotypering naar ras en etniciteit in media, educatie, cultuur en sport aan te pakken. Het kabinet zoekt hiervoor samenwerking met verschillende actoren zoals in de sportwereld en de mediawereld. Daarnaast onderneemt de Europese Commissie ook zelf een aantal maatregelen. Zo werkt de Commissie bijvoorbeeld aan de evaluatie van het bestaande EU-rechtskader op het terrein van racisme. Er is daardoor geen sprake van afwijkingen van het nationale beleid van het Europese actieplan en de Europese strategie. Met de aanstelling van de Nationale Coördinator Antisemitismebestrijding, per 1 april 2021, en de aanstelling van de Nationale Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, per 15 oktober 2021, wordt ondertussen ook verder gewerkt aan de versterking van de bestrijding van diverse vormen van discriminatie.

Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken

Welke ruimte wil het kabinet voor nationale autoriteiten om zelf, bij zeer vertrouwelijk onderzoek in terrorismezaken of puur nationale zaken, te kunnen bepalen wat het optimale moment is informatie met Eurojust te delen? Wat zijn voor het kabinet puur nationale zaken?

Waaruit bestaat de aarzeling van het kabinet met betrekking tot de verwerking van biometrische gegevens? Is dit kabinet voor een algeheel verbod op de verwerking van biometrische gegevens? Welke uitzonderingen op een algeheel verbod ziet het kabinet? Aan welke voorwaarden moeten dan worden voldaan, waar Eurojust nu niet aan voldoet?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht

Hoe verhoudt de herziening van het wetboek van Strafvordering zich tot de plannen omschreven in dit fiche? Wordt in de voorbereiding rekening gehouden met de EU-plannen en vice versa, zodat eventuele technische vereisten goed op elkaar afgestemd zijn?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking

Kan de Minister toelichten op welke punten de aanbeveling niet reëel is en in tegenspraak is met de toelichting van de EC over de bevoegdheidsverklaring tussen de EU en de lidstaten?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten

Wanneer zou het gebruik van een andere vorm van communicatie dan SIENA6, zoals een liaison officer, geschikter zijn volgens het kabinet? Op welke situaties doelt het kabinet dan?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.

Prüm II-verordening

Het kabinet stelt hoge eisen aan het gebruik van biometrische gegevens (gezichtsherkenning), maar noemt niet specifiek dat het risico op discriminatie, bijvoorbeeld door slechte data in systemen, moet worden voorkomen. Kan de Minister toezeggen dat zij hier ook specifiek op zal inzetten bij de herziening van de Prüm II-verordening?

Antwoord

Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.


X Noot
1

European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats.

X Noot
2

Kamerstuk 22 343, nr. 299.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 32 317, nr. 723.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nrs. 2969 en 3230.

X Noot
6

Secure Information Exchange Network Application.

Naar boven