22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3293 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2022

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292)

Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten

Fiche: Mededeling Actieplan Sociale Economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3294)

Fiche: Raadsaanbeveling individuele leerrekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3295)

Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3296)

Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)

Fiche: Herziening van de Schengengrenscode (Kamerstuk 22 112, nr. 3298)

Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk (Kamerstuk 22 112, nr. 3299)

Fiche: Verordening anti-dwang instrument (Kamerstuk 22 112, nr. 3300)

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Directive on information exchange between law enforcement authorities of Member States, repealing Council Framework Decision 2006/960/JHA

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    8 december 2021

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2021) 782

  • d) EUR-Lex

    EUR-Lex – 52021PC0782 – EN – EUR-Lex (europa.eu)

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD(2021) 374

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Justitie en Veiligheid

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 87, lid 2, sub a, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Op 8 december jl. publiceerde de Commissie een voorstel voor een richtlijn inzake informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten van lidstaten (hierna: de richtlijn). Deze richtlijn heeft tot doel het bestaande EU-rechtskader te consolideren in één enkel rechtsinstrument voor informatie-uitwisseling. De richtlijn vervangt het zogenoemde Zweeds Kaderbesluit1 (ZKb) uit 2006 en bevat daarnaast bepalingen die voortkomen uit verschillende niet-bindende richtsnoeren van de Raad. Het voorstel stelt organisatorische en procedurele aspecten van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU vast, om zo bij te dragen aan de effectieve en efficiënte uitwisseling van informatie. Het voorstel is gepresenteerd naast een voorstel voor een Raadsaanbeveling over operationele grensoverschrijdende politiesamenwerking, een voorstel voor aanpassing van het Prüm-kader voor informatie-uitwisseling en een herziening van de Schengengrenscode.2 Samen moeten deze voorstellen bijdragen aan een volledig functionerend en weerbaar Schengen en de lidstaten ondersteunen in de strijd tegen ernstige en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Met deze richtlijn wil de Commissie drie doelen bereiken. Ten eerste wil de Commissie ervoor zorgen dat lidstaten gelijkwaardige toegang hebben tot informatie die in andere lidstaten beschikbaar is met het oog op het voorkomen, onderzoeken en opsporen van strafbare feiten en het uitvoeren van strafrechtelijke operaties. Het onduidelijke karakter van het Zweeds Kaderbesluit zorgde er volgens de Commissie voor dat nationale wetgeving de effectiviteit van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de weg zat. Om die reden stelt de Commissie voor om de bepalingen uit het ZKb in lijn te brengen met de richtlijn betreffende gegevensbescherming in de rechtshandhaving3 en de bepalingen te verduidelijken en te vereenvoudigen. Hiermee voert de richtlijn ook een aantal veranderingen door.

De grootste verandering ziet op de aanpassing van de termijnen waarbinnen lidstaten moeten reageren op verzoeken om informatie. De huidige regels in het ZKb maken onderscheid tussen verzoeken om informatie die is opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit rechtstreeks toegankelijke databank en informatie waarvoor dat niet het geval is. Binnen de eerste categorie wordt onderscheid gemaakt tussen urgente verzoeken (reactie binnen 8 uur) en niet-urgente verzoeken (reactie binnen een week). Voor informatie die niet direct toegankelijk is, is de reactietermijn twee weken. In de nieuwe richtlijn wordt het belangrijkste onderscheid daarentegen gemaakt tussen urgente en niet-urgente verzoeken. Binnen urgente verzoeken kan het gaan om een verzoek om informatie waarvoor geen gerechtelijke toestemming nodig is (reactie binnen 8 uur) of waar dat wel het geval is (reactie binnen drie dagen). Voor alle niet-urgente verzoeken geldt een termijn van een week, met de uitzondering dat een lidstaat hiervan mag afwijken voor zover dit nodig is voor het verkrijgen van gerechtelijke toestemming. In dat laatste geval moet de bevraagde lidstaat de vragende lidstaat meteen informeren over de vertraging en op de hoogte houden.

De richtlijn omvat daarnaast enkele regels met betrekking tot informatie-uitwisseling, bijvoorbeeld ten aanzien van de spontane verstrekking van informatie aan een andere lidstaat. Ten opzichte van het ZKb zijn daarbij de gronden aangepast op basis waarvan lidstaten die informatie verstrekken. Slechts de bewoording (van feitelijke naar objectieve gronden) is aangepast en dit wordt niet verder uitgelegd.

Ten tweede wil de Commissie gemeenschappelijke minimumeisen vaststellen met betrekking tot de samenstelling, structuur, verantwoordelijkheden, personeel en technische capaciteiten van de Single Point of Contacts (SPOCs) van de lidstaten, om zo voor meer tijdige en effectieve coördinatie van de informatiedeling tussen lidstaten vanuit de SPOCs te zorgen. Zo moeten SPOCs onder andere 24/7 beschikbaar zijn en worden uitgerust met voldoende personeel en middelen om de taken op grond van deze richtlijn uit te kunnen voeren. Aanvullend hierop vereist het voorstel om een elektronisch Case Management System (CMS) in te stellen waarmee de SPOC de taken onder de richtlijn kan uitvoeren. Het voorstel stelt eisen voor het CMS zoals het kunnen vastleggen van inkomende en uitgaande informatieverzoeken en andere communicatie met SPOCs of rechtshandhavingsautoriteiten van andere lidstaten die verband houden met zulke verzoeken, het verzekeren van adequate en tijdige opvolging van informatieverzoeken en interoperabiliteit met de Secure Information Exchange Network Application (SIENA).4 Daarnaast moet het CMS statistieken bijhouden van informatie-uitwisseling onder deze richtlijn met als doel monitoring, in het bijzonder met het oog op de jaarlijkse rapporteringsverplichting aan de Commissie die de richtlijn voorschrijft.

Ten derde wil de Commissie een wildgroei aan communicatiekanalen, vertragingen en hiaten in de informatie-uitwisseling voorkomen door te vereisen dat lidstaten SIENA gebruiken voor alle informatieverzoeken, het aanleveren van informatie en voor andere communicatie die daarmee verband houdt. De SPOC en rechtshandhavingsautoriteiten dienen een directe verbinding met SIENA te hebben. Bovendien schrijft de richtlijn voor dat Europol in kopie moet staan bij alle communicatie in relatie tot informatieverzoeken, voor zover het informatieverzoeken betreft over delicten die binnen de reikwijdte van het mandaat van Europol vallen.

b) Impact assessment Commissie

Het impact assessment van de Commissie benoemt de drie problemen ten aanzien van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten die hebben geleid tot de drie voorstellen die hierboven zijn beschreven. De Commissie heeft op basis van de beschikbare data en resultaten van een stakeholderconsultatie drie beleidsopties omschreven per doelstelling die uit een aantal maatregelen bestaan om de gewenste doelstellingen te bereiken. Deze doelstellingen zijn het faciliteren van voldoende toegang tot informatie, ervoor zorgen dat alle lidstaten beschikken over een effectief functionerend SPOC en het instellen van een verplicht standaardcommunicatiekanaal voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie tussen lidstaten. De Commissie beschrijft in het impact assessment ook enkele andere opties dan de bovengenoemde voorstellen die zij heeft overwogen, maar uiteindelijk niet heeft opgenomen in het voorstel. Zo is bijvoorbeeld de verdergaande harmonisatie van regels voor SPOCs verworpen in het licht van de proportionaliteit van dat voorstel. De Commissie concludeert dat de voorstellen die wel zijn opgenomen in de richtlijn voldoen aan de voorwaarden van een positieve impact op burgers, nationale overheden en fundamentele rechten, dat deze (financieel) haalbaar zijn en proportioneel om de beoogde doelen te bereiken.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet hecht groot belang aan de uitwisseling van informatie in Europees verband ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit. Het kabinet vindt het tevens belangrijk dat de EU informatie-uitwisselingprocessen effectief en efficiënt zijn waardoor eindgebruikers zoals politieambtenaren, sneller en vollediger informatie beschikbaar hebben om hun taken te kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd is het kabinetsbeleid erop gericht om enerzijds de veiligheid te waarborgen en anderzijds de grondrechten van het individu te beschermen.5 Het kabinet ziet een goede kwaliteit van informatie als essentiële voorwaarde voor het gebruik van systemen en het uitwisselen van informatie. Dat vereist ook aandacht voor de menselijke factor in de verwerking van gegevens. Voor het kabinet is tevens van belang dat Europese wetgeving die betrekking heeft op rechtshandhavingsautoriteiten voldoende ruimte biedt voor flexibiliteit, gezien de verschillen in nationale inrichting tussen de lidstaten verband houdend met hun verschillende rechtssystemen en maatschappelijke en culturele achtergrond.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet verwelkomt de consolidatie en vereenvoudiging van de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten. Daarbij onderschrijft het kabinet de principes van beschikbaarheid, gelijkwaardige toegang en vertrouwelijkheid zoals beschreven in de richtlijn. Dit is in lijn met artikel 5:3 van het Besluit politiegegevens.6 Dat bepaalt dat personen of instanties die zijn belast met de voorkoming en opsporing van strafbare feiten in een andere lidstaat, politiegegevens onder gelijke voorwaarden als aan politieambtenaren in Nederland kunnen ontvangen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van die taak en behoudens enkele uitzonderingen. Het kabinet tekent wel aan dat de gronden om informatie te weigeren in de richtlijn op dit punt minder ruimte lijken te bieden dan het Besluit politiegegevens en andere bestaande EU instrumenten. Het kabinet zal zich ervoor inzetten om op dit punt de ruimte te behouden die nodig is voor de rechtshandhavingsautoriteiten om op basis van een proportionaliteitstoets een informatieverzoek te weigeren.

Het kabinet heeft begrip voor de keuze van de Commissie om de termijnen waarbinnen lidstaten moeten reageren op verzoeken om informatie aan te scherpen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de mogelijkheden en consequenties voor de operationele praktijk. Het kabinet heeft in dat kader zorgen bij de haalbaarheid van de nieuwe termijnen en de mogelijke gevolgen voor de capaciteit bij het OM en politie. Anderzijds zal een functioneel CMS enige extra vraag naar capaciteit kunnen verminderen. Het kabinet tekent tevens aan dat er operationeel moet worden bezien of het nodig is om te pleiten voor het opnemen van een voorbehoud bij de termijnen waar men afhankelijk is van een ketenpartner voor het ontvangen van, of toestemming krijgen voor het delen van de verzochte informatie.

Het kabinet heeft ook vragen bij de aanpassing van de gronden op basis waarvan lidstaten spontaan informatie kunnen verstrekken (feitelijk versus objectief). Het is nog onduidelijk wat met deze aanpassing beoogd wordt. Het kabinet zal hierover verduidelijking vragen aan de Commissie en informeren of de Commissie van plan is een handboek te maken zoals dat bestaat voor het Schengen Informatiesysteem.

Met betrekking tot de gemeenschappelijke minimumeisen aangaande de samenstelling, structuur, verantwoordelijkheden, personeel en technische capaciteiten van SPOCs onderschrijft het kabinet het belang van goed werkende SPOCs in alle lidstaten. In de aanloop naar dit voorstel heeft het kabinet zich echter uitgesproken tegen het bindende karakter van de minimumvereisten. Politieorganisaties in de EU zijn niet op dezelfde manier georganiseerd, hebben te maken met verschillende rechtsstelsels en de wijze van samenwerking met andere opsporingsautoriteiten verschilt vaak. Het kabinet is wel voorstander van de voorgestelde 24/7 beschikbaarheid van SPOCs. Het kabinet is daarnaast van mening dat alle verzoeken en antwoorden in het kader van de richtlijn bij voorkeur via de SPOC verzonden zouden moeten worden en slechts bij uitzondering in afgebakende omstandigheden ook door rechtshandhavingsautoriteiten met kopie aan de SPOC. Het huidige voorstel van de Commissie laat meer ruimte voor verzoeken en antwoorden door de rechtshandhavingsautoriteiten.

Ten aanzien van het instellen van een elektronisch Case Management Systeem (CMS) onderschrijft het kabinet de wens voor een goed-werkend, alomvattend en interoperabel systeem ter ondersteuning van het werk van de SPOCs. Het kabinet heeft nog wel twijfels bij de haalbaarheid van het bouwen van een CMS dat binnen twee jaar operabel is en voldoet aan alle vereisten zoals gesteld in de richtlijn, mede met het oog op de al lopende trajecten zoals de doorontwikkeling van het Landelijk Uniform Registratiesysteem voor Internationale Rechtshulpverzoeken (LURIS).

Het kabinet is geen voorstander van het voorstel om voor de uitwisseling op grond van deze richtlijn uitsluitend gebruik te maken van het communicatiekanaal SIENA. Hoewel het kabinet voorstander is van gestroomlijnde communicatie tussen de lidstaten, tussen de lidstaten en Europol en het gebruik van SIENA als voorkeurskanaal, houdt het kabinet graag ruimte om andere communicatiekanalen te gebruiken dan SIENA wanneer een situatie zich voordoet waarin de Nederlandse rechtshandhavingsautoriteiten of de SPOC oordelen dat een andere vorm van communicatie, zoals via een liaison officer, geschikter is op dat moment. Bovendien zou standaard gebruik van SIENA een herinrichting van de Europol National Unit (ENU), Team Interpol en technische aanpassingen noodzakelijk maken.

Het kabinet is niet overtuigd van de noodzaak en vindt het niet wenselijk om Europol een kopie te geven van alle communicatie in relatie tot informatieverzoeken, voor zover het informatieverzoeken betreft over delicten die binnen de reikwijdte van het mandaat van Europol vallen. Over het algemeen steunt het kabinet het beleid om Europol als centraal informatiepunt van de EU beter in positie te brengen door meer informatie met Europol te delen. Met dit voorstel zou Europol echter ook inzicht krijgen in al het bilaterale contact tussen de lidstaten. Daarnaast is het onduidelijk met welk doel Europol de informatie ontvangt en of de informatie via Europol ook toegankelijk is voor andere lidstaten. Het breed verspreiden van informatie over opsporingsonderzoeken zorgt voor onnodige risico’s. Indien hiertoe wordt besloten zou er daarom in ieder geval ruimte moeten zijn voor uitzonderingen, vergelijkbaar met de bepalingen in de Europol verordening, wanneer bijvoorbeeld de betrokken lidstaat acht dat het welslagen van een lopend onderzoek of de veiligheid van een natuurlijk persoon in gevaar wordt gebracht door het kopie geven van de informatie.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

In algemene zin bestaat er brede steun onder de lidstaten voor het moderniseren en stroomlijnen van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten van de EU. In 2020 nam de Raad Raadsconclusies aan die zagen op interne veiligheid en Europese politiesamenwerking7, waar onder andere het verbeteren van informatiemanagement en het optimaliseren van het gebruik van bestaande instrumenten en afspraken aan bod kwamen, alsmede SPOCs, SIENA en de rol van Europol. Het voorstel van de Commissie is mede tot stand gekomen naar aanleiding van een publieke consultatie en verschillende focusgroepen en workshops met experts van de lidstaten en andere partijen. De precieze uitwerking van het voorstel zal evenwel naar verwachting nog discussie vergen. Tijdens een eerste bespreking gaven enkele lidstaten aan twijfels te hebben bij het artikel dat lidstaten verplicht Europol vrijwel altijd in kopie mee te nemen en het voorstel ten aanzien van SIENA als verplicht kanaal voor alle communicatie die betrekking heeft op informatieverzoeken.

De positie van het Europees Parlement specifiek ten aanzien van dit voorstel is nog niet bekend. Wel is bekend dat het Europees Parlement veel waarde hecht aan het recht op privacy. Het ligt daarom voor de hand dat het parlement dit voorstel in dat licht zal bezien.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 87, lid 2, sub a, VWEU. Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid om volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast te stellen voor de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie voor politiële samenwerking binnen de Unie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j VWEU).

b) Subsidiariteit

Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de subsidiariteit is positief. De richtlijn heeft tot doel de informatie-uitwisseling ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit te verbeteren. Gezien de grensoverschrijdende aard van deze uitwisseling kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt en kan de verbetering van de informatie-uitwisseling beter op EU-niveau worden bereikt. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan bovendien slechts op Eu-niveau plaatsvinden. Om deze redenen is optreden op EU niveau gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de proportionaliteit is positief, met kanttekeningen. De richtlijn heeft tot doel de informatie-uitwisseling tussen lidstaten horizontaal te verbeteren. Het voorgestelde optreden is voor een deel geschikt om deze doelstelling te bereiken. Het vereenvoudigen van de termijnen is geschikt om de informatie-uitwisseling te verbeteren en de uitzondering op de termijnen waar dit nodig is om gerechtelijke toestemming in de betreffende lidstaat te verkrijgen respecteert de juridische werkelijkheid in de lidstaten. De in de richtlijn gestelde eisen voor een CMS gaan niet verder dan noodzakelijk om een gelijk speelveld tussen lidstaten te creëren vanuit een technisch en praktisch perspectief. Het vaststellen van minimumeisen voor de inrichting van de SPOCs is bovendien proportioneel, omdat dit noodzakelijk is voor het voorkomen van onnodige vertraging. Wat het kabinet betreft moet de inhoud van deze minimumeisen wel meer ruimte bieden voor flexibiliteit. Het kabinet is geen voorstander van het exclusieve gebruik van SIENA. Het was reeds de praktijk dat SIENA door lidstaten als voorkeurskanaal werd gehanteerd. Het vastleggen van dit kanaal voor alle uitwisseling is niet nodig en kan juist contraproductief zijn voor het door de Commissie beoogde doel wanneer een lidstaat in voorkomend geval een ander communicatiekanaal sneller of geschikter acht voor het doorgeven van bepaalde informatie. De verplichting om Europol in kopie te zetten voor alle communicatie waar het informatieverzoeken betreft over delicten die binnen de reikwijdte van het mandaat van Europol vallen acht het kabinet tevens niet proportioneel, omdat onvoldoende duidelijk is wat de noodzaak is voor Europol om over (een deel van) deze informatie te beschikken en met welk doel deze aan Europol zal worden verstrekt.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

Dit wetgevingsinitiatief zou gevolgen hebben voor de IT-kosten in de lidstaten. De Commissie geeft aan dat deze worden begroot op een totaal van maximaal EUR 11,5 miljoen voor de hele EU. Deze kosten zouden worden gedekt door de programma’s van de lidstaten in het kader van het Internal Security Fund (ISF).

Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

De voorstellen met betrekking tot het opzetten van een Case Management System en aansluiting op SIENA zullen volgens het voorstel via de EU-begroting worden bekostigd. Dat laat onverlet dat de aansluiting op deze voorzieningen door lidstaten bijvoorbeeld andere ICT-matige (hardware en software) en personeelsmatige gevolgen kan hebben en dat naar verwachting werkprocessen zullen moeten worden aangepast. Dat zal ook leiden tot kosten voor Nederland, die nog nader in kaart moeten worden gebracht. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

N.v.t.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht. Ten aanzien van geopolitieke aspecten stelt dit voorstel door het verbeteren van de informatie-uitwisseling de EU beter in staat als mondiale speler in de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit haar belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Een richtlijn is verbindend en zal mogelijk wijziging vereisen van de Wet politiegegevens en/of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

N.v.t.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De voorgestelde implementatietermijn van de richtlijn is twee jaar. Voor het artikel over het gebruik van SIENA staat een implementatietermijn van vier jaar. De haalbaarheid hiervan zal nader in kaart moeten worden gebracht en is afhankelijk van de inspanningen die geleverd moeten worden, in het bijzonder ten aanzien van de inrichting van de SPOC en het vormgeven van een CMS.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De richtlijn verplicht de Commissie om de implementatie van de richtlijn drie jaar na inwerkingtreding te evalueren. Tevens verplicht de richtlijn de Commissie om na vijf jaar na inwerkingtreding een rapport naar het Europees Parlement en de Raad te sturen die de effectiviteit Richtlijn evalueert. Hierin zal de Commissie de informatie die door lidstaten wordt aangeleverd en andere relevante informatie ten aanzien van de implementatie van de richtlijn meenemen. Op basis van deze evaluatie beslist de Commissie over passende follow-up acties, inclusief een wetgevend voorstel indien dit noodzakelijk blijkt.

e) Constitutionele toets

Het voorstel is in overeenstemming met de Europese Verdragen en het Grondrechtenhandvest, alsook de Nederlandse Grondwet. Het voorstel heeft op onderdelen mogelijk impact op de bescherming van grondrechten, met name de bescherming van persoonsgegevens. Het kabinet hecht daarom zwaar aan het oordeel van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over de verenigbaarheid van het voorstel met vigerende EU-wetgeving. Tegelijkertijd is het voorstel erop gericht om de veiligheid te waarborgen.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De uitvoeringsgevolgen zullen nader in kaart moeten worden gebracht. De voorstellen borduren op de bestaande situatie voort maar zullen wijzigingen aanbrengen zoals de inrichting van SPOCs, informatieverstrekking aan Europol en het aanpassen/ontwikkelen van een CMS dat voldoet aan de vereisten van de richtlijn. Dit zal wijzigingen van de nationale IT-architectuur en werkprocessen inhouden en extra capaciteit vergen van de betrokken diensten.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie.

X Noot
2

Uw Kamer wordt separaat over deze voorstellen geïnformeerd middels BNC-fiches.

X Noot
3

Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad.

X Noot
4

Communicatiekanaal tussen de lidstaten onder beheer van Europol.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 2479.

X Noot
7

Council Conclusions on Internal Security and European Police Partnership https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13083-2020-REV-1/en/pdf.

Naar boven