22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3276 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2022

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274)

Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275)

Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams

Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277)

Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 22 112, nr. 3278)

Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit (Kamerstuk 22 112, nr. 3279)

Fiche: Herziening verordening MFK 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3280)

Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281)

Fiche: Mededeling De Global Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 3282)

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een samenwerkingsplatform ter ondersteuning van de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    1 december 2021

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM (2021)756

  • d) EUR-Lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2021:756:NL

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    N.v.t.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Justitie en Veiligheid

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 82 (1) (d) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Op 1 december jl. heeft de Commissie een voorstel voor de oprichting van een online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams (hierna: het voorstel) gepubliceerd. Het voorstel maakt onderdeel uit van een Digital Justice Package, met daarin verschillende initiatieven om de rechtsstelsels van de EU te digitaliseren en moderniseren. Het doel van het voorstel is een IT-platform op te zetten met behulp waarvan justitiële samenwerking in het geval van gemeenschappelijke onderzoeksteams technisch kan worden ondersteund.

Het platform beoogt informatie-uitwisseling tussen leden van gemeenschappelijke onderzoeksteams te vereenvoudigen, planning en coördinatie van werkzaamheden te faciliteren en dat op een veilige manier mogelijk te maken. Deelname aan het platform geschiedt op vrijwillige basis. Het beheer van het platform wordt belegd bij eu-LISA, dat overigens geen toegang tot de data in de samenwerkingsruimtes voor gemeenschappelijke onderzoeksteams krijgt.1 Operationele data die via het IT-platform worden gedeeld, mogen op grond van het voorstel maximaal vier weken worden opgeslagen, niet-operationele data 5 jaar. De beheerder van de samenwerkingsruimte voor een gemeenschappelijk onderzoeksteam mag bepalen of en in welke mate derden als Eurojust, Europol, het Europees fraudebestrijdingsbureau (OLAF), het Europees OM (EOM), andere bevoegde EU-actoren en derde landen daartoe toegang krijgen.

b) Impact assessment Commissie

N.v.t.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Blijkens het coalitieakkoord wil het kabinet internationale samenwerking versterken om grensoverschrijdende netwerken op te rollen en vroegtijdig nieuwe ontwikkelingen in criminaliteit te signaleren. Het kabinet is mede daarom voorstander van de inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams bij grensoverschrijdende justitiële samenwerking in daarvoor geëigende situaties en is van mening dat deze vorm van samenwerking breed toegankelijk en aantrekkelijk moet zijn voor de nationale autoriteiten die daarmee zijn belast.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het onderhavige voorstel, gelet op de meerwaarde die het samenwerkingsplatform kan vormen voor de inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams en de samenwerking en informatie-uitwisseling daarbinnen. Belangrijk is daarbij dat dit op een veilige manier gebeurt en met inachtneming van toepasselijke EU-regelgeving op het gebied van dataprotectie kan worden gerealiseerd. Het voorstel biedt daarvoor kaders, die op onderdelen wellicht nog wel kunnen worden aangescherpt. Voor het kabinet is het met name van belang dat er geen permanente centrale opslag van gegevens bij eu-LISA plaatsvindt, en, voor zover tijdelijke opslag onvermijdelijk is met het oog op de overdracht daarvan aan de autoriteiten in een andere lidstaat, dat de duur van deze opslag zo kort mogelijk is. Het kabinet vindt de hiervoor voorziene periode (4 weken) in artikel 17 van het voorstel aan de lange kant. Het kabinet hecht nadrukkelijk ook aan de mogelijkheid in artikel 13 en 14 van het voorstel op case-by-case basis te bepalen of derden (Eurojust, Europol, het EOM, OLAF, andere EU-actoren, autoriteiten in derde landen) op enigerlei wijze toegang kunnen krijgen tot gegevens binnen het samenwerkingsplatform, maar vraagt zich daarbij wel af of daarvoor niet nadere criteria moeten worden ontwikkeld. Het kabinet betwijfelt tegelijkertijd wel enigszins af of eu-LISA, dat al behoorlijk zwaar belast is met onder meer interoperabiliteitsmaatregelen, deze extra taak er nog bij kan hebben. Het kabinet acht toegang van eu-LISA tot samenwerkingsruimten binnen dit platform gerelateerd aan het onderzoek van een gemeenschappelijk onderzoeksteam – inderdaad niet aan de orde, omdat daar geen noodzaak toe is. Het kabinet vindt het van belang dat meer duidelijkheid komt over de definitie van «non-operational» data (en of dergelijke data ook onder definitie van «communication» data vallen), omdat deze informatie lang bewaard blijft (zie artikel 18) en dat niet altijd nodig is of zelfs ongewenst kan zijn.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Er is nog geen goed zicht op het krachtenveld binnen de Raad. Het standpunt van het Europees Parlement is evenmin bekend.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het kabinet is positief over de gekozen rechtsgrondslag. De voor het onderhavige voorstel gekozen rechtsgrondslag is artikel 82, eerste lid, onder d, VWEU. Op grond van deze bepaling is de EU bevoegd maatregelen vast te stellen die ertoe strekken, in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen, de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten te bevorderen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j) VWEU).

b) Subsidiariteit

Het subsidiariteitsoordeel van het kabinet ten aanzien van het voorstel is positief. De doelstelling van het voorstel is het opzetten van een EU-breed platform ter ondersteuning van gemeenschappelijke onderzoeksteams, waarvan alle lidstaten gebruik kunnen maken. Dat kan effectief gezien dan ook alleen op EU-niveau gebeuren en niet met dezelfde mate van effectiviteit op nationale of bilaterale basis. Optreden op EU-niveau is daarom gerechtvaardigd en heeft om die reden ook meerwaarde.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit van het voorstel is eveneens positief. Het doel van de verordening is de vorming van een samenwerkingsplatform ten behoeve van efficiëntere grensoverschrijdende onderzoeken. Deze verordening is geschikt om dit doel te bereiken, aangezien het gebruik kunnen maken van één IT-platform in plaats van verschillende platforms en systemen ervoor kan zorgen dat gemeenschappelijke onderzoeksteams efficiënter kunnen werken en minder last ervaren van de technische uitdagingen waar ze nu nog doorgaans mee te kampen hebben. De opzet van het IT-platform in het voorstel blijft naar de mening van het kabinet binnen de grenzen van wat daarvoor technisch en organisatorisch noodzakelijk is.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie raamt de totale kosten voor het opzetten van het IT-platform, met inbegrip van extra personeel, op 18,1 miljoen EUR. De kosten komen voor rekening van de EU-begroting en zullen in de begroting van eu-LISA en Eurojust verdisconteerd moeten worden. Het kabinet is van mening dat de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet zal de noodzaak van de voorgestelde stijging van het aantal werknemers in dat licht kritisch bezien.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

Er worden vooralsnog geen financiële consequenties voor rijksoverheid en/of medeoverheden voorzien. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

N.v.t.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Het voorstel heeft geen voorziene gevolgen voor de concurrentiekracht of geopolitieke aspecten. Het voorstel raakt enkel de samenwerking van gemeenschappelijke EU-onderzoeksteams.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het lijkt erop dat er geen sprake zijn van een noodzaak tot aanpassing van nationale wet- en regelgeving.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel kent de Commissie op grond van artikel 6 de bevoegdheid toe uitvoeringsbesluiten aan te nemen ten behoeve van de technische ontwikkeling van het samenwerkingsplatform voor gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheden mogelijk, omdat het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de verordening betreft. Het kabinet vindt het tevens wenselijk om deze bevoegdheid aan de Commissie toe te kennen vanuit de gedachte dat de technische details voor de ontwikkeling van het platform op een snelle en flexibele wijze tot stand kunnen worden gebracht zonder de wetgevingsprocedure daarmee te belasten. Bovendien ligt de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) voor de hand, omdat het een puur technische uitwerking van de bepalingen in de verordening betreft en geen wijziging daarvan. De uitvoeringshandelingen dienen op grond van het voorstel te worden vastgesteld door middel van de onderzoeksprocedure voorzien in artikel 5 van verordening 182/2011. De toepassing van de onderzoeksprocedure is hier op zijn plaats, aangezien het te ontwerpen IT-systeem implicaties heeft voor de verwerking van onder andere gevoelige (persoons)gegevens, waardoor de vast te stellen uitvoeringshandelingen hier mogelijk ook gevolgen voor zouden kunnen hebben.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening zal in werking treden 20 dagen na de publicatie ervan in het Publicatieblad. Dat is naar de mening van het kabinet haalbaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Zodra het samenwerkingsplatform tot stand is gekomen, zal eu-LISA een rapport aan het Europees Parlement en de Raad sturen waarin wordt toegelicht hoe de doelstellingen in relatie tot de planning en kosten zijn bereikt. Twee jaar na de operationele start van het samenwerkingsplatform en ieder jaar daarna zal eu-LISA een rapport aan de Commissie sturen over het technisch functioneren van het platform, met inbegrip van de beveiligingsaspecten daarvan. Vier jaar na de operationele start van het platform en iedere vier jaar daarna zal de Commissie een evaluatie van het samenwerkingsplatform uitvoeren. De Commissie zal dit rapport aan het Europees Parlement en de Raad sturen. Het kabinet acht het van belang dat bij de evaluatie experts inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams vanuit de lidstaten worden betrokken.

e) Constitutionele toets

Het voorstel heeft op onderdelen mogelijk impact op de bescherming van grondrechten, met name de bescherming van persoonsgegevens. Het kabinet hecht daarom zwaar aan het oordeel van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over de verenigbaarheid van het voorstel met vigerende EU-wetgeving.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Naar verwachting volgen uit de aanvaarding van dit voorstel geen ingrijpende, althans negatieve implicaties voor de uitvoering enerzijds en handhaving op het terrein van databescherming door nationale en de Europese toezichthouder anderzijds en zal de samenwerking door middel van het voorgestelde IT-platform in geval van een gemeenschappelijk onderzoeksteam eenvoudiger worden dan nu het geval is.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

N.v.t.


X Noot
1

Het Europees Agentschap voor Grootschalige IT-systemen (EU-LISA) is belast met het beheer van EURODAC, het visa-informatiesysteem VIS en het Schengen Informatiesysteem (SIS).

Naar boven