32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 87 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2017

Met deze rapportage informeer ik u over de voortgang van de implementatie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Aanlandplicht

Op 24 mei jl. zijn de leden van de Scheveningengroep het eens geworden over een Gemeenschappelijke Aanbeveling voor het Noordzee teruggooiplan 2018. Deze aanbeveling is inmiddels door Nederland, als voorzitter van de Scheveningengroep, bij de Europese Commissie ingediend.

Een belangrijk punt voor de Nederlandse visserij in dit teruggooiplan is de infasering van schol. Bij aanvang van de infasering van de aanlandplicht in 2015, hebben de leden van de Scheveningengroep afgesproken om alle (bij)vangst van schol in 2018 onder de aanlandplicht te brengen. Dit zou een grote impact hebben op de Nederlandse tongvisserij, omdat deze visserij gepaard gaat met veel bijvangst van ondermaatse schol en er afgelopen jaren nog geen grote selectiviteitsverbeteringen zijn geboekt die dit probleem oplossen.

Een oplossing zou zijn om een uitzondering voor hoge overleving aan te vragen, waardoor schol alsnog overboord mag worden gezet. Proeven wijzen echter vooralsnog uit dat de overleving van schol bij de gangbare praktijk niet hoger is dan 16 procent, wat onvoldoende is om een dergelijke uitzondering te verdedigen in de regionale groep. De sector voert ondertussen nog verscheidene projecten uit om de selectiviteit en overleving in de tongvisserij te verbeteren.

In de Gemeenschappelijke Aanbeveling stelt de Scheveningengroep voor om de aanlandplicht voor schol in kleine mazen visserij nog een jaar uit te stellen. Nederland heeft hier in de groep hard voor gepleit en het voorstel is in lijn met het advies van de North Sea Advisory Council. Wel is de inzet op het verbeteren van selectiviteit een harde voorwaarde in het advies van de Scheveningengroep om de infasering van schol met een jaar uit te stellen tot 2019.

De Gemeenschappelijke Aanbeveling wordt eerst nog wetenschappelijk beoordeeld en kan daarna door de Europese Commissie worden omgezet in wetgeving, via een gedelegeerde handeling. Aangezien het advies van de Scheveningen groep aansluit bij het advies van de Advisory Council verwacht ik dat De Europese Commissie het advies overneemt.

Ik ben mij er van bewust dat we er hiermee nog niet zijn. In bepaalde visserijen zullen bij de volledige invoering van de aanlandplicht in 2019 grote problemen ontstaan als er niets verandert. Naast schol vallen vanaf 2019 ook andere problematische soorten, zoals tarbot, griet en rog onder de aanlandplicht. Ook van schar is er sprake van een grote hoeveelheid bijvangst, maar door het opheffen van de TAC voor deze soort, naar advies van ICES, zal deze niet langer onder de aanlandplicht vallen.

Zowel voor de bijvangst van schol, tarbot, griet als rog zal moeten worden ingezet op een pakket dat bestaat uit een forse verbetering van selectiviteit en overleving. Daarnaast kan worden gekeken naar aanvullende maatregelen zoals het verzamelen van meer gegevens en het daarmee verbeteren van de wetenschappelijke basis van het tarbot- en grietbestand. Daarom is het belangrijk dat de sector de registratie van discards serieus gaat oppakken, omdat dit bijdraagt aan het inzicht in de daadwerkelijke vangsten.

Soorten met een klein quotum, zoals rog, hebben een groot risico om zogenaamde choke species te worden. Vrijwel ieder land heeft wel problemen met één of meerdere soorten waarvoor een laag quotum geldt. Op regionaal niveau wordt dan ook gezocht naar oplossingen hiervoor. Mogelijkheden die worden verkend, naast het verbeteren van de overleving, zijn het omzetten van een 0-TAC in een categorie «verboden soort», waardoor teruggooi wel toegestaan is. Een andere optie is om te werken met een doorvaarplicht zodra er in een gebied teveel van een soort met een laag quotum wordt gevangen.

Bovenstaande vraagt grote stappen van de sector en betekent voor sommige visserijen een verandering van de huidige visserijpraktijk. Ik ben met de sector in gesprek over een verdere intensivering van de inzet op de verbetering van selectiviteit en overleving. Een deel van deze verbetering zal voor 2019 moeten worden bereikt, maar ook de periode daarna zal er een opgave blijven. Ik zal mij ervoor inzetten om hiervoor zoveel mogelijk ruimte te bieden.

Technische Maatregelen

Op 11 mei jl. heeft de Raad de Algemene Oriëntatie vastgesteld voor de Verordening Technische Maatregelen. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 11 mei jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1015) ben ik tevreden met de bereikte vereenvoudiging in deze voorgestelde Verordening, evenals met de mogelijkheden voor uitwerking van verschillende aspecten in de regionale groepen.

Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 11 mei jl.(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1022) heb ik tegen gestemd, op aangeven van uw Kamer, vanwege onvoldoende mogelijkheden voor de toepassing van de pulstechniek in de visserij.

In de komende maanden zal het Europees Parlement (EP) zijn positie vaststellen ten aanzien van de verordening Technische Maatregelen, waarna de trilogen van het EP, de Raad en de Europese Commissie van start kunnen gaan. Vanwege de complexiteit van het dossier verwacht ik dat deze trilogen dit jaar niet zullen worden afgerond en de onderhandelingen zullen doorlopen tot in 2018.

Pulsvisserij

Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten, ben ik uitermate teleurgesteld over de uitkomst van de Visserijraad als het gaat om de toelating van pulsvisserij in de nieuwe Verordening Technische Maatregelen. Ondanks de Nederlandse tegenstem is de Algemene Benadering van de Raad aangenomen. Ik voel mij enigszins gesteund door de Duitsland, dat zich mede vanwege pulsvisserij heeft onthouden van een stem. Het standpunt van de Raad vormt nu het mandaat voor het voorzitterschap in de komende onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Hoewel op de korte termijn er niets aan de situatie verandert, hoop ik binnen deze (zeer) beperkte speelruimte de discussie te beïnvloeden richting een positievere uitkomst voor pulsvisserij. Als dat niet lukt is het zaak om in de regionale groepen tot een compromis te komen. Met uitgesproken tegenstanders van pulsvisserij in de regionale groep voor de Noordzee (Frankrijk en Denemarken), wordt het bereiken van een unaniem voorstel voor pulsvisserij niet makkelijk, maar het is zeker niet onmogelijk.

Op korte termijn verandert er voor de Nederlandse pulsvissers niets. Wel is het zo dat van de huidige 84 pulstoestemmingen er 62 gekoppeld zijn aan het uitvoeren van onderzoek naar de effecten van de pulsvisserij. Het huidige onderzoek zal in 2019/2020 worden afgerond.

Het is dus zaak om direct na afronding van het onderzoek, of reeds hiervoor, tot een oplossing te komen voor deze groep pulsvissers. Indien uit het onderzoek naar voren komt dat pulsvisserij geen significante negatieve effecten heeft, is wat mij betreft een algemene toelating van de pulstechniek in de Noordzee, geborgd door een betrouwbaar controlesysteem, de enige logische uitkomst.

Het is overigens van groot belang om deze toelating niet enkel in EU-regelgeving te bepleiten, maar ook met het Verenigd Koninkrijk in gesprek te gaan over de toelating van het pulstuig in het Britse deel van de Noordzee na Brexit. Veel Nederlandse pulsvissers halen immers een groot deel van hun besomming uit het Britse deel van de Noordzee.

Visserijmaatregelen in beschermde gebieden

Om te voldoen aan de doelstellingen voor Natura2000 en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden in bepaalde gebieden visserijbeperkende maatregelen genomen. De procedure hiervoor is vastgelegd in artikel 11 van de Basisverordening (EC 1380/2013). Tijdens de procedure wordt door het initiërend land samen met alle lidstaten met een visserijbelang en de relevante adviesraden gesproken over de begrenzing en omvang van de gebieden en het bijbehorende beschermingsregime. Als alle landen hiermee akkoord zijn, leidt dit tot een Gezamenlijke Aanbeveling, op basis waarvan de Europese Commissie via een gedelegeerde handeling visserijmaatregelen kan vaststellen voor de gebieden. Hierna zullen de definitieve maatregelen openbaar worden.

Non-discriminatie en ecologische onderbouwing zijn leidend voor de Nederlandse positie bij het opstellen van de gezamenlijke aanbeveling. De maatregelen dienen een positieve bijdrage te leveren aan bescherming van natuur met een zo beperkt mogelijk effect op de visserijsector.

Er lopen verschillende trajecten voor het nemen van visserijbeperkende maatregelen in de buurlanden:

  • België: begin dit jaar is een Gezamenlijke Aanbeveling voor beschermende maatregelen in de Vlaamse Banken ingediend.

  • Duitsland: de informele procedure om te komen tot beschermde gebieden in de Duitse EEZ (het Sylt Outer Reef, Borkumse Stenen en de Doggersbank) loopt. Nederland is hierbij betrokken.

  • Verenigd Koninkrijk: er lopen momenteel verschillende procedures waarvan enkele belangrijk zijn voor de Nederlandse visserij, in het bijzonder op de Zuidelijke Noordzee, zoals Haisborough Hammond and Winterton. De voorstellen voor maatregelen in deze gebieden worden dan ook nadrukkelijk gevolgd en getoetst op de ecologische meerwaarde en de impact op de Nederlandse visserij.

Handelsnormen

Ten aanzien van de controle op Handelsnormen vraagt de motie Geurts (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1011) om in overleg met, en met instemming van de visserijsector te komen tot een plan voor de controle op handelsnormen. Ik kan u hierover het volgende melden.

Zoals eerder aangegeven heeft de garnalensector voortvarend een controlesysteem opgezet waarbij onafhankelijke toezichthouders extern worden ingehuurd en 100% gaan controleren. De garnalensector voert sinds 1 april van dit jaar de controletaken op de handelsnormen daadwerkelijk zelf uit.

De platvissector is veel later gestart. Ik vind het positief dat de visafslagen het initiatief hebben genomen om een Plan van Aanpak op te stellen om ook een eigen controlesysteem op te zetten. Ik heb ook toegezegd om de sector tegemoet te komen in de kosten voor het opstellen van dit Plan van Aanpak.

Het Nederlands Overleg Visafslagen heeft aangegeven de verantwoordelijkheid voor de indeling voor vis ook per 1 april over te kunnen nemen en het systeem de komende maanden verder op te kunnen bouwen. Dit geeft mij voldoende vertrouwen dat binnen afzienbare tijd er ook voor de visserijsector een solide controlesysteem is.

Om ervoor te zorgen dat het toezicht op peil blijft, heb ik toegezegd dat de NVWA gedurende de eerste periode, na stopzetting van de directe controle per 1 april, actief zal meewerken aan training van de nieuwe toezichthouders en de opbouw van het controlesysteem. EZ en NVWA blijven in deze opbouwfase vanzelfsprekend met beide sectoren in gesprek om eventuele knelpunten die daarin naar voren komen op te lossen. Eind juni is opnieuw een overleg gepland.

Afsluiting EVF

Voor de afsluiting van het Europees Visserijfonds (EVF) is een eindverslag opgesteld en op 31 maar 2017 aan de Europese Commissie verzonden. Dit is een kwantitatieve evaluatie waarin de nadruk ligt op de financiële aspecten.

Ten aanzien van de uitvoering van het fonds zijn in toenemende mate problemen ondervonden bij de financiële verantwoording. Dit had vooral betrekking op innovatie- en samenwerkingsprojecten, waarvan diverse projecten niet of slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. In 2014 kon Nederland hierdoor niet voldoen aan het uitgavenritme van de Europese Commissie, waardoor € 5,3 miljoen is gedecommitteerd c.q. niet meer beschikbaar is voor Nederland. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 200 XIII, nrs. 6 en 7). Bij de afsluiting blijkt dat de Europese Commissie € 34,4 miljoen aan EVF-steun vergoedt, wat in totaal € 14,2 miljoen minder is dan het oorspronkelijk beschikbare bedrag van € 48,6 miljoen. Onderdeel hiervan is een aftopping van € 3,8 miljoen waartegen ik bij de Europese Commissie bezwaar heb aangetekend.

Om een goed beeld te krijgen van de resultaten van het EVF, vind ik het onvoldoende om alleen naar de cijfers te kijken. Daarom heb ik opdracht gegeven om, naast deze kwantitatieve analyse, ook een meer kwalitatieve evaluatie uit te laten voeren, onder andere door middel van interviews en enquêtes. Daaruit blijkt dat er mede dankzij het EVF indrukwekkende innovaties in de visserij- en aquacultuursector hebben plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld de pulstechniek en de mosselzaadinvanginstallatie. De succesfactoren voor innovaties worden geanalyseerd en de «lessons learned» worden meegenomen in het nieuwe Visserijfonds EFMZV 2014–2020.

Als bijlage stuur ik u zowel het eindverslag EVF als de publieksversie van het jaarverslag EFMZV 2016 toe1. In dit jaarverslag kunt u meer lezen over de Nederlandse uitvoering van EFMZV in 2016.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven