32 177 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 25 oktober 2011

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie juichen de verheldering in de positionering van de rechter-commissaris (RC) toe. Zij zijn het eens met de, in overeenstemming met de ontstane rechtspraktijk, gemaakte keuze voor het heldere uitgangspunt waarin de Officier van Justitie (OvJ) de leiding heeft over het opsporingsonderzoek, terwijl de RC een aantal toezichttaken uitoefent. Deze leden hebben nog een vraag.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen de uitgangspunten van het voorstel en de daaruit voortvloeiende herpositionering van de RC in het vooronderzoek in strafzaken. Deze leden hebben wel nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de wenselijkheid om de positie van de RC te versterken. Deze versterking komt met name tot uiting in de meer precieze taakomschrijving van de RC in strafzaken. Daarbij wordt de toezichthoudende taak met betrekking tot het opsporingsonderzoek centraal gesteld, terwijl wordt aangegeven dat dit toezicht zich richt op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen en op de voortgang, evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek. Daarnaast wordt met de afschaffing van het gerechtelijk vooronderzoek (gvo) een nieuw kader geschapen voor het verrichten van onderzoekshandelingen door de RC. Deze leden onderschrijven deze benadering, aangezien daarmee de thans aanwezige bezwaren tegen de gang van zaken, zoals de bevoegdheidsuitoefening buiten het gvo en de behandeling van dezelfde zaak door verschillende RC's wordt ondervangen. Zij hebben toch nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat meer evenwicht brengt in de zin van checks and balances in de verhouding tussen de OvJ en de verdachte tijdens het vooronderzoek. De «oude» rol van de RC in strafzaken wordt als het ware in ere hersteld. Dat zal niet lukken zonder forse investeringen in mens en middelen in het kabinet RC. Zij hebben, onder andere hierover, een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel om het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek fundamenteel te herzien. Zij hebben daarover een aantal vragen.

2. Algemeen

Kern van het voorstel en uitvoering

De leden van de VVD-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de positie van de RC verandert van «onderzoeksrechter» in die van «rechter in het vooronderzoek». Is de regering het met deze leden eens, gelet op het vorenstaande, dat het wetsvoorstel beter «verandering positie RC» had kunnen heten? Verder rijst bij hen de vraag of in het licht van de beoogde veranderde positie van de RC, de kabinetten RC in den lande voldoende op sterkte zijn, in termen van aantallen RC’s, deskundigheid, loopbaanperspectief. Heeft de regering zicht op hoe zich dat ontwikkelt en zo ja, is zij daar tevreden over?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel de facto eerder een versterking van de positie van de OvJ betekent dan een versterking van de positie van de RC. De OvJ heeft nu niet alleen de leiding of de zeggenschap over de opsporingsfase, zoals die tot op heden is gedefinieerd, maar ook over de fase van het gvo, zodat hij over een meer uitgebreide periode zeggenschap uitoefent. In dit verband rijst de vraag of voldoende het belang wordt ingezien, dat het OM onderdeel is van de magistratuur en de OvJ niet (rechtstreeks) ondergeschikt is aan de minister van Veiligheid & Justitie. Graag een reactie.

Het afschaffen van het gvo en de mini-instructie en het creëren van één kader – het opsporingsonderzoek – kan de rol van de RC tijdens het vooronderzoek verhelderen. Zijn informatiepositie en onafhankelijkheid worden met dit wetsvoorstel versterkt en de RC krijgt meer mogelijkheden voor een actieve en regievoerende rol, aldus de leden van de GroenLinks-fractie. Door als rechter tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek toezicht uit te oefenen op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden, de voortgang van het onderzoek en de evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek, kan de RC tijdig bijsturen en onevenwichtigheden en onrechtmatigheden voorkomen. Toch is het de vraag of de titel van het wetsvoorstel niet teveel versterking van zijn positie pretendeert, aldus deze leden. Is de kern van het wetsvoorstel niet veeleer dat het gerechtelijk vooronderzoek wordt afgeschaft en de RC ter compensatie enige taken tijdens het opsporingsonderzoek worden toebedeeld? Graag een reactie.

Vastlegging betrokkenheid RC

De leden van de PvdA-fractie missen in het wetsvoorstel een bepaling die waarborgt dat de OvJ in complexe strafrechtelijke onderzoeken de RC betrekt. Ook de regering heeft in het kader van de behandeling in de Tweede Kamer laten weten te hechten aan een nadere aanduiding van de factoren die meer stelselmatig moeten leiden tot betrokkenheid van de RC bij het opsporingsonderzoek, maar zij achtte daartoe een aanwijzing van het College van procureurs-generaal afdoende.2 Deze leden begrijpen niet waarom niet ten minste de uitgangspunten van een dergelijke regeling in de wet worden vastgelegd. Dergelijke uitgangspunten zouden dan in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal nader ingevuld kunnen worden. Deze leden verzoeken de regering om een reactie op dit punt.

De toelichting op het wetsvoorstel geeft aan, dat de minister het College van procureurs-generaal zal vragen een aanwijzing op te stellen om te bevorderen dat de OvJ in complexe strafrechtelijke onderzoeken zoveel mogelijk de RC bij zijn onderzoek zal betrekken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of een aanwijzing hier niet een enigszins minimalistisch instrument voor is. Zou een ministeriële regeling of zelfs een AMvB niet meer geëigend zijn om voor te schrijven, dat bij bepaalde soorten onderzoeken de RC zal worden ingeschakeld?

Samenhang andere wetsvoorstellen

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Raad van State er op heeft gewezen dat de regering niet heeft gereageerd op het voorstel van het College van procureurs-generaal met betrekking tot het creëren van een voorziening voor de toetsing van het gebruik van opsporingsbevoegdheden waar bijzondere belangen een rol spelen.3 In reactie op deze opmerking van de Raad van State heeft de regering aangevoerd dat dit punt nadere aandacht zal krijgen in de wetsvoorstellen die nog in procedure worden gebracht.4 Deze leden vinden de toetsende rol van de RC bij het gebruik van ingrijpende opsporingsbevoegdheden van groot belang en verzoeken de regering de hoofdlijnen uiteen te zetten van de regeling die de regering dienaangaande in nog komende wetsvoorstellen voornemens is op te nemen.

Het wetsvoorstel voorziet in een versterking van de positie van de RC in het vooronderzoek, lezen de leden van de D66-fractie. In de memorie van toelichting wordt toegelicht of de RC, gelet op zijn verminderde betrokkenheid bij het vooronderzoek in zijn huidige vorm, nog voldoende uitvoering kan geven aan zijn taak. Dat is de reden waarom het stelsel moet worden herzien. In het wetsvoorstel wordt onderkend dat niet kan worden volstaan met een verbetering van de wettelijke positie van de RC, maar dat ook in kwalitatieve en kwantitatieve zin een materiële versterking van het rechtercommissariaat is vereist. Als onderdeel van de beoogde versterking worden het gvo en de mini-instructie afgeschaft en vervangen door een nieuwe regeling, die de RC ook in staat moet stellen om toezicht te houden op het opsporingsonderzoek en om in bepaalde gevallen als arbiter op te treden. Tevens worden de mogelijkheden voor de RC om ambtshalve onderzoek te (laten) doen verruimd. Tenslotte wordt aangekondigd dat in voorstellen die nog zullen volgen de rol van de RC verder gestalte zal krijgen, met name met betrekking tot de regeling van de processtukken, de positie van de verdediging en de regeling van de opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen. In de brief van 27 februari 20085 geeft de regering een overzicht van deze wetsvoorstellen, die in het kader van genoemde herstructurering zullen worden aangeboden. Deze gaan over de herinrichting van de regels betreffende de strafvorderlijke bevoegdheden. Daarbij is het de bedoeling van de regering om al deze wetsvoorstellen, eenmaal tot wet verheven, gelijktijdig in te voeren. Zoals ook de Raad voor de Rechtspraak deed in zijn advies6 aan de regering, vragen ook deze leden waarom de regering niet heeft gewacht met indiening van dit wetsvoorstel totdat die andere wetsvoorstellen zijn ingediend, zodat deze wetsvoorstellen in onderlinge samenhang kunnen worden bezien? De Raad van State heeft de regering ook daarom gevraagd.7 Een en ander klemt te meer nu volgens het wetsvoorstel het tijdstip van inwerkingtreding van alle wetten gelijktijdig zal zijn, zodat gelijktijdige behandeling van alle wetsvoorstellen voor de hand ligt. Deze leden vernemen graag uw reactie hierop.

De leden van de GroenLinks-fractie missen een integrale visie op de plaats van het strafrechtelijk vooronderzoek en de verdeling van de taken en bevoegdheden tussen de RC en de OvJ. Dat de regering heeft gekozen voor een gefaseerde herziening, heeft tevens tot gevolg dat er geen zicht is op het eindresultaat, wat een volledig oordeel lastig maakt. Deze leden begrijpen in dit opzicht het advies van de Raad van State en willen van de regering weten waarom ze er niet voor heeft gekozen het geheel aan voorstellen gelijktijdig voor te leggen, of in ieder geval een integrale visie waar de voorstellen op zijn gebaseerd.

Draagvlak

Volgens de leden van de D66-fractie is de vraag of het wetsvoorstel, zoals dat thans voorligt, voldoende draagvlak heeft binnen de rechterlijke macht. Het advies van de Raad voor de Rechtspraak geeft een aantal kritische geluiden af.8 Zo ontbreekt in zijn ogen het kader waarbinnen de RC de hem of haar toebedeelde rol zal kunnen waarmaken. Ook de Raad van State heeft de regering hierop gewezen. In de memorie van toelichting heeft de regering dit kader nader ingekleurd.9 Een versterking van de positie van de RC is aangewezen om versnippering van taken en bevoegdheden tegen te gaan, om het evenwicht tussen OvJ enerzijds en verdachte anderzijds in het onderzoek te waarborgen en voorts om de werkdruk van de RC in het huidige bestel te verlichten, aldus de memorie van toelichting op dit punt. Desniettemin achten deze leden deze toelichting vooralsnog ontoereikend, nu niet blijkt dat is ingegaan op de bezwaren die zijn genoemd in het advies van de Raad voor de Rechtspraak6, dat mede is geredigeerd door het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren van de rechtbanken (LOVS). Draagvlak bij deze groep rechters voor het wetsvoorstel is van wezenlijk belang. Deze leden verzoeken de regering alsnog op deze bezwaren in te gaan.

Overige bezwaren in adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af – nu zij geen kennis hebben kunnen nemen van de adviezen van de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten – of er ten aanzien van dit voorstel nog onderwerpen zijn, waarover «in het veld» bezwaren zijn gerezen, welke niet in de wetstekst of de toelichting zijn weggenomen. Deze leden vragen de regering of zij in de memorie van antwoord deze bezwaren van commentaar wil voorzien.

3. Ambtshalve onderzoek door RC

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de (beperkte) ambtshalve bevoegdheden van de RC in het wetsvoorstel. In artikel 170 WvSv komt in het tweede lid te staan wanneer de RC toezicht dient te houden. Dit is of ambtshalve – als de verdachte gedetineerd is of als de RC onderzoekshandelingen verricht ex artikel 177a WvSv – op vordering van de OvJ, of op verzoek van de verdachte of diens raadsman. Deze leden zien een onevenwichtigheid in termen van equality of arms als de OvJ een onderzoek doet, de verdachte op vrije voeten is en de OvJ niet aan de RC heeft verzocht een onderzoekshandeling te verrichten. De verdachte heeft dan geen recht op toevoeging van een advocaat en zal dus ook niet weten dat hij de RC kan vragen om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten. Is toevoeging van een raadsman door de Raad voor rechtsbijstand op grond van on- of minvermogendheid mogelijk als iemand in de gaten krijgt dat er een onderzoek naar zijn gedragingen wordt verricht, vóórdat hij als verdachte is aangemerkt? Zien deze leden het goed dat de RC een verdachte niet kan wijzen op de mogelijkheid onderzoekshandelingen te laten verrichten, indien deze niet is gedetineerd? Er kan immers sprake zijn van verdenking zonder dat (reeds) sprake is van ernstige bezwaren (artikel 67, eerste en tweede lid WvSv).

De leden van de D66-fractie wijzen de regering op een naar hun voorlopig oordeel in het wetsvoorstel opgenomen optredende onvolkomenheid in de taakafbakening tussen de OvJ en de RC. Ingevolge het wetsvoorstel heeft de OvJ de leiding over het opsporingsonderzoek en gaat de RC daarin een meer toezichthoudende rol vervullen. Daarnaast heeft de RC ambtshalve eigen onderzoeksbevoegdheden in geval de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld (ex artikel 183 WvSv). De vraag is of aldus niet het risico wordt gecreëerd dat de bevoegdheden van beide partijen feitelijk gaan botsen in zaken waarin van voorlopige hechtenis sprake is. Ook in die zaken leidt de OvJ immers het opsporingsonderzoek, terwijl de RC dan niet uitsluitend toezichthouder is, maar door zijn ambtshalve onderzoeksverrichtingen eveneens leidend kan worden. De vraag is of in het wetsvoorstel op dit punt een voldoende duidelijke afweging en keuze is gemaakt? De leden vragen de regering graag om een reactie.

4. Positie RC en verhouding tot OvJ

De Raad van State heeft uitdrukkelijk aan de orde gesteld dat hij een integrale visie mist op de plaats van het vooronderzoek in het strafgeding en de rol van de RC daarin, meer in het bijzonder in relatie tot de taak van de OvJ.11 De regering heeft daarop geantwoord, dat als uitgangspunt geldt, dat de OvJ de leiding heeft over het opsporingsonderzoek, terwijl de RC een aantal toezichtstaken uitoefent. Daarmee is evenwel niet ingegaan op het feit dat de strafrechtspleging uit een keten van activiteiten bestaat, waarbij de taken en bevoegdheden in de verschillende compartimenten duidelijk moeten worden afgebakend, constateren de leden van de CDA-fractie. In het kader van het gvo bepaalt de RC of een opsporingsonderzoek «panklaar» is voor het onderzoek ter terechtzitting. Dit is volgens het voorstel niet meer het geval. Zien deze leden het correct, dan is de OvJ in de opsporingsfase, die zich uitstrekt tot aan het onderzoek ter terechtzitting, dominus litis; deze heeft de leiding en het initiatief. In deze fase kan de RC alleen opsporingshandelingen marginaal toetsen. Hij kan niet meer beslissen of de zaak gereed is voor de zitting; hij verliest de functie van poortwachter. Zo rijst bij deze leden de vraag wat te doen wanneer de RC vindt dat het onderzoek niet volledig is (afgerond). De sluiting van het gvo was een belangrijk moment, aldus deze leden. De RC als voorpoortrechter (voor het opsporingsonderzoek) en machtigingsrechter (voor de toepassing van dwangmiddelen) kan dan volgens het wetsvoorstel alleen de aan hem (specifiek verzochte) onderzoeksmiddelen beëindigen. Graag een reactie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de RC voldoende bevoegdheden heeft om het toezicht op het gehele opsporingsonderzoek effectief uit te oefenen. In hoeverre kan hij de inhoud van het onderzoek beïnvloeden? Wordt de RC voldoende toegerust om zijn verantwoordelijkheid voor de volledigheid en het evenwicht van het onderzoek te dragen, terwijl de OvJ de leider van het opsporingsonderzoek blijft? Zijn betrokkenheid bij een vooronderzoek blijft in de meeste gevallen (met uitzondering van een voorlopige hechtenis) toch afhankelijk van een vordering van de OvJ of een verzoek van de verdediging, constateren deze leden. Is een nadere uitwerking van de rolverdeling tussen deze twee figuren niet wenselijk? Acht de regering conflicten van inzicht niet denkbaar? Bijvoorbeeld als een RC aanvullende onderzoekshandelingen laat verrichten die de OvJ niet wenselijk of noodzakelijk acht en de OvJ de uitkomst van dit onderzoek niet betrekt bij zijn conclusies? Is de rol van de RC als actor in het opsporingsonderzoek enerzijds en toezichthouder anderzijds wel altijd te verenigen? Hij zal immers zijn eigen handelingen met een kritische blik moeten toetsen op rechtmatigheid. Draagt de OvJ niet eveneens een verantwoordelijkheid voor de volledigheid en het evenwicht van het opsporingsonderzoek? Zo ja, kan de toevoeging van een toezichthouder niet uitlokken dat de OvJ zich méér eenzijdig op het opsporingsbelang zal richten? Wordt dit wetsvoorstel ingegeven door een praktijk waarin teveel zaken onvolledig of onevenwichtig worden voorgedragen? Graag een feitelijke onderbouwing.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de beperkte wijze waarop de RC zijn rol kon vervullen verband houdt met zowel de wettelijke basis van zijn functie, als het feitelijk functioneren van de RC: de tijdelijkheid van de functie brengt onvoldoende specialisatie, werkdruk et cetera met zich mee. De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie heeft in zijn brief van 20 juni 201112 gereageerd op de kritiek van de Raad voor de rechtspraak dat de versterking van het rechtercommissariaat niet voldoende wordt ondersteund door een deugdelijke wettelijke basis. Volgens de staatssecretaris gaat de Raad eraan voorbij dat het wetsvoorstel al op onderdelen is aangepast aan de wensen van de Raad. Is de regering van mening dat met de aanneming van onderhavig wetsvoorstel en de feitelijke versterking van de positie van de RC, zijn positie is geoptimaliseerd? Zo nee, welke wenselijke wijzigingen resteren en op welke wijze zullen de komende wetsvoorstellen of andere maatregelen hierin voorzien? Zo ja, is de regering in gesprek met de Raad om te achterhalen op welke punten de Raad een verdere wettelijke versterking nodig acht?

5. Financiële middelen

De Raad voor de Rechtspraak wees in zijn advies8 op hetgeen nodig is om de RC in strafzaken ook daadwerkelijk de taken te kunnen laten uitvoeren die hij erbij krijgt met dit wetsvoorstel. Het gaat dan om meer rechters, meer ervaring en deskundigheid en om versterking van de ondersteuning, lezen de leden van de SP-fractie. Zonder extra financiële middelen zal van dat moois niet veel terecht komen, denken zij. Hoe denkt de regering daarover?

Er zijn toezeggingen gedaan voor de periode 2007–2010.14 Deze leden zouden graag weten welke afspraken zijn gemaakt voor de daaropvolgende periode en of deze in het huidige financieel zware tijdsgewricht, gestand worden gedaan? Zo ja, om hoeveel middelen gaat het en wanneer worden die gelden beschikbaar gesteld? In de nota worden ook een aantal maatregelen genoemd ter bevordering van de aantrekkelijkheid van de functie van RC.15 Deze kosten geld. Is daar een raming van gemaakt? En zo ja, komt dat geld er ook? Graag een reactie.

Hierop aansluitend hebben deze leden een meer algemene vraag. Als deze leden goed geïnformeerd zijn dan vinden de budgettaire onderhandelingen tussen de regering en de Raad voor de Rechtspraak nog steeds plaats op basis van de zogenaamde «Lamicie»-normen. De regering weet ongetwijfeld dat «Lamicie» staat voor: «last minute commissie». Deze leden menen dat deze normen in grote haast tot stand zijn gekomen en al lang niet meer voldoen in termen van prijs per product, zo zij al ooit voldaan hebben. Er is inmiddels echter een nieuw bekostigingssysteem ontworpen, «Profi» genaamd, dat hopelijk beter zal voldoen. Dat systeem zou pas in 2014–2015 ingevoerd worden. De bedoeling is dat dit wetsvoorstel dan al geruime tijd tot wet verheven is en in werking is getreden. Is de regering het met deze leden eens dat er zonder extra financiële middelen sprake zal zijn van een valse start? Is de regering het met hen eens dat het vertrouwen in de rechter schade oploopt als aan verdachte nieuwe bevoegdheden worden gegeven, die de rechterlijke macht, bij gebrek aan financiële middelen in de zin van mankracht en ondersteuning, niet waar kan maken? Deelt de regering deze zorg? Zo ja, wat gaat zij daar aan doen?

6. Tot slot

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij zich voorstelt het overgangsrecht te regelen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of er al zicht is op de wettelijk verankering van een langere aanstellingstermijn voor de RC in strafzaken.

Op vragen van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer antwoordt de regering dat in een aantal kabinetten RC het uitgangspunt wordt gehuldigd dat zo mogelijk alle onderzoekshandelingen in een en dezelfde zaak door één RC worden uitgevoerd.16 Dit zou worden bevorderd in het kader van het project versterking positie RC, zo begrijpen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen zich af op welke wijze dit wordt bevorderd en of daar nog aandacht voor is nu dat project inmiddels is afgelopen?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV) en Swagerman (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 6, p. 10.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 4, p. 5.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 4, p. 6.

X Noot
5

Kamerstukken II 2007/08, 29 271, nr. 7.

X Noot
6

Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 3, p. 3 voor het advies.

X Noot
7

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 4, p. 2.

X Noot
8

Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 3, p. 4–5 voor het advies.

X Noot
9

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 3, p. 6 e.v. (paragraaf 2).

X Noot
11

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 4, p. 1.

X Noot
12

Kamerstukken II 2010/11, 32 177, nr. 15.

X Noot
14

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 6, p. 6.

X Noot
15

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 6, p. 7.

X Noot
16

Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 6, p. 22–23.

Naar boven