29 271
Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2008

1. Inleiding

Ten vervolge op mijn brief van 28 september 2006 (Kamerstukken II 2006/07 29 271, nr. 5) over de voortgang van de herziening van het Wetboek van Strafvordering geef ik hieronder een overzicht van de meest relevante ontwikkelingen op dit terrein. Het betreft een overzicht van de wetsvoorstellen waarover de Kamer in 2006 bericht heeft ontvangen en een korte aanduiding van de werkzaamheden die voor dit jaar en het vervolg van deze kabinetsperiode zijn gepland. Als bijlage is gevoegd een overzicht van onderwerpen op het terrein van de strafvordering, die in het verband van de Europese Unie momenteel aan de orde zijn.

Vastgesteld kan worden dat de uitvoering van de herziening van het Wetboek van Strafvordering, zoals aangekondigd in het Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1) voor een belangrijk deel op streek is. Grote onderdelen van de herziening van het Wetboek van Strafvordering zijn in de afgelopen jaren reeds voltooid, zoals een uitgewerkte regeling van de afdoening van overtredingen en lichtere misdrijven (de Wet OM-afdoening), waarop ik hieronder nader inga. In werking is getreden een verbetering van de regeling over de uitreiking en betekening van gerechtelijke stukken (Stb. 2005, 175). Ook de Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastlegging (stroomlijnen hoger beroep) met een beperkt verlofstelsel en voortbouwend hoger beroep (Stb. 2006, 170) is in 2007 in werking getreden; dit zal leiden tot een betere en efficiëntere behandeling van zaken in hoger beroep. Ik wijs voorts op vier wetten die op verzoek van de zittende magistratuur zijn opgesteld ter verbetering van de efficiëntie in de strafrechtspleging. Het betreft aanpassingen van de regeling inbeslagneming en doorzoeking door de rechter-commissaris, van de regeling voorlopige hechtenis, van het horen van getuigen, en van de verkorte bewijsvoering bekennende verdachte (Wetten van 10 november 2004, Stb. 577, 578, 579 en 580 en op 1 januari 2005 in werking getreden).

Aanzienlijke voortgang is geboekt met de wetsvoorstellen met betrekking tot de positie van het slachtoffer en van de deskundige. Ten slotte vermeld ik in dit verband dat de voorbereiding van het conceptwetsvoorstel over de positie van de rechter-commissaris in strafzaken in een vergevorderd stadium is. Dit laatste wetsvoorstel is een belangrijk fundament voor de omvangrijke herstructurering van het vooronderzoek, die ik in het vorige voortgangsbericht al aankondigde.

De verwachting is dat het wetboek na voltooiing van de aangekondigde wetsvoorstellen een coherent, geactualiseerd en inzichtelijk geheel vormt. Het wetboek moet uitdrukking geven aan een juiste afweging van de verschillende belangen van procesdeelnemers als de verdachte, getuigen, deskundigen, en slachtoffers, zonder dat daardoor het belang van het onderzoek en dat van de waarheidsvinding in het gedrang komen. Het onderzoek in een strafzaak dient vanaf het begin zowel zorgvuldig als voortvarend plaats te vinden.

2. Voortgang wetsvoorstellen

Ten aanzien van de wetsvoorstellen die in mijn hiervoor vermelde brief zijn genoemd is, als gezegd, aanzienlijke voortgang geboekt.

– De wet OM-afdoening, Stb. 2006, 330, is op 1 februari 2008 partieel in werking getreden (Stb. 2008, 4). Bij de Wet van 26 april 2007, Stb. 160, werden enkele technische onvolkomenheden weggenomen. Een belangrijk deel van het zeer omvangrijke amvb- en uitvoeringstraject is met het KB van 4 juli 2007, Stb. 255: het Besluit OM-afdoening, voltooid. Dit besluit zal het bestaande Transactiebesluit 1994 vervangen. De partiële inwerkingtreding van de wet vond plaats op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4). De vervanging van de politietransactie door de politiestrafbeschikking zal volgens de huidige planning in 2008 plaatsvinden en daarna zal de bestuurlijke strafbeschikking in overleg met de desbetreffende departementen verder worden ontwikkeld en ingevoerd. Bij brief van 28 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VI, nr. 106) heb ik u bericht over de datum van inwerkingtreding van de wet en een wijziging van de geautomatiseerde systemen bij de parketten en de zittende magistratuur.

– Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken II 30 143) is op 18 december 2007 door de Tweede Kamer aanvaard en is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.

– Het wetsvoorstel stroomlijnen hoger beroep (Kamerstukken II 30 320) is op 5 oktober 2006, Stb. 470, tot wet verheven en gefaseerd in werking getreden (Stb. 2007, 70: grotendeels op 1 november 2006 en volledig op 1 juli 2007). De wet houdt een uitwerking van het zogenaamd voortbouwend appel en een beperkt verlofstelsel voor zaken van minder ernstig gewicht in.

– Identiteitsvaststelling bij verdachten, veroordeelden en getuigen: in aansluiting op het Protocol identiteitsvaststelling strafrechtsketen (verdachten en veroordeelden) dat met instemming van alle partijen in de strafrechtsketen op 6 juni 2006 voorlopig is vastgesteld, is een regeling opgesteld die als hoofddoelstelling heeft een juiste, betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtsketen te versterken. Het wetsvoorstel is begin december 2007 voor advies aangeboden aan de Raad van State en zal naar verwachting uw Kamer vóór 1 april a.s. bereiken. Ook aan dit wetsvoorstel is een omvangrijk uitvoeringstraject verbonden.

– Schadevergoeding voor de toepassing van dwangmiddelen; overeenkomstig de motie-Weekers c.s. (Kamerstukken II 2005/06 30 164, nr. 19) is een conceptwetsvoorstel schadecompensatie in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden voorbereid en in consultatie gegeven. Bij het uitbrengen van de adviezen is vertraging opgetreden. Ik streef naar indiening bij de ministerraad met het oog op advisering door de Raad van State in de eerste helft van 2008.

– Het wetsvoorstel deskundige in strafzaken is op 21 juli 2007 (Kamerstukken II 2006/07 31 116, nr. 2) bij de Tweede Kamer ingediend. Ik streef ernaar de nota naar aanleiding van het verslag in het begin van dit jaar aan de Tweede Kamer toe te zenden. De voorbereiding is gestart van een algemene maatregel van bestuur waarbij een landelijk deskundigenregister voor deskundigen in strafzaken zal worden geregeld. Inwerkingtreding van de wet is beoogd medio 2008.

– Uitbreiding DNA-onderzoek: in juli 2007 is de nota Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en juridisch perspectief uitgebracht, waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om bestaande DNA-wetgeving verder te benutten, en mogelijkheden worden besproken om de DNA-wetgeving verder uit te breiden (waaronder DNA-verwantschapsonderzoek). De nota is voor consultatie toegezonden aan verschillende adviesorganen en zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden. Na de gedachtewisseling met uw Kamer zal de wetgeving worden voorbereid die uit de nota voortvloeit.

– Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken) is op 11 oktober 2007 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2007/08 , 31 241, nr. 2). Bij dit wetsvoorstel is de uitvoerbaarheid van hooggespecialiseerde faciliteiten met het oog op microbiologisch en virologisch onderzoek cruciaal. De nota naar aanleiding van het verslag zal in dit voorjaar worden uitgebracht. Ook bij dit wetsvoorstel zal bij algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling nadere concretisering moeten plaatsvinden.

– Aanpassing van het buitengewoon rechtsmiddel herziening. Zoals is aangekondigd in de brief van 7 februari 2006 van mijn ambtsvoorganger, waarbij het rapport over het functioneren van de Criminal Cases Review Commission in het Verenigd Koninkrijk van prof. dr. C. Brants werd aangeboden (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 114), wordt – mede op basis van de resultaten van expertmeetings die in september en december 2007 zijn gehouden –, een voorstel tot aanpassing van de regeling worden voorbereid. Ik streef ernaar om een conceptwetsvoorstel dit voorjaar voor consultatie gereed te hebben. De regeling behoeft in ieder geval actualisering en mede naar aanleiding van de actuele discussie over de invoering van herziening ten nadele van de veroordeelde wordt aanpassing op dit punt meegenomen.

3. Gefaseerde herziening van het Wetboek van Strafvordering

3a. Voorstellen tot wijziging in het Eerste Boek

Bij de voorgenomen herziening van het Wetboek van Strafvordering ligt, zoals reeds aangekondigd in het Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken 29 271, 2003/04, nr. 1) en die inmiddels de werktitel Strafvordering 2011 heeft meegekregen, de nadruk op de aanpassing van het Eerste Boek (de positie van de verschillende procesdeelnemers) en het Tweede Boek (in het bijzonder de herstructurering van het vooronderzoek). Voor deze fasering is gekozen, omdat de complexiteit van de materie ertoe noopt enerzijds het overzicht op de nauwe samenhang tussen de onderdelen te bewaren, maar anderzijds de verschillende onderdelen dusdanig af te bakenen dat zij nog hanteerbaar blijven.

In het Eerste Boek is het zogenaamde institutioneel kader opgenomen, waarin de taken en de positie van de verschillende procesdeelnemers in het wetboek worden beschreven. Delen daarvan zijn, zoals hiervoor vermeld met betrekking tot het slachtoffer en de deskundige, reeds in voorbereiding genomen. De regeling van de positie van de verdachte en diens raadsman is nog niet in voorbereiding genomen, omdat de uitkomst van het experiment aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor (dat volgens planning zoals meegedeeld bij brief van 1 mei 2007, Kamerstukken II 30 800 VI 2006/07, nr. 86, van start moet gaan) daarvoor moet worden afgewacht.

3b. De rechter-commissaris en het vooronderzoek

De positie van de rechter-commissaris wordt mede behandeld in het wetsvoorstel over de herpositionering van de rechter-commissaris in het vooronderzoek; deze regeling vormt tevens het fundament voor de hierna te bespreken herstructurering van het vooronderzoek in het Tweede Boek.

Aan de herpositionering van de rechter-commissaris teneinde hem meer invloed te geven in het vooronderzoek, ook buiten het kader van het gerechtelijk vooronderzoek, wordt nadere uitwerking gegeven op de wijze die in het vorige voortgangsbericht is aangegeven, namelijk door het voorbereiden van een regeling in samenhang met een feitelijke versterking van het rechter-commissariaat binnen het bestaande wettelijk kader.

Uitgangspunt is een bestendiging van de bestaande positie van de officier van justitie als leider van het vooronderzoek; niet wordt beoogd een substantiële verschuiving of herverkaveling van bevoegdheden. Mijn streven is het concept-wetsvoorstel voorjaar 2008 voor consultatie gereed te hebben. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de rechter-commissaris in staat te stellen zijn huidige taken in het vooronderzoek beter te doen vervullen en diens positie in zwaardere zaken te versterken met gebruikmaking van de bevoegdheden (bijvoorbeeld met betrekking tot het toezicht op de voortgang van het onderzoek) waarover hij reeds beschikt. De sterkere positionering van de rechter-commissaris in het vooronderzoek zal worden geflankeerd door aanvullend beleid van de Raad voor de rechtspraak, zoals reeds aangekondigd in de nota «In het belang van goede strafrechtspraak», waarover ik u bij de hiervoor genoemde brief van 1 mei 2007, Kamerstukken II 30 800 VI, nr. 86, informeerde. Deze versterking is door Raad voor de rechtspraak reeds in gang gezet en van groot belang teneinde een daadwerkelijke herpositionering van de rechter-commissaris te realiseren en een daadwerkelijke uitvoering van het wetsvoorstel voor te bereiden. Voorts heeft prof. mr. P.A.M. Mevis onderzoek verricht naar de aard van de bemoeienis van de rechter-commissaris bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de beoordeling van de vordering bewaring. Ik heb tot het doen van dit onderzoek opdracht gegeven teneinde aanknopingspunten te vinden voor een beter onderscheid tussen lichtere en zwaardere zaken. Vooral in deze laatste categorie zou versterking van de positie van de rechter-commissaris aangewezen zijn. Het resultaat van dit onderzoek is openbaargemaakt en benut bij het opstellen van het wetsvoorstel over de positie van de rechter-commissaris.

Over de uitgangspunten die aan de uitwerking van de positie van de rechter-commissaris ten grondslag worden gelegd, zal nog deze maand een expertmeeting met de meest betrokkenen worden gehouden. Het wetsvoorstel zal zowel voorstellen bevatten voor het opnemen van bepalingen in het Eerste Boek (de taak en positie van de RC in het wetboek) als bepalingen omtrent zijn bevoegdheden die zullen worden opgenomen in het Tweede Boek.

3c. Voorstellen tot wijziging in het Tweede Boek; herstructurering van het vooronderzoek

De herstructurering van het vooronderzoek zal worden verdeeld over verschillende wetsvoorstellen, waarin de onderzoekshandelingen in het opsporingsonderzoek worden herschikt en systematisch beschreven. De nadruk ligt daarbij op een beschrijving van de bevoegdheden van deze functionarissen en de normering van de verschillende onderzoekshandelingen die in het kader van het vooronderzoek jegens de verdachte en derden mogen worden toegepast. In de bijlage bij deze brief is opgenomen welke indeling daarbij thans in min of meer chronologische volgorde wordt gehanteerd. Deze bijlage bevat voorts het raamwerk met de structuur van het Eerste Boek en een deel van het Tweede Boek, zoals het wetboek na de herindeling (mijn streven is 2011) naar de huidige verwachting er zal uitzien.

4. Strafvordering 2011

Deze aanduiding betreft de werktitel van het geheel aan lopende wetsvoorstellen waarmee wordt beoogd de hiervoor aangeduide herziening van het Eerste Boek en het Tweede Boek tot aan de berechting tot stand te brengen, alsmede het buitengewoon rechtsmiddel herziening aan te passen. Mijn streven is erop gericht om op 1 januari 2011 het gehele pakket van voor die tijd tot stand gekomen wetten in werking te laten treden. Ik teken hierbij aan dit een ambitieus streven is, waarvan ik hoop dat dit kan worden verwezenlijkt binnen de gegeven periode mede gelet op de voorhanden wetgevingscapaciteit. Deze wordt immers mede bepaald door de aan alle ministeries opgelegde taakstelling en thans nog niet te voorziene wijzigingen die in het wetgevingsprogramma worden aangebracht. De wetsvoorstellen die het Eerste Boek betreffen en de regeling van het rechtsmiddel herziening zullen in werking treden zodra dit mogelijk is. De wetsvoorstellen met betrekking tot het Tweede Boek zullen de daarvoor tot stand gekomen nieuwe wetten en ook de los daarvan staande onderwerpen uit het Eerste en Tweede Boek in systematisch opzicht herschikken en – waar nodig – aanpassen (veelal ook in technische zin) zodat zij alle op elkaar aansluiten.

De herziening van het Eerste Boek zal verdeeld worden over circa vijf wetsvoorstellen; die van het Tweede Boek over naar verwachting negen wetsvoorstellen.

De wetsvoorstellen die betrekking hebben op de positie van de procesdeelnemers in het Eerste Boek (het zogenaamd institutioneel kader waarin de taken van de belangrijkste actoren in de strafrechtelijke procedure worden beschreven) kunnen nadat zij tot wet zijn verheven, in werking treden.

Voor zover onderdelen daarvan samenhangen met de herstructurering van het vooronderzoek zal een ander regime moeten worden gevolgd. De vormgeving van de huidige bevoegdheden en onderzoekshandelingen loopt sterk uiteen en hangt veelal samen met tijdgebonden wensen en noden. De stroomlijning en systematisering daarvan vergt nauwe afstemming tussen de onderscheiden wetsvoorstellen en een goed overzicht over het geheel. Een schets van de voorgenomen eindindeling is hiervoor gegeven. Bij het beschrijven van de onderzoekshandelingen uit het Tweede Boek (deze omvatten de toepassing van dwangmiddelen, van algemene en bijzondere bevoegdheden en de regeling van de preventieve vrijheidsbeneming) en de inrichting van de bijbehorende wetsvoorstellen zal gebruikt kunnen worden gemaakt van een hoofdstukindeling zoals die van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de nauwe samenhang tussen die verschillende onderzoekshandelingen, zal het vrijwel onmogelijk en voor de rechtspraktijk ondoenlijk zijn om deze wetsvoorstellen partieel in werking te laten treden. Ik heb het voornemen om de inwerkingtreding van aanvaarde wetsvoorstellen die voornamelijk tot systematisering, stroomlijning en herformulering strekken, op één tijdstip: – 1 januari 2011 –, te concentreren. Voor zover bepaalde hiervoor aangeduide wetsvoorstellen tot uitbreiding van bevoegdheden voorzien in een dringende maatschappelijk behoefte, zoals een nadere regeling van het DNA-onderzoek en verplichte identificatie in de strafrechtelijke keten, zal 2011 niet kunnen worden afgewacht. Zij zullen eerder in werking moeten treden en later moeten worden vernummerd. Het gebruik van de hoofdstukindeling in de conceptwetsvoorstellen zal leiden tot gemakkelijker plaatsing en verschuiving van artikelen voordat zij in werking zijn getreden zonder dat de praktijk daarmee in opeenvolgend hoog tempo wordt belast. De gezamenlijke inwerkingtredingsdatum op iets langere termijn maakt het voor de praktijk mogelijk daarop te anticiperen. De nieuwe nummering maakt een eind aan de thans bestaande en op onderdelen verwarrende nummering.

5. Europese ontwikkelingen

De Europese Commissie heeft zich in het kader van de uitwerking van het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (2004) op het standpunt gesteld dat de vaststelling van strafvorderlijke minimumregels de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie zal vergemakkelijken. Uit het regeringsstandpunt over het Groenboek inzake het vermoeden van onschuld (Kamerstukken II 2005/06, 22 112, nr. 455) blijkt dat de Nederlandse regering positief stond ten opzichte van aandacht in de EU voor de fundamentele rechten in het strafproces.

Bij brief van 28 juni 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 23 490, nr. 459) heb ik uw Kamer bericht over de uitkomst van de besprekingen inzake het voorstel voor een Kaderbesluit betreffende bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie. Onder het Duitse Voorzitterschap kon geen overeenstemming worden bereikt over een compromisvoorstel met beperkte reikwijdte. Bij brief van 6 juli 2007, Kamerstukken II 2006/07, 23 490, nr. 461, hebben de Staatssecretaris van Justitie en ik de Kamer nader geïnformeerd over de uitkomst van de JBZ-Raad van 13 juni 2007. Ik verwijs ten slotte naar het verslag van een schriftelijk overleg met de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2007/08, 23 490, CB) over de verdere voortgang van dit Kaderbesluit. Nadere initiatieven van de Europese Commissie met betrekking tot dit onderwerp zullen moeten worden afgewacht. Thans moet worden vastgesteld dat de huidige Kaderbesluiten voornamelijk nopen tot implementatie van wetgeving op onderdelen binnen het bestaande wettelijk kader. Er zijn nog geen voorstellen bekendgemaakt die een ingrijpende wijziging van de grondslagen van het wetboek noodzakelijk maken.

Als bijlage bij deze brief is een korte samenvatting opgenomen van overige strafvorderlijke ontwikkelingen die in EU-verband zijn ingezet. Over de inhoud en voortgang van de desbetreffende Kaderbesluiten en Groenboeken wordt de Kamer door middel van de toezending van de BNC-fiches (Kamerstukken II, 22 112) en de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-vergaderingen (Kamerstukken II, 23 490) regelmatig op de hoogte gehouden.

Ik hoop u met het bovenstaande een adequaat overzicht te hebben verschaft van de relevante ontwikkelingen op dit terrein.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

BIJLAGE I

Eerste Boek

Titel I: Strafvordering in het algemeen

– Inleidende bepaling (artikel 1: onveranderd)

– Bevoegdheid van de rechtbank

– De rechter-commissaris/raadkamer

– De officier van justitie/het openbaar ministerie

– De verdachte

– De raadsman

– De getuige

– Het slachtoffer

– De deskundige

– Regeling van het dossier/processtukken/interne openbaarheid

Tweede Boek Strafvordering in eerste aanleg

Het Tweede Boek zal worden onderverdeeld in drie delen:

A: Het voorbereidend onderzoek;

B: De vervolgingsbeslissing en de strafbeschikking OM;

C: Berechting.

De structuur van het voorbereidend onderzoek kan nu als volgt worden geschetst:

Tweede Boek A

Het voorbereidend onderzoek

Titel I

Algemene bepalingen

1e afdeling: Het opsporingsonderzoek;

2e afdeling: OM en RC;

3e afdeling: Verslaglegging en verbaliseringsplicht;

4e afdeling: Samenstelling dossier;

5e afdeling: Aangiften en klachten.

Titel II

Onderzoekshandelingen

1e afdeling: Verkennend onderzoek.;

2e afdeling: Vergaring van gegevens

3e afdeling: Bijzondere opsporingsbevoegdheden

4e afdeling: Onderzoek ter plaatse;

5e afdeling: Aanhouding en verhoor van de verdachte

6e afdeling; Onderzoek aan de persoon;

7e afdeling: Vrijheidsbeperking en -beneming;

8e afdeling: Horen van getuigen en deskundigen

BIJLAGE II

EU-ontwikkelingen

In procedure zijn:

– Het ontwerp EU-Kaderbesluit betreffende het Europees Bewijsverkrijgingsbevel. Over de inhoud van dit kaderbesluit is een politiek akkoord bereikt; over het bijbehorende certificaat is eveneens overeenstemming. Bij brief van 18 januari 2008, Kamerstukken I 2007/08 23 490, CP, heb ik verzocht om opheffing van het parlementair voorbehoud dat is aangetekend, nu het officiële document in de Nederlandse vertaling beschikbaar is en het voorzitterschap voornemens is dit Kaderbesluit ter besluitvorming voor te leggen aan de Europese Raad.

– Het ontwerp EU-Kaderbesluit inzake wederzijdse erkenning van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Ook over de inhoud van dit kaderbesluit is een politiek akkoord bereikt en een bijbehorend certificaat is tot stand gekomen. Het kaderbesluit moet nog officieel worden vastgesteld;

– Het ontwerp EU-Kaderbesluit inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en alternatieve sancties. Dit kaderbesluit bevindt zich in het stadium van onderhandelingen;

– Het ontwerp EU-Kaderbesluit betreffende het Europees surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces. De onderhandelingen bevinden zich in een vroeg stadium: tot dusver heeft een algemene discussie plaatsgevonden over de uitgangspunten van dit kaderbesluit.

– Het ontwerp-Kaderbesluit van 14 januari 2008 inzake de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen bedoeld in bestaande Kaderbesluiten met betrekking tot de wederzijdse erkenning van verschillende beslissingen tot tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen alsmede het Kaderbesluit inzake het Europees arrestatiebevel en de overleveringsprocedure. Het initiatief tot dit ontwerp is afkomstig van zeven EU-landen: Slovenië, Frankrijk, Tsjechië, Zweden, Slowakije, Verenigd Koninkrijk Duitsland.

Aangekondigd zijn:

– een Groenboek over minimumregels met betrekking tot bewijsvergaring. Het gaat daarbij om voorstellen voor het vergaren en inzage van bewijs, toelaatbaarheid en uitsluiting van bewijs.

– een Groenboek over verstekvonnissen. Binnen de Unie bestaan grote verschillen tussen de landen die geen verstekvonnissen kennen (o.a. het Verenigd Koninkrijk) en landen die deze wel kennen.

Naar boven