Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2011
Hierbij doe ik u toekomen het rapport van de projectgroep Versterking positie rechter-commissaris van de Raad voor de rechtspraak
en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren1, zoals ik dat uw Kamer in reactie op een verzoek van alle aanwezige fracties heb toegezegd tijdens het Wetgevingsoverleg
over het wetsvoorstel Versterking positie rechter-commissaris (32 177) op 28 maart 2011.
Het rapport van de projectgroep bevat de benodigde elementen voor de feitelijke versterking van de positie van de rechter-commissaris,
zoals die door mij wordt nagestreefd, en die door de Kamer, zo bleek tijdens het Wetgevingsoverleg, breed wordt onderschreven.
Met zeer veel instemming heb ik in de aanbiedingsbrief van de Raad gelezen dat binnen de Rechtspraak is besloten om – uiteraard
met inachtneming van de verantwoordelijkheid van de gerechtsbesturen – het rapport integraal over te nemen en uit te voeren.
De enige uitzondering betreft een uitbreiding die zich richt op het instituut van de raadsheer-commissaris. Hierbij teken
ik aan dat ik op de verdere ontwikkeling van het optreden van de raadsheer-commissaris in tweede aanleg – waar de projectgroep
tevens aandacht aan besteedt – vooruitgelopen ben in mijn tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel, waarin ik aanvullende
voorzieningen voor de toepassing van de bepalingen inzake de raadsheer-commissaris heb voorgesteld.
Aan het slot van zijn aanbiedingsbrief plaatst de Raad in navolging van zijn advies van 22 januari 2009 over de destijds voorgelegde
concept-versie van het wetsvoorstel, de kanttekening dat de voorziene feitelijke versterking van het rechter-commissariaat
niet voldoende zou worden ondersteund door een deugdelijke wettelijke basis. Hiermee lijkt de Raad eraan voorbij te gaan dat
het wetsvoorstel al eerder op onderdelen is aangepast aan de verlangens van de Raad en dat uit het rapport blijkt dat het
wetsvoorstel, zoals dat ter bespreking stond tijdens het Wetgevingsoverleg op 28 maart jl., een goede basis biedt voor de
door de Rechtspraak gewenste «regievoerende rol» voor de rechter-commissaris in het vooronderzoek (p. 18–21).
Gelet op het bovenstaande meen ik dat niets de stemmingen over het wetsvoorstel versterking positie rechter-commissaris en
het tegelijkertijd daarmee aangehouden wetsvoorstel herziening regels processtukken meer in de weg staat.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven