32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)

Nr. 225 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2017

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal aanvullende vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brieven van 8 juni 2017 en 29 september 2017 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zestiende tranche) (Kamerstuk 32 127, nrs. 223 en 224).

De vragen en opmerkingen zijn op 31 oktober 2017 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 11 december 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben geen aanvullende vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg over deze 16e tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw) (Kamerstuk 32 127, nr. 224) en hebben hier nog vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben hier geen aanvullende vragen over.

De leden van de SP-fractie vinden dit nader schriftelijk overleg over de Chw noodzakelijk. Deze wet is namelijk ontstaan om, in aanloop naar de Omgevingswet, te kunnen experimenteren met projecten op het gebied van ruimtelijke ordening.

Algemeen

Het is de leden van de PVV-fractie nog steeds niet helemaal duidelijk voor welke specifieke duurzaamheidsaspecten het verbreden van de reikwijdte noodzakelijk is. Wellicht kan de Minister hier een aantal voorbeelden van geven? Verder zien deze leden in deze 16e tranche van het Besluit uitvoering Chw vooral projecten terugkomen die een verdere verspilling van belastinggeld door gemeentes en provincies faciliteren. Het plaatsen van tijdelijke grootschalige zonneparken in de provincie Groningen is daar het meest duidelijke voorbeeld van. Deze leden zijn benieuwd wie de rekening krijgt voor het realiseren van de tijdelijke aansluiting op het elektriciteitsnetwerk. Ook zijn deze leden benieuwd in hoeverre dit stand houdt bij de doelmatigheidstoets van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de bestedingen van netwerkbedrijven. Met andere woorden: mag van een netwerkbedrijf gevraagd worden dat zij voor miljoenen kabels met een levensduur van 50 jaar of langer aanleggen voor zonneparken waarvan in de bestemmingsplannen reeds is vastgelegd dat dit een tijdelijke voorziening betreft? Wat deze leden betreft zou dit een dergelijke doelmatigheidstoets nooit doorstaan, dus als de Minister toch toestemming verleent aan de provincie Groningen om de tijdelijke zonneparken aan te leggen, dan zou zij op zijn minst als voorwaarde moeten stellen dat de provincie Groningen of de initiatiefnemers van de zonneparken volledig opdraaien voor de aansluitingskosten van deze zonneparken en niet de Nederlandse burgers en bedrijven. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Verder wordt in de antwoorden op de eerder over het ontwerpbesluit gestelde vragen aangegeven dat de Minister niet kan garanderen dat de Efteling gevrijwaard blijft van duurzaamheidsgedram, omdat dit een beslissing van de Efteling zelf is. Echter, zij maakt dit door dit besluit wel eenvoudiger en bovendien is het specifiek gericht op het sprookjesbos, hetgeen medeweten van de specifieke plannen impliceert. Deze leden roepen de nieuwe Minister dan ook met klem op om te voorkomen dat het sprookjesachtige karakter van de Efteling straks wordt ontsierd door allerlei duurzame fratsen door dit onderdeel uit deze 16e tranche van het Besluit uitvoering Chw te schrappen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat gestopt moet worden met het toevoegen van nieuwe projecten onder de noemer van de Chw en dat er een einddatum gekoppeld moet worden aan lopende projecten. Reden hiervoor is dat de Omgevingswet inmiddels is uitgesteld tot 2021 en dat niet eindeloos doorgegaan kan worden met experimenten en wetgeving die in de pijpleiding blijft zitten.

Nu er voorlopig geen voortgang gemaakt wordt met het verder invoeren van de nieuwe Omgevingswet is het een vreemde figuur om maar experimenten te blijven toevoegen. Er moet naar mening van deze leden gestopt worden met onverantwoord vooruitlopen op de Omgevingswet.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Omgevingswet een grote verandering behelst waar veel vraagtekens bij geplaatst zijn door verschillende organisaties. Er gaan stemmen op die stellen dat de Omgevingswet niet zo probleemoplossend is als wordt betoogd. Ook wordt er gesteld dat het omgevingsplan minder vrij is dan is verondersteld. De doelen van de visie moeten immers worden verankerd, alle regels van de Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV’s) moeten gedetailleerd een plek vinden en ook de eisen van Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de Veiligheidsregio’s worden gelukkig meegenomen. Volgens deze leden blijft de belangrijkste vraag dan ook wanneer gemeenten er klaar voor zijn om de Omgevingswet goed uit te voeren. Hoewel er veel onduidelijkheid bestaat over de Omgevingswet hebben gemeenten wel de ruimte om te experimenteren met bijvoorbeeld grondzaken en de financiering hiervan. In het verleden zijn er gemeenten geweest die enorme bedragen hebben moeten afboeken op de grondexploitatie-post. Teveel macht aan de ontwikkelaars op kosten van de belastingbetaler, dat moeten we naar mening van deze leden niet willen. Is de kostenverdeling en/of het kostenverhaal al toereikend geregeld? Moet daarover geen toelichting in een van de aanvullingswetten voor de Omgevingswet? Wat gebeurt er indien gemeenten in gebreke blijven?

Gelet op het kritische rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) «Grond voor gebiedsontwikkeling; instrumenten voor grondbeleid in een energieke samenleving» (Kamerstuk 33 118, nr. 197) vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze regionale samenwerking en verevening in de toekomst zal worden bevorderd, nu dat vanwege het opheffen van de Wet gemeenschappelijke regelingen-plusregio’s (Wgr-plusregio’s) niet meer kan en mag. Is of wordt de begrenzing van staatssteun in voldoende mate onderzocht?

Voor alle reeds toegestane experimenten onder de Chw is een einddatum van het experiment vastgesteld. De leden van de SP-fractie vinden dat daaraan vastgehouden moet worden, ongeacht de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Nieuwe experimenten toestaan kan uiteindelijk betekenen dat heel Nederland straks experimenteergebied is.

De leden van de SP-fractie merken op dat een belangrijk onderdeel om de Chw op te beoordelen de evaluatie van de experimenten is. Een aanzienlijk aantal experimenten loopt al langere tijd, waardoor goed geëvalueerd moet worden wat deze experimenten hebben opgeleverd en wat nog beter kan. Hoe staat het met de reacties op de consultatierondes bij de «grondzaken»? Klopt het dat het onbekend is wat er met de reacties wordt gedaan en dat het herziene ontwerp nog niet bekend is? Komt het Deltaprogramma in een Aanvullingswet voor de Omgevingswet?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de toezending van de oorspronkelijke aanvragen door gemeenten. Zij missen echter een groot gedeelte van de onderbouwing van de aanvraag door de gemeente Ameland. Deze leden stellen het op prijs wanneer dit alsnog wordt aangevuld.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de motie Paulus Jansen/Monasch/Koolmees (Kamerstuk 33 194, nr. 12) is uitgevoerd. De tijdelijke commissie Huizenprijzen achtte het noodzakelijk dat de effecten van zelfrealisatie grondig zouden worden onderzocht. Deze leden verwachten hierop een uitgebreide reactie.

II Reactie van de bewindspersoon

Algemeen

De leden van de fractie van de PVV vragen enkele voorbeelden te geven over hoe gemeenten omgaan met de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan ten aanzien van het stellen van regels die betrekking hebben op duurzaamheid. In reactie op deze vraag kan ik enkele voorbeelden geven. Regels die gemeenten opnemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte met betrekking tot duurzaamheid zijn: wijziging van gebruik en aanleggen van verharding in verband met het functioneren van het watersysteem, regels rondom het aanbrengen van bodemenergiesystemen, regels rondom het stellen van een minimum DuurzaamheidsProfiel van een Locatie-Score (DPL-score), regels over het minimale aantal elektrische oplaadpunten bij parkeerplaatsen en het stellen van regels rondom het plaatsen van zonnepanelen op daken. Bij het voorschrijven van deze regels moeten gemeenten er rekening mee houden dat er geen strengere eisen mogen worden opgelegd dan het Bouwbesluit 2012 voorschrijft. In de «Voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet 2016–2017» die begin volgend jaar aan uw Kamer wordt aangeboden, geef ik expliciet aandacht aan het thema duurzaamheid en hoe de experimenten met dit thema omgaan.

De leden van de PVV-fractie vragen eveneens wie de rekening krijgt voor het realiseren van de tijdelijke aansluiting op het elektriciteitsnetwerk ten behoeve van tijdelijke zonneparken in Groningen. Kosten voor de aansluiting worden door de netbeheerder uitsluitend in rekening gebracht bij de eigenaar van de betreffende aansluiting. De kosten voor de aansluiting van het zonnepark in de provincie Groningen zullen daarom door de eigenaar van het zonnepark worden gedragen. De ACM toetst daarbij de doelmatigheid van de tarieven die de netbeheerder in rekening brengt voor aanleg, onderhoud en beheer van aansluitingen. De kosten voor de aansluiting worden niet verdisconteerd in en gesocialiseerd via de transporttarieven. De levensduur van het project heeft daar geen impact op. Andere kosten die de netbeheerder maakt voor uitbreiding van het gemeenschappelijke transportnet worden wel via de transporttarieven verdisconteerd. Dit principe geldt voor alle aangeslotenen: huishoudens, bedrijven, producenten en energie-intensieve bedrijven, onafhankelijk van de (verwachte) periode van het gebruik van een aansluiting.

Tot slot roepen de leden van de PVV-fractie de Minister op om te voorkomen dat het sprookjesachtige karakter van de Efteling wordt ontsierd door «duurzame fratsen». De Efteling is er zelf in de laatste plaats bij gebaat om het sprookjesachtige karakter van de Efteling te ontsieren. Het is niet noodzakelijk de regeling aan te passen om dit te voorkomen.

De leden van de SP-fractie geven aan dat het gezien het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet nodig is om te experimenteren vooruitlopend op de Omgevingswet. Gemeenten en provincies zijn uitermate enthousiast over de mogelijkheden die via de Crisis- en herstelwet (Chw) worden geboden om vooruitlopend op de Omgevingswet te experimenteren. Ik heb het voornemen om experimenten toe te blijven voegen aan de Chw om overheden kennis te laten maken en te leren omgaan, met de veranderingen die de Omgevingswet gaat brengen. Op deze manier kan ik gemeenten de gelegenheid bieden om zich goed voor te bereiden op de komst van de Omgevingswet.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de kostenverdeling en/of het kostenverhaal al toereikend is geregeld. Daarbij vragen zij ook of daarover een toelichting in één van de aanvullingswetten voor de Omgevingswet wordt opgenomen. Het kostenverhaal is thans geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Voor enkele experimenten is het geregeld in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Naar aanleiding van de motie met Kamerstuk 33 962 nr. 121 van het lid Albert De Vries, waarin opgeroepen wordt om de werking van de wettelijke bepalingen voor de uitvoeringspraktijk te verbeteren, heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu, bij brief van 25 november 2015 (Kamerstukken 33 118 en 33 118, nr. 53) aangekondigd de regeling te wijzigen via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Momenteel ben ik bezig met de voorbereiding van het wetsvoorstel en memorie van toelichting voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, waarin de regeling voor grondexploitatie zoals opgenomen in de Omgevingswet, wordt doorontwikkeld tot een regeling voor kostenverhaal. Ook vragen de leden van de SP-fractie wat er gebeurt indien gemeenten in gebreke blijven om kostenverhaal toe te passen. In antwoord op deze vraag merk ik op dat gemeenten onder het huidige en toekomstige stelsel wettelijk verplicht zijn om kosten te verhalen. De gemeenteraad mag het bestemmingsplan of omgevingsplan alleen vaststellen als kostenverhaal is verzekerd. Dit kan de gemeente doen door de kosten voor publieke werken te verdisconteren in de grondprijs, door een overeenkomst te sluiten met de initiatiefnemer of door de wettelijke regeling voor kostenverhaal toe te passen. Mocht een gemeente het bestemmingsplan of omgevingsplan vaststellen zonder dat kostenverhaal is verzekerd, dan kan de bestuursrechter het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan of omgevingsplan vernietigen.

Verder vragen de leden van de SP-fractie, gelet op het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) «Grond voor gebiedsontwikkeling; instrumenten voor grondbeleid in een energieke samenleving» (Kamerstukken 33 118 en 27 581, nr. 197), op welke wijze regionale samenwerking en verevening in de toekomst zal worden bevorderd en of de begrenzing van staatssteun in voldoende mate wordt onderzocht. Bij brief van 29 september 2017 (Kamerstukken 33 118 en 27 581, nr. 97) heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu uw Kamer een reactie gestuurd op het advies «Grond voor gebiedsontwikkeling» van de Rli. Daarbij is vermeld dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zal worden ingegaan op de diverse adviezen, waaronder het advies van de Rli, die zijn uitgebracht in het kader van dit wetsvoorstel. Na behandeling van deze brief in de procedurevergadering van 25 oktober 2017 van de toenmalige Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu heeft uw Kamer besloten om het advies van de Rli te betrekken bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

Ik ben het eens met de leden van de SP-fractie dat van de experimenten onder de Chw moet worden geleerd. Jaarlijks ontvangt uw Kamer een Voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet. In deze Voortgangsrapportage worden de lessen die worden opgedaan in de Chw beschreven. De Voortgangsrapportage wordt breed verspreid om iedereen op de hoogte te brengen van de experimenten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de reacties op de consultatierondes bij de «grondzaken». Daarbij vragen zij of het klopt dat het onbekend is wat er met de reacties wordt gedaan en dat het herziene ontwerp nog niet bekend is. De reacties op de internetconsultatie worden meegenomen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu uw Kamer (Kamerstuk 33 118, nr. 99) geïnformeerd over de planning van dit wetsvoorstel. Op dit moment wordt toegewerkt naar het aanbieden van het wetsvoorstel voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het wetsvoorstel zal naar verwachting begin 2018 worden aangeboden. Na verwerking van dit advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting is dit eind 2018/begin 2019. Ook vragen de leden of het Deltaprogramma in een aanvullingswet op de Omgevingswet zal worden opgenomen. Gegeven de keuze voor een modulaire uitbouw van de Omgevingswet blijven enkele onderdelen van de Waterwet, die niet nodig zijn om het nieuwe stelsel te laten functioneren, vooralsnog achter in die wet. Dit betreft regelingen rond het deltaprogramma, de deltacommissaris en hoofdstuk 7 (het deltafonds, heffingen en financiering en bekostiging primaire waterkeringen).

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie of ik de ontbrekende pagina’s van de aanvraag van de gemeente Ameland toe kan sturen heb ik de gehele aanvraag toegevoegd1.

Als laatste vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze de motie van de leden Paulus Jansen, Monasch en Koolmees (Kamerstuk 33 194, nr. 12) is uitgevoerd. De tijdelijke commissie Huizenprijzen achtte het noodzakelijk dat de effecten van zelfrealisatie grondig zouden worden onderzocht. Deze leden verwachten hierop een uitgebreide reactie. In de eerdergenoemde brief van 25 november 2015 is een uitgebreide reactie gegeven op deze motie. Daarnaast is deze motie ook aan de orde gekomen in het algemeen overleg van 21 januari 2016 van uw Kamer naar aanleiding van de brief over grondbeleid (Kamerstuk 33 118, nr. 21). Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven