31 953 Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Nr. 51 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2012

Bij brief van 21 december 2011 heeft Uw Kamer verzocht om voorafgaand aan het algemeen overleg Risicobeleid op 2 februari 2012 door mij te worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken inzake de vorming van RUD’s. Aanleiding voor het verzoek was mijn brief van 8 december 2011 (Kamerstuk 26 956, nr. 114), inzake toezicht en handhaving bij BRZO-bedrijven (en chemische bedrijven IPPC categorie 4). Ik geef hierbij graag gevolg aan uw verzoek. Ik bied u mijn verontschuldigingen aan voor het late moment waarop u deze brief ontvangt. Helaas kon ik de brief niet afronden zonder de meest actuele informatie die ik pas recent van betrokken partijen heb ontvangen.

Overeenkomstig mijn brieven van 15 juli 2011 (Kamerstuk 31 953, nr. 41) aan de provincies moesten vóór 1 januari 2012 voor iedere RUD de missie, visie, het besturingsconcept en de borging van de afstemming met het OM en de waterschappen bestuurlijk zijn vastgesteld door gemeenten en provincies. Hoewel ik nog niet van alle provincies de bedoelde rapportages heb ontvangen, kan ik constateren dat er in vrijwel alle provincies een goede bestuurlijke basis voor de RUD-vorming aanwezig is dan wel dat daar hard aan wordt gewerkt.

In de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland, Utrecht en Zeeland komt er per provincie één RUD; in Overijssel en Limburg komen per provincie twee RUD’s; in Noord-Brabant komen drie RUD’s, in Noord-Holland komen drie tot vijf RUD’s, in Zuid-Holland komen vijf RUD’s en in Gelderland komen er zeven. In totaal is sprake van de bouw van 28 tot 30 RUD’s. Zes daarvan zullen zich in de uitvoering van BRZO-taken specialiseren (de zogenaamde BRZO-RUD’s).

Over het algemeen bestaat er bestuurlijk voldoende gevoel van urgentie en bewegen de bottom up processen gestaag in de goede richting. Dat geldt echter niet voor alle provincies en gemeenten. Ik bespreek de voortgang van de RUD-vorming en de punten die om aandacht vragen, binnenkort in een Bestuurlijk Overleg met IPO en VNG. Het betreft het volgende.

Een beperkt aantal gemeenten heeft nog niet definitief besloten tot deelname in hun RUD (die behoort bij hun veiligheidsregio) en tot overdracht van de uitvoering van het basistakenpakket. Deze gemeenten – potentiële witte vlekken in het landsdekkende stelsel – lopen daarmee het risico dat hun met het basistakenpakket samenhangende bevoegdheid tot vergunningverlening en handhaving tijdelijk, op kosten van de gemeente, wordt overgeheveld naar de provincie (op grond van de daartoe strekkende inmiddels in procedure gebrachte algemene maatregel van bestuur). Mijn planning is er op gericht de ontwerp-amvb in april 2012 voor te publiceren en bij uw Kamer (en de Eerste Kamer) voor te hangen.

In nagenoeg alle provincies hebben de voortgaande bezuinigingen bij provincies en gemeenten tot gevolg dat de keuze waar de beschikbare middelen aan uitgegeven zullen worden steeds moeilijker wordt, vooral voor de gemeenten. Hierdoor spelen de initiële kosten van de RUD-vorming en de met de RUD te boeken efficiencywinst een steeds grotere rol bij de totstandkoming van de RUD’s. Soms leidt dit er toe dat gemeenten besluiten om méér taken dan alleen het basistakenpakket bij de RUD neer te leggen, hetgeen met het oog op de kwaliteit van de uitvoering van die extra taken valt toe te juichen. Datzelfde geldt wanneer extra maatregelen worden genomen om de overhead van de RUD te beperken. Maar het mag natuurlijk niet zo zijn dat wordt uitgeweken naar oplossingen waarbij de landelijk overeengekomen kaders, zoals neergelegd in de Package Deal en de Checklist Criteria RUD-vorming uit het oog worden verloren.

Vertraging dreigt als de discussie over het al dan niet instellen van of deelnemen in een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) blijft voortslepen. In enkele provincies wordt de voorkeur gegeven aan regeling van de (netwerk-)RUD in bestuursovereenkomsten. Sommige gemeenten geven er de voorkeur aan om de basistaken door de RUD laten uitvoeren op contractbasis. Meer dan eens heb ik aangegeven dat alternatieven voor oprichting van of deelname in een openbaar lichaam voor het Rijk acceptabel zijn als deze aantoonbaar gelijkwaardig zijn, voldoen aan de Checklist RUD-vorming en de instemming hebben van de betrokken risicodragende partijen: de andere gemeenten, de provincie en de RUD. Iedere RUD moet worden opgericht als één ondeelbare organisatie met een directeur die afspraken kan maken met andere partijen zoals het OM of een andere RUD en die volledig verantwoordelijk is voor de aansturing van de uitvoering van het basistakenpakket en het daarmee belaste personeel (waar dat ook gehuisvest zal zijn).

In mijn brief aan u van 15 juli 20111 ben ik uitgebreid ingegaan op de gewenste juridische vorm van de RUD’s en ik wil u daar kortheidshalve naar verwijzen. Echter, zolang niet is vastgesteld dat er sprake is van een aantoonbaar gelijkwaardig alternatief waarmee alle betrokken partijen hebben ingestemd, merk ik de betreffende gemeenten daarom aan als witte vlekken.

Wat betreft de instelling van de RUD is het uitermate belangrijk om het ontwerpen en totstandbrengen van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling vooral goed «aan de voorkant» te organiseren. Dat voorkomt dat er achteraf bezwaren ontstaan tegen aangegane verplichtingen. Ik heb helaas moeten vaststellen dat niet alle gemeenten met bezwaren tegen een gemeenschappelijke regeling voldoende onder ogen zien dat er goed aan die bezwaren tegemoet valt te komen.

Tenslotte krijgen de (inrichting en organisatie van de) handhaving en de afstemming tussen RUD’s en OM, waterschappen en besturen nog niet overal de aandacht die geboden is.

In mijn brief van 16 maart 2011 aan uw Kamer2 had ik al aangekondigd dat het Rijk vóór de zomer van 2011 de balans zou opmaken van de definitieve resultaten van het bottom up proces en het regionaal maatwerk. Daarbij gaf ik ook aan dat deze processen niet oneindig kunnen duren, in lijn met de op 22 april 2010 door uw Kamer aangenomen motie Boelhouwer3. Het is nu bijna twee jaar later en de bottom up processen moeten zo langzamerhand worden beëindigd. In 2012 moet er daadwerkelijk worden gebouwd aan de RUD’s.

Binnenkort bespreek ik met IPO en VNG ook de aanwijzing van de zes BRZO-RUD’s en het plan van aanpak, waar ik het IPO om heb verzocht in mijn brief van 8 december 2011.

Het plan van aanpak betreft de rol- en werkverdeling tussen de BRZO-RUD’s en de overige RUD’s, de relatie met de betrokken bevoegde gemeenten en provincies en de overgang van taken die nu in het kader van het LAT risicobeheersing bedrijven worden verricht. Kritische succesfactoren zijn voor mij een heldere relatie tussen de BRZO-RUD’s en de overige RUD’s, de samenhang met de taken van de betrokken rijksinspecties, OM, waterschappen, brandweer en veiligheidsregio’s, voldoende afstand tussen besturen en BRZO-RUD’s en een ruim mandaat voor de directeuren van de BRZO-RUD’s. De BRZO-RUD’s moeten worden ingericht in de gebieden waar de BRZO-bedrijven en chemische bedrijven IPPC categorie 4 het sterkst zijn geconcentreerd. Verder spreekt het voor zich dat BRZO-RUD’s alleen kunnen worden ingericht in provincies waarin gegarandeerd volledig wordt voldaan aan de landelijk overeengekomen kaders voor de RUD-vorming.

Ik verwacht het plan van aanpak een dezer dagen van IPO te ontvangen. Tijdens het algemeen overleg Risicobeleid op 2 februari 2012 zal ik u verder over de stand van zaken informeren.

De staatssecretaris van infrastructuur en milieu, J. J. Atsma


X Noot
1

TK 31 953, nr. 41.

X Noot
2

TK 31 953 nr. 38.

X Noot
3

TK 31 953 nr. 33.

Naar boven