31 877 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van de naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 3 mei 2010

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, PvdA, SP, VVD, SGP en ChristenUnie. Hierbij ga ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in op de door de fracties gestelde vragen.

Het doel van dit wetsvoorstel is een versterking van de rol van de werknemers van naamloze vennootschappen bij de besluitvorming in de algemene vergadering over het bezoldigingsbeleid, belangrijke bestuursbesluiten en benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen. Deze besluiten zijn voor de positie van werknemers van bijzonder gewicht. Het is dan ook van belang dat de algemene vergadering bij het nemen van dergelijke besluiten kan beschikken over de zienswijze van de werknemers ten aanzien van deze besluiten. De ondernemingsraad krijgt daarom het recht om ten aanzien van deze besluiten een standpunt kenbaar te maken en dat standpunt in de algemene vergadering toe te lichten. De algemene vergadering kan op deze wijze inzicht verkrijgen in hetgeen leeft bij de werknemers. Dit draagt bij aan een evenwichtige besluitvorming en het creëren van een draagvlak onder de werknemers voor door de algemene vergadering te nemen besluiten.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het vaststellen van het bezoldigingsbeleid een bevoegdheid is van de aandeelhouders, die hun eigen belangen nastreven. Zij vragen in hoeverre een standpunt van de ondernemingsraad invloed heeft op de vaststelling van een billijk bezoldigingsbeleid door de aandeelhouders.

Het kabinet acht het van belang dat aandeelhouders bij hun besluitvorming over de vaststelling van het bezoldigingsbeleid kunnen beschikken over informatie die zo volledig mogelijk is. Hiertoe behoort een opinie van de zijde van de werknemers. Door hiervan kennis te nemen, kunnen aandeelhouders zicht krijgen op het draagvlak voor het te nemen besluit. Het komt de verhoudingen in de vennootschap ten goede wanneer de algemene vergadering de opinie van de werknemers meeweegt bij haar besluitvorming. Goede onderlinge verhoudingen binnen de vennootschap zijn ook in het belang van aandeelhouders. Het wetsvoorstel doet echter geen afbreuk aan de uiteindelijke bevoegdheid van de aandeelhouders om het bezoldigingsbeleid voor bestuurders vast te stellen.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of geen andere mogelijkheden bestaan om de ondernemingsraad beter te laten functioneren, nu de ondernemingsraad voldoende bevoegdheden heeft maar deze onvoldoende benut. Zij vragen wat de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel is.

Het kabinet is van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een fundamentele herziening van het Nederlandse medezeggenschapsstelsel. Dit standpunt wordt breed onderschreven.1 Dit betekent echter niet dat het recht dat met het onderhavige wetsvoorstel voor de ondernemingsraad wordt geïntroduceerd geen toegevoegde waarde heeft. Het wetsvoorstel creëert voor de ondernemingsraad de mogelijkheid om de algemene vergadering rechtstreeks deelgenoot te maken van de zienswijze van de werknemers. Bovendien wordt de reeds bestaande relatie tussen ondernemingsraad en bestuurders en commissarissen versterkt.

Het wetsvoorstel stelt de ondernemingsraad in staat een standpunt in te nemen ten aanzien van voorgenomen besluiten van de algemene vergadering die voor de werknemers van bijzonder belang zijn. Thans heeft de ondernemingsraad nog niet de gelegenheid de algemene vergadering deelgenoot te maken van zijn opvattingen ten aanzien van die besluiten. Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat al wel een relatie tussen de ondernemingsraad en bestuurders en commissarissen. Voor werknemers is het van belang dat hun opinie ook door de algemene vergadering als uiteindelijk besluitvormend orgaan wordt gehoord en betrokken in de besluitvorming. Het wetsvoorstel voorziet daarom in de mogelijkheid voor de ondernemingsraad om zijn standpunt rechtstreeks aan de algemene vergadering voor te leggen. Op deze wijze krijgen aandeelhouders inzicht in de opinie van de werknemers ten aanzien van de bedoelde besluiten en kunnen zij een afgewogen beslissing nemen doordat zij over een zo volledig mogelijk pakket aan informatie beschikken.

De omstandigheid dat uit onderzoek2 blijkt dat de ondernemingsraad niet van al zijn bevoegdheden evenveel gebruik maakt, doet niet af aan de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel. Het onderzoek leert dat het enige tijd kost voordat de ondernemingsraad zich het nieuwe recht eigen heeft gemaakt, maar dat maakt een dialoog tussen de ondernemingsraad en de algemene vergadering niet van minder grote waarde.

Bereik van de regeling

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorgestelde regeling geldt voor alle naamloze vennootschappen. Zij wijzen er daarbij op dat niet in alle naamloze vennootschappen een fysieke algemene vergadering plaatsvindt en vragen of het wetsvoorstel zo moet worden begrepen dat over de onderwerpen van het wetsvoorstel alleen in vergadering kan worden besloten.

De voorgestelde regeling ziet inderdaad op alle naamloze vennootschappen. Het kabinet heeft ervoor gekozen de regeling niet te beperken tot beursvennootschappen, aangezien voor de algemene vergadering van alle naamloze vennootschappen op grond van artikel 2:135 lid 1 BW de verplichting geldt een bezoldigingsbeleid vast te stellen. Ook artikel 2:107a BW, op grond waarvan de algemene vergadering belangrijke bestuursbesluiten dient goed te keuren, alsmede de regels inzake benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen (artikel 2:132 lid 1 BW, 2:134 BW, 2:142 BW, 2:158 BW, 2:161 BW en 2:161a BW) zijn op alle naamloze vennootschappen van toepassing.

Het wetsvoorstel moet niet aldus worden begrepen dat over de in het wetsvoorstel genoemde onderwerpen slechts in een fysieke algemene vergadering kan worden besloten. Door het wetsvoorstel wordt voorzien in twee rechten voor de ondernemingsraad. Het eerste recht betreft het recht om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van bepaalde besluiten van de algemene vergadering. Het tweede recht betreft het recht om dat standpunt in de algemene vergadering toe te lichten.

Besluitvorming door de aandeelhouders kan in en buiten vergadering plaatsvinden. Wanneer de besluitvorming in vergadering plaatsvindt, kan dit gebeuren in een fysieke of een elektronische vergadering. De besluitvorming geschiedt in beide gevallen naar aanleiding van voorstellen die door het bestuur en de raad van commissarissen worden opgesteld. In beide gevallen moet de ondernemingsraad dan ook door het bestuur en de raad van commissarissen in de gelegenheid worden gesteld om een standpunt in te nemen. Het standpunt van de ondernemingsraad moet vervolgens met de agenda worden meegezonden aan de aandeelhouders, opdat die er kennis van kunnen nemen alvorens hun stem uit te brengen. Indien vervolgens een fysieke algemene vergadering plaatsvindt, kan de voorzitter van de ondernemingsraad het standpunt in de vergadering toelichten. Indien de vergadering op elektronische wijze, bijvoorbeeld via een videoverbinding, plaatsvindt kan de voorzitter van de ondernemingsraad het standpunt op dezelfde elektronische wijze toelichten.

Indien buiten vergadering wordt besloten, dient stemming door de aandeelhouders schriftelijk plaats te vinden (artikel 2:128 BW). Bij besluitvorming buiten vergadering kan worden besloten over een voorstel van het bestuur en de raad van commissarissen of over een voorstel van de aandeelhouders.

In het geval dat door de aandeelhouders wordt besloten over een voorstel van het bestuur en de raad van commissarissen dient de ondernemingsraad door het bestuur en de raad van commissarissen tijdig in de gelegenheid te worden gesteld ten aanzien van dit voorstel een standpunt in te nemen. Gezien de omstandigheid dat schriftelijk dient te worden gestemd, is er voor de voorzitter van de ondernemingsraad geen gelegenheid het standpunt van de ondernemingsraad mondeling toe te lichten. Het is dan voor de ondernemingsraad dus des te meer van belang zijn standpunt zo helder mogelijk schriftelijk te formuleren.

In het geval wordt besloten over een voorstel van een aandeelhouder, is geen sprake van een voorstel van het bestuur en de raad van commissarissen. Uit artikel 2:117 lid 4 BW vloeit voort dat bestuurders en commissarissen wel een raadgevende stem over zulk een besluit van de algemene vergadering hebben (vgl. Hoge Raad 10 maart 1995, NJ 1995, 595 (Janssen Pers)). Bestuurders en commissarissen dienen het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te behartigen. Daarvan maakt het belang van de werknemers deel uit. Dit veronderstelt dat bestuurders en commissarissen zich er voor het uitbrengen van hun raadgevende stem zoveel mogelijk van vergewissen wat het standpunt van de ondernemingsraad is. Indien het bestuur en de raad van commissarissen beschikken over een schriftelijk standpunt van de ondernemingsraad, kunnen zij dit aan de aandeelhouders doen toekomen.

Positie ondernemingsraad, aandeelhouders en werknemers

De leden van de CDA-fractie vragen of de naamloze vennootschap door de ondernemingsraad in kort geding kan worden gedwongen de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen zijn standpunt kenbaar te maken en dat in de algemene vergadering toe te lichten.

Indien de ondernemingsraad niet om zijn standpunt is gevraagd, heeft hij twee mogelijkheden om te bereiken dat zijn standpunt alsnog ter kennis van de algemene vergadering komt.

De eerste mogelijkheid is dat de voorzitter van de ondernemingsraad het standpunt in de algemene vergadering kan toelichten. Dit geldt ook indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan de algemene vergadering een schriftelijk standpunt in te nemen. In zo’n geval kan de voorzitter van de ondernemingsraad in de algemene vergadering het woord vragen en uiteenzetten wat het standpunt van de ondernemingsraad is.

De tweede mogelijkheid is het vragen om een voorlopige voorziening (kort geding), voorafgaand aan de algemene vergadering. De ondernemingsraad kan eisen dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld door het bestuur of de raad van commissarissen om een standpunt in te nemen. De ondernemingsraad kan daarbij bijvoorbeeld verzoeken dat over het betreffende onderwerp niet wordt besloten voordat zijn standpunt aan de algemene vergadering is gecommuniceerd. Artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in alle gevallen waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is een dergelijke voorziening te geven. Met het oog op zijn recht om in de gelegenheid te worden gesteld een standpunt in te nemen ten aanzien van besluiten van de algemene vergadering waarop dit wetsvoorstel ziet, is de ondernemingsraad als belanghebbende in de zin van artikel 254 Rv aan te merken.

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening moet worden opgelegd, moet de voorzieningenrechter de belangen van alle betrokken partijen in acht nemen. Indien de voorzieningenrechter van mening is dat het met het oog op de belangen van de vennootschap of andere stakeholders dan de werknemers is aangewezen dat de door de ondernemingsraad geëiste voorziening niet wordt getroffen, kan hij de voorziening ook weigeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of een besluit van de algemene vergadering onder alle omstandigheden niet aantastbaar is indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Zij willen daarbij weten of de onaantastbaarheid van besluiten door artikel 2:8 BW wordt begrensd indien sprake is van het opzettelijk, met medeweten van de aandeelhouders, verborgen houden van een bepaald agendapunt.

Allereerst merk ik op dat bestuur, raad van commissarissen en aandeelhouders geen belang zullen hebben bij het verborgen houden van agendapunten. Zij zijn gebaat bij zo goed mogelijke verhoudingen binnen de onderneming. Dit kan mede worden bereikt door middel van een goed functionerend overleg met de ondernemingsraad. Het voor de ondernemingsraad verborgen houden van bepaalde punten draagt daaraan niet bij.

In het wetsvoorstel is bepaald dat het ontbreken van een standpunt van de ondernemingsraad de besluitvorming over het voorgestelde besluit niet aantast. Daarmee wordt bedoeld dat een besluit dat is genomen zonder dat de ondernemingsraad in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, niet nietig of vernietigbaar is in de zin van artikel 2:14 BW respectievelijk artikel 2:15 BW. Met deze bepaling worden alle vormen van nietigheid en vernietigbaarheid uitgesloten, vernietigbaarheid op grond van strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW daaronder begrepen. Wanneer sprake zou zijn van vernietigbaarheid van het besluit, zou de besluitvorming van de algemene vergadering kunnen worden geblokkeerd of teruggedraaid. Indien de ondernemingsraad niet door het bestuur en de raad van commissarissen in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, is sprake van een omstandigheid die buiten de verantwoordelijkheid van de algemene vergadering valt. Daarmee is onverenigbaar dat een sanctie als nietigheid of vernietigbaarheid juist het besluit van de algemene vergadering treft.

Overigens zal de situatie waarin de ondernemingsraad niet op de hoogte is van het feit dat een besluit in de zin van dit wetsvoorstel door de algemene vergadering zal worden genomen, zich niet snel voordoen. De oproeping tot een algemene vergadering wordt gepubliceerd (artikel 2:113 lid 2 BW). De agenda moet bij de oproeping bekend worden gemaakt (artikel 2:114 lid 1 BW). Op die wijze kan de ondernemingsraad dus op de hoogte zijn van de voorgenomen besluiten. Bovendien kan de ondernemingsraad de benodigde informatie opvragen (artikel 31 lid 1 WOR). Het betreffende artikel bepaalt dat de bestuurder verplicht is de ondernemingsraad desgevraagd de informatie, die voor de vervulling van de taak redelijkerwijs noodzakelijk is, te verschaffen.

Ook vanwege het feit dat in veel gevallen al advisering aan het bestuur plaatsvindt op grond van de WOR zal de ondernemingsraad vaak al bekend zijn met een besluit waarop het standpuntrecht van toepassing is. Zo heeft de ondernemingsraad ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten in de regel een adviesrecht op grond van artikel 25 WOR. Het door het bestuur voorgenomen besluit moet tijdig ter advisering aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. Het besluit dat daarna door het bestuur wordt genomen, wordt door de algemene vergadering goedgekeurd. Het advies dat de ondernemingsraad in het kader van artikel 25 WOR aan het bestuur heeft uitgebracht zal in de regel de opmaat vormen voor het door de ondernemingsraad in te nemen standpunt ten aanzien van het door de algemene vergadering te nemen besluit tot goedkeuring van een belangrijk bestuursbesluit in de zin van artikel 2:107a BW.

Bij de benoeming van een bestuurder heeft de ondernemingsraad een adviesrecht indien de betreffende bestuurder ook kan worden aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 30 WOR. Het advies van de ondernemingsraad in de zin van artikel 30 WOR zal dan de opmaat vormen voor het door de ondernemingsraad in te nemen standpunt ten aanzien van het door de algemene vergadering te nemen benoemingsbesluit.

Voor de benoeming van commissarissen bij een structuurvennootschap heeft de ondernemingsraad een versterkt aanbevelingsrecht (artikel 2:158 lid 6 BW). Dat houdt in dat voor een derde van het aantal te benoemen commissarissen een door de ondernemingsraad aan te bevelen persoon op de voordracht dient te worden geplaatst. De aanbeveling van de ondernemingsraad zal in de regel overeenstemmen met het standpunt dat de ondernemingsraad op grond van dit wetsvoorstel kenbaar kan maken in de algemene vergadering.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het bestuur van de onderneming door de ondernemingsraad voor de ondernemingskamer ter verantwoording kan worden geroepen indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.

Indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, kan de ondernemingsraad als voorlopige voorziening eisen dat hij alsnog de gelegenheid krijgt zijn standpunt kenbaar te maken. Daarmee is voorzien in een rechtsgang voor de ondernemingsraad. Het wetsvoorstel voorziet dan ook niet in de mogelijkheid voor de ondernemingsraad om het bestuur van de onderneming bij de ondernemingskamer ter verantwoording te roepen.

Overigens verschaft de WOR de ondernemingsraad reeds zelfstandige toegang tot de ondernemingskamer als hij niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn adviesrecht op grond van artikel 25 WOR uit te oefenen. De ondernemingsraad kan een adviesrecht hebben bij de besluiten die aan de orde zijn in artikel 2:107a BW. Op grond van artikel 26 WOR kan de ondernemingsraad bij de ondernemingskamer beroep instellen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet-naleven van de verplichting om de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen zijn standpunt kenbaar te maken een grond vormt voor een vordering tot nakoming in de toekomst. Deze leden vragen tevens of aan een dergelijke vordering een vordering tot schadevergoeding kan worden verbonden indien de uitspraak niet wordt nageleefd.

Aan een vordering tot nakoming van een verplichting ligt ten grondslag dat degene van wie nakoming wordt gevorderd met die nakoming in gebreke is gebleven. De verplichting die dit wetsvoorstel met zich brengt rust op het bestuur en de raad van commissarissen: zij moeten de ondernemingsraad in de gelegenheid stellen een standpunt in te nemen.

Zoals ik hierboven naar aanleiding van een vraag van de leden van de CDA-fractie uiteenzette, kan de ondernemingsraad wanneer hij niet in de gelegenheid is gesteld een standpunt in te nemen, als voorlopige voorziening eisen dat hij die gelegenheid alsnog krijgt. Dit is relevant wanneer de algemene vergadering nog niet heeft plaatsgevonden.

Wanneer de ondernemingsraad niet in de gelegenheid wordt gesteld een standpunt kenbaar te maken, wil dat niet zeggen dat vaststaat dat hij ook een volgende keer die gelegenheid niet zal krijgen. Een vordering tot nakoming in de toekomst veronderstelt dat tevoren duidelijk is dat het bestuur en de raad van commissarissen ook in de toekomst hun verplichtingen op grond van dit wetsvoorstel niet zullen nakomen en voorstellen voor besluiten waarop dit wetsvoorstel ziet niet aan de ondernemingsraad zullen voorleggen. Een dergelijke vaststelling kan niet tevoren plaatsvinden.

Een vordering van de ondernemingsraad tot schadevergoeding veronderstelt dat de ondernemingsraad financiële schade heeft geleden doordat hij niet in de gelegenheid is gesteld een standpunt in te nemen. De ondernemingsraad heeft echter geen rechtspersoonlijkheid en ook geen eigen vermogen. Artikel 22 WOR bepaalt dat de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad ten laste van de ondernemer komen. Aldus betrekt de ondernemingsraad de voor zijn functioneren benodigde financiële middelen van de vennootschap. Als gevolg van deze omstandigheden ligt het niet voor de hand dat de ondernemingsraad zelf financiële schade zal lijden.

De leden van de VVD-fractie willen weten of de ondernemingsraad kan verzoeken om vernietiging van een besluit wegens strijd met de redelijkheid indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.

Ik zette hierboven naar aanleiding van soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de PvdA reeds uiteen dat in het wetsvoorstel is bepaald dat het ontbreken van een standpunt van de ondernemingsraad de besluitvorming over het voorgestelde besluit niet aantast. Daarmee wordt bedoeld dat een besluit dat is genomen zonder dat de ondernemingsraad in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, niet nietig of vernietigbaar is in de zin van artikel 2:14 BW respectievelijk artikel 2:15 BW. Met deze bepaling wordt beoogd alle vormen van nietigheid en vernietigbaarheid uit te sluiten, vernietigbaarheid op grond van strijd met de redelijkheid en billijkheid daaronder begrepen.

De leden van de SP-fractie vragen welke verdere maatregelen nog mogen worden verwacht ten aanzien van de positie van werknemers ten opzichte van het belang van overige stakeholders bij de onderneming.

Het kabinet heeft, naar aanleiding van de vraag of het beoogde evenwicht in het Nederlandse systeem van corporate governance wel in alle opzichten gerealiseerd wordt, diverse maatregelen genomen en in voorbereiding die tot een betere corporate governance kunnen leiden. Deze maatregelen dienen in samenhang te worden bezien. Dit wetsvoorstel is een van de bedoelde maatregelen. Mede op grond van het SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur (08/01) en het hieruit voortvloeiende onderzoek naar mogelijke onderbenutting van bevoegdheden door de ondernemingsraad, heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 9 december 20093 laten weten enige tijd te willen nemen om het effect van alle kabinetsmaatregelen gezamenlijk te bezien. Hij heeft daarbij alle betrokkenen, ook de werknemers, opgeroepen goed gebruik te maken van de hun toekomende bevoegdheden. Of andere regelgeving terzake van de positie van de werknemers ten opzichte van de overige stakeholders bij de onderneming op zijn plaats is, is derhalve een vraag die beter door een volgend kabinet kan worden beantwoord.

Spreekrecht

De leden van de CDA-fractie menen dat het spreekrecht van de ondernemingsraad met betrekking tot een voorstel aan de algemene vergadering tot schorsing van een bestuurder of commissaris onverenigbaar is met het karakter van de schorsing als een voorlopige ordemaatregel. Zij vragen of het spreekrecht kan werken als een vertragende factor.

Op grond van artikel 2:134 lid 1 jo. artikel 2:132 lid 1 BW geschiedt de schorsing van bestuurders door een besluit van de algemene vergadering. Op grond van artikel 2:115 BW dient oproeping voor de algemene vergadering waarin dat besluit tot schorsing genomen wordt, niet later plaats te vinden dan op de vijftiende dag voor de algemene vergadering in geval van een niet-beursvennootschap en, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn aandeelhoudersrechten (Kamerstukken 31 746, nr. 2), niet later dan op de tweëenveertigste dag voor de algemene vergadering in geval van een beursvennootschap. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet erin dat tegelijk met de oproeping het standpunt van de ondernemingsraad aan de aandeelhouders kenbaar wordt gemaakt. De ondernemingsraad dient het voorstel voor een besluit tot schorsing van een bestuurder «tijdig» te ontvangen opdat hij zijn standpunt kan formuleren. Met het begrip «tijdig» kan worden ingespeeld op de omstandigheden van het geval. Indien bij de schorsing haast is geboden, zal de ondernemingsraad met enige spoed tot een oordeel moeten komen. Het spreekrecht van de ondernemingsraad zal bij schorsing van een bestuurder dus niet als een vertragende factor werken.

Indien bij de vennootschap een raad van commissarissen is ingesteld, zal deze raad van commissarissen vaak over de schorsing van een bestuurder besluiten (vergelijk artikel 2:147 lid 1 BW: tenzij in de statuten anders is bepaald, is de raad van commissarissen bevoegd iedere bestuurder te allen tijde te schorsen). Vanwege het feit dat in dit geval geen sprake is van een besluit van de algemene vergadering, geldt het spreekrecht van de ondernemingsraad niet. Dit is niet bezwaarlijk nu de raad van commissarissen de belangen van alle bij de vennootschap betrokken moet afwegen. Tot de belangen die daarbij in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook het belang van de werknemers.

Ten aanzien van de schorsing van commissarissen van niet aan het structuurregime onderworpen vennootschappen geldt op grond van artikel 2:144 lid 1 BW jo. 2:142 lid 1 BW dat deze plaatsvindt door een besluit van de algemene vergadering. Ook hier geldt dus dat de algemene vergadering minimaal vijftien dan wel tweëenveertig dagen tevoren bijeen moet worden geroepen en dat de ondernemingsraad de gelegenheid dient te krijgen een standpunt over het voorstel tot schorsing in te nemen. Hier geldt evenzeer dat vanwege de bepaling dat de ondernemingsraad «tijdig» in de gelegenheid moet worden gesteld een standpunt in te nemen, kan worden ingespeeld op de omstandigheden van het geval.

Commissarissen in een structuurvennootschap kunnen slechts door hun medecommissarissen worden geschorst (artikel 2:161 lid 3 BW). Aangezien in dat geval geen sprake is van een besluit van de algemene vergadering, heeft de ondernemingsraad geen spreekrecht.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet ook in besloten vennootschappen en coöperaties een recht voor de ondernemingsraad is gecreëerd om aan de aandeelhoudersvergadering een standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de onderwerpen waarop het wetsvoorstel betrekking heeft. Zij merken daarbij op dat de kans dat aandeelhouders ten opzichte van de werknemers op een zekere afstand staan nog zou kunnen toenemen indien meer varianten van vennoten mogelijk worden als gevolg van het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht

Het wetsvoorstel voorziet in een recht van de ondernemingsraad om zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van besluiten tot vaststelling van het bezoldigingsbeleid, tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen en besluiten tot goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten. Een bezoldigingsbeleid is slechts verplicht voor naamloze vennootschappen (artikel 2:135 lid 2 BW). Ook de verplichte goedkeuring van de algemene vergadering voor belangrijke bestuursbesluiten (artikel 2:107a BW) geldt alleen voor naamloze vennootschappen. Een spreekrecht voor de ondernemingsraad op deze gebieden bij andere rechtspersonen is dan ook niet relevant.

Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht brengt in deze situatie geen verandering. Besloten vennootschappen worden niet verplicht tot het hebben van een bezoldigingsbeleid en aandeelhouders van een besloten vennootschap krijgen niet het recht belangrijke bestuursbesluiten goed te keuren. Om deze reden geeft het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht geen aanleiding tot de introductie van een recht voor de ondernemingsraad om zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van deze besluiten.

Met betrekking tot de rol van de ondernemingsraad bij belangrijke bestuursbesluiten geldt overigens ook in coöperaties en besloten vennootschappen dat de ondernemingsraad niet met lege handen staat. Ten aanzien van deze besluiten heeft de ondernemingsraad in de regel een adviesrecht op grond van artikel 25 WOR, dat ertoe verplicht dat de ondernemingsraad om advies wordt gevraagd ten aanzien van deze besluiten. Dit adviesrecht is onafhankelijk van de rechtsvorm van de onderneming.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij zich zouden kunnen voorstellen dat, indien het spreekrecht van de ondernemingsraad effectief blijkt, Nederland het initiatief zou nemen om een gelijk spreekrecht op te nemen in de richtlijnen en verordeningen betreffende Europese rechtspersonen. Zij vragen het kabinet aan te geven of Nederland een dergelijk Europees initiatief zou willen nemen.

De benadering in de Europese Unie is al geruime tijd om niet te voorzien in één model voor de rol van de werknemers. De door de leden bedoelde verordeningen en richtlijnen bevatten geen materiële medezeggenschapsregels. De bepalingen zijn eerder procedureel van aard en houden in dat werknemers(vertegenwoordigers) en de bevoegde organen van de vennootschap in beginsel onderhandelen over de wijze waarop de rol van de werknemers in de Europese rechtspersoon wordt vormgegeven.

Deze benadering vindt zijn oorsprong in de omstandigheid dat regels en praktijken die in de lidstaten ten aanzien van medezeggenschap bestaan zeer wijd uiteenlopen. In ons land bestaat een sterk ontwikkeld systeem van medezeggenschap dat de werknemers op een groot aantal punten invloed verschaft. In sommige andere lidstaten is het systeem van medezeggenschap veel minder sterk ontwikkeld. De bepalingen in de door de leden genoemde verordeningen en richtlijnen zijn er daarom op gericht dat medezeggenschapsrechten die werknemers op grond van de wetgeving in een bepaalde lidstaat hebben in een onderneming, zoveel mogelijk behouden blijven wanneer die onderneming is betrokken bij de oprichting van een Europese rechtsvorm.

Bij de onderhandelingen over het toe te passen medezeggenschapsregime in een Europese rechtspersoon kan wel besloten worden dat het onderhavige spreekrecht zal gelden voor alle werknemers van die Europese rechtspersoon.

De leden van de VVD-fractie vragen of het spreekrecht geldt indien bij de topholding van een buitenlands concern een ondernemingsraad is ingesteld.

Het wetsvoorstel voorziet in een recht van de ondernemingsraad om zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van bepaalde belangrijke besluiten van de algemene vergadering en dat standpunt in de algemene vergadering toe te lichten. Dit recht wordt opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, en geldt daarmee voor Nederlandse naamloze vennootschappen. Het spreekrecht geldt dus niet voor de topholding van een buitenlands concern indien die topholding een vennootschap naar buitenlands recht is. Het spreekrecht geldt wel indien de topholding een vennootschap naar Nederlands recht is en de meerderheid van de werknemers van het concern in Nederland werkzaam is. Indien de topholding een vennootschap naar Nederlands recht is en de meerderheid van de werknemers van het concern in het buitenland werkzaam is, geldt het spreekrecht niet.

De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie constateren dat in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat voor de beantwoording van de vraag of in een vennootschap het spreekrecht kan worden uitgeoefend niet moet worden bezien of de meerderheid van de werknemers van het concern waartoe de betreffende vennootschap behoort in Nederland werkzaam is, maar of de meerderheid van de werknemers van de betreffende vennootschap en haar dochtermaatschappijen in Nederland werkzaam is. Deze leden vragen waarom is gekozen voor een vrijstelling van de vennootschap in plaats van voor een vrijstelling van het concern. Zij wensen een toelichting op en een uitleg van deze keuze.

De ondernemingsraad vertegenwoordigt de werknemers die in Nederland werkzaam zijn. Indien de meeste werknemers van het concern buiten Nederland werkzaam zijn, ligt het zwaartepunt van dat concern buiten Nederland. De in Nederland werkzame werknemers vormen dan de minderheid van de werknemers van het concern. Het zou in strijd zijn met het legitimiteitsbeginsel indien de minderheid van de werknemers spreekt namens alle werknemers. Om deze reden is bepaald dat het spreekrecht niet van toepassing is op de topholding van een concern waarvan de werknemers in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn.

De bij een Nederlandse dochtervennootschap ingestelde ondernemingsraad heeft wel spreekrecht in de algemene vergadering van die dochtervennootschap als de werknemers van die dochtervennootschap in meerderheid binnen Nederland werkzaam zijn. De opinie van de in Nederland werkzame werknemers wordt zo meegewogen in de besluitvorming door de algemene vergadering van de Nederlandse dochter. Dat is van belang omdat besluiten die in een internationaal concern op topniveau worden genomen, op het niveau van de dochtermaatschappijen moeten worden uitgevoerd. Die uitvoering raakt dus de werknemers van Nederlandse dochtervennootschap. Om die reden voorziet het wetsvoorstel in een spreekrecht voor de ondernemingsraad van Nederlandse dochtervennootschap als meerderheid van haar werknemers in Nederland werkt. Indien zou zijn gekozen voor een algemene vrijstelling indien de meerderheid van de werknemers van het concern in het buitenland werkzaam is, zou dat inhouden dat de ondernemingsraad van een Nederlandse dochtervennootschap nooit spreekrecht heeft. Dat zou met zich brengen dat de algemene vergadering van de Nederlandse dochtervennootschap de opinie van de werknemers in beginsel niet zou kunnen meewegen. Dit is onwenselijk aangezien een evenwichtige besluitvorming vergt dat de opinie van de werknemers wel kan worden meegewogen.

Tot slot

De leden van de PvdA-fractie vragen na welke periode de regering een evaluatie van dit wetsvoorstel zinvol acht. Zij vragen of de regering van het spreekrecht van ondernemingsraden gaat evalueren. Ook willen deze leden weten wanneer de regering de invoering van het spreekrecht geslaagd acht.

Voor een evenwichtige besluitvorming is het van groot belang dat de opinie van werknemers wordt betrokken in de belangenafweging die voorafgaat aan het nemen van de besluiten waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft. Deze besluiten zijn van belang voor de werknemers en kunnen hun positie rechtstreeks raken. Ik acht de invoering van het spreekrecht voor de ondernemingsraad geslaagd als die ertoe heeft geleid dat de opinie van werknemers daadwerkelijk door de algemene vergadering betrokken kan worden bij de besluitvorming omtrent deze onderwerpen.

Of, en zo ja wanneer, een evaluatie van het spreekrecht zal plaatsvinden is een vraag die beter door een volgend kabinet kan worden beantwoord. Overigens ligt het voor de hand dat het moment waarop een eventuele evaluatie van het spreekrecht plaatsvindt niet te dicht bij het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ligt. Besluiten omtrent de onderwerpen waarop dit wetsvoorstel ziet, zullen veelal niet jaarlijks worden genomen. Een bezoldigingsbeleid geldt voor meerdere jaren. Ook benoemingen van bestuurders zijn in het algemeen niet bedoeld om de betreffende bestuurder na één of twee jaar weer te vervangen. Uit eerder genoemd onderzoek blijkt voorts dat het enige tijd duurt voordat een nieuw medezeggenschapsrecht volledig is ingeburgerd.

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de regering overweegt het aantal onderwerpen waarvoor het spreekrecht van de ondernemingsraad geldt uit te breiden indien blijkt dat het spreekrecht als succesvol kan worden beschouwd. Deze leden willen ook weten of de regering een formeel adviesrecht aan de algemene vergadering overweegt.

Voor een evenwichtige besluitvorming is het van belang dat de opinie van werknemers kan worden meegewogen indien het onderwerpen betreft die voor hen van belang zijn. Door dit wetsvoorstel krijgen aandeelhouders inzicht in de opinie van de werknemers over die besluiten. Anderzijds weten de werknemers dat hun zienswijze kan worden meegewogen. Dit is juist van belang nu de besluiten waarop dit wetsvoorstel ziet, de voor de werknemers belangrijkste besluiten zijn. Besluiten tot vaststelling van het bezoldigingsbeleid, besluiten tot goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen betreffen immers de toekomst van de onderneming. Daarmee raken zij ook de toekomst van de werknemers. Of nog meer of andere besluiten onder het spreekrecht moeten vallen, is een vraag die door een volgend kabinet zal moeten worden beantwoord.

Ten aanzien van de vraag of een formeel adviesrecht aan de algemene vergadering te overwegen is, geldt dat een dergelijk adviesrecht weinig effectief is wanneer daarop geen formele reactie van de algemene vergadering zou volgen. Het geven van een formele reactie door de algemene vergadering is evenwel niet goed denkbaar. Aandeelhouders kunnen voorafgaand aan de algemene vergadering al hun stem uitbrengen door een volmacht te verlenen. Zij behoeven daarbij niet te motiveren waarom zij op een bepaalde wijze stemmen. Een formele reactie van de algemene vergadering is ook niet goed denkbaar omdat de uiteindelijke uitslag van de stemming in de algemene vergadering het resultaat is van het stemgedrag van vaak vele duizenden aandeelhouders. Al die aandeelhouders hebben hun eigen redenen en motieven om al dan niet af te wijken van het advies van de ondernemingsraad. De reactie op het advies van de ondernemingsraad zou daarmee zeer omvangrijk en onoverzichtelijk worden, hetgeen een slagvaardige besluitvorming niet ten goede komt.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Kamerstukken II 2009/2010, 29 818, nr. 32 (Kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009).

XNoot
2

R. Goodijk, H. van Ees en P. van Beurden (2009), Gebruik, niet-gebruik of onderbenutting, Den Haag: SZW (Werkdocument). Bijlage bij Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XV, nr. 75.

XNoot
3

Kamerstukken II, 31 083, nr. 36.

Naar boven