31 700 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2009

nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2009

Hierbij zend ik u ter kennisname de eindrapportages van twee onderzoeken die in opdracht van SZW zijn verricht. In het eerste onderzoek is gekeken naar de mogelijke onderbenutting van bevoegdheden en mogelijkheden door de (Centrale) Ondernemingsraad.1 Het tweede onderzoek betreft de naleving van de Wet op de ondernemingsraden (WOR).1

Onderzoek «gebruik, niet-gebruik of onderbenutting»

Aanleiding van het onderzoek was de constatering in het SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur (2008/01) dat ondernemingsraden en vakbonden wel adequate middelen hebben om strategische besluiten zoals fusies en overnames te beïnvloeden, maar dat het erop lijkt dat zij deze wettelijke middelen niet ten volle benutten. Het kabinet heeft advies gevraagd aan de SER omdat er zorg was of de positie van werknemers ten opzichte van die van activistische aandeelhouders, zoals hedgefunds en private equity partijen, sterk genoeg was. Wat betreft de reikwijdte van dit onderzoek is aangesloten bij het SER-advies, dat zich richtte op (beursgenoteerde) naamloze vennootschappen. Naar aanleiding daarvan is het onderzoek gericht op (middel)grote, private vennootschappen, zowel beurs- als niet-beursgenoteerd.

Onderzocht is het gebruik van OR-bevoegdheden waarmee strategische besluiten kunnen worden beïnvloed. Hierbij kan gedacht worden aan het adviesrecht (o.a. bij fusies / overnames), het beroepsrecht en de halfjaarlijkse bespreking van de gang van zaken in het bijzijn van de commissarissen en de ondernemings-overeenkomst. Ook het enquêterecht van de vakbonden komt aan bod.

De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn:

• Niet van alle wettelijke mogelijkheden wordt evenveel gebruik gemaakt. Dat houdt nog niet direct in dat deze bevoegdheden onderbenut worden.

• Wanneer een bevoegdheid bewust niet gebruikt wordt, kan hiervoor een aannemelijke verklaring zijn. Bijvoorbeeld dat er een goed alternatief voorhanden is, of dat een bevoegdheid een preventieve werking heeft.

• Wanneer een bevoegdheid onbewust niet gebruikt wordt, is sprake van onderbenutting. Dit is bijvoorbeeld het geval als ondernemingsraden onvoldoende op de hoogte zijn van die bevoegdheid, zoals bij het gebruik van de ondernemingsovereenkomst en de halfjaarlijkse bespreking van de algemene gang van zaken in de onderneming.

• Voor een betere benutting van OR-bevoegdheden wordt met name gewezen op een pro-actieve opstelling van de OR. Ook hangt veel af van de onderlinge relatie tussen de bestuurder en de OR.

Onderzoek «Naleving van de WOR»

Ongeveer eens in de drie jaar wordt onderzoek gedaan naar de naleving van de WOR. Het onderzoek is voor het laatst uitgevoerd in 2005. Naast de naleving van de wet richt het onderzoek zich op de structuur, het functioneren en de meerwaarde van medezeggenschap. Voor het onderzoek zijn bestuurders (in de zin van de WOR), directieleden of P&O-functionarissen van ondernemingen met tien of meer werknemers benaderd.

De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn:

• Ten opzichte van de laatste meting in 2005 is de naleving van de WOR licht gedaald, en komt deze weer overeen met het niveau van naleving in 2002. In 2005 had 76% van de ondernemingen met 50 of meer werknemers een OR ingesteld, nu is dit 70%.

• De daling wordt in het rapport door de onderzoekers deels verklaard doordat het aantal ondernemingen met 50 tot 75 werknemers flink zou zijn gestegen ten opzichte van 2005. In deze relatief kleine ondernemingen is de naleving traditioneel het laagst.

• De naleving in grote ondernemingen (200 werknemers of meer) is onveranderd hoog (95%).

• De grote meerderheid van de respondenten is van mening dat OR-en in het algemeen een nuttige functie binnen de onderneming kunnen vervullen. Werkgevers zien vooral meerwaarde in de OR als extra informatiekanaal voor wat er op de werkvloer speelt (86%), het verkrijgen van draagvlak voor beslissingen (86%) en het formuleren van en onderhandelen over personeelsbelangen (85%).

• In het onderzoek is ook gevraagd naar andere vormen van werknemersparticipatie. Wanneer deze er zijn, blijkt dat zij naast de OR functioneren en niet ter vervanging van de OR.

Ik heb toegezegd aan het einde van dit jaar een notitie aan te bieden over de stand van zaken van de medezeggenschap. Daarbij zal ik de resultaten van deze onderzoeken betrekken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven