31 865 Verbetering verantwoording en begroting

31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 79 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2016

Op 24 maart jl. heeft de Algemene Rekenkamer het rapport «Begrotingsreserves; het opzij zetten van geld als begrotingsinstrument» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 31 865, nr. 78). Naar aanleiding van dit rapport heeft uw Kamer in de regeling van werkzaamheden van 24 maart jl. verzocht om een brief over de begrotingsreserve duurzame energie (Handelingen II 2015/16, nr. 69, Regeling van Werkzaamheden). Hierbij geef ik invulling aan dit verzoek.

In haar rapport over begrotingsreserves behandelt de Algemene Rekenkamer onder andere de interne begrotingsreserve duurzame energie, die is ingesteld om kasmiddelen, die in een bepaald jaar niet tot uitbetaling zijn gekomen, beschikbaar te houden voor uitgaven aan duurzame energie in latere jaren. In haar rapport verwijst de Algemene Rekenkamer naar de tijdelijke onttrekking uit deze reserve van 398 miljoen euro in de periode 2015–2020 (bij 1e suppletoire begroting 2015) en de terugvloeiing van deze middelen in de periode 2021–2026. Daarnaast stelt de Algemene Rekenkamer in haar rapport dat de Ministers van Financiën en van Economische Zaken (EZ) hebben afgesproken dat de begrotingsreserve voor duurzame energieproductie bij het aantreden van een nieuw kabinet grotendeels zal worden «leeggeboekt». Het meerjarige budget voor duurzame energie zal dan opnieuw worden geraamd en het saldo van de reserve zal daarin worden meegenomen. Ten slotte stelt de Algemene Rekenkamer dat deze informatie niet met het parlement is gedeeld.

Met de begrotingsreserve duurzame energie zorgt het kabinet dat beschikbare middelen voor de stimulering van duurzame energie ook daadwerkelijk aan dit doel ten goede komen, ook in het geval dat de uit te keren subsidie in een bepaald jaar lager uitvalt dan de beschikbare kasmiddelen. Dit was de afgelopen jaren met name het gevolg van vertraging, uitval van projecten of tegenvallende productie. De subsidie die het Rijk middels de SDE+ regeling en haar voorgangers (MEP en SDE) beschikbaar stelt, wordt immers alleen uitgekeerd voor duurzame energie die daadwerkelijk geproduceerd is. Kasmiddelen die ten opzichte van de bij het aantreden van het kabinet vastgestelde raming niet uitgekeerd kunnen worden omdat er minder duurzame energie is geproduceerd, worden toegevoegd aan de begrotingsreserve duurzame energie en blijven op deze manier beschikbaar voor subsidiëring van duurzame energieproductie. Dat kan ofwel voor dezelfde projecten zijn maar dan later dan gepland, ofwel voor vervangende projecten.

Uw Kamer is met regelmaat geïnformeerd over de begrotingsreserve duurzame energie, in het bijzonder bij de behandeling van de jaarverslagen, verantwoordingsstukken 2014 en suppletoire begroting (Voorjaarnota) 2015 van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 34 210 XIII). Op 9 december 2015 heb ik uw Kamer bij de aankondiging van de SDE+ regeling 2016 geïnformeerd over de voorziene stand van de reserve ultimo 2015: circa 1,1 miljard euro (Kamerstuk 31 239, nr. 208).

Tijdens de behandeling van de Voorjaarsnota in uw Kamer (Handelingen II 2014/15, nr. 102, item 11) en in mijn antwoord op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken (Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 4) heb ik de tijdelijke onttrekking van 398 miljoen euro in de periode 2015–2020, waaraan de Algemene Rekenkamer refereert, uitgebreid toegelicht. Daarbij heb ik aangegeven dat er adequate dekking op de begroting van EZ is voor het terugstorten van eenzelfde bedrag in de begrotingsreserve, te weten het in de periode 2021–2026 voor 66 miljoen euro per jaar laten vrijvallen van het ETS-budget. Per saldo is er voor het totaal van de periode 2015–2026 geen sprake van het onttrekken van middelen aan de begrotingsreserve duurzame energieproductie voor andere bestemmingen dan duurzame energie. Ik doe daarmee recht aan het uitgangspunt van het kabinet dat beschikbare middelen voor de stimulering van duurzame energie ook daadwerkelijk ten goede komen aan de stimulering van duurzame energie.

Ook bij het «leegboeken» van de begrotingsreserve bij het aantreden van een nieuw kabinet staat het beschikbaar houden van de middelen in de reserve voor het oorspronkelijke doel centraal. Een nieuw kabinet stelt bij zijn aantreden een nieuw uitgavenkader vast. Een geactualiseerde raming van de uitgaven voor duurzame energieproductie maakt onderdeel uit van de uitgaven onder dat kader. Een deel daarvan betreft de vertraagde uitgaven waarvoor de middelen in de reserve zitten. Om die reden wordt op dat moment de begrotingsreserve «geleegd» en worden de middelen toegevoegd aan de bestaande begroting en meerjarenramingen naar de op dat moment actuele inzichten. Het geheel aan middelen (de middelen in de begrotingsreserve, plus de meerjarenraming op de begroting van EZ) blijft daarmee in stand. Er is dus geen sprake van dat er geld voor duurzame energie «verdwijnt». De Algemene Rekenkamer geeft ook niet aan dat er geld zou verdwijnen. Het geheel aan middelen voor duurzame energie blijft beschikbaar voor duurzame energieproductie, ook bij een kabinetswisseling. De nieuwe meerjarenraming die het kabinet bij zijn aantreden vaststelt voor het uitgavenkader, blijft vervolgens in beginsel gedurende de dan lopende kabinetsperiode ongewijzigd. Bij voortzetting van deze systematiek zullen ook eventueel in de komende kabinetsperiode vrijvallende begrotingsmiddelen toegevoegd kunnen worden aan de begrotingsreserve.

Deze werkwijze is, bij het instellen van de begrotingsreserve, niet expliciet met het parlement gedeeld, omdat het herijken van het uitgavenkader door een nieuw kabinet een regulier proces betreft en omdat deze uitwerking op geen enkele manier afbreuk doet aan de doelstelling van de begrotingsreserve: het beschikbaar houden van de middelen voor het oorspronkelijke doel. Wel heb ik hierover met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Energie van 2 juli 2015 (Kamerstuk 31 239, nr. 205) gesproken. In reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer hebben de Minister van Financiën en ik aangegeven in het vervolg aanvullende afspraken over begrotingsreserves openbaar te maken.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven