31 839 Jeugdzorg

29 325 Maatschappelijke Opvang

Nr. 627 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2018

Hierbij geef ik u, zoals toegezegd in het Wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018, en mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, reactie op motie van het lid Westerveld C.S. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 81) en, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, reactie op motie van het lid Peters C.S. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 85).

Motie Kamerlid Westerveld

Als eerste de reactie op motie Westerveld over onderwijs in de gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 35 000 XVI, nr.81). Deze motie verzoekt de regering om te regelen dat ook jongeren die verblijven in een jeugdzorginstelling het onderwijs krijgen dat bij hen past.

Aan elke instelling voor gesloten jeugdzorg is een school voor voortgezet speciaal onderwijs verbonden. De Inspectie van het onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs. We zien echter in de praktijk dat het voor een speciale school bij de instelling soms ingewikkeld kan zijn om onderwijs te bieden dat aansluit bij het niveau en belangstelling van de jongere. Bijvoorbeeld wanneer een jongere een specifiek maatwerkprofiel wil volgen. Vooral scholen die zijn verbonden aan een gesloten jeugdzorginstelling kunnen niet altijd het brede palet aan onderwijsopleidingen aanbieden vanwege de beperkte mogelijkheden in de gesloten setting en het kleinschalige karakter van de instelling en dus ook van de school. Dan wordt gezocht naar een opleiding die het meest aansluit bij de behoefte van de jongere. Aandachtspunt daarbij is, dat in acute situaties een jongere er soms bij gebaat is dat de focus op de behandeling ligt en er minder onderwijsuren worden gevolgd. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg wordt in samenwerking met Jeugdzorg Nederland en de scholen die in een gesloten setting onderwijs aanbieden, gewerkt aan de verbetering van een samenhangend programma van zorg en onderwijs gedurende het hele schooljaar, zonder schoolvakanties.

Mijn collega, de Minister voor BVOM, heeft in de beantwoording van Kamervragen1 in juli jl. aan uw Kamer toegezegd dat hij gaat inventariseren welke aandachtspunten er zijn bij residentieel onderwijs en welke oplossingen daar vervolgens bij passen. Daartoe vinden tot het einde van het jaar gesprekken plaats met scholen, gemeenten, samenwerkingsverbanden en residentiële instellingen. In het voorjaar van 2019 komen de Minister voor BVOM en ik gezamenlijk met een plan om dit te verbeteren.

De voorliggende motie beschouwen wij daarom als ondersteunend aan deze aanpak. Het oordeel over de motie laten we aan de Kamer.

Motie Kamerlid Peters

Als tweede geef ik u reactie op motie van het lid Peters c.s. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 85). Daarin vragen de ondertekenaars aandacht voor gezinnen in de opvang. Zij verzoeken de regering te onderzoeken hoe uithuisplaatsingen – ik interpreteer het als «huisuitzettingen» – van kinderen wegens schulden en armoede zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden. Tevens verzoeken zij de regering te onderzoeken hoe maatschappelijke opvang in de eigen omgeving ingericht kan worden.

In juli jl. is ook een motie2 van vergelijkbare strekking ingediend en met brede steun van de Kamer aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht met gemeenten af te spreken dat afspraken over het voorkomen van huisuitzetting door woningcorporaties voortaan deel gaan uitmaken van gemeentelijke plannen van aanpak voor het oplossen van schulden en armoede. Deze motie wordt betrokken bij de uitwerking van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma3 en maakt onderdeel uit van de Brede Schuldenaanpak, als onderdeel van de actielijn «Problematische schulden voorkomen»4.

Ik begrijp de zorgen van uw Kamer. Het is voor kinderen immers een zeer ingrijpende ervaring om met hun ouder(s) terecht te komen in de maatschappelijke opvang. Dit moeten we te allen tijde proberen te voorkomen.

Ik concludeer dat er bij het Rijk, gemeenten en woningcorporaties expliciete aandacht is voor deze problematiek, zoals hieronder toegelicht. Ik laat het oordeel over deze motie aan uw Kamer.

Maatregelen om huisuitzettingen tegen te gaan

De Staatssecretaris van SZW heeft u in mei jl. de brief Brede Schuldenaanpak5 toegestuurd. Hierin is het voorkomen van problematische schulden door preventie en vroegsignalering één van de drie actielijnen. Tevens is de uitwerking van programmatische afspraken met gemeenten om tot een vernieuwende schuldenaanpak te komen onderdeel van deze Brede Schuldenaanpak, waarbij ook het voorkomen van huisuitzettingen aan bod kan komen.

Gemeenten kunnen prestatieafspraken maken met o.a. corporaties over het voorkomen van huisuitzettingen. In het land zijn goede bewegingen zichtbaar. Corporaties plegen veel inzet op het signaleren van huurachterstanden en voorkomen van huisuitzettingen. Mede daardoor zien we al een aantal jaar op rij het aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen daalt. Woningcorporaties waren vorig jaar in 3.700 gevallen genoodzaakt een huurder uit huis te zetten. Dat is 23% minder dan in 2016, toen het nog om 4.800 gevallen ging6. De grootste groep uitgezette huurders bestaat uit alleenstaanden. Voor een huisuitzetting is altijd een uitspraak van de rechter nodig die een zorgvuldige afweging maakt. In 2017 spraken rechters 13.500 vonnissen uit om huurders te kunnen uitzetten, in 2015 waren er dit nog 22.000. Een dergelijk vonnis leidde in 2017 maar in 27 procent van de gevallen daadwerkelijk tot huisuitzetting. In bijna driekwart van de gevallen lukt het de corporatie na het vonnis alsnog om in overleg met de huurder uitzetting te voorkomen.

Op 24 mei jl. heeft de Staatssecretaris van VWS de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang met de 11 betrokken partijen vastgesteld. In de meerjarenagenda staan de thema’s waarop partijen op lokaal niveau een versnelde implementatie willen realiseren in de jaren 2019–2021. Het voorkomen van huisuitzettingen en inzet op preventie en vroegsignalering is benoemd in deze meerjarenagenda. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van vernieuwende vormen van opvang. Dit laatste sluit aan bij de tekst in de motie over het onderzoeken hoe maatschappelijke opvang in de eigen omgeving ingericht kan worden. Uiteraard is een eigen huis altijd de beste omgeving, maar in situaties waar dit niet mogelijk is wordt gezocht naar passende alternatieven om o.a. gezinnen zoveel mogelijk een thuissituatie te kunnen bieden. Zoals toegezegd tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni jl. (Kamerstuk 29 325, nr. 94) zal de Staatssecretaris van VWS uw Kamer eind van dit jaar informeren over de acties die voortvloeien uit de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Het delen van goede voorbeelden zal meegenomen worden in het communicatietraject rondom de meerjarenagenda.

Ik vertrouw erop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Aanhangsel Handlingen II 2017/18, nr. 2816 (Link)

X Noot
2

Motie van het lid Peters C.S., Kamerstuk 24 515, nr. 443

X Noot
3

Kamerstuk 29 362, nr. 266

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 24 515, nr. 431

X Noot
5

Kamerstuk 24 515, nr. 431

X Noot
6

Bron: Corporatiemonitor Aedes

Naar boven