Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31839 nr. 205 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31839 nr. 205 |
Vastgesteld 29 mei 2012
De algemene commissie voor Jeugdzorg heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie over de brief van 27 april 2012 inzake de Voortgangsbrief stelselwijziging jeugd «Geen kind buiten spel» (Kamerstuk 31 839, nr. 200).1
De staatssecretarissen hebben deze vragen beantwoord bij brief van 24 mei 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Arib
De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
1
Worden het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) samengevoegd of zullen er aparte instanties blijven?
Zie het antwoord op vraag 15.
2
Welke rol krijgt de particuliere jeugdzorg in het nieuw stelsel?
Onder particuliere jeugdzorg in het huidige stelsel worden instellingen verstaan die geen directe subsidierelatie onderhouden met provincies. Particuliere aanbieders worden nu nog gecontracteerd door provinciaal gefinancierde zorgaanbieders en vallen daarmee onder de kwaliteitseisen die de Wet op de jeugdzorg stelt.
De kwaliteitseisen die in het nieuwe stelsel aan het reguliere zorgaanbod worden gesteld, zijn onverkort ook van toepassing op het particuliere aanbod. Gemeenten bepalen zelf welke jeugdhulp wordt ingekocht. In het nieuwe stelsel zal de particuliere jeugdzorg de cliënten en financiers ervan moeten overtuigen dat zij een relevant aanbod leveren voor de vraag naar jeugdhulp. Gemeenten stellen zelf kwaliteitseisen aan de in te kopen jeugdhulp. Voor niet vrijwillige jeugdhulp, residentiële jeugdhulp en ambulante hulpverlening in het niet vrijwillig kader, worden door het Rijk aanvullende kwaliteitseisen gesteld.
3
Waarom ontbreekt cliëntparticipatie? Welke visie hebben de bewindslieden op cliëntparticipatie?
Cliëntparticipatie (medezeggenschap) zal (net als overige kwaliteitseisen en cliëntenrechten) op Rijksniveau geregeld worden in die gevallen waarbij sprake is van niet-vrijwillige jeugdhulp, verblijf en intensieve ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader. Voor de overige vormen van jeugdhulp zullen de gemeenten de opdracht krijgen om regels te stellen ten aanzien van kwaliteit, medezeggenschap en klachtrecht.
4
Op welke wijze wordt in de toekomst het gezag over kinderen zorgvuldig ondergebracht bij een overheid, wanneer het ouderlijk gezag faalt?
Wanneer het ouderlijk gezag faalt en het kind in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, is het de taak van de overheid om maatregelen te nemen teneinde het kind te beschermen. De kinderbeschermingsmaatregelen worden in het nieuwe stelsel alleen uitgevoerd door jeugdhulpaanbieders die hiervoor gecertificeerd zijn. Deze instellingen werken volgens wettelijke kwaliteitsnormen, die vooraf zijn geformuleerd. Deze kwaliteitsnormen hebben onder meer betrekking op de organisatie, professionals en methodieken.
5
Is er een voornemen om de informatie-uitwisseling in de gehele jeugdzorgketen wettelijk vast te leggen?
Ja, dat voornemen is er. Zoals dat nu ook al het geval is, zal waar nodig een wettelijke grondslag worden geboden om informatie tussen partijen uit te wisselen.
Voor beleidsinformatie is in de huidige wetgeving geregeld dat er informatie beschikbaar gesteld wordt en dat zal ook in de nieuwe wet worden vastgelegd. Dit is nodig om onder andere de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk waar te maken.
De nieuwe wet zal een titel bevatten op basis waarvan beleidsinformatie kan worden uitgevraagd. Het gaat om een kapstokartikel dat de mogelijkheid schept om de gewenste uitvraag te definiëren in lagere regelgeving. Uitwerking in lagere regelgeving zorgt voor een optimale flexibiliteit. Uitwerking gebeurt samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en in tweede instantie met de brancheorganisaties en de inspecties.
6
De leeftijdsgrens voor jeugdzorg ligt nu op 18 jaar. Wat zijn de argumenten voor en tegen het oprekken van deze leeftijdsgrens naar 23 jaar?
In de huidige Wet op de jeugdzorg kan in specifieke gevallen de jeugdzorg worden verlengd tot 23 jaar. Voor jeugdigen die nu nog onder andere wetten vallen gelden weer andere of geen leeftijdsgrenzen. Momenteel wordt vanuit het Rijk, samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, nagedacht over de verschillende mogelijkheden en dus ook over de argumenten voor en tegen de verschillende opties voor het nieuwe jeugdstelsel. Dit wordt eerst goed in kaart gebracht, alvorens kan worden bepaald welke optie het meest wenselijk is om in het wetsvoorstel op te nemen.
7
Wat gaat de staatssecretaris doen met de aanbevelingen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) om tot een eerstelijns gezinscoach te komen? Op welke wijze wil de staatssecretaris de aanbeveling van de RMO overnemen om een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg in het leven te roepen die gericht is op het activeren van de basis (de eigen kracht van gezinnen en hun sociale omgeving) en op ontzorgen, via ondersteuning?
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) pleit in haar recente advies voor eerstelijns jeugd- en gezinszorg die werkt vanuit de principes van ontzorgen en normaliseren. Het is een waardevol advies dat «woorden» geeft aan de vele goede initiatieven in het veld. Gegeven de voorgenomen decentralisatie, is het aan de gemeenten om invulling te geven aan de aanbevelingen van de RMO. Zie ook het antwoord op de vragen 52 en 55.
8
Is de staatssecretaris van plan/bereid om, bij voorkeur in nauwe samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), actief beleid te voeren om gemeenten zo snel mogelijk de beschikking te geven over de diverse gegevens die zij nodig hebben om de transitie voor te bereiden? Daarbij gaat het niet alleen om kengetallen over de huidige besteding, maar ook om de cumulatie van middelen rond bepaalde gezinnen.
Ja, dit is ook onderdeel van het ondersteuningsprogramma dat VWS, VenJ en VNG samen hebben ingericht. Het is belangrijk om gemeenten zo snel mogelijk de beschikking te geven over de diverse gegevens die zij nodig hebben om de transitie voor te bereiden. Daartoe nemen wij samen met de VNG de volgende stappen: begin april zijn gemeenten geïnformeerd over het aantal cliënten in hun gemeente en zorggebruik binnen de verschillende domeinen van de jeugdzorg. Eind dit jaar en in de loop van 2013 komen actuelere en nauwkeurigere cijfers beschikbaar in het kader van de ontwikkeling van het verdeelmodel door SCP en Cebeon. Overigens hebben ook diverse provincies gegevens over de provinciale jeugdzorg beschikbaar gesteld aan gemeenten.
9
In de afgelopen jaren heeft de landelijke overheid veel middelen geïnvesteerd in voor alle gemeenten verplichte digitale infrastructuur voor de informatievoorziening rond jeugd, met name het digitale dossier Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de Verwijsindex Risicojongeren. Zijn er gegevens beschikbaar over de manier waarop deze instrumenten intussen zijn geïmplementeerd en ook daadwerkelijk worden benut als informatiebronnen voor het ontwikkelen en voeren van beleid?
Wat betreft het digitale dossier JGZ werken inmiddels 24 van de 25 regio’s in Nederland digitaal. De meeste hebben de implementatie afgerond en in twee regio’s is men hier bijna mee gereed. In één regio moet men nog starten met de invoering. Men is gestart met het uitwerken hoe de gegevens uit het DD JGZ (Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg) geanonimiseerd kunnen worden gebruikt voor de informatievoorziening voor het beleid. Op basis van een door het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid uitgevoerde pilot wordt verder gewerkt aan het systeem om gegevens uit de digitale dossiers te kunnen analyseren en presenteren voor lokale en landelijke beleidsinformatie.
Wat betreft de verwijsindex risicojongeren bieden inmiddels alle gemeenten in Nederland meldingsbevoegde instanties en professionals de mogelijkheid hiervan gebruik te maken. In alle gemeenten is ervoor gekozen de aansluiting op het landelijke systeem te realiseren door middel van een lokale ICT-voorziening die op lokale behoeften is toegesneden. Alle gemeenten hebben convenanten afgesloten met meldingsbevoegden die de verwijsindex gebruiken en eventueel met aangrenzende gemeenten vanwege schaalvoordelen. De afgelopen maanden is het gebruik van de verwijsindex gestabiliseerd tussen de 15 000 en 17 000 meldingen per maand. Deze meldingen resulteren in ongeveer 3 500 matches binnen een convenantgebied en ongeveer 4 000 matches die het convenantgebied overstijgen.
Op dit moment wordt conform artikel II van de Wet verwijsindex risicojongeren (Staatsblad 2010, 89) het gebruik van de verwijsindex geëvalueerd. Dit najaar zal een verslag van deze evaluatie naar uw Kamer worden gezonden.
10
Tijdens het wetgevingsoverleg van 19 december 2011 is toegezegd om in deze voortgangsbrief in te gaan op de plannen rond Vroeg, Voortdurend, Integraal (VVI). Kan de staatssecretaris alsnog aangeven wat haar inzet is voor wat VVI betreft?
Het doel is om deze vorm van kwaliteitsverbetering van integrale vroeghulp voor jonge kinderen met een beperking mee te nemen in de verdere uitwerking van het nieuwe jeugdstelsel en de decentralisatie naar gemeenten. De gemeente krijgt in de nieuwe jeugdwet de verantwoordelijkheid om de jeugdhulp herkenbaar en laagdrempelig te organiseren. In lijn met dit uitgangspunt wordt momenteel in opdracht van VWS een voorlichtende handreiking voor gemeenten opgesteld over het belang van en mogelijkheden voor een goede aansluiting tussen CJG’s/gemeenten en integrale vroeghulp-VVI.
11
Komt er een wettelijke plicht voor gemeenten om jeugdhulp door zorgaanbieders/zorgprofessionals te laten leveren?
De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid voor de verlening van jeugdhulp in brede zin. Dit houdt in dat de gemeente er voor moet zorgen dat ieder kind, dat in enigerlei vorm jeugdhulp nodig heeft, deze daadwerkelijk krijgt. Deze zorg moet van goede kwaliteit zijn, hetgeen betekent dat deze zorg door goed gekwalificeerde professionals moet worden geleverd. In het gedwongen kader geldt voor gemeenten een leveringsplicht.
12
In de brief is geen aandacht voor zwerfjongeren en vrouwenopvang. Hoe wordt de kwaliteit van zorg voor deze kwetsbare groep jeugdigen gewaarborgd?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp, dus ook voor zwerfjongeren. Zij hebben goed zicht op de lokale situatie in de buurt, waardoor zij zich goed kunnen focussen op dergelijke kwetsbare groepen. Voor deze vormen van zorg gelden, naast de opdracht die gemeenten krijgen om de kwaliteit goed vorm te geven, de wettelijke kwaliteitseisen die voor alle jeugdhulp gelden. Afhankelijk van de vorm van jeugdhulp kunnen ook extra wettelijke kwaliteitseisen gelden (bij niet-vrijwillige jeugdhulp, verblijf en intensieve ambulante jeugdhulp).
13
In de brief staat dat eind mei 2012 een plan van aanpak beschikbaar komt voor de transformatie. Is in dit plan van aanpak een ondersteuningsprogramma voorzien gericht op cliënten(organisaties), vergelijkbaar met het programma «aandacht voor iedereen» binnen het transitieprogramma «begeleiding»? Is tijdens de transitieperiode voldoende individuele GGZ-cliëntenondersteuning beschikbaar door MEE en de GGZ steunpunten? Hoeveel budget is beschikbaar voor de inhoudelijke transformatie?
Er vindt op dit moment overleg plaats met cliëntenorganisaties over het vormgeven van een ondersteuningsprogramma in het kader van de transitie. Hierbij wordt ook het ondersteuningsprogramma dat is opgesteld voor de Wmo betrokkenen. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het transitieplan voor de decentralisatie van de cliëntondersteuning door MEE. Daarin zal uitgebreid worden ingegaan op de continuïteit van de cliëntondersteuning gedurende de voorgenomen decentralisatie van begeleiding, jeugd en Wet werken naar vermogen, mede in het licht van de motie Venrooij-van Ark (29 538, nr. 127). Het plan voor de inhoudelijke zorgvernieuwing (transformatie), inclusief een financiële paragraaf, wordt de komende maanden in overleg met het veld (cliënten, professionals, instellingen en gemeenten) uitgewerkt.
14
Komt er voor gemeenten een verplichte aanbesteding voor de jeugdzorg?
Gemeenten dienen zich – indien zij besluiten de jeugdzorg door derden te laten voeren – te houden aan de Europese aanbestedingswetgeving. Jeugdzorg is onmiskenbaar een 2B-dienst. Dit betekent dat slechts een beperkt aanbestedingsregime van toepassing is. Dit houdt in dat gemeenten een non-discriminatoir bestek dienen te hanteren en dat achteraf gemeld moet worden met wie de gemeente een overeenkomst is aangegaan. Overigens hebben gemeenten tevens de mogelijkheid subsidierelaties aan te gaan met instellingen.
15
Welke rol krijgt het Advies- en Meldpunt kindermishandeling in het nieuwe stelsel?
De taken van het gecombineerde SHG/AMK worden wettelijke vastgelegd. De landelijke vereisten die aan het gecombineerde SHG/AMK gesteld worden, worden komend jaar nader uitgewerkt. In ieder geval zal er sprake moeten zijn van één samengevoegde frontoffice.
16
Kunnen gemeenten straks zelf kiezen om een eigen bijdrage vast te stellen voor het gebruik van jeugdzorg?
Net als in de Wmo kunnen gemeenten voor jeugdzorg binnen een vastgesteld maximum zelf de hoogte van de eigen bijdrage vaststellen.
17
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten enkel «lichte» jeugdzorgtrajecten financieren, dit gezien het feit dat er altijd jongeren en gezinnen zijn die «zwaardere» jeugdzorg nodig zullen hebben?
De gemeente is verantwoordelijk om een kind, gericht op de specifieke situatie met inachtneming van de omstandigheden, zodanig te helpen dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit. Daarmee zijn zij dus ook gehouden zwaardere jeugdzorg te bieden wanneer dat nodig is. Een van de taken voor gemeenten die wettelijk wordt vastgelegd is het voorzien in een voldoende passend (dus effectief) aanbod van jeugdhulp. Naast deze wettelijke maatregelen wordt in het ondersteuningsprogramma gewerkt aan de bewustwording van gemeenten over de behoefte aan jeugdhulp in de gemeente. Gemeenten zullen naar verwachting in bovenregionale samenwerkingsverbanden de inkoop van zwaardere jeugdzorg vormgegeven.
18
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten enkel sturen op goedkopere zorgtrajecten en niet sturen op de kwaliteit en uitkomsten van jeugdzorgtrajecten?
Er wordt mede door het Nederlands Jeugdinstituut invulling gegeven aan prestatie-indicatoren, waarmee de sturing op prestaties van instellingen en professionals wordt gestimuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 17.
19
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten indicaties gaan schrijven, hetgeen de parlementaire werkgroep jeugdzorg juist aangaf te willen voorkomen?
De wijze waarop in het nieuwe stelsel de verlening van jeugdhulp wordt ingericht, is aan de gemeente. Als door een bij of voor de gemeente werkzame professional geconstateerd wordt dat een kind bijvoorbeeld specialistische zorg nodig heeft, zijn er verschillende mogelijkheden om deze zorg te realiseren zonder een formele indicatiestelling. Bij een hulpvraag wordt in het gesprek met ouders en kind bepaald wat een kind (of zijn ouders) nodig hebben. De gemeente is verantwoordelijk dat er professionals zijn die deze «diagnose» kunnen stellen, en vervolgens dat de benodigde hulp voorhanden is.
20
Hoe wordt de deskundigheid en de kwaliteit van de klachtencommissies gewaarborgd?
Voor aanbieders van bepaalde vormen van jeugdhulp (niet-vrijwillig, verblijf en intensief ambulant in het gedwongen kader) wordt het klachtrecht wettelijk geregeld. Voor andere vormen van jeugdhulp wordt het aan gemeenten opgedragen om te voorzien in klachtrecht. Dit sluit aan bij de regeling in het wetsvoorstel Wijziging van de Wmo in verband de uitbreiding van gemeentelijke taken en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid (33 127), waarbij gemeenten in het beleidsplan opnemen welke maatregelen ze treffen om zorgaanbieders te verplichten een effectieve en laagdrempelige klachtafhandeling te hebben.
21
In hoeverre worden gemeenten verplicht om vertrouwenspersonen te financieren?
Komen er ook een normering en kwaliteitseisen voor het vertrouwenswerk? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat voor bepaalde vormen van jeugdhulp (niet-vrijwillig, verblijf en
intensief ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader) in het kader van de wettelijke kwaliteitseisen de beschikbaarheid van een onafhankelijke vertrouwenspersoon wordt voorgeschreven. Of dit betekent dat een dergelijke vertrouwenspersoon wordt aangesteld door de instellingen, die deze specifieke vormen van jeugdhulp verlenen of door de gemeente, wordt nog uitgewerkt.
22
Hoe wordt voorkomen dat niet iedereen zich kan voordoen als vertrouwenspersoon in de jeugdzorg?
Het is aan de zorgaanbieder om zich ervan te vergewissen dat niet iedereen kan worden ingezet als vertrouwenspersoon.
23
Op welke manier wordt er in de nieuwe wet voor gezorgd dat er te grote verschillen ontstaan tussen verschillende gemeenten?
Inherent aan de decentralisatie zullen er op gemeentelijk niveau verschillen ontstaan. Omdat een aantal kwaliteitseisen essentieel zijn voor de veiligheid en gezondheid van een kind, worden deze voor alle jeugdhulp wettelijk geborgd. Om daarnaast voor de meest ingrijpende vormen van jeugdhulp het niveau van kwaliteit te borgen is ervoor gekozen om inhoudelijke kwaliteitseisen in de wet op te nemen waaraan deze vormen van zorg dienen te voldoen. Dit maakt dat voor deze vormen van zorg geen grote verschillen ontstaan. Voor de andere vormen van jeugdhulp is het aan gemeenten om in hun beleidsplan kwaliteitseisen op te nemen.
24
Hoe wordt voorkomen dat er onnodige bureaucratie ontstaat door verschillen tussen gemeenten in bijvoorbeeld bekostiging, de eisen voor de kwaliteit of de hoogte van de eigen bijdrage?
Uitgangspunt bij de decentralisatie is dat deze gepaard gaat met een minimum aan bureaucratie. Voorschriften over informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zorgen niet voor een lastenverzwaring. De bedoelde voorschriften gelden nu ook al, zij het op basis van verschillende regelingen. De voorschriften die voor alle vormen van jeugdhulp zullen gelden, zorgen vooral voor uniformering. Hetzelfde beogen VenJ, VWS en de VNG te doen met het vormgeven van de beleidsinformatie en de bekostiging in het gedecentraliseerde stelsel, waarin wordt gewerkt aan eenheid van taal. Dit stelt gemeenten in staat om hun prestaties onderling te vergelijken en beperkt de administratieve lasten voor de aanbieders.
25
Hoe wordt het recht op zorg voor kinderen gewaarborgd in de nieuwe wet?
Zie het antwoord op vraag 54.
26
Hoe worden de hulpverleners op de werkvloer betrokken bij het verdere uitwerken van de nieuwe wet?
Bij de verdere uitwerking van de stelselwijziging zijn drie klankbordgroepen betrokken, waaronder een klankbordgroep voor beroepsverenigingen. Hierin zijn professionals vanuit de verschillende sectoren vertegenwoordigd. De leden van de klankbordgroep zijn primair verantwoordelijk voor het goed betrekken van de professionals op de werkvloer. De professionals worden via de klankbordgroepen gevraagd actief mee te denken over verschillende thema’s (zoals toegang, kwaliteit en zorgcoördinatie).
27
Klopt het dat het bedrag, dat gepaard gaat met het afschaffen van de tolkenvergoeding, 4 miljoen euro is? Is ook onderzocht welke effecten dit heeft op de kwaliteit van jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
De tolkenvergoeding voor de jeugdzorg bedroeg circa € 3,3 miljoen op jaarbasis op een totaalbedrag van de doeluitkering provinciaal gefinancierde jeugdzorg van circa € 1,1 mld. Het uitgangspunt is dat cliënten/ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het inzetten van een tolk wanneer daar behoefte aan is. Als in de vrijwillige jeugdhulp ouders die verantwoordelijkheid niet nemen en de zorg van het kind in gevaar komt, dan heeft de zorgverlener een verantwoordelijkheid om een tolk in te schakelen. Het afschaffen van de tolkenvergoeding is een VWS brede maatregel en geldt dus niet uitsluitend voor de jeugdhulp in het vrijwillig kader. Er is niet onderzocht welk effect het afschaffen van deze vergoeding heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp in het vrijwillig kader.
28
Worden de effecten van de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ meegenomen in het opstellen van de nieuwe jeugdzorgwet, wanneer in het najaar de resultaten van de monitoring van VWS gereed is?
Per 1 januari 2012 is in de tweedelijns curatieve GGZ een eigen bijdrage ingevoerd. Voor de tweedelijns GGZ-behandeling geldt een maximale eigen bijdrage van € 200,- per kalenderjaar. Er is een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage betaald hoeft te worden. Zo geldt voor jeugdigen tot 18 jaar geen eigen bijdrage.
Daarnaast is een eigen bijdrage ingevoerd voor verblijf, namelijk € 145 per maand vanaf de 32e verblijfsdag. De eigen bijdrage wordt naar rato verlaagd indien een verzekerde een gedeelte van de maand is opgenomen. Ook hierbij geldt een uitzondering voor jeugdigen tot 18 jaar.
Vanuit VWS is er een monitor gestart naar de effecten van de invoering van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare groepen. De eerste tussenresultaten van deze monitor worden begin september 2012 verwacht en zullen naar uw Kamer worden toegestuurd. Omdat jeugdigen onder de 18 jaar uitgesloten zijn van de eigen bijdrage zal de monitor geen specifieke uitspraken kunnen doen over de effecten van de eigen bijdragen op jeugdigen.
29
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten hun deuren sluiten voor nieuwe aanbieders? In hoeverre sluiten gemeenten nu al hun deuren voor nieuwe aanbieders?
Gemeenten zijn vrij in de keuze van de aanbieders die zij de jeugdzorg willen laten uitvoeren. De intentie is dat gemeenten kwalitatief goede en innovatieve aanbieders contracteren. Het is aan nieuwe aanbieders, net als bestaande aanbieders, gemeenten te overtuigen van de kwaliteit van hun aanbod. Zie ook het antwoord op vraag 14.
30
Blijven de bestuurders in de jeugdzorg straks ook vallen onder de wet normering topinkomens?
Ja.
31
In hoeverre mogen jeugdzorgorganisaties straks winst maken? Hoe groot mag deze winst zijn?
Op dit punt zal in de nieuwe jeugdwet in principe worden aangesloten bij de WMO en de huidige Wet op de Jeugdzorg, die geen inkoopbeperkingen opleggen aan de financier. We onderzoeken nog of dit tot ongewenste effecten leidt die nadere regelgeving noodzakelijk maken.
32
Hoe worden de ketentrajecten gewaarborgd vanuit de gesloten jeugdzorg als de gesloten jeugdzorg met heel veel verschillende gemeenten te maken krijgen die mogelijk allemaal andere financieringsafspraken hebben?
Voor onder meer de jeugdzorgplus is het noodzakelijk dat gemeenten op bovenlokaal niveau gaan samenwerken. Met de VNG is afgesproken dat gemeenten minimaal een jaar vóór de nieuwe wet in werking treedt, afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop zij hier invulling aan geven. Deze afspraken zullen ook betrekking hebben op de wijze waarop gemeenten gespecialiseerde jeugdzorg zoals jeugdzorgplus gaan financieren.
33
Welke bevoegdheden heeft de landelijke overheid straks nog om in te grijpen als een gemeente verzuimt de jeugdzorg in hun gemeente goed te organiseren?
De algemene mogelijkheden om het gemeentelijk beleid bij te stellen gelden ook de decentralisatie van de jeugdhulp. Allereerst is dit de horizontale verantwoording binnen de gemeente, in de tweede plaats is dit de provincie die als naastgelegen bestuurslaag bij taakverwaarlozing moet optreden en in de laatste plaats is dat het Rijk als ook de provincie het laat afweten. Om de landelijke overheid de bevoegdheid te geven direct in te grijpen als de gemeente verzuimt de jeugdzorg in hun gemeente goed te organiseren is een aparte wettelijke bepaling nodig. Bezien wordt nog of een dergelijke bepaling in de wet moet worden opgenomen.
34
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten zaken doen met nieuwe jeugdzorgaanbieders die slechte zorg leveren?
Zie het antwoord op de vragen 17 en 29.
35
Hoe wordt de bovenregionale zorg vorm gegeven?
Op dit moment zijn gemeenten bezig met het vormen van bovenlokale samenwerkingsverbanden. Met de VNG is afgesproken dat dit proces in eerste instantie van onderop tot stand komt en dat de VNG periodiek de stand van zaken opmaakt. Medio 2012 zal een eerste beeld worden gegeven. Gemeenten zijn samen met de VNG op dit moment aan het verkennen op welke wijze zij bovenregionale zorg kunnen inkopen. Met de VNG en vertegenwoordigers van gemeenten wordt bezien waar ondersteuning vanuit het Rijk benodigd of gewenst is.
36
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de registratiedruk omlaag gaat en hoe wordt voorkomen dat gemeenten steeds meer verantwoordingsdruk gaan leggen op de jeugdhulpverleners?
Zie antwoord op vraag 24.
37
Hoe worden de landelijk werkende instellingen geborgd in het nieuwe jeugdzorgstelsel?
In het nieuwe stelsel worden geen instellingen geborgd. Wel wordt geborgd dat een kind passende jeugdhulp krijgt. De gemeente is verplicht om een kind, gericht op de specifieke situatie en met inachtneming van de sociale omgeving, zodanig te helpen dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit (jeugdhulpplicht). De landelijk werkende instellingen gaan, voor wat betreft de jeugdbescherming- en jeugdreclassering- taken ook mee in de decentralisatie. Deze taken kunnen in het nieuwe stelsel alleen worden uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. Als de nu nog landelijk werkende instellingen zich certificeren kunnen ze aanbieder van jeugdbescherming en jeugdreclassering worden.
38
Onder welke CAO vallen professionals straks die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten werken in de jeugdzorg?
Dit is een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
39
Hoe wordt voorkomen dat jeugdzorginstellingen met elkaar de concurrentie aangaan in plaats van de samenwerking opzoeken?
Met het oog op de kwaliteit van de jeugdhulp is het belangrijk dat gemeenten een juiste balans vinden tussen concurrentie en samenwerking. Gemeenten kunnen in de vormgeving van hun opdrachtgeverschap rekening houden met samenwerking tussen instellingen, bijvoorbeeld door dit als voorwaarde op te nemen in de aanbesteding of door samenwerkende instellingen gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor een doelstelling van gemeentelijk beleid.
40
Hoe vindt de implementatie van «Vroeg, Voortdurend en Integraal» plaats?»
De verdere implementatie van «Vroeg, Voortdurend, Integraal» na de door VWS ondersteunde pilotfase ligt bij de bij VVI betrokken partijen. Zij hebben hiervoor een Taskforce Integrale Vroeghulp ingesteld, bestaande uit VGN, BOSK (vereniging van mensen met een lichamelijke handicap) en MEE Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 10.
41
Hoe kan een gemeente (vooraf) voorzien in een voldoende passend aanbod indien de vraag nog niet bekend is?
Een gemeente kan in de transitie al een aantal stappen zetten om de vraag in beeld te brengen en vervolgens ook te voorzien in een voldoende passend aanbod. Gemeenten kunnen dit bijvoorbeeld doen met behulp van het model van de «Zevensprong», dat het Nederlands Jeugdinstituut gebruikt bij de ontwikkeling van een vraaggericht aanbod. Dit model houdt in dat de verschillende samenwerkingspartners eerst een gezamenlijke visie op opvoed- en opgroeisteun formuleren. Vervolgens stellen zij een top 7 van meest voorkomende vragen en problemen in de regio vast en brengen ze het huidige aanbod in kaart. Tot slot wordt gekeken in hoeverre dit aanbod aansluit bij de meest voorkomende vragen en problemen van kinderen, jongeren en ouders. Op basis van deze vergelijking maken ze een plan van aanpak om het aanbod te verbeteren. Hiervoor is het ook nodig dat gemeenten duidelijkheid hebben over het beschikbare budget. Gegevens hierover komen begin 2013 beschikbaar (zie het antwoord op vraag 197). Zie ook het antwoord op vraag 8.
42
Het is in de brief onduidelijk of gemeenten onder de nieuwe wet zelf aanbieder van zorg kunnen zijn. Daadwerkelijke jeugdhulp moet verleend worden door hulpverleners. Komt er een wettelijke plicht voor gemeenten om jeugdhulp door professionals te laten leveren?
Onder de nieuwe jeugdwet is het mogelijk dat gemeenten zelf feitelijk aanbieder van jeugdhulp zijn. Afhankelijk van de wijze waarop een gemeente zijn jeugdhulp inricht, kan bijvoorbeeld in een CJG jeugdhulp worden verleend door een professional in dienst van de gemeente. Ook in dat geval zijn op die jeugdhulp de reguliere kwaliteitseisen van toepassing.
43
In de brief is geen aandacht voor zwerfjongeren en vrouwenopvang. Hoe wordt de kwaliteit van zorg voor deze kwetsbare groep jeugdigen gewaarborgd?
Zie het antwoord op vraag 12.
44
Bij signalering van problemen dienen kinderen met hun ouders rechtstreeks te worden verbonden aan de juiste vorm van hulp. Licht en dichtbij daar waar kan en zwaar waar nodig. In de nieuwe wet Zorg voor jeugd moet dit niet alleen mogelijk worden, maar ook (financieel) gestimuleerd worden. Op dit moment staan de gemeentelijke budgetten onder druk. Welke randvoorwaarden worden er gesteld dat de transitie een succes wordt?
Voor een succesvolle transitie gelden verschillende randvoorwaarden. Met de wetgeving wordt de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten geborgd voor de ondersteuning en zorg aan jeugdigen en gezinnen. Daarbij is het van belang dat gemeenten voldoende beleidsvrijheid krijgen om deze verantwoordelijkheid ook waar te kunnen maken. Daarnaast geldt als belangrijke randvoorwaarde dat gemeenten over voldoende middelen beschikken om de nieuwe taken uit te kunnen voeren en hierbij ook voldoende ruimte krijgen om zelf te beslissen de inzet van deze middelen. Daartoe ontvangen de gemeenten met ingang van 2015 een decentralisatie-uitkering voor deze taken. De ontschotting in de financiering leidt ertoe dat de besparing op specialistische zorg die optreedt door te investeren in preventie bij gemeenten zelf terecht komt. Dit moet voldoende prikkels bieden aan gemeenten om jeugdigen vroegtijdig te helpen en de inzet van specialistische zorgvormen zo kort en intensief als nodig te laten zijn.
Ook is het van belang dat gemeenten voldoende worden ondersteund bij de voorbereiding op de nieuwe taken. Samen met de VNG is hiertoe een Transitie-bureau jeugd ingericht. De transitiecommissie jeugd wordt ingesteld om de voortgang van de transitie te bewaken.
45
Welke eisen worden er aan bovenlokale samenwerking gesteld?
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten in eerste instantie zelf de mogelijkheid krijgen om tot bovenlokale afspraken te komen over de wijze waarop zij hun nieuwe taken gaan vormgeven. Medio 2012 zal een eerste beeld worden gegeven. Gemeenten moeten uiterlijk één jaar voordat de nieuwe wet inwerking treedt deze afspraken gereed hebben. Indien blijkt dat de afspraken over lokale uitvoering van taken tussen gemeenten niet tijdig worden gerealiseerd in bepaalde regio’s, treedt het Rijk met de VNG in gesprek om te bezien wat er moet gebeuren om de bovenlokale uitvoering van taken tot stand te laten komen. Afgesproken is dat er landelijk dekkende afspraken komen tussen gemeenten en dat in ieder geval de jeugdbescherming en jeugdreclassering en de functies van het AMK en de Algemene Steunpunten Huiselijk Geweld op bovenlokaal niveau worden georganiseerd. Gemeenten wordt geadviseerd om bij de bovenlokale afspraken rekening te houden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden, voldoende schaalgrootte en afspraken te maken over financiering van het zorg- en ondersteuningaanbod in de regio.
46
Kan het wetsvoorstel, door de val van het kabinet, alsnog in consultatie worden gebracht?
Er van uitgaande dat uw Kamer – net als de VNG – de stelselwijziging jeugd voortvarend wil doorzetten, bestaat er geen beletsel om het wetsvoorstel op korte termijn in consultatie te brengen.
47
Waarom worden de centrumgemeenten niet om een samenhangende beleidsvisie en beleidsplan op het gebied van jeugdzorg en aanpak huiselijk geweld en sociale uitsluiting door dakloosheid gevraagd?
Gemeenten zijn op grond van artikel 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verplicht om in een beleidsplan te beschrijven wat zij onder meer op het terrein van de aanpak huiselijk geweld en het bieden van maatschappelijke opvang willen doen. Gemeenten zullen uiteraard een relatie leggen tussen hun voornemens op het terrein van jeugdhulp en die op het terrein van de prestatievelden van de Wmo. Dat kunnen zij doen door beleidsnota’s te bundelen of in de afzonderlijke beleidsnota’s de samenhang aan te geven.
48
Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten kinderen en gezinnen die afkomstig zijn uit andere gemeenten en in crisisopvangcentra van vrouwenopvang of maatschappelijke opvang verblijven toch de noodzakelijke hulp en zorg gaan bieden, ondanks de daarmee gemoeide kosten? Hoe kunnen gemeenten voor deze groep de toegang tot jeugdzorg gaan regelen?
Voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang geldt op grond van art 20, zesde lid, Wmo de eis van landelijke toegankelijkheid. Zo nodig zal dus opvang moeten worden geboden aan kinderen en gezinnen die afkomstig zijn uit een andere gemeente. De situatie dat kinderen en gezinnen uit andere gemeenten afkomstig zijn komt vooral voor in de vrouwenopvang. Het stelsel van vrouwenopvang wordt momenteel aangepast (zie hiervoor TK 2011–2012, 29 325, nr. 117). (Centrum)gemeenten gaan «regiovisies» op stellen. Daarnaast zullen de VNG en de Federatie Opvang een voorstel doen hoe groepen die niet in de eigen gemeente kunnen worden opgevangen in de toekomst (vanaf 2015) zullen worden opgevangen. In dat proces zal ook op de positie van meekomende kinderen worden ingegaan.
49
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat gemeenten de maatschappelijke en vrouwenopvang instellingen als vindplaats van zeer risicovolle gezinnen betrekken bij de ontwikkeling van een integraal aanbod aan jeugdzorg?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het maken van een beleidsplan waarin ze beschrijven op welke wijze zij hun taak op het terrein van de jeugdhulp zullen gaan invullen. Bij het opstellen van zo’n plan zullen ook consultatierondes binnen de gemeente worden gehouden, met betrokken organisaties, dus ook de opvanginstellingen.
50
Hoe wordt de kwaliteit van de jeugdhulp geborgd voor kinderen die in een crisisopvangcentrum van maatschappelijke opvang of vrouwenopvang verblijven? Valt dit onder de Inspectie Jeugdzorg? Of valt dit onder geen enkele inspectie zoals nu het geval is? Hoe moet de gemeente de kwaliteitseisen die voor de jeugdzorg gaan gelden, verbinden met de hulp en ondersteuning die in verblijfsinstellingen van de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang wordt gegeven? Moeten gemeenten een integraal kwaliteitskader hebben dat zowel voor residentiële jeugdhulp als voor residentiële opvangcentra gaat gelden?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de instellingen van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. De Inspectie Jeugdzorg houdt nu geen toezicht op kinderen in crisiscentra van maatschappelijke opvang of vrouwenopvang. Er ontstaat pas een toezichtrelatie op het moment dat een kind jeugdzorg krijgt (bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een jeugdbeschermingsmaatregel). Onder de nieuwe jeugdwet geldt dat als er binnen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang jeugdhulp wordt verleend, daarop de ingevolge deze wet geldende kwaliteitseisen van toepassing zijn.. De kwaliteitseisen aan jeugdhulp gelden onafhankelijk van de plaats waar deze wordt geboden, dus ook voor kinderen die in een crisiscentrum van maatschappelijke opvang of vrouwenopvang verblijven. Op deze wettelijke kwaliteitseisen vindt Rijkstoezicht plaats. Vanuit het Rijk wordt niet verplicht dat gemeenten een integraal kwaliteitskader hebben dat zowel voor residentiële jeugdhulp als voor residentiële opvangcentra gaat gelden. Gemeenten hebben zelf de vrijheid om kwaliteitseisen voor jeugdhulp te verbinden met de hulp en ondersteuning die in verblijfsinstellingen van de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang wordt gegeven. Uiteraard zijn de hierboven genoemde wettelijke kwaliteitseisen hierbij een beperking.
51
Wordt in de wet een bepaling opgenomen dat ouders en hun familie en vrienden bij dreigend overheidsingrijpen voorafgaand het recht krijgen om zelf een hulpplan te maken? Als voorbeeld een eigen kracht conferentie?
In het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (32 015) is bij amendement een bepaling over familienetwerkberaad opgenomen (artikel 262a). De familie en de sociale omgeving wordt bij aanvang van de ondertoezichtstelling in de gelegenheid gesteld om zelf een plan van aanpak op te stellen. In de nieuwe jeugdwet komt geen bepaling over een familienetwerkberaad voorafgaande aan de ondertoezichtstelling. Het staat de hulpverlening echter vrij om in het vrijwillig kader te werken met hulpplannen zoals een familienetwerkberaad. Dit gebeurt nu ook.
52
Aan wie wordt gedacht als er wordt gesproken over «betrokken generalisten, die naast jeugdigen en hun ouders gaan staan en een vertrouwensrelatie weten op te bouwen»?
Gedacht wordt aan professionals die werken vanuit de principes van ontzorgen en normaliseren, vertrouwen en nabijheid genieten, een «neus» hebben voor wat er speelt binnen het gezin en voldoende vakbekwaam zijn om daar naar te handelen. Professionals die een zodanige relatie weten op te bouwen dat het kind zich in veilige handen voelt, samen met kind en ouder haalbare doelen formuleren die bij het kind passen en hen motiveren om vanuit eigen kracht daaraan te werken.
53
Wordt er van iedere gemeente een voortgangsrapportage gevraagd om zo een duidelijk beeld te krijgen hoe ver de gemeente gevorderd is met de voorbereidingen van de transitie? Zo nee, waarom niet?
Om de voortgang te bewaken van de transitie bij gemeenten wordt er een transitiecommissie ingericht. Deze transitiecommissie komt met een voorstel over de wijze waarop zij de voortgang bij gemeenten periodiek in beeld wil brengen. Zodra de transitiecommissie is ingesteld, wordt u hierover nader geïnformeerd.
54
Is de «jeugdhulpplicht» zoals die in de brief beschreven staat de invulling van het compensatiebeginsel voor de jeugdzorg, of wordt hier nog een andere formulering voor bedacht?
De nieuwe jeugdwet bevat voor de gemeente de opdracht om de benodigde zorg te verlenen, te weten dat kinderen en gezinnen de hulp krijgen die passend is en die zij nodig hebben. De verantwoordelijkheid van de gemeente wordt vorm gegeven als volgt: «de gemeente draagt zorg voor jeugdhulp aan de jeugdigen in haar gemeente en treft zo nodig daarvoor voorzieningen.» Deze voorzieningen kunnen alle bestaande vormen van de jeugdhulp betreffen alsmede nieuwe vormen van jeugdhulp. De opdracht aan gemeenten in de nieuwe jeugdwet vertoont gelijkenis met het compensatiebeginsel in de Wmo, aangevuld met jeugdbescherming en jeugdreclassering. In de nieuwe jeugdwet worden andere bewoordingen gebruikt omdat de term «het compenseren van beperkingen» minder goed past bij het verlenen van jeugdhulp, met name niet als het gaat om verblijf of behandeling. Als een gemeente tekort schiet in haar «jeugdhulpplicht» geldt in eerste instantie het principe van horizontale verantwoording en is het aan de gemeenteraad corrigerend op te treden. Indien sprake is van ernstige en structurele nalatigheid van een gemeente, ligt er een taak voor het interbestuurlijk toezicht.
55
De brief spreekt over ervaren en betrokken generalisten, die naast de jeugdigen en hun ouders gaan staan. Bedoelen de staatssecretarissen hiermee een soort casemanagers of levenscoach die het gezin blijven ondersteunen gedurende het gehele traject?
Met ervaren en betrokken generalisten worden professionals bedoeld die samen met de jeugdigen en hun ouders bepalen welke zorg nodig en passend is. Met «naast de ouder staan» wordt hier bedoeld dat er vraaggericht wordt gewerkt, dat wordt gekeken wat het gezin en het sociale netwerk zelf kan doen en dat de individuele situatie meegenomen wordt in het bepalen van de hulp. Zie ook het antwoord op vraag 52.
56
Hoe verhoudt zich enerzijds het compensatiebeginsel met anderzijds het recht op zorg en de vraag die leidend moet zijn? Krijgen kinderen en gezinnen de hulp die nodig/passend is, of de hulp die beschikbaar is?
Zie het antwoord op vraag 54.
57
Hoe wordt het recht op keuzevrijheid bij de inzet van zorgaanbod en zorgprofessionals vormgegeven?
Zie antwoord op vraag 58.
58
Hoe garanderen de staatssecretarissen het recht op keuzevrijheid bij de inzet van zorgaanbod en zorgprofessionals voor jeugd-GGZ cliënten en hun ouders? Krijgen jeugdigen en ouders de mogelijkheid passende zorg in te roepen die niet door de eigen gemeente of via bovenlokale samenwerkingsverbanden wordt aangeboden (maar aan de andere kant van het land bijvoorbeeld)? Mogelijk biedt het introduceren van cliëntvolgende financiering een oplossing?
Gemeenten worden verantwoordelijk voor het voorzien in een voldoende passend aanbod van jeugdhulp. Daarbij dient uitdrukkelijk ook oog te zijn voor specialistische jeugd–GGZ, de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders. Gemeenten krijgen voldoende wettelijke basis om dit organisatorisch en financieel goed te regelen. Cliëntvolgende financiering is dan niet noodzakelijk.
59
Wat wordt bedoeld met «gemeenten moeten het gesprek organiseren»?2 Wordt daar de Kanteling bedoeld, zoals bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Voor adequate ondersteuning van het kind en zijn of haar ouders wordt in een gesprek eerst de hulpvraag in beeld gebracht. De gemeente organiseert dat dit gesprek plaatsvindt. Hierin zal vraagverheldering plaatsvinden zodat duidelijk is wat de hulpvraag precies is en welke resultaten behaald moeten worden. Vervolgens worden er afspraken gemaakt over de oplossingen. Dat sluit aan bij de Kanteling. Maar het gaat ook om de inzet van de eigen kracht van het kind en zijn of haar netwerk. Dat sluit weer aan bij de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl.
60
Waarom zou met overheveling van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering naar de gemeenten een kans ontstaan om deze hulp te verbeteren? Wat gaat er nu nog niet goed wat gemeenten kunnen oplossen?
Het huidige stelsel heeft een perverse prikkel: investeren in preventie en laagdrempelige hulp wordt niet gestimuleerd, doordat de kosten van zwaardere jeugdhulp worden gedragen door de provincies en niet door de gemeenten. Door de gemeente verantwoordelijk te maken voor de gehele jeugdketen wordt deze prikkel weggenomen: het loont voor de gemeente om te investeren in preventie en lichte interventies, waardoor het beroep op jeugdbescherming en jeugdreclassering kan worden voorkomen, waar meer kosten mee zijn gemoeid.
Daarnaast heeft de gemeente meer mogelijkheden om een integrale aanpak te realiseren bij gezinnen met veel problemen op verschillende gebieden zoals wonen, inkomen, vrije tijd, scholing en werk. Ook bij toepassing van het gedwongen kader is die aansluiting van belang.
61
Hoe wordt voorkomen dat met de overheveling van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering naar de gemeenten, een rechtelijke uitspraak in iedere gemeente weer op een andere manier wordt uitgevoerd?
De jeugdbescherming en de jeugdreclassering worden uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. Deze instellingen werken volgens dezelfde wettelijke kwaliteitsnormen (normenkader). Dit bevordert uniformiteit. Zie ook het antwoord op vraag 4.
62
Tot welke leeftijd geldt de jeugdhulpplicht voor gemeenten? Wordt er gekozen voor een leeftijd tot 23 jaar of tot 18 jaar? Waarom wordt voor welke grens gekozen?
Zie het antwoord op vraag 6
63
Wat houdt jeugdhulpplicht in? Wat is het verschil met het compensatiebeginsel in de Wmo?
Zie het antwoord op vraag 54.
64
Wat betekent het als de gemeenten verantwoordelijk worden voor het faciliteren en versterken van iedereen die met kinderen werkt? Worden zij dan ook bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de opleiding en bijscholing van werknemers van zorgaanbieders?
Als beroepsbeoefenaren en professionals in dienst zijn bij de gemeente, is die als werkgever verantwoordelijk voor het faciliteren van opleiding en bijscholing. Voor werknemers in dienst van zorgaanbieders geldt dat de zorgaanbieder zelf verantwoordelijk is voor opleiding en bijscholing. Het is aan gemeenten om bij het inkopen van zorg na te gaan hoe zorgaanbieders de kwaliteit van hun personeel waarborgen.
65
Welke gevolgen heeft het als de functie extramurale begeleiding niet vanaf 2013 overgaat zoals gepland?
Dit heeft vooralsnog geen gevolgen omdat de invoering van het nieuwe jeugdstelsel eerst voor 2015 is voorzien.
66
Wie beslist dat (gespecialiseerde) zorg nodig is, de gemeente, de professionals of de zorgaanbieders? Wie bepaalt wat passende zorg is? Welke rechten heeft de cliënt als die het niet met deze beslissing eens is? Wie heeft doorzettingsmacht als de gemeente weigert noodzakelijke zorg toe te wijzen, bijvoorbeeld na second opinion of als een zorgaanbieder een cliënt weigert?
De formele beslissing dat (gespecialiseerde) jeugdhulp nodig is en welke jeugdhulp nodig is, is een beslissing van de gemeente. Dit is niet anders dan bij de Wmo. De gemeente zal voor het bepalen of en welke jeugdhulp iemand nodig heeft en wat passend is voor dat kind of dat gezin, professionals in moeten zetten met de juiste competenties. Afhankelijk van de aard van de jeugdhulp heeft ook de jeugdhulpaanbieder invloed: zo zal hij in een aantal gevallen de specifieke vorm van jeugdhulp en de duur van een behandeling vaststellen. Als de cliënt het niet eens is met de door de gemeente genomen beslissing, kan hij daartegen bezwaar en beroep instellen. Dit betekent dat in het uiterste geval uiteindelijk de rechter gehoord alle betrokkenen bepaalt wat passende zorg is.
67
Worden gemeenten tevens verplicht om in het beleidsplan op te nemen dat zij maatregelen treffen om de positie van de cliënt te versterken zoals het regelen van cliëntenparticipatie, vormen/creëren keuzevrijheid jeugd-GGZ, een PGB, het meten van klantervaringen etc.?
Het beleidsplan waarin het jeugdbeleid wordt neergelegd, sluit qua opbouw en systematiek aan bij het plan dat de gemeente ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning vaststelt (artikel 3 Wmo). Het staat de gemeenten vrij om de beide plannen te combineren tot één plan. Conform de Wmo zal worden voorgeschreven dat in het beleidsplan aandacht wordt besteed aan zaken als klachtrecht en keuzevrijheid. Verder zal de nieuwe jeugdwet, in navolging van de Wmo, bepalingen bevatten met betrekking tot cliëntenparticipatie, het pgb en cliënttevredenheid onderzoek.
68
Een gemeente is verplicht een kind zorg te verlenen, maar hoe wordt deze plicht vormgegeven? Wat gebeurt er als gemeenten zich niet aan deze jeugdhulpplicht houden?
Zie het antwoord op vraag 54.
69
Geldt straks, net als bij de Wmo, ook voor de jeugdzorg het compensatiebeginsel?
Zie het antwoord op vraag 54.
70
Gemeenten zijn nu ook al verantwoordelijk voor preventie in het huidige jeugdzorgstelsel, in hoeverre bezuinigingen gemeenten op preventie? Kan een overzicht worden gegeven?
Gemeenten geven vorm aan hun preventieve beleid op grond van de Wmo en de Wet Publieke Gezondheid (WPG). De middelen hiervoor ontvangen ze via de algemene uitkering in het gemeentefonds. Aanvullend hierop ontvangen gemeenten met ingang van 1 januari 2012 een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds voor de centra voor jeugd en gezin (CJG’s) in opvolging van de voormalige doeluitkering CJG. Over bezuinigingen op preventie zijn geen cijfers bekend. Het nieuwe stelsel beoogt dat gemeenten een prikkel ondervinden om te investeren in preventie om daarmee de instroom in dure en zwaardere zorgvormen af te remmen.
71
Door de transitie van de jeugdhulp naar de gemeente zal ook de jeugd-GGZ (inclusief onderzoek, derdelijnszorg, etc.) een verantwoordelijkheid voor de gemeente worden. Wat is de visie van de staatssecretaris op deze decentralisatie van een medisch specialisme? Hoe beoordeelt de staatssecretaris de mogelijke gevolgen die deze decentralisering heeft voor de invulling van opleidingen jeugdpsychiatrie?
Het onderbrengen van jeugdhulp, ook de gespecialiseerde jeugdhulp, onder de verantwoordelijkheid van gemeenten biedt, samen met de ontschotting van geldstromen, mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan gezinnen. Hiermee kan de samenwerking rond gezinnen met meervoudige, complexe problemen worden verbeterd.
De opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater is per 1 januari 2008 als aandachtsgebied geïncorporeerd in de opleiding tot psychiater. Dit betekent dat de herziene opleiding, niet alleen psychiaters voor de volwassenenzorg, maar ook voor de ouderenzorg en kinder- en jeugdpsychiaters aflevert. Per 1 januari 2008 is kinder- en jeugdpsychiatrie als afzonderlijk erkend medisch specialisme komen te vervallen. De opleiding tot psychiater wordt gefinancierd vanuit het opleidingsfonds. Decentralisatie van de jeugd-GGZ verandert hier niets aan en heeft dus geen gevolgen voor de financiering of de kwaliteit van de opleiding.
72
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er voldoende specialistische GGZ beschikbaar is qua omvang en kwaliteit (bij volledige beleidsvrijheid)?
De gemeente heeft de verantwoordelijkheid (jeugdhulpplicht) om een kind, gericht op de specifieke situatie met inachtneming van de systemen die bij dit kind horen, zodanig te helpen dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit. Een van de taken voor gemeenten die wettelijk wordt vastgelegd is het voorzien in een voldoende passend (dus effectief) aanbod van jeugdhulp. Jeugd-GGZ is daar een onderdeel van. Naast deze wettelijke maatregelen wordt in het ondersteuningsprogramma gewerkt aan de bewustwording van gemeenten naar de behoefte aan jeugdhulp. In bovenlokale samenwerkingsverbanden wordt de inkoop van zwaardere jeugdhulp vormgegeven.
Ook voor specialistische GGZ gelden de kwaliteitseisen die voor alle vormen van jeugdhulp gelden. Richtlijnen en protocollen die ontwikkeld zijn door het veld blijven gelden. Met partijen wordt bekeken hoe de ingezette ontwikkeling in verbetering van kwaliteit kan worden doorgezet.
73
Wat gaat er voor de stelselwijziging zorg voor jeugd veranderen indien de transitie van de functie begeleiding uit de AWBZ naar de WMO niet per 2013 zal ingaan?
Zie het antwoord op vraag 65.
74
Uit de brief is op te maken dat de functie extramurale begeleiding voor jeugd-GGZ onder de Wmo komt te vallen, ook na de invoering van het nieuwe wettelijke jeugdkader in 2015. Klopt dat?
Er van uitgaande dat de functie extramurale begeleiding overgaat van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wmo, gaat dat ook over voor de groep licht verstandelijk beperkte kinderen en kinderen met jeugd-GGZ problemen. Per 2015 komt de extramurale begeleiding voor deze kinderen vervolgens onder de nieuwe jeugdwet te vallen.
75
Wat moet de omvang van de regionale gecombineerde samenwerking worden bijvoorbeeld voor de Steunpunten Huiselijk Geweld/Advies- en Meldpunten Kindermishandeling?
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten minimaal een jaar vóór de nieuwe wet in werking treedt, afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop zij invulling geven aan bovenlokale samenwerking met betrekking tot jeugdhulp.
76
Welke handvatten krijgen gemeenten mee om jeugdzorg af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van onderwijs, werk en inkomen etc.?
De benodigde afstemming zal voor een deel plaatsvinden met sectoren die al behoren tot de verantwoordelijkheid van gemeenten, zoals de jeugdgezondheidszorg en werk en inkomen. Voor de afstemming met onderwijs zal in de nieuwe jeugdwet, op vergelijkbare wijze als in het wetsvoorstel passend onderwijs worden geregeld dat bij de vaststelling van het beleidsplan op overeenstemming gericht overleg met de samenwerkingsverbanden van de scholen plaatsvindt en bij verlening van jeugdhulp in een concreet geval, indien nodig, overleg met het bevoegd gezag van de school plaatsvindt.
77
Wanneer moeten de gemeenten hun beleidsplan, waarin wordt beschreven hoe de jeugdhulp wordt ingericht, aanleveren?
Op het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe jeugdwet zullen de gemeenten dienen te beschikken over een beleidsplan. De wet wordt een jaar eerder gepubliceerd dan dat deze in werking treedt. Dat jaar is bedoeld voor gemeenten om zich te kunnen voorbereiden.
78
Hoe wordt de verhouding van SHG/AMK met de Raad voor de Kinderbescherming?
De verhouding tussen het AMK/SHG en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) zal vergelijkbaar zijn met de huidige relatie tussen het AMK en de RvdK. De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een gecombineerd meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, op bovenlokaal niveau. In de nieuwe jeugdwet worden de taken en bevoegdheden van dit gecombineerde meldpunt geregeld. Het gecombineerde steunpunt onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling en huiselijk geweld en beziet of en zo ja welke hulp benodigd is. Als het meldpunt de conclusie trekt dat de situatie voor het kind bedreigend is en de ouders geen vrijwillige hulp (meer) accepteren, dan draagt het AMK/SHG het onderzoek over naar de RvdK. De RvdK gebruikt de informatie die verzameld is door het gecombineerde steunpunt als vertrekpunt, mits deze informatie actueel, accuraat en gevalideerd is. In het Casusoverleg Bescherming stemmen AMK en de RvdK de informatie af.
79
Klopt het dat de functie extramurale begeleiding voor jeugd-GGZ onder de Wmo komt te vallen, ook na invoering van het nieuwe wettelijke jeugdkader in 2015?
Nee, dat klopt niet, zie het antwoord op vraag 74.
80
Op welke manier zal het (mogelijk) controversieel verklaren van de decentralisatie van de AWBZ functie begeleiding effecten hebben op de stelselwijziging jeugdzorg?
Zie het antwoord op vraag 65.
81
Inhoeverre moeten gemeenten straks ook jeugdzorg organiseren rond en in de scholen van hun gemeenten in het licht van passend onderwijs? Hoeveel jeugdzorg voorzieningen houden zich momenteel bezig met hulp in de school?
Gemeenten en schoolbesturen worden in de nieuwe situatie belangrijke partners voor elkaar in de zorg en ondersteuning op en om de school. Hoe daarbij precies de taken en verantwoordelijkheden worden ingevuld, is aan de gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen. Gemeenten leggen dit vast in een beleidsplan en de samenwerkingsverbanden van schoolbesturen in een ondersteuningsplan. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de afstemming van hun plan met (o.a.) onderwijs en andersom. Jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg zijn werkzaam op vrijwel elke school in Nederland, ondermeer in Zorg en Advies Teams.
82
Welke «complementaire bepalingen» over de samenwerking tussen de nieuwe wet op de jeugdzorg en passend onderwijs worden bedoeld?
De wetsvoorstellen inzake het nieuwe jeugdstelsel en passend onderwijs bevatten complementaire bepalingen over samenwerking. In beide wetsvoorstellen wordt bepaald dat gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen een plan maken waarin wordt beschreven hoe respectievelijk de jeugdhulp respectievelijk het passend onderwijs wordt ingericht. Beide wetsvoorstellen kennen de verplichting om deze plannen in op overeenstemming gericht overleg met elkaar te bespreken. Ook op kindniveau is er een complementaire bepaling over afstemming bij het aanbieden van onderwijsondersteuning en jeugdzorg.
83
Op welke manier worden de Zorg Advies Teams geborgd in de nieuwe wet?
Zorg Advies Teams zijn, net als Centra voor Jeugd en Gezin, structuren waarmee de multidisciplinaire samenwerking tussen professionals die zich bezig houden met zorg en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen, kan worden vormgegeven. Net zomin als de Centra voor Jeugd en Gezin zullen in de nieuwe jeugdwet de Zorg Advies Teams worden geborgd. De doelstelling dat medewerkers uit jeugdzorg en onderwijs effectiever met elkaar samenwerken, willen we borgen via de complementaire bepalingen in de wetsvoorstellen passend onderwijs en zorg voor jeugd. Hoe de samenwerking precies wordt vormgegeven en welke structuren hiervoor worden benut, wordt bepaald in het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden op regionaal niveau.
84
Welke plek krijgt het Jongeren Informatie Punt (JIP) in de nieuwe wet zorg voor de jeugd?
Gemeenten krijgen wettelijk de verantwoordelijkheid om de jeugdhulp voor jeugdigen, ouders en professionals herkenbaar en laagdrempelig te organiseren. Dit betekent dat gemeenten er voor zorgen dat ook jongeren binnen de gemeente terecht kunnen advies en informatie. Gemeenten hebben op basis van de Wmo de verantwoordelijkheid om informatie, advies en cliëntondersteuning te bieden. In het gemeentelijk plan moeten zij ook ten aanzien van dit onderdeel aangeven welke doelstellingen worden gesteld. Daarbij kan de gemeente zelf accenten plaatsen, bijvoorbeeld door een JIP in te richten. In veel plaatsen in Nederland vind je ook al JIP's, soms in een bibliotheek, buurthuis of school of als apart informatiepunt.
85
Wat is de relatie tussen de veiligheidshuizen en de nieuwe wet op de jeugdzorg?
In het nieuwe stelsel zullen de Veiligheidshuizen een belangrijke samenwerkingspartner blijven. Het Veiligheidshuis is een netwerk waar verschillende organisaties samenwerken om jongeren en veelplegers op het rechte pad te houden; hier worden verbindingen gemaakt tussen preventie, repressie, nazorg en zorg. Ook in het Veiligheidshuis is de gemeente de regievoerder. Dat sluit aan bij de verantwoordelijkheid die de gemeente in de nieuwe jeugdwet krijgt.
86
Hoe het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt ingericht is de beleidsvrijheid van gemeenten. Hoe zorgen de staatssecretarissen er voor dat jeugd-GGZ aanbod daadwerkelijk beschikbaar komt (denk daarbij ook aan zelfmanagement, eigen kracht, preventieve GGZ en eerstelijns GGZ)? Worden basistaken voor het CJG in de wet opgenomen?
Zie het antwoord op de vragen 72 en 87.
87
Waarom wordt de vorm en inhoud van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) niet wettelijk vastgelegd, zodat alle gemeenten aan dezelfde minimale kwaliteitsvereisten voldoen?
Het CJG is bedoeld om de krachten te bundelen van verschillende basisvoorzieningen, zodat jeugdigen en ouders optimale ondersteuning krijgen rond gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden. De gemeenten krijgen in de nieuwe wet de verantwoordelijkheid om op een herkenbare en laagdrempelige wijze jeugdhulp te bieden. Hoe dit wordt geconcretiseerd is de beleidsvrijheid van de gemeente. Hierdoor wordt een optimale aansluiting op de lokale situatie gerealiseerd.
88
Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd in geval van beleidsvrijheid van de gemeente bij het vormgeven van bijvoorbeeld het CJG?
Het Rijk geeft een opdracht aan gemeenten en stelt daarbij voorwaarden waar de gemeenten aan moeten voldoen. Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid voor het leveren van voldoende en kwalitatief goede jeugdhulp. Gemeenten zijn vrij om de toegang en jeugdhulp, naar eigen inzicht, te organiseren. Hierbij gelden voor de partners in het CJG de gebruikelijke kwaliteitseisen voor aanbieders van jeugdhulp. Aan het CJG zelf worden geen extra wettelijke kwaliteitseisen gesteld.
89
Is er al overleg met de VNG gevoerd over de invulling van de bepaling in de wet over de kindertelefoon? Zo ja, welke afspraken zijn er inmiddels gemaakt met de VNG over de kindertelefoon?
Ja, zowel door VWS als Jeugdzorg Nederland vindt overleg plaats met de VNG over de positionering van de kindertelefoon in het nieuwe stelsel. Gesproken wordt over de vormgeving van de landelijke financiering van bepaalde voorzieningen, waaronder de kindertelefoon. Hierover moeten nog definitieve afspraken worden gemaakt.
90
Is het niet verstandiger om in het kader van de de-medicalisering lichte GGZ gevallen direct in contact te brengen met de psychiater in plaats van de huisarts hier in te betrekken?
Nee. Naar verwachting zullen ook in de toekomst veel jeugdigen en ouders zich met hun klachten eerst tot de huisarts wenden. Temeer daar psychische klachten gepaard kunnen gaan met somatische uitingen of klachten, zoals buikpijn of slecht slapen. De huisarts is goed in staat om triage te doen en de afweging te maken of hij, ondersteund door een POH-GGZ, met een korte behandeling de cliënt kan helpen (niet per se met medicatie), of dat doorverwijzing naar de jeugd-GGZ noodzakelijk is.
Daarbij is het uit kwaliteits- en doelmatigheidsoogpunt beter om lichte GGZ-problematiek snel te signaleren, te diagnosticeren en indien nodig te behandelen in de eerstelijns GGZ. Hiermee wordt tevens voorkomen dat onnodig zware behandeling wordt ingezet, waar medicatie onderdeel van kan uitmaken.
91
In de brief wordt aangegeven dat de huisarts nu al een belangrijke rol speelt binnen de jeugd-GGZ, en dat bezien wordt of het noodzakelijk is om deze rol wettelijk te regelen. Wat kunnen afwegingen zijn om dit wettelijk te regelen, als het nu ook al praktijk is?
Bezien wordt wat er wettelijk noodzakelijk is om de huidige rol van de huisarts binnen de jeugd-GGZ te handhaven. De jeugd-GGZ zal straks immers niet meer op basis van de AWBZ of de Zvw worden geleverd, maar valt in het nieuwe stelsel onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
92
Wat wordt bedoeld met het CJG als concept?
Zie het antwoord op vraag 87.
93
Hoe is de relatie tussen het advies van de commissie basistakenpakket en het wetgevingstraject?
De Commissie evaluatie basistakenpakket JGZ heeft tot taak een evaluatie uit te voeren van het huidige basistakenpakket jeugdgezondheidszorg en op basis van de stand van de wetenschap en relevante maatschappelijke ontwikkelingen te beoordelen welke JGZ-activiteiten vanuit volksgezondheidsbelang aan alle kinderen en jeugdigen in Nederland uniform aangeboden moeten worden. De programma’s en activiteiten die we vanuit volksgezondheidsbelang actief en identiek aan alle kinderen aan willen bieden, blijven geborgd in de Wet publieke gezondheid. Alle andere activiteiten die niet aan alle kinderen hoeven te worden aangeboden maar aangeboden worden al naar gelang de lokale situatie en de specifieke behoefte van de jeugdigen en/of hun ouders, worden ondergebracht in de nieuwe jeugdwet. Gezien de samenhang tussen de twee trajecten is de commissie verzocht om het ministerie van VWS dit najaar te adviseren. Daarna zal, indien nodig, de Wet en het Besluit Publieke Gezondheid worden aangepast zodat deze gelijktijdig met de nieuwe jeugdwet gereed zijn (1 januari 2015).
94
Hoe zal de vormgeving van het gesprek tussen de jeugdige en het sociale netwerk zijn? Wie heeft de regie, de hulpverlenen of een derde onafhankelijk persoon?
Afhankelijk van de situatie kan zowel de hulpverlener of een derde onafhankelijk persoon de regie hebben. In de praktijk zullen beide situaties voorkomen.
95
Is een virtuele plek voor opvoedingsondersteuning in een gemeente of een telefoonnummer, voldoende?
Nee. Alle gemeenten moeten voorzien in een laagdrempelige herkenbare fysieke toegang voor opvoedingsondersteuning. E.e.a. omdat niet voor iedereen en niet in alle situaties kan worden volstaan met telefonische hulp of e-hulp.
96
Waarom krijgt de kindertelefoon geen landelijke of bovenregionale functie? Wat gebeurt er als een gemeente ervoor kiest de kindertelefoon niet te willen financieren?
Het uitgangspunt voor de positie van de kindertelefoon in het nieuwe stelsel is dat de laagdrempelige adviesfunctie van de kindertelefoon behouden blijft. In de wet zal een bepaling worden opgenomen waarin staat dat de gemeenten gezamenlijk zorgdragen voor de adviesfunctie die de kindertelefoon vervult. Zie ook het antwoord op vraag 89.
97
Hoe kunnen de gemeenten invloed uitoefenen op de omvang en soort hulpverlening die geboden wordt in het niet-vrijwillige kader? Klopt het dat de omvang en soort hulpverlening door Bureau Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming en de rechter worden bepaald zonder enige betrokkenheid en invloed van de gemeenten? Indien dit niet klopt, kan de staatssecretaris dan aangegeven hoe het wel gaat lopen in de praktijk en waar de gemeente als verantwoordelijke partij voor het bieden van integrale jeugdzorg betrokken is en invloed kan uitoefenen? Indien dit wel klopt, hoe kan de gemeente dan zijn verantwoordelijkheid voor de integrale jeugdzorg en de bijbehorende invulling van de vraag van kinderen en ouders waarmaken? Is niet juist één van de winstpunten van het decentraliseren van de jeugdzorg naar de gemeenten dat er dan gewerkt kan gaan worden met trajecten waar het vrijwillig kader met dwang en drang gecombineerd kan worden? Hoe kunnen gemeenten hun positie versterken in het niet-vrijwillige kader?
De gemeente kan op verschillende wijzen invloed uitoefenen op de omvang en soort hulpverlening die geboden wordt in het niet-vrijwillige kader. De gemeente sluit voor de uitvoering van de jeugdbescherming of de jeugdreclassering een contract met een gecertificeerde instelling of meerdere gecertificeerde instellingen. Wanneer een instelling onvoldoende kwaliteit levert, kan de gemeente besluiten een andere gecertificeerde instelling te selecteren.
Als de RvdK overweegt om een verzoek in te dienen bij de rechter dient de RvdK voorafgaand aan het verzoek met de gemeente te overleggen over welke gecertificeerde instelling het meest geschikt is om deze maatregel uit te voeren. De kinderrechter kan dan de uitvoering van de maatregel aan een gecertificeerde instelling opdragen. De gecertificeerde instelling wordt verplicht met de gemeente te overleggen over de eventuele in te zetten jeugdhulp. Op deze wijze kan de gemeente haar verantwoordelijkheid voor een integrale aanpak waarmaken.
98
Hoe borgt de staatssecretaris een effectieve samenwerking tussen huisarts en gemeenten? Behoudt de huisarts in dit voorstel zijn rol als doorverwijzer naar specialistische GGZ-vormen?
De huisarts behoudt de mogelijkheid om rechtstreeks door te verwijzen naar specialistische GGZ-vormen. Het is van belang dat er op lokaal niveau goede afstemming is tussen gemeenten en de huisartsen. Dat geldt voor wat betreft het doorverwijzen naar elkaar (als eerste inlooppunten), maar in het bijzonder ook voor de samenwerking wanneer de jeugdhulp en/of GGZ-problematiek samengaat met somatische problemen. Zoals omschreven in de voortgangsbrief zal in de nieuwe wet opgenomen worden dat de gemeente verantwoordelijk is voor afstemming en voor effectieve samenwerking bij de uitvoering van jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg met gezondheidszorg. Daarnaast zullen gemeenten en GGZ-aanbieders afspraken moeten maken over hoe te handelen wanneer blijkt dat een jeugdige naast GGZ ook andere vormen van zorg nodig heeft.
99
Welke onbedoelde consequenties kan het behouden van de rol van de huisarts met betrekking tot de jeugd-GGZ hebben? Hoe wordt voorkomen dat deze route niet oneigenlijk gebruikt gaat worden om de jeugdhulp vanuit de gemeente te omzeilen?
Jeugd-GGZ is straks onderdeel van de jeugdhulp waar gemeenten verantwoordelijk voor worden. Gemeenten kunnen dus afspraken maken met de zorgaanbieders voor welke problematiek zij zorg kunnen bieden. Door middel van deze afspraken kan oneigenlijk gebruik tegengegaan worden.
Gemeenten en huisartsen zijn met elkaar in gesprek over dergelijke uitwerkingsvragen.
100
In hoeverre leidt het behouden van de rol van de huisarts bij de jeugd-GGZ tot extra schotten in de zorgverlening aan jeugdigen?
Het behouden van de rol van de huisarts voor jeugdigen met psychische klachten zal naar verwachting niet leiden tot extra schotten binnen de jeugdhulp. Veel jeugdigen met psychische klachten wenden zich tot hun huisarts. Dat is ook logisch want:
– Psychische problematiek uit zich bij kinderen vaak in lichamelijke klachten (bijv. buikpijn, hoofdpijn, slecht slapen);
– Veel gedrags en/of stemmingsproblemen moeten in nauwe samenhang met de somatiek worden behandeld (bijv. stoornissen waarbij bepaalde vormen van medicatie vereist is, sommige eetstoornissen, verslavingen, het hebben van onverklaarbare lichamelijke klachten, of zeldzame ziekten zoals Gilles-de la Tourette of schizofrenie).
Wanneer een huisarts constateert of vermoedt dat er sprake is van psychische problematiek die hij zelf niet kan behandelen, verwijst hij door naar de jeugd-GGZ, die straks integraal onderdeel is van de jeugdhulp in het gemeentelijk domein, dus zonder schotten. Een goede samenwerking is wel van belang en wanneer nodig zou het CJG de expertise van de huisarts in kunnen roepen.
101
Is het niet zo dat op dit moment circa 80 procent van de doorverwijzingen naar de jeugd-GGZ komen via de huisarts? Hoe verhoudt het openhouden van deze route via de huisarts naar de jeugd-GGZ zich tot het voornemen om te komen tot integrale jeugdhulp onder verantwoordelijkheid van gemeenten? Hoe kunnen de gemeenten hun verantwoordelijkheid waar maken voor integrale jeugdhulp als er een enorme deur openstaat via de huisartsen waar zij geen enkele invloed op uit kunnen oefenen? Worden de gemeenten zo niet een flappentap die zonder enige sturingsmogelijkheid opgezadeld worden met de verantwoordelijkheid voor de jeugd-GGZ? (zie ook tekst op blz. 13 over volledige overheveling van de JGGZ naar de nieuwe Wet Jeugdhulp onder gelijktijdig weghalen hiervan uit de Zorgverzekeringswet en AWBZ). Creëert de staatssecretaris op deze wijze niet een open einde regeling waar noch de gemeenten, noch de zorgverzekeraars op kunnen sturen en toezien, en waar de gemeenten de rekening voor mogen betalen? Hoe stelt de staatssecretaris voor om deze omissie op te lossen?
Iets minder dan de helft van de jeugd-GGZ cliënten komt via de huisarts binnen. Zie verder de antwoorden op de vragen 99 en 100.
102
Wat is de samenhang tussen CJG’s en huisartsen?
Het CJG biedt herkenbare en laagdrempelige jeugdhulp in de buurt van ouders en jongeren. Zij kunnen hier terecht met vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Bij de huisarts kunnen mensen terecht wanneer zij problemen hebben of vermoeden te hebben met hun gezondheid. Omdat het niet altijd op voorhand duidelijk is of men met bepaalde vragen of problemen beter terecht kan bij de huisarts of bij het CJG is het van belang dat er goed samengewerkt wordt tussen CJG’s en huisartsen en dat zij elkaar goed weten te vinden. Dat geldt voor wat betreft het doorverwijzen naar elkaar (als eerste inlooppunten), maar in het bijzonder ook voor de samenwerking wanneer de jeugdhulp en/of jeugd-GGZ problematiek samengaat met somatische problemen. Zoals omschreven in de voortgangsbrief zal in de nieuwe wet opgenomen worden dat de gemeente verantwoordelijk is voor afstemming van en effectieve samenwerking bij de uitvoering van jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg met gezondheidszorg. Daarnaast zullen gemeenten en GGZ-aanbieders afspraken moeten maken over hoe te handelen wanneer blijkt dat een jeugdige naast GGZ ook andere vormen van zorg nodig heeft.
Gemeenten en huisartsen zijn al met elkaar in gesprek over hoe de afstemming en samenwerking geborgd kan worden.
103
Hoe wordt voorkomen dat CJG’s en huisartsen langs elkaar gaan werken en dat er geen coördinatie is?
Zie het antwoord op vraag 102.
104
Welke professionals kunnen gemeenten in staat stellen om rechtstreeks te melden aan de RvdK?
In de nieuwe jeugdwet wordt de gemeente verantwoordelijk voor de toeleiding naar de RvdK. De RvdK neemt ook slechts een melding in behandeling, indien deze melding afkomstig is van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de professional rechtstreeks melden aan de RvdK. Het gaat dan om acute en ernstige bedreigende situaties of situaties waarin de ingezette hulp is gestagneerd en de hulpverlener substantiële zorgen heeft ten aanzien van de ontwikkeling cq veiligheid van een minderjarige.
105
Hoe is de rol van de huisarts binnen de stelselherziening jeugdzorg? Hoe zal zijn positie ten opzichte van het CJG zijn?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 98 en 102.
106
Hoe worden de afspraken tussen gemeenten en de RvdK gemaakt: per gemeente of onder regie van de VNG?
De gemeente moet afspraken maken met de RvdK. In de praktijk zal dit kunnen betekenen dat de bovenlokale samenwerkingsverbanden en de RvdK in overleg treden. De RvdK en de VNG kunnen hierover een landelijk afsprakenkader maken, zoals thans bestaat tussen Jeugdzorg Nederland en de RvdK.
107
Hoe wordt het cliëntenperspectief betrokken bij het opstellen van de competenties die nodig zijn in het kader van het bepalen van de inzet van jeugdhulp?
Cliëntenorganisaties en cliëntenvertegenwoordigers zijn betrokken bij het opstellen van de competentieprofielen voor de beroepen jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers in de jeugdzorg. Binnen de huidige jeugdzorg, jeugd GGZ en jeugd LvB worden richtlijnen voor diagnose en behandeling gemaakt. Hierbij worden ook competenties voor hulpverleners benoemd. Ook hierbij zijn zowel cliënten als hun organisaties betrokken. De competentieprofielen zijn al geschreven en thans worden 13 richtlijnen gemaakt, waarvan de laatste in 2015 gereed komt.
108
Het handhaven van de rol van de huisarts bij lichte GGZ-hulpverlening betekent een spreiding van de verantwoordelijkheden ten aanzien van GGZ jeugdhulp. Hoe borgt de staatssecretaris een effectieve samenwerking tussen huisarts en gemeenten? Behoudt de huisarts in dit voorstel zijn rol als doorverwijzer naar specialistische GGZ-vormen? Hoe willen de staatssecretarissen stimuleren en garanderen dat de huisarts «goede zorg» aflevert, deskundig is op het terrein van de jeugd-GGZ en tijdig gespecialiseerde hulp inroept. Het voorschrijfgedrag van antidepressiva biedt vooralsnog weinig vertrouwen.
De huisarts behoudt zijn rol als doorverwijzer naar specialistische GGZ-vormen. Het is de taak van de huisarts om triage te doen en de afweging te maken of hij, ondersteund door een POH-GGZ (praktijkondersteuner GGZ), met een korte behandeling de cliënt kan helpen (niet per se met medicatie), of dat doorverwijzing naar de jeugd-GGZ noodzakelijk is.
Zie verder het antwoord op 102.
109
Waarom wordt het klachtenrecht niet op soortgelijke, onafhankelijke, eenduidige manier vormgegeven zoals de Nationale Ombudsman en drie Bureaus Jeugdzorg hebben voorgesteld in 2010, wat aansluit op de motie Langkamp voor een eenduidige klachtenafhandeling?
Zie het antwoord op vraag 20.
110
In hoeverre gaan huisartsen straks «hulp voorschrijven» en ook het «jeugdzorgloket» vanuit de gemeente? Hoe wordt straks voorkomen dat er geen dubbele hulptrajecten gaan lopen?
Zie het antwoord op vraag 98 en 102.
111
Welke «relevante partijen» worden bedoeld in de zin «Gemeenten moeten bindende afspraken maken met Raad voor de Kinderbescherming en relevante partijen»?
Onder regie van gemeenten worden samenwerkingsafspraken gemaakt tussen de Raad voor de Kinderbescherming en ketenpartners, gericht op onder meer het delen van expertise en kennis, het uitwisselen van informatie en het onder condities rechtstreeks melden. Het betreft hier in ieder geval samenwerkingsafspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming met het meldpunt AMK/SHG en de gecertificeerde instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitvoeren.
112
In hoeverre moeten gemeenten ook bindende afspraken maken met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling?
Gemeenten zijn bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor en dus opdrachtgever van het gecombineerde SHG/AMK.
113
Waaraan moet een gecertificeerde instelling voldoen bij de gedwongen hulpverlening?
In de voorbereiding op certificering van aanbieders van jeugdbescherming en jeugdreclassering denken we aan kwaliteitscriteria voor de organisatie, professionals en methodieken. De kwaliteitscriteria worden in een normenkader voor certificering uitgewerkt en wettelijk vastgelegd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
114
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), ketenpartners en gemeenten moeten in aanloop naar de transitie afspraken maken over het uitwisselen van informatie. Aan welke normen en regels zijn deze instanties gebonden bij het omgaan met gevoelige informatie van de patiënt (het kind) en welke controle mechanismen zijn hierop van toepassing?
Belangrijkste uitgangspunten bij het uitwisselen van persoonsgegevens zijn dat de uitwisseling noodzakelijk en proportioneel dient te zijn. In het wetsvoorstel zullen regels worden opgenomen omtrent de uitwisseling van persoonsgegevens. Zie ook het antwoord op vraag 5.
115
Hoe kan worden gesteld dat de werkterreinen van de RvdK en het AMK wezenlijk onderscheiden zijn, terwijl de doelstelling van het AMK eigenlijk per definitie aangeeft dat de taak van de RvdK aan de orde is? Waarom wordt niet gekozen voor integratie van het AMK in de RvdK, zodat regelen van afstemming en het maken van afspraken voor een belangrijk deel voorkomen kan worden, met de bijbehorende kwaliteitsrisico's?
In de beleidsbrief over de stelselwijziging van november 2011 gaven wij aan geen aanleiding te zien om de taken van de RvdK ter discussie te stellen in het nieuwe stelsel. Zaken als rechtsbescherming, rechtsgelijkheid en uniforme kwaliteit moeten in het nieuwe stelsel voor het gedwongen kader geborgd en vastgelegd zijn in wetgeving.
Conform de toezegging aan uw Kamer is een quickscan uitgevoerd naar eventuele overlap in onderzoekstaken van het AMK en de RvdK3. Uit deze quickscan blijkt dat het onderzoek van het AMK en de RvdK een verschillend doel dienen en daarom ook een andere scope hebben. Het AMK onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling en beziet of en zo ja welke hulp een kind nodig heeft. De RvdK onderzoekt vanuit een onafhankelijke rol of er sprake is van een zodanige dreigende opvoedingssituatie dat verplichte hulp en ingrijpen vanuit overheidswege nodig is. Onafhankelijk betekent onafhankelijk van de organisaties die vooraf betrokken zijn bij de gezinnen en onafhankelijk van de organisaties die daarna worden betrokken. Daar komt bij dat een bescheiden percentage (12 procent) van de zaken van het AMK terechtkomt bij de RvdK. De omvang van de zaken waar sprake kan zijn van overlap is dus beperkt. Dit neemt niet weg dat de afstemming tussen de werkzaamheden van het AMK en de RvdK verbeterd kan worden, via onder meer het casusoverleg bescherming. Vooral dit casusoverleg draagt bij aan snelheid van handelen en afstemming van onderzoekstaken.
116
Moeten alle gemeenten afzonderlijk, de bovenlokale samenwerking of de VNG afspraken maken met de RvdK? En waarom is daarvoor gekozen?
In de nieuwe jeugdwet krijgt de gemeente de plicht om afspraken te maken met de RvdK. Met de VNG is afgesproken dat gemeenten op een aantal terreinen op bovenlokaal niveau moeten samenwerken. Dit gaat in ieder geval gelden voor het uitvoeren van de jeugdbescherming, jeugdreclassering en de toegang tot het gedwongen kader. Hiervoor is gekozen omdat de schaal van de individuele gemeente in bijna alle gevallen te klein zal zijn om dit op een goede wijze te organiseren.
117
Wat betekent de sterk veranderende omgeving in het nieuw stelsel voor de positie van de RvdK?
De stelselwijziging brengt mee dat de RvdK met andere actoren te maken krijgt. De toegang via het Bureau Jeugdzorg wordt in het nieuwe stelsel verlegd naar het lokale niveau; de gemeenten worden verantwoordelijk voor de toeleiding naar de RvdK. Deze toeleiding zal via «triagepunten» verlopen in de gemeenten (CJG’s) in plaats van via de provinciale Bureaus Jeugdzorg.
118
Wat wordt precies bedoeld met de «RvdK onderzoekt vanuit een onafhankelijke rol»? Wat is er onafhankelijk aan dit onderzoek nu de RvdK een instantie is die onder de uitvoerende macht valt? Zou de rechter niet een grotere armslag moeten krijgen in dit soort ingrijpende maatregelen in opvoedingssituaties aangezien de rechter daadwerkelijk onafhankelijke beslissingen kan nemen?
De onafhankelijkheid van de RvdK betekent onafhankelijk van de organisaties die vooraf betrokken zijn bij de gezinnen en onafhankelijk van de organisaties die daarna worden betrokken. Waar grondrechten van ouders en kinderen botsen, heeft de overheid de taak om op te komen voor de rechten van het bedreigde kind. Dat is vastgelegd in onder meer het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In een rechtsstaat is het aan de rechter te beslissen of de grondrechten inderdaad botsen, of het belang van het kind vordert dat het recht van ouders om hun kinderen naar eigen inzicht op te voeden wordt beperkt of zelfs ontnomen. Het deskundige onderzoek en advies dat daarvoor nodig is en de afweging of de situatie inderdaad ernstig genoeg is om aan de kinderrechter voor te leggen moet onafhankelijk, met rechtswaarborgen omgeven en met distantie plaatsvinden.
119
Waarom wordt in de brief gesteld dat ten opzichte van de veiligheidssituatie van een kind de RvdK onafhankelijk advies uitbrengt en het AMK niet? Waarom kan het AMK geen onafhankelijk advies uitbrengen? Heeft dit te maken met het feit dat de RvdK geen contact met de betreffende ouders en het kind heeft? Zo ja, hoe kan de RvdK een volledig advies uitbrengen zonder de betreffende ouders en kind gesproken te hebben? Waarom kunnen de AMK’s niet alleen met de Centra voor huiselijk geweld samengevoegd worden maar ook met de RvdK?
Het AMK en de RvdK hebben verschillende rollen in het stelsel. Het AMK onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling en zo ja welke hulp het kind nodig heeft. Het is een principiële keuze om bij meldingen van derden die zich zorgen maken over de veiligheid van het kind, eerst na te gaan of de zorgen terecht zijn en indien dit het geval is, na te gaan of hulp op vrijwillige basis mogelijk is, tenzij het een acuut bedreigende situatie betreft.
De RvdK is pas aan zet als er sprake is van (een vermoeden van) een ernstig bedreigende ontwikkeling van kinderen, de noodzakelijke hulpverlening stagneert of onmogelijk is. Overigens spreekt de RvdK in het onderzoek altijd met ouders en kinderen tenzij betrokkenen geen medewerking verlenen. Voor de betekenis van het begrip onafhankelijkheid wordt verwezen naar het antwoord op vraag 118.
120
Hoe wordt bureaucratie voorkomen wanneer een instelling (die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert) in samenwerking met de gemeente de aanvullende jeugdhulp moet bepalen?
Doordat de gemeente heldere afspraken vooraf maakt met de gecertificeerde instelling, kan de gecertificeerde instelling ruimte worden geboden. Dan kunnen bij de inzet van aanvullende hulp onnodige tussenstappen worden vermeden.
121
Wat kunnen partijen doen in geval van een geschil tussen een instelling en de gemeente over het verlenen van aanvullende jeugdhulp?
De verwachting is dat er in bijna elk geval overeenstemming zal zijn over de in te zetten aanvullende hulp, zoals dit ook thans het geval is. De gemeente laat aan de deskundige professional van de gecertificeerde instelling over welke zorg in een individueel geval wordt ingezet. Deze deskundige is verplicht tot overleg met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp en de inzet van zorg vindt plaats binnen de kaders die de gemeente vooraf bepaald heeft en het aanbod dat de gemeente heeft ingekocht of subsidieert.
122
Is de staatssecretaris bereid om een periodieke verklaring omtrent gedrag (VOG) te verplichten zodat iedere 4 jaar een nieuw VOG aangevraagd dient te worden, zodat recidive geminimaliseerd wordt?
De VOG is een van de wettelijke kwaliteitseisen ten aanzien van de professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp. Nu bepaald is welke wettelijke kwaliteitseisen we willen stellen, wordt de komende periode gekeken hoe dit nader moet worden ingevuld. De uitwerking hiervan wordt opgenomen in het conceptwetsvoorstel dat in openbare consultatie gebracht zal worden. De overweging om de VOG elke 4 jaar opnieuw aan te vragen zullen wij meenemen.
123
Wat is de toegevoegde waarde van een overleg op casusniveau met de gemeenten en in hoeverre gebeurt dit al niet in het veiligheidhuis?
Er vinden verschillende casusoverleggen over verschillende problemen van individuele personen en/of gezinnen met verschillende deelnemers plaats. Dat kan plaatsvinden in een veiligheidshuis, maar dat hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn; het veiligheidshuis is bedoeld voor de afstemming over onder meer de aanpak van overlast, (jeugd)criminaliteit en huiselijk geweld.
124
Hoe wordt voorkomen dat er een nieuwe versnippering of «knip» ontstaat tussen de jeugdzorg en de justitiële jeugdzorg?
Er bestaat in de huidige situatie voor wat betreft de jeugdzorg en de justitiële jeugdzorg geen knip of versnippering. De jeugdbescherming en de jeugdreclassering zijn al met de invoering van de Wet op de jeugdzorg met de overige jeugdzorg onder de financiering gebracht van de provincies. Voor zover er sprake is van versnippering op andere terreinen, zal die in het nieuwe stelsel weggenomen kunnen worden.
Door de centralisatie van alle zorg voor jeugdigen inclusief de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering naar de gemeenten ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor de gemeenten om over een breder terrein regie te voeren de huidige jeugdzorg en over het huidige gemeentelijke domein met de verschillende sectoren en voorzieningen. Een van de aandachtspunten is een soepele schakeling tussen vrijwillige jeugdhulp en hulp in gedwongen kader (én vice versa).
125
Hoe wordt ervoor gezorgd dat het voor iedere gemeente duidelijk zal zijn wanneer er gemeld moet worden bij de RvdK en hoe moet zo’n melding eruit zien?
De gemeente wordt verplicht om samenwerkingsafspraken te maken met de RvdK.
De RvdK en gemeenten maken hierover plaatselijk afspraken. Er zijn reeds intensieve contacten tussen de RvdK, de VNG, de G32. De RvdK en gemeenten kunnen gezamenlijk landelijk een kader voor de lokale afspraken tussen gemeenten en RvdK afspreken. Er zijn nu ook landelijke afspraken tussen de RvdK en Jeugdzorg Nederland, deze afspraken zijn over te zetten. De RvdK stelt eisen voor een verwijzing naar de RvdK en heeft deze vastgelegd in het (digitale) formulier Verzoek tot onderzoek.
126
Hoe verhoudt de nieuwe wet adolescentenstrafrecht zich straks tot de nieuwe wet jeugdzorg?
Op de vormgeving van het adolescentenstrafrecht is de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingegaan in zijn brief van 25 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11 28 741, nr. 17). Daar is tot uitdrukking gebracht dat het kabinet ervoor kiest de strafrechtelijke aanpak van de groep adolescenten van 16 tot 23 jaar gestalte te geven binnen een flexibel systeem van leeftijdsgrenzen. Daarmee is het volledige sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht en het gewone strafrecht in beginsel beschikbaar voor deze groep jeugdigen en jongvolwassenen. Van deze sancties kunnen ook vormen van jeugdzorg en GGZ deel uitmaken. Daarbij kunnen zowel de jeugdreclassering als reclasseringsinstelling voor volwassenen met de reclasseringstaken worden belast. De voorstellen inzake de stelselherziening laten deze uitgangspunten intact.
127
Hoe verhoudt het aan individuele gemeenten overlaten van het stellen van kwaliteitseisen zich met de toezegging aan de Kamer dat er met outcome- criteria gewerkt gaat worden voor zorgaanbieders?
Gemeenten stellen kwaliteitseisen aan de jeugdhulp, maar zullen tegelijkertijd moeten nagaan in hoeverre instellingen voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen genoemd in de voortgangsbrief. Het spreekt voor zich dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen zorgaanbieders die gelet op hun te bieden zorg gecertificeerd dienen te zijn en de zorgaanbieders die niet onder dat verzwaarde regiem vallen. Overigens hebben de outcome-criteria niet zozeer betrekking op het al dan niet feitelijk voldoen aan de kwaliteitseisen, maar op de effecten van de inspanningen van aanbieders van jeugdhulp.
128
Gelden de vijfgenoemde kwaliteitseisen in het nieuwe stelsel ook voor de particuliere jeugdzorg?
De vijf genoemde kwaliteitseisen gelden voor alle vormen van jeugdhulp, door welke organisatie deze ook worden aangeboden.
129
Er gaan enkele eisen gelden voor alle vormen van jeugdhulp, mede met het oog op een verbeterde rechtspositie van de jeugdige. In het overzicht van eisen wordt niets gezegd over de mogelijkheden voor bezwaar en beroep, of over klachtrecht. Worden deze aspecten geregeld voor alle vormen van jeugdhulp? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Conform de Wmo kan een procedure voor bezwaar en beroep worden gestart, wanneer ouders/kinderen het niet eens zijn met de uitkomst van een gesprek over of en welke jeugdhulp er nodig is. Gemeenten krijgen de opdracht om zelf kwaliteitseisen te stellen middels beleidsplan en verordening, ook ten aanzien van klachtrecht. Bij de vormen van jeugdhulp waar extra wettelijke kwaliteitseisen aan gesteld worden wordt klachtrecht analoog aan de Wet cliëntenrechten zorg geregeld. Er komt dus geen uniform landelijk klachtrecht omdat dit in strijd is met het uitgangspunt van de decentralisatie: gemeentelijke beleidsvrijheid om dit lokaal goed vorm te geven.
130
Hoe draagt het onderzoek laten doen naar de veiligheid ven een kind in een gezinssituatie door twee verschillende instanties bij aan een beheersbare doorlooptijd? Is het niet, in het kader van een beheersbare looptijd, praktischer om één instantie te hebben die zowel de gevaarsregistratie als de onderzoekstaak in zijn pakket heeft? Waarom wordt in dit kader niet gekeken naar en geleerd van de situatie in het Verenigd Koninkrijk?
Voor de aanpak van kindermishandeling en de bescherming van kinderen is de reactiesnelheid en de korte doorlooptijd in de keten die meerdere instanties beslaat, uiteindelijk cruciaal.
We kennen de situatie in het Verenigd Koninkrijk. In het Verenigd Koninkrijk is gekozen sturing door een zogenoemde Local Safeguarding Children Board (LSCB) die verplicht is gesteld voor elke lokale overheid. Deze LSCB’s bevorderen dat er een afgestemd werkproces tot stand komt.
In het kader van het Beter Beschermd is een werkwijze ontwikkeld om tot een snellere ketenaanpak te komen. Het zogenoemde Casusoverleg Bescherming is ingevoerd. In het Casusoverleg worden de zaken die Bureau jeugdzorg/AMK beschermingswaardig acht besproken en worden per casus afspraken gemaakt over borging veiligheid tijdens raadsonderzoek en eventuele continuering van zorg.
Het blijkt goed mogelijk om de verschillende organisaties in de keten goed en snel te laten samenwerken zonder dat die organisaties worden samengevoegd tot één organisatie.
We gaan uit van een belangrijke meerwaarde van het AMK, en in de toekomst het gecombineerde AMK/SHG en de RvdK in de keten. Daarbij is ervoor gekozen om lichte signalen en vermoedens van kindermishandeling bij een andere organisatie neer te leggen dan de organisatie die de rechter kan vragen om in te grijpen in het gezag. Zie ook het antwoord op vraag 131.
131
Is het niet zo dat tijdens het onderzoek (nu vaak na elkaar in de praktijk) er niets gebeurt aan hulpverlening, tenzij er sprake is van een crisissituatie, in het gezin?
Is dit niet in strijd, (zeker als er nog eens extra doorlooptijd overheen gaat, omdat er twee instanties onderzoek moeten doen en hun wettelijke termijnen mogen hanteren) met een van de doelstellingen van de stelselherziening jeugdzorg, te weten eerder en sneller ingrijpen? Hoe gaan de staatssecretarissen dit oplossen en zorgen dat ook dit deel van de jeugdzorgketen gaat werken in lijn met de doelstellingen van de stelselherziening jeugd?
Het proces van signaleren, onderzoeken, naar melden bij de RvdK, onderzoek van de RvdK en zo nodig ingrijpen in het ouderlijk gezag dient te gebeuren zonder onnodige tussenschakels, met zo min mogelijk bureaucratie en een zo groot mogelijke ruimte voor de professional, als ook met waarborgen voor uniformiteit, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. Ingrijpen in het ouderlijk gezag is een zware maatregel.
Vanaf het moment dat een zaak bij het AMK in onderzoek wordt genomen, start de toeleiding naar de hulpverlening. In het casusoverleg bescherming worden op casusniveau afspraken gemaakt over hoe de zorg wordt ingezet tijdens het raadsonderzoek en hoe de veiligheid van het kind wordt geborgd tijdens het raadsonderzoek. Op het moment dat er geen hulpverlening meer actief is in het gezin en er grote risico’s bestaan ten aanzien van de veiligheid van de minderjarige, vraagt de RvdK een voorlopige ondertoezichtstelling bij de kinderrechter. Op het moment dat er geen hulpverlening in het gezin zit en de inschatting wordt gemaakt dat de veiligheid door de RvdK kan worden geborgd tijdens het onderzoek, dan wordt er geen voorlopige ondertoezichtstelling gevraagd.
132
Onderzoek door AMK en het onderzoek door de RvdK zouden een ander doel dienen. Het AMK onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling en de RvdK onderzoek of er sprake is van een dreigende opvoedsituatie dat verplichte hulp en ingrijpen vanuit overheidswege nodig is. Wat is het verschil tussen een aanpak kindermishandeling en aanpak van een dreigende opvoedsituatie voor een kind? Wat is nut en noodzaak van behoud van twee instellingen (vallend onder twee verschillende ministeries)? Gaat het niet om wat in het belang van het kind is in plaats van behoud twee instanties die elkaar gedeeltelijk overlappen?
Het onderzoek van zowel het AMK als de RvdK is altijd gericht op de veiligheid van het kind. Dat de onderzoekstaken van beide organisaties verschillend zijn hangt samen met de rol van de organisaties in het stelsel. Bij vermoedens van kindermishandeling start het AMK een onderzoek en beoordeelt het de mogelijkheid om de noodzakelijke hulp in een vrijwillig kader op gang te brengen. De RvdK onderzoekt of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Op het moment dat er inderdaad sprake is van kindermishandeling, maar de ouders bereid zijn hulp te accepteren, komt de RvdK niet in beeld. Een raadsonderzoek wordt pas overwogen op het moment dat het AMK er niet in slaagt in een bedreigende situatie, hulp op gang te brengen in het belang van het kind.
Voor wat betreft het al dan niet samengaan van Raad voor de Kinderbescherming en AMK wordt verwezen naar het antwoord op vraag 115.
133
Zorgt onderzoek door meerdere instanties niet voor meer belasting voor het kind en het gezin dan door één instantie, zowel ten tijde van het onderzoek als later in verband met de tijd die er deels onnodig overheen gaat alvorens ondersteuning wordt geboden?
De RvdK baseert zich thans in het onderzoek altijd op de informatie die verzameld is door het BJZ/AMK, mits deze informatie actueel, accuraat en gevalideerd is.
In sommige gevallen voldoet de informatie niet aan deze criteria. Dan verzamelt de RvdK de informatie opnieuw en actualiseert deze om tot een zorgvuldige afweging te komen. In dat geval doen kind en gezin opnieuw hun verhaal. Dat is in bepaalde gevallen wellicht belastend maar het biedt ook mogelijkheden om het kind en de ouders te motiveren voor het meewerken aan hulpverlening. In de praktijk blijkt namelijk dat het onderzoek van de RvdK ouders in 30 procent van de zaken beweegt om alsnog vrijwillige hulp te accepteren.
134
De RvdK adviseert en licht de rechter voor met betrekking tot jongeren die met de politie in aanraking zijn gekomen. Zou de jeugdreclassering deze taken niet kunnen overnemen? Zo nee, waarom niet?
De RvdK voert op een onafhankelijke wijze een adviserende, toetsende, onderzoekende en toezichthoudende taak uit aangaande beslissingen die de veiligheid van kinderen direct aangaan. De onafhankelijkheid wordt geborgd doordat de RvdK niet belast is (geweest) met de uitvoering.
De reikwijdte van het werkterrein van de RvdK betreft zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke aspecten. Deze aspecten zijn niet altijd van elkaar te scheiden. Het komt voor dat een jongere al bekend is in het kader van jeugdbeschermingsmaatregelen en vervolgens ook met de politie in aanraking komt. Juist de samenhang tussen het civielrechtelijke en strafrechtelijke traject is van essentieel belang en dient behouden te blijven.
Om bovenstaande redenen is het niet gewenst delen van de huidige taken van de RvdK over te hevelen naar organisaties die na de decentralisatie de jeugdreclassering gaan uitvoeren.
135
Wanneer kan de Kamer het rapport van de quickscan naar de positionering van de Raad van de Kinderbescherming in het nieuwe stelsel in relatie tot BJZ's/AMK's verwachten?
Het onderzoeksrapport is beschikbaar en treft u bijgevoegd aan.4
136
Waarom wordt aan individuele gemeenten overgelaten om individuele kwaliteitseisen aan de jeugdhulp op te stellen? Is het mogelijk om gezamenlijk met de VNG en het transitieteam met een set kwaliteitseisen te komen die de gemeenten vrijwillig kunnen gebruiken?
In lijn met de Wmo krijgen gemeenten de opdracht om kwaliteit te borgen. Dit uitgangspunt sluit aan bij de keuze voor decentrale sturing en gemeentelijke beleidsvrijheid. Uw suggestie om met de VNG en het transitieteam te werken aan een «modelverordening» voor kwaliteitseisen, wordt inderdaad opgenomen met de VNG die participeert in het transitieteam.
137
Waarom is er enkel voor gekozen om wettelijke kwaliteitseisen te stellen aan jeugdhulp in het niet-vrijwillig kader en niet in het vrijwillig kader?
In het nieuwe stelsel is gekozen om wettelijke kwaliteitseisen te stellen aan alle vormen van jeugdhulp. De volgende wettelijke kwaliteitseisen worden aan alle vormen van jeugdhulp gesteld:
a) Verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle professionals;
b) Voorschriften omtrent informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
c) Meldplicht calamiteiten;
d) Meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;
e) Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;
f) De verplichting om zo nodig geregistreerde professionals in te zetten.
Daarnaast gaan extra kwaliteitseisen gelden voor bepaalde vormen van jeugdhulp, zowel in het vrijwillig als in het gedwongen kader.
138
Wat betekenen deze maatregelen voor de administratieve lasten binnen de sector van de jeugdhulpverlening? In hoeverre leiden de voorschriften over informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot een administratieve lastenverzwaring?
Deze maatregelen zorgen niet voor een lastenverzwaring. De bedoelde voorschriften gelden nu ook al, zij het op basis van verschillende regelingen. De voorschriften die voor alle vormen van jeugdhulp zullen gelden, zorgen vooral voor uniformering.
139
In hoeverre moeten de vertrouwenspersonen onderdeel uitmaken van het beleidsplan jeugdzorg van gemeenten?
Voor aanbieders van bepaalde vormen van jeugdhulp (niet-vrijwillig, verblijf en intensief ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader) wordt wettelijk vastgesteld dat ze over een onafhankelijke vertrouwenspersoon moeten beschikken. Voor het overige wordt het beschikken over een vertrouwenspersoon niet verplicht gesteld.
140
In hoeverre is onderzocht dat als de jeugdzorg naar de gemeente gaat dit efficiënter is en dus mogelijk ook een kostenbesparing kan opleveren? Wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek?
Gemeenten hebben zelf aangegeven diverse besparingsmogelijkheden te zien door de overlap tussen sectoren te voorkomen. Ook zien zij mogelijkheden om te besparen door integrale hulpverlening, uitgaande van de eigen kracht van de jeugdige en zijn opvoedingssysteem. De verwachting is dat dit leidt tot een forse vermindering van de instroom in zware specialistische zorg.
141
Wat kunnen gemeenten ondernemen tegen organisaties die zich wel uitgeven als jeugdhulpverleningsorganisatie maar dit niet zijn, aangezien zij geen hulpverleners in dienst hebben die een passende opleiding hebben of geen VOG hebben aangeleverd? Welke middelen hebben gemeenten om deze jeugdorganisatie te verbieden?
In de nieuwe jeugdwet worden zes wettelijke kwaliteitseisen opgenomen, waaronder het hebben van een VOG en de verplichting om zo nodig geregistreerde professionals in te zetten, waaraan alle aanbieders van jeugdhulp dienen te voldoen. Afhankelijk van of de aangeboden jeugdhulp onder Rijks- of gemeentelijk toezicht valt, zal een gemeente hierop toezicht houden of Rijkstoezicht. De toezichthouder kan vervolgens besluiten tot handhaving.
142
Gaat de nieuwe wet er ook voor zorgen dat hulpverleners zonder passende opleiding zich niet meer mogen voordoen als hulpverlener en niet meer hulp mogen bieden aan gezinnen?
Hulpverleners dienen nu al over een passende opleiding te beschikken. Wanneer beroepsnormen dit voorschrijven dienen hulpverleners geregistreerd te zijn in het BIG-register of het nog te vormen jeugdhulpregister. Daarmee zijn ook de opleidingseisen (HBO- of WO-niveau) geborgd. Dit geldt echter niet voor alle vormen van jeugdhulp. Zo zal voor het werk op MBO-niveau geen professionaliseringseis gelden.
143
«De verdere uitwerking van bovengenoemde (kwaliteits-) eisen zal plaatsvinden in samenspraak met gemeenten en veldpartijen». Op welke termijn kan de Kamer een concrete uitwerking van deze eisen tegemoet zien en wat is de inzet van de minister in deze gesprekken?
Dit betreft de wettelijke kwaliteitseisen die aan alle vormen van jeugdhulp gesteld gaan worden. De uitwerking hiervan wordt opgenomen in het conceptwetsvoorstel dat op korte termijn in openbare consultatie wordt gebracht. Insteek hierbij is dat de uitwerking nauw aansluit bij de praktijk en een minimum aan administratieve lasten met zich meebrengt.
144
Gelden de kwaliteitseisen aan aanbieders van niet-vrijwillige jeugdhulp ook voor lichte kinderbeschermingmaatregelen, zoals gedwongen opvoedingsondersteuning?
De kwaliteitseisen gelden ook voor de toekomstige maatregel van opvoedondersteuning.
145
Wanneer moet het kwaliteitsbeleid van gemeenten toereikend zijn en wanneer zijn de landelijke normen en outcome-criteria beschikbaar?
Uitgangspunt is dat het kwaliteitsbeleid van gemeenten toereikend is op moment van de decentralisatie van alle ondersteuning en zorg voor jeugd. De mogelijkheid bestaat echter dat het kwaliteitsbeleid van sommige gemeenten niet tijdig toereikend is. Voor dat geval en voor die gemeenten wordt een delegatiebepaling overwogen. Het kwaliteitsbeleid m.b.t. gecertificeerde instellingen en de daardoor aangeboden zorg zal tijdig geïmplementeerd moeten zijn binnen die instellingen. Ook voor de nieuwe set van indicatoren en gegevens geldt dat deze gereed moet zijn op het moment van de decentralisatie.
146
Moet iedere instelling die ook maar een vorm van jeugdzorg aanbiedt gecertificeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, alleen voor de aanbieders van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering en de aanbieders van gesloten jeugdzorg wordt certificering verplicht.
De reden is dat deze aanbieders belast zijn met de bevoegdheid om dwang toe te passen en het ingrijpen in de rechten van ouders en kinderen. Wij willen in dat verband extra waarborgen voor de kwaliteit.
Dat sluit overigens niet uit dat andere aanbieders zich ook in ander verband laten certificeren. Dat gebeurt nu ook al.
147
Welke wettelijke eisen voor de jeugdhulpverlening komen voort uit de jurisprudentie op basis van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)?
Het huidige stelsel van jeugdzorg voldoet aan de normen van het EVRM en het IVRK, en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Wij zullen er op toezien dat dit ook geldt voor de jeugdhulpverlening in het nieuwe stelsel.
148
Welke beleidvrijheid behouden gemeenten als gevolg van de kwaliteitseisen die in het gedwongen kader gesteld worden?
De beleidsvrijheid van de gemeenten wordt ingeperkt door de wettelijke kwaliteitseisen die voor alle vormen van jeugdhulp gaan gelden. Extra kwaliteitseisen gaan gelden voor bepaalde vormen van jeugdhulp, zo ook voor het gedwongen kader. Dit is noodzakelijk – ook op grond van internationale verdragen – omdat de individuele vrijheid van de minderjarige en diens ouders wordt ingeperkt.
149
Waarom zijn de specifieke kwaliteitseisen aan de intensieve ambulante hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk? Voldoet de reguliere intensieve ambulante hulpverlening niet?
Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel neemt de Staat de verantwoordelijkheid voor de kwetsbare kinderen (deels) van de ouders over. Dat maakt deze cliënten in hoge mate afhankelijk van de hulp die de Staat hen oplegt. Het wettelijk waarborgen van de kwaliteit van deze ingezette intensief ambulante hulp, die heel ingrijpend is, is daarom essentieel.
150
Waarom zijn er geen wettelijke kwaliteitseisen voor hulp in het vrijwillig kader?
Er zullen een aantal wettelijke kwaliteitseisen voor het alle aanbieders worden gesteld, dus ook die in het vrijwillig kader. Daarnaast zijn er extra wettelijke kwaliteitseisen voor bepaalde vormen van jeugdhulp, zoals in het geval van verblijf (ook in het vrijwillig kader) en als er sprake is van onvrijwilligheid en intensieve ambulante jeugdhulp in het gedwongen kader. Voor de overige vormen van jeugdhulp zullen in de wet bepalingen worden opgenomen die de gemeente verplichten om kwaliteitseisen te stellen.
151
Waarom zijn er geen wettelijke kwaliteitseisen voor de vertrouwenspersonen?
In het huidige stelsel zijn goede vertrouwenspersonen beschikbaar bij de diverse zorgaanbieders, zoals zorgbelang organisaties en het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg. De vertrouwenspersonen functioneren naar tevredenheid daarom is er voorlopig geen reden om met extra regelgeving te komen.
152
Wat wordt er bedoeld met «zoveel mogelijk aansluiten bij de huidige wet op de jeugdzorg» als het gaat om recht op een onafhankelijk vertrouwenspersoon? Waarom niet dezelfde huidige wettelijke eisen hanteren voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon?
In het nieuwe stelsel gaan allerlei bestaande vormen van jeugdzorg zoals de provinciale jeugdzorg, jeugd-GGZ en jeugd-LVB op in de nieuwe term jeugdhulp.
De verschillende thans nog bestaande vormen van jeugdzorg hebben hun eigen wettelijk kader, waarbij de vertrouwenspersoon niet eenduidig geregeld is. In de nieuwe jeugdwet zal de positie van de vertrouwenspersoon zo goed mogelijk vorm gegeven moeten worden.
153
Vanuit welk overheidsniveau worden instellingen in het niet-vrijwillige kader gecertificeerd?
Certificering gebeurt door een certificerende instelling, die aangewezen wordt door de minister.
154
Geldt de delegatiebepaling ook voor het vrijwillige kader?
Ja, voor elk geval waarin het kwaliteitsbeleid van gemeenten niet tijdig toereikend is.
155
Heeft en krijgt alle jeugdzorg toezicht en is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hiervoor de instantie om dit toezicht te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Op alle aanbieders van jeugdhulp komt enige vorm van toezicht, hetzij toezicht op Rijksniveau, hetzij toezicht op gemeentelijk niveau. Afhankelijk van de vorm van jeugdhulp zal de Rijkstoezichthouder of de gemeentelijke toezichthouder toezicht houden. Er komt geïntegreerd Rijkstoezicht voor alle domeinen van jeugdhulp voor zover zij onder Rijkstoezicht vallen. De nadere vormgeving hiervan wordt op dit moment onderzocht. Hierbij wordt rekening gehouden met de domeinen (en dus de benodigde expertise) waarop de IGZ en Inspectie Jeugdzorg (IJZ) nu toezicht houden.
156
Waarom kiest de staatssecretaris niet voor een goed wettelijk overgangsregime in plaats van de mogelijkheid om een delegatiebepaling in de wet op te nemen?
De nieuwe jeugdwet zal een deugdelijk overgangsregime bevatten. Daarnaast kan het nodig zijn om voor bepaalde onderwerpen de mogelijkheid open te houden bij amvb nadere regels te stellen.
157
Waarom is er voor gekozen om ook voor de jeugdzorg-plus certificering te doen?
Plaatsing van een jeugdige in een instelling voor jeugdzorgplus betekent dat de overheid ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van kwetsbare kinderen en hun ouders. Daarom worden er extra voorwaarden gesteld aan aanbieders van jeugdzorgplus. Alleen wanneer de aanbieders daaraan voldoen, worden ze gecertificeerd om jeugdzorgplus te mogen aanbieden.
158
Wat wordt na de transitie de rol van de IGZ in het toezicht op de jeugdzorg?
Er komt geïntegreerd Rijkstoezicht voor alle domeinen van jeugdhulp voor zover zij onder Rijkstoezicht vallen. Bij de vormgeving van het geïntegreerd Rijkstoezicht jeugd – wat ik nu aan het onderzoeken ben – wordt rekening gehouden met de domeinen (en dus de benodigde expertise) waarop de IGZ en IJZ nu toezicht houden.
159
Waarom zou het nodig zijn om een kan-bepaling in de wet op te nemen voor de kwaliteitseisen? Welke mogelijke belemmeringen zijn er zodat gemeenten deze kwaliteitseisen straks niet hanteren?
Met de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten, komt er in een keer veel op gemeenten af. Met een veld wat nog in ontwikkeling is en landelijke normen en outcomecriteria die nog niet op alle terreinen beschikbaar zijn voor een toetsingskader, kan het nodig vanuit het Rijk aanvullende kwaliteitseisen te stellen. Wij zullen hier echter niet lichtvaardig toe overgaan.
160
Wordt in het certificeringsysteem ook opgenomen dat voor de gesloten jeugdzorg minimaal een HBO-diploma moet gelden voor hulpverleners?
Voor de jeugdzorgplus geldt net als voor de overige jeugdzorg dat er voor de twee nieuw op te zetten beroepsgroepen een kwaliteitsregister komt: de jeugdzorgwerker (hoger beroepsonderwijs) en de gedragswetenschapper in de jeugdzorg (wetenschappelijk onderwijs). Jeugdhulpaanbieders, zoals de jeugdzorgplus aanbieders, worden conform de norm van de verantwoorde werktoedeling verplicht geregistreerde professionals in te zetten tenzij het inzetten van niet geregistreerde medewerkers de kwaliteit van zorgverlening niet nadelig beïnvloed. Zie ook het antwoord op vraag 142.
161
Op welke wijze wordt er uitvoering gegeven aan de toezegging aan de Kamer dat nieuwe jeugdhulpverleners als «junior» mee lopen met een ervaren jeugdhulpverlener (senior)?
De vormgeving van het traineeship voor hbo jeugdzorgwerkers is een van de projecten van de stuurgroep implementatie professionalisering jeugdzorg van mw. Kalsbeek, dat loopt tot 31 december 2013. Het is de bedoeling dat deze afspraken landen in de CAO jeugdzorg. In de CAO jeugdzorg 2011–2013 zijn afspraken gemaakt de financiering te bespreken als het plan er ligt.
162
Waarom worden geen andere zij-instromers benoemd dan zij-instromers uit de veiligheids- en justitiesector? In hoeverre moeten deze zij-instromers ook geschoold worden? Aan welke scholingseisen moeten zij dan voldoen?
De zij-instromers uit veiligheids- en justitiesector zijn als illustratief bedoeld. De bedoeling van de zij-instroom is zoals ook al in de voortgangsbrief stelselherziening d.d. 29 april 2012 geformuleerd is dat de levenservaringen van deze werkers benut worden voor de versterking van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Daarnaast faciliteert zij-instroom dat deze professionals kunnen invoegen. De scholingseisen voor werkers in de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden vastgesteld in het certificeringstraject.
163
Wat houden de taken van de nieuw op te zetten beroepsgroepen in?
Het domein waar de beroepsbeoefenaren werkzaam zullen zijn is beschreven in de twee beroepsprofielen. Hiervan afgeleid zijn competentieprofielen beschreven, waarin is verwoord wat de beroepsbeoefenaar moet kunnen om het beroep uit te oefenen. Op basis van het competentieprofiel jeugdzorgwerker is het Uitstroomprofiel jeugdzorgwerker voor het hbo beschreven, waarmee de opleiding tot jeugdzorgwerker is geharmoniseerd. In het beroepsprofiel jeugdzorgwerker is een onderscheid gemaakt naar systeemgerichte jeugdzorgwerker en de pedagogisch gerichte jeugdzorgwerker. De eerste variant richt zich op het bieden van opvoedingsadvies, verwijzen, begeleiden naar of het organiseren van de juiste hulp. De jeugdzorgwerker in de pedagogische context richt zich onder meer op het ondersteunen van jeugdigen die daghulp ontvangen of hulp ontvangen in een residentiële setting.
164
In hoeverre mag volgens de nieuwe wet ook, niet geregistreerde jeugdhulpverleners, gezinnen en jongeren begeleiden?
Zie het antwoord op vraag 142.
165
Klopt het dat de huidige rol van de IGZ op gebied van de jeugd-GGZ verdwijnt? Wat is de reactie van de staatssecretaris op signalen uit het veld, waar de rol van IGZ als toezichthouder op de jeugd-GGZ als onmisbaar wordt beschouwd?
Zie het antwoord op vraag 158.
166
Op welke wijze zullen niet geregistreerde beroepsbeoefenaars onder het nieuwe tuchtrecht in de jeugdzorg vallen?
Niet geregistreerde beroepsbeoefenaren vallen niet onder het tuchtrecht.
167
Hoe wordt geborgd dat andere beroepsgroepen die relevante kennis en vaardigheden hebben dan de twee nieuwe beroepsgroepen, jeugdzorgwerker en gedragswetenschapper, ook hun bijdrage kunnen leveren in deze sector? Wordt gegeven de nieuwe term jeugdzorgwerker in plaats van gezinsvoogd gestreefd naar een breed opgeleide jeugdzorgwerker? Zo ja, hoe ziet dat er dan uit? Zo nee, waarom dan een nieuwe term gebruiken?
Het is en blijft mogelijk om van andere beroepsgroepen, zoals bijvoorbeeld een BIG-geregistreerde psychiater of andere professional met relevante kennis en ervaring gebruik te maken.
In het kader van het actieplan professionalisering Jeugdzorg is gekozen voor de wettelijke borging van registratie en tuchtrecht in de Wet op de jeugdzorg van twee beroepen in de jeugdzorg, te weten de HBO-jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper (psycholoog en orthopedagoog). Binnen het jeugdzorgdomein gaat het daarbij om ca 20 000 HBO-ers in 45 functies en 1 700 gedragswetenschappers.
De professionalisering van deze twee beroepen in de jeugdzorg wordt in de Wet op de jeugdzorg geborgd via de norm verantwoorde zorg.
Van de norm kan worden afgeweken als de werkgever aannemelijk kan maken dat het inhuren van bijvoorbeeld een BIG-geregistreerde professional het niveau van verantwoorde zorg geen geweld aan doet of daaraan juist bijdraagt.
Met het professionaliseren van het beroep jeugdzorgwerker wordt gestreefd naar generalist voor de jeugdzorg zoals is omschreven in het gepubliceerde beroepsprofiel en het competentieprofiel voor de jeugdzorgwerker (HBO-niveau). De functie gezinsvoogdwerker valt binnen het domein van het beroepsprofiel jeugdzorgwerker. Dit laat onverlet dat extra kwaliteitseisen kunnen worden gesteld aan de jeugdzorgwerker, werkzaam in het gedwongen kader, zoals de gezinsvoogdwerker.
168
Op welke wijze wordt het toezicht georganiseerd op de onderdelen van de Zvw en AWBZ die worden overgeheveld naar het nieuwe jeugdstelsel, wordt dit Rijkstoezicht of gemeentelijk toezicht? Indien gemeentelijk toezicht, op welke wijze wordt aansluiting behouden met het toezicht dat in de AWBZ en Zvw plaats blijft vinden? Houdt dit in dat instellingen die bijvoorbeeld zowel jeugd- als volwassen GGZ hulp aanbieden, dan onder toezicht van zowel de IGZ als de gemeente staan?
Op alle aanbieders van jeugdhulp komt enige vorm van toezicht, hetzij toezicht op Rijksniveau, hetzij toezicht op gemeentelijk niveau. Afhankelijk van de vorm van jeugdhulp zal de Rijkstoezichthouder of de gemeentelijke toezichthouder toezicht houden. We streven naar geringe toezichtlasten voor jeugdhulpaanbieders. Hoe het Rijkstoezicht en gemeentelijke toezicht eruit komen te zien wordt op dit moment nader onderzocht.
169
Zullen de gegevens in het beroepsregister in de jeugdzorg openbaar worden gemaakt, zoals bij het register in het kader van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)?
Nu al kunnen burgers bij de registers van jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers navragen of hulpverleners bij hen zijn geregistreerd. In de BIG treedt per 1 juli 2012 een artikel in werking waarmee wordt geregeld dat alle maatregelen boven het niveau van «berisping» worden gepubliceerd. De Stuurgroep Implementatie Professionalisering Jeugdzorg (STIPJ) van mw. Kalsbeek heeft hier kennis van genomen en veldpartijen zullen via deze lijn met een voorstel komen. Dit neem ik mee in bij het aanpassen van de Wet op de jeugdzorg en nieuwe wetgeving in verband met de stelselwijziging.
170
Waarom is na- en bijscholing van professionals te vrijblijvend? Waarom is er niet gekozen voor een verplichting?
De na- en bijscholing van professionals is niet vrijblijvend maar is verplicht om in aanmerking te komen voor herregistratie. Wordt aan deze eis niet voldaan, dan zal dat ertoe leiden dat de betrokkene niet voor herregistratie in aanmerking komt en daardoor uit het register verdwijnen.
171
Waarom is niet gekozen voor landelijk toezicht op de jeugdzorg bij gemeenten?
De jeugdhulp wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De burger mag erop vertrouwen dat als er eisen worden gesteld aan jeugdhulp er ook controle plaats vindt op de naleving van de uitvoering (zowel op Rijksniveau als op gemeentelijk niveau). De rijksoverheid stelt inhoudelijke wettelijke kwaliteitseisen aan vormen van jeugdhulp waarop Rijkstoezicht zal plaatsvinden. Aan de overige vormen van jeugdhulp kunnen gemeenten in hun beleidsplan kwaliteitseisen stellen, en toezicht en handhaving ter zake regelen.
172
Op welke wijze wordt het toezicht vormgegeven, wordt dat gedaan door gemeenten of door aanbieders?
Als er sprake is van gemeentelijk toezicht dan houdt de gemeentelijke toezichthouder toezicht op de aanbieder van jeugdhulp. Het is aan gemeenten om het gemeentelijk toezicht vorm te geven. In het beleidsplan moeten gemeenten vastleggen welke kwaliteitseisen zij stellen aan jeugdhulp en hoe zij toezicht en handhaving ter zake regelen.
173
Wat wordt verstaan onder het inhuren van rijkstoezicht? Wat voor een filosofie ligt hieronder?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om voor toezicht op de uitvoering van jeugdhulp de Rijkstoezichthouder in te schakelen bijvoorbeeld vanwege de daar nu al beschikbare expertise. Gemeenten kunnen in de huidige situatie ook het Integraal Toezicht Jeugdzaken (een samenwerkingsverband van vijf toezichthouders, waaronder de IGZ en IJZ) benaderen voor toezicht op de kwaliteit van samenwerking op gemeentelijk niveau.
174
Er wordt in de brief aangegeven dat jeugd-GGZ een verantwoordelijkheid van de gemeente wordt. Geldt dit ook voor de medische kant van jeugd-GGZ, aandoeningen zoals schizofrenie, syndroom van Gilles-de la Tourette, eetstoornissen en een delier? Hoe wordt het voortbestaan van bovenregionale, zeldzame zorg na de transitie geborgd?
Ja, ook de zeer specialistische GGZ zorg komt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen. Spreekt voor zich dat hierbij nauwe samenwerking met de somatiek vereist is. De somatische zorg die hierbij geboden wordt blijft bekostigd vanuit de zorgverzekeringswet. Gemeenten, GGZ-partijen en verzekeraars zijn met elkaar in gesprek over hoe in de praktijk de samenhang met de somatiek zoveel mogelijk kan worden geborgd.
175
Op basis van welke informatie zijn de staatssecretarissen tot de conclusie gekomen dat het goed mogelijk is om een «knip» aan te brengen in de te decentraliseren jeugd-GGZ, daarmee vast te houden aan de afspraken uit het regeerakkoord en de bestuurlijke afspraken om de gehele jeugd-GGZ over te hevelen naar gemeenten?
Zie antwoord van vraag 185.
176
Op welke manier kan een jeugdhulpaanbieder aannemelijk maken dat de kwaliteit van de jeugdhulp niet nadelig wordt beïnvloed als een niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar wordt ingezet? Kan een voorbeeld worden gegeven?
De professionaliseringseis zal alleen gelden voor werkzaamheden die conform de geldende beroepsnormen door geregistreerde beroepsbeoefenaren op HBO- of WO-niveau verricht moeten worden. Er is in de jeugdsector ook werk waarvoor een MBO-opleiding volstaat, bv het werk van activiteitenbegeleiding. Een jeugdhulpaanbieder kan in dat geval aannemelijk maken dat de kwaliteit van de hulp niet nadelig wordt beïnvloed wanneer een niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar wordt ingezet.
177
Kan het straks met de nieuwe wet zo zijn dat een jeugdzorgaanbieder mag werken met enkel vrijwilligers zonder relevante opleiding voor jeugdhulpverlener, onder leiding van een geregistreerde beroepsbeoefenaar?
De beroepsnormen zullen aangeven in hoeverre dat verantwoord is. Tegen een beroepsbeoefenaar die hierin te ver gaat, kan een tuchtklacht worden ingediend. Wanneer de hiervoor bedoelde situatie zich voordoet en daardoor geen sprake is van verantwoorde zorg, kan de inspectie handhavend optreden.
178
In hoeverre zijn gemeenten straks verplicht om inspectietoezicht in te kopen? Moeten gemeenten dit afnemen bij de landelijke Inspectie Jeugdzorg?
Een gemeente kan ervoor kiezen om het Rijkstoezicht in te schakelen voor toezicht op de uitvoering van jeugdhulp. Dit wordt echter niet verplicht gesteld. Indien gemeenten hiervoor kiezen ligt het voor de hand dat zij de Rijkstoezichthouder jeugd benaderen.
179
Welke middelen krijgen gemeenten straks in handen als de jeugdzorgorganisatie niet voldoet aan de inspectienormen?
Zie het antwoord op vraag 172. Hoe het Rijkstoezicht (en handhaving) eruit komen te zien wordt op dit moment nader onderzocht.
180
Op welke wijze wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze vormen van zorg, die nu bovenregionaal zijn, niet wegbezuinigd worden door afzonderlijke gemeenten en daarmee innovatie op het gebied van behandelmethoden in de weg staan?
Gemeenten worden volledig verantwoordelijk voor jeugdhulp. Het wegbezuinigen van noodzakelijke zorg ligt niet voor de hand want dan zou de gemeente die verantwoordelijkheid niet kunnen waarmaken. Zie voor de volledigheid het antwoord op vraag 35.
181
Worden de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg in het nieuwe stelsel samengevoegd? Zo ja, hoe gaat dat er uitzien en welke taken krijgen zij nu dan precies? Zo nee, hoe gaat dit in praktijk precies werken? Wie is waarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord op vraag 158.
182
Welke vormen van jeugdhulp zullen onder het gemeentelijke toezicht en welke vormen zullen onder het toezicht op rijksniveau vallen en waarom?
Zie het antwoord op vraag 168.
183
Hoe worden de genoemde bezwaren om de jeugd-GGZ naar de gemeenten over te hevelen weerlegd in het nieuwe stelsel?
Gemeenten, GGZ-partijen en verzekeraars zijn met elkaar in gesprek over de uitwerkpunten bij de overheveling van jeugd-GGZ. Waar nodig zullen we binnen het het ondersteuningsprogramma voor gemeenten dat is opgenomen in de transitieagenda samen met gemeenten en verzekeraars bezien hoe we dit proces kunnen ondersteunen.
184
Wanneer wordt de handreiking voor gemeenten over het specifieke KOPP/KVO-aanbod opgeleverd? Welke partijen worden betrokken bij het opstellen van deze handreiking?
De handreiking zal naar verwachting in het najaar van 2012 worden opgeleverd. Bij de ontwikkeling van de handreiking zullen de volgende partijen betrokken worden: VWS, GGZNL, de VNG en een aantal gemeenten.
185
Waarom is een knip in de jeugd-GGZ niet mogelijk? Welke bezwaren bestaan hiertegen?
Belangrijk uitgangspunt bij het zoeken naar een logische knip binnen de jeugd-GGZ was dat de doelen van het nieuwe jeugdstelsel («eerdere ondersteuning op maat» en «betere samenwerking rond jeugdigen en gezinnen») bereikt kunnen worden.
Er is geen duidelijk en op korte termijn operationaliseerbaar criterium gevonden dat leidt tot een heldere knip, waarbij dit doel blijft gewaarbord. Daarnaast speelt het risico op afwenteling naar de Zvw een rol, wat gaat spelen als gemeenten slechts verantwoordelijk worden voor een (klein) deel van de jeugd-GGZ en dus geen prikkel krijgen om te investeren in de lichtere vormen van GGZ.
186
Waarom is er niet gekozen voor een knip tussen eerstelijns en tweedelijns geestelijke gezondheidszorg?
Wanneer gemeenten alleen verantwoordelijk worden voor de tweedelijns GGZ krijgen zij geen financiele prikkel om te investeren in preventieve en eerstelijns GGZ. Daarmee zou een afwentelingsrisico naar de duurdere tweedelijns GGZ in de Zvw ontstaan. Daarbij zouden dan de schotten tussen de hele tweedelijns GGZ en de andere vormen van jeugdhulp blijven bestaan, terwijl het ontschotten hiervan juist een van de doelen van de transitie is.
187
Op welke manier komt er extra aandacht voor jeugd-GGZ, als de problemen doorlopen in de volwassenheid
Zie het antwoord op vraag 183.
Daarnaast is het ook aan de zorgaanbieders om onderling goede overdrachtsafspraken te maken.
188
Wanneer in het voorjaar kan de Kamer de voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg verwachten?
Volgens de oorspronkelijke planning zou de Voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg vóór het zomerreces aan de Kamer gestuurd worden. Gelet op de demissionaire status van het kabinet en de uitwerking van het zogenoemde Lente-akkoord is op dit moment niet met zekerheid te zeggen of en wanneer de Voortgangsrapportage aan de Kamer kan worden aangeboden.
189
In hoeverre worden gemeenten verplicht om voldoende jeugd-GGZ plekken in te kopen?
De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om een kind, gericht op de specifieke situatie met inachtneming van de systemen die bij dit kind horen, zodanig te helpen dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit. Een van de taken voor gemeenten die wettelijk wordt vastgelegd is het voorzien in een voldoende passend (dus effectief) aanbod van jeugdhulp. Jeugd-GGZ is daar een onderdeel van. In bovenregionale samenwerkingsverbanden wordt de inkoop van zwaardere jeugdhulp vormgegeven.
190
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten geen jeugd-GGZ trajecten of plekken willen inkopen omdat dit over het algemeen «dure/kostbare» plekken zijn?
Zie het antwoord op vraag 189
191
Klopt het dat niet alleen onbedoelde stigmatisering ontstaat door medicalisering maar dat er ook medische gevolgen aan de medicalisering kleven? Zo nee, waarom niet?
Ja.
192
Waarom zijn alleen beroepsverenigingen met een medische achtergrond gevraagd naar hun visie op het voorschrijven van medicatie bij ADHD?
Het voorschrijven van medicatie bij ADHD draait om diagnosticering en behandeling en dat is het domein van medisch geschoolde professionals. Het gesprek met hen is gericht op hun visie op voorschrijven. Het is zeker niet de enige visie op medicalisering die wordt bestudeerd en er wordt ook breder gekeken dan ADHD.
193
Wat is de tijdsplanning dat het nieuwe wetsvoorstel onvrijwillige jeugdhulp aan jeugdigen aan de Kamer wordt toegezonden? Wanneer is de evaluatie van de bestaande wetgeving voltooid? Hoe verhoudt zich dit met de inwerkingtredingdatum van de decentralisatie?
Onvrijwillige zorg aan jeugdigen is nu geregeld in de Wet op de jeugdzorg (Wjz) en in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen(Wet bopz). De voorwaarden waaronder en mate waarin dwang mogelijk is verschillen in deze wetten. Al enige jaren wordt gepleit voor een harmonisatie van de rechtspositie van jeugdigen bij de verlening van onvrijwillige zorg. Onderzocht is of de harmonisatie meegenomen kon worden in de nieuwe wet. Het gaat dan onder meer om het harmoniseren van de rechtspositie, de toegang tot de rechter, de inrichting van de machtiging en de leeftijdsgrens. Besloten is dat de regeling van dit onderwerp beter kan plaatsvinden in een afzonderlijk wetsvoorstel. Niet alleen omdat het de voorkeur verdient dat er eerst een onderzoek van de bestaande wetgeving plaatsvindt om vast te stellen tegen welke problemen men in de praktijk aan loopt en welke oplossingen daarvoor kunnen helpen, maar ook omdat dan rekening gehouden kan worden met de uitkomsten van de parlementaire behandeling van Wet verplichte ggz (Wvggz) en Wet zorg en dwang (Wzd). Dit betekent dat in de nieuwe wet vooralsnog een wettelijke grondslag voor gesloten jeugdzorg opgenomen zal worden, en dat in een later stadium deze eventueel aangepast zal worden.
194
Wat is de oorzaak van de maatschappelijke tendens, te weten medicalisering?
– Onderzoek door TNO wijst op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen die het groeiend beroep op specialistische hulp verklaren:
– Zo worden kinderen en jongeren tegenwoordig blootgesteld aan een grote hoeveelheid prikkels. Jeugdigen met milde problemen die vroeger nog konden meekomen, vallen nu vaker buiten de boot.
– Hoge verwachtingen van opvoeders kunnen druk leggen op kinderen en leiden tot een hogere zorgvraag.
– De betrokkenheid van de naaste omgeving bij de opvoeding van kinderen is minder vanzelfsprekend geworden.
– Het aanbod van vroeghulp of lichte vormen van opvoed-, en gezinsondersteuning is volop in ontwikkeling, maar nog niet toereikend.
– In het algemeen geldt dat de stijging van het aantal diagnoses ADHD en daarmee van het medicatiegebruik mee loopt in de stijgende vraag naar professionele zorg in de algehele jeugdzorg.
195
Welke rol heeft indicatiestelling in dit nieuwe stelsel nog?
Zie het antwoord op vraag 19.
196
Is de staatssecretaris van plan/bereid om provincies en (koepels van) instellingen actief te stimuleren en ook middelen ter beschikking te stellen om samen met gemeenten een actief transitiebeleid te voeren?
Wij roepen alle partijen op om met gemeenten samen te werken aan de transitie. De stelselwijziging vraagt van alle partijen een actieve bijdrage. In de transitieagenda zijn met de provincies en gemeenten afspraken gemaakt over hun rol. Zowel gemeenten als provincies ontvangen financiële middelen voor de invoeringskosten. In praktijk laat zien dat provincies, vaak ook met inzet van autonome middelen, samen met gemeenten een actief transitiebeleid voeren. Met de koepels van instellingen zijn wij nog in gesprek over de wijze waarop zij hun leden actief kunnen ondersteunen en wat hierbij de rol van het rijk is.
197
Wordt in het verdeelmodel van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ook rekening gehouden met specifieke regionale problematieken?
Momenteel voert de onderzoekscombinatie Cebeon-Regioplan onderzoek uit naar het gemeentefonds in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Onderdeel van dit traject is het samen met het SCP ontwikkelen van een verdeelmodel voor de middelen voor Jeugd dat past binnen de systematiek van het gemeentefonds. Eén van de uitgangspunten van deze systematiek is het principe van kostenoriëntatie, waardoor het gemeentefonds aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan maatschappelijke opgaven te voldoen. Bepalend voor de verdeling van middelen in het gemeentefonds zijn de gemeentelijke structuurkenmerken. Voorbeelden van structuurkenmerken zijn aantal inwoners, leeftijdsopbouw, sociale structuur en aandeel minderheden. In dit onderzoek wordt ook geanalyseerd of er na correctie op basis van gemeentelijke structuurkenmerken nog sprake is van verschillen tussen gemeenten die het gevolg zijn van concentraties van (specifieke) zorgvormen in gemeenten of regio’s die tot verschillende uitgavenniveaus leiden. Als deze in het onderzoek zijn opgespoord wordt bezien of deze verschillen moeten worden verdisconteerd in het verdeelmodel. In de meicirculaire 2013 van het gemeentefonds worden gemeenten geïnformeerd over de hoogte van het budget per gemeente.
198
Welke rol heeft het vrijwilligerswerk in de stelselherziening zoals Humanitas?
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo verantwoordelijk voor het ondersteunen van vrijwilligers. Uitgangspunt is dat elke gemeente een adequaat beleid heeft voor vrijwilligers. Gemeenten hebben daarbij de ruimte om zelf invulling te geven aan de ondersteuning van vrijwilligers(werk). Het is aan de gemeente om te bezien of zij Humanitas of een andere organisatie hiervoor inschakelen.
199
Wordt bij het verdere uitwerken van het verminderen van het voorschrijven van ADHD-medicatie gebruik gemaakt van het nieuwe onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen «ADHD is geen ziekte»?
De minister van VWS heeft op 16 februari 2012 aan de voorschrijvers van ADHD-medicatie gevraagd om hun visie op een aantal knelpunten bij het voorschrijven en gebruik van ADHD-medicatie. Uw Kamer heeft een afschrift van deze brieven ontvangen. De beroepsgroepen hebben tot eind mei 2012 de gelegenheid hierop te reageren. Wij gaan er van uit dat de beroepsgroepen bij het formuleren van hun reacties alle wetenschappelijke kennis die voor handen is, zullen benutten. Zodra de reacties binnen zijn, zullen de minister en staatssecretaris van VWS in gesprek gaan met de betrokken beroepsgroepen.
200
Het T-bureau heeft op basis van bestaande bronnen begin april 2012 via internet aan elke gemeente informatie beschikbaar gesteld over het aantal jeugdigen dat van de verschillende vormen van ondersteuning en zorg gebruik maakt. Houdt dit in dat alle Nederlandse gemeenten op dit moment beschikken over de meest recente informatie over zorggebruik van hun jeugdige inwoners in alle sectoren / onderdelen die na de stelselwijziging onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen?
Het T-bureau heeft begin april 2012 de meest recente informatie waarover zij beschikte aan alle gemeenten ter beschikking gesteld. Over naar gemeenten uitgesplitste cijfers over Jeugdreclassering en JeugdzorgPlus intramurale zorg voor de jeugd-LVB beschikte het T-bureau op dat moment nog niet. Daarom zijn alleen cijfers over de extramurale jeugd-LVB beschikbaar gesteld.
Voor het verdeelmodel doen SCP en Cebeon nog nader onderzoek naar de provinciaal gefinancierde geïndiceerde jeugdzorg (inclusief Jeugdreclasssering) en de JeugdzorgPlus. De naar gemeenten uitgesplitste gebruikscijfers uit dit onderzoek worden naar verwachting aan het eind van 2012 aan gemeenten ter beschikking gesteld. Daarnaast worden de mogelijkheden voor publicatie van de intramurale jeugd-LVB onderzocht.
201
Kan een overzicht worden gegeven van alle werkgroepen, transitiecommissies, transitiebureaus en (Magenta)overleggen die ingesteld zijn door het ministerie van VWS en het ministerie van VenJ en welke functie die groepen, bureaus en werkgroepen hebben?
Magenta was de kleur van het voormalig ministerie voor Jeugd en Gezin. Daarmee is de naam gegeven aan het bewindspersonenoverleg SZW, OCW, VenJ en VWS met betrekking tot afstemming jeugdzaken waarvan VWS trekker is. Daarnaast zijn er diverse overlegvormen waarin het veld, gemeenten, provincies en het Rijk samenwerken aan de transitie. Ten eerste vindt er periodiek op bestuurlijke niveau overleg plaats met VWS, VenJ, VNG/G4 en IPO. Ten tweede bestaat er een ambtelijke Stuurgroep jeugd bestaande uit VWS, VenJ, VNG en IPO voor de landelijke aansturing van de transitie vanuit de verschillende overheden. Ten derde zijn er klankbordgroepen ingesteld voor cliënten, professionals en branches voor landelijke afstemming van de beleidsontwikkeling en wetgeving met het veld. Ten vierde is er een ambtelijke referentiegroep van gemeenten voor de landelijke afstemming van de beleidsontwikkeling en wetgeving met de gemeenten. Ten vijfde is er, analoog aan de decentralisaties van de begeleiding en de Wet Werken naar Vermogen, een T-bureau jeugd ingesteld. Dit T-bureau waarin VWS, VenJ en de VNG vertegenwoordigd zijn heeft als doel om gemeenten en andere partijen te ondersteunen bij de daadwerkelijke transitie. Ook komt er een onafhankelijke transitiecommissie die tot doel heeft om de voortgang van de transitie te bewaken.
Daarnaast is er op Rijksniveau zowel bestuurlijk als ambtelijk een afstemmingsoverleg om de samenhang tussen de verschillende decentralisaties in het sociale domein te bewaken en gemeenten te ondersteunen bij een integrale aanpak.
202
Wie of wat is het T-bureau exact?
Het T-bureau is een team van medewerkers van VWS, VenJ, en VNG dat is ingesteld ter ondersteuning van de transitie in het land. Het T-bureau ondersteunt gemeenten o.a. door middel van deskundigheidsbevordering, kennisuitwisseling, ontwikkelen en verspreiden van beproefde werkwijzen. Het T-bureau werkt in nauw overleg met gemeenten. Hiervoor is een netwerk van transitiemanagers ingesteld waar zowel gemeentelijke als provinciale transitiemanagers aan deelnemen.
203
Hoeveel bedraagt de som waarop de decentralisatie-uitkering in eerste instantie is begroot?
In 2009 bedroeg het totaalbedrag voor jeugdhulp ruim € 3 miljard (dat is exclusief het bedrag dat gemeenten al ontvangen voor de CJG’s: circa € 0,3 miljard en overige bedragen die in een eerdere fase aan het Gemeentefonds zijn toegevoegd). Dit bedrag is exclusief de korting van € 300 mln structureel vanaf 2017 en de korting van de eigen bijdrage van € 70 mln structureel vanaf 2015.
204
In het nieuwe stelsel zijn gemeenten ook financieel verantwoordelijk voor de zorgverlening voor jongeren als deze in een andere gemeente plaats vindt, mits de jongere naar verwachting terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente. Zijn er scenario's denkbaar waarin gemeenten kostenmijdend gedrag vertonen en om die reden met elkaar in conflict raken over de financiering van zorg? Welke stappen kan de staatssecretaris eventueel nemen om dit te voorkomen?
In de nieuwe jeugdwet wordt vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is. Dit is de gemeente waar de jeugdige duurzaam verblijft voordat hij voor de eerste maal ondersteuning ontvangt. Bij een kind uit een gebroken gezin wordt voor het verblijf uitgegaan van de gemeente waar de jeugdige staat ingeschreven in het gemeentelijke basisadministratie. Op dit moment is er geen uitputtend overzicht van alle mogelijkheden en complicaties die kunnen optreden bij de adresregistraties, vooral in de provinciale jeugdzorg. Het onderzoek naar het verdeelmodel zal meer inzicht hierin brengen. Aan de hand van deze bevindingen bekijken we samen met de VNG in hoeverre situaties moeten worden vastgelegd in een ministeriële regeling, vooral om het risico op conflicten te vermijden.
205
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat de hulp aansluit bij de identiteit en achtergrond van de jongeren en gezinnen? Hoe wordt voorkomen dat jongeren geen aanspraak kunnen maken op op passende zorg vanwege het feit dat de gemeente geen toereikend aanbod heeft gecontracteerd?
In het nieuwe jeugdzorgstelsel is de gemeente verplicht om een kind, gericht op de specifieke stuatie en met inachtneming van de sociale omstandigheden, zodanig te helpen dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit.
206
Er wordt een Transitiecommissie ingesteld. Wat is de toegevoegde waarde van de Transitiecommissie ten opzichte van het Transitiebureau? Waarom kan het Transitiebureau de taken van de Transitiecommissie niet uitvoeren?
De toegevoegde waarde van het transitiecommissie ten opzichte van het transitiebureau is dat de commissie bestaat uit onafhankelijke personen die niet werkzaam zijn bij gemeenten, provincies of het Rijk en met meer objectiviteit en met enige distantie de voortgang van de transitie in de gaten kunnen houden. Ook kan de commissie vanuit die positie de gemeenten, provincies en/of het Rijk aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de transitie. De transitiecommissie informeert het Rijk, VNG en IPO over haar bevindingen over de stand van zaken van de transitie. Mede op basis van input vanuit de transitiecommissie voert het T-bureau jeugd ondersteuningsactiviteiten uit voor partijen in het land.
207
Houdt de Transitiecommissie zich bezig met het monitoren van alle transities, of alleen de transitie jeugdzorg? Indien alleen de transitie jeugdzorg, worden er ook andere transitiecommissies ingesteld voor de overige transities? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dat niet door één transitiecommissie gedaan?
In de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en VNG is alleen voor de decentralisatie van de jeugdzorg een specifieke transitiecommissie ingesteld gelet op het belang en de complexiteit van de transitie van het jeugdstelsel. De transitiecommissie zal in haar advisering ook aandacht besteden aan de samenhang en verbinding met andere transities. Om de invoering van passend onderwijs te evalueren is in 2008 de evaluatiecommissie passend onderwijs in het leven geroepen.
208
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor gezinnen van het invoeren van een eigen bijdrage in de ambulante jeugdzorg?
In de nadere uitwerking van de regeling voor de eigen bijdrage zal het effect van eigen bijdrage bij ambulante jeugdzorg worden meegenomen.
209
Wanneer is een voorziening niet toereikend?
Het uitgangspunt van de nieuwe jeugdwet is dat de gemeente een kind zodanig hulp en ondersteuning biedt dat het binnen de gegeven mogelijkheden veilig en gezond opgroeit (jeugdhulpplicht). Een voorziening is niet toereikend als aan deze jeugdhulpplicht niet kan worden voldaan. Te denken valt aan de situatie dat de ondersteuning niet planbaar is voor de aanbieder omdat die op onregelmatige tijdstippen is benodigd en/of moet worden geleverd op meerdere locaties waardoor een voorziening in natura niet toereikend is te achten.
210
Wanneer zijn ouders per definitie onmachtig?
In dit verband wordt met onmachtig bedoeld de situatie dat de ouders niet bij machte zijn om een persoonsgebonden budget voor hun kind te beheren
211
Wat wordt bedoeld met «gezaghebbende personen» die in de Transitiecommissie zitten?
Het gaat om personen die vanwege hun ervaring, kennis en/of netwerk een goede beoordeling kunnen geven van de stand van zaken met betrekking tot de transitie in het land en op basis hiervan ook gedegen adviezen kunnen geven aan de opdrachtgevers en het veld. Deze kenmerken zijn ook verwerkt in een profielschets die is opgesteld ten behoeve van de selectie van de kandidaten.
212
Er worden outcome criteria opgesteld voor de jeugdzorg; behoort hiertoe ook een set
outcomecriteria voor primaire preventie?
Op verzoek van de VNG en VWS is het Nederlands jeugdinstituut gestart met het opstellen en operationaliseren van een beperkt aantal indicatoren die inzichtelijk maken wat de effecten zijn van de inspanningen van gemeenten op het gebied van de huidige lokale zorg voor jeugd.
Het gaat om de volgende indicatoren:
– mate van cliënttevredenheid;
– mate van uitval uit het aanbod voor beëindiging zorgtraject;
– mate waarin jeugdigen en ouders vermindering van problematiek ervaren na inzet van ondersteuning;
– mate waarin de opbouw van de lokale zorg voor jeugd resulteert in minder vraag naar gespecialiseerde zorg;
– het aantal jeugdigen waarvoor zorgcoördinatie en één gezin, één plan is geregeld.
213
Klopt het dat er over het ontwikkelen van outcome-criteria voor de prestaties van gemeenten wordt gesproken? Is dit geen vergissing in de brief en moet dit niet zijn: outcome-criteria ontwikkelen om de prestaties van zorgaanbieders te meten? Zo ja, richten deze te ontwikkelen outcome-criteria zich ook op de mate van participatie in de samenleving?
VWS, VenJ en de VNG werken samen in een project aan het vaststellen van een geharmoniseerde, uniforme set van indicatoren (hetzij input, throughput, output of outcome – indicatoren) die gemeenten en rijk in staat stellen hun verantwoordelijkheid waar te maken. Het gaat hierbij om criteria die prestaties van zorgaanbieders inzichtelijk maken en om criteria die prestaties van gemeenten inzichtelijk maken. De laatste zijn een afgeleide van de eerste. De set gaat over alle jeugdhulp die onder verantwoordelijkheid van gemeenten komt te vallen. Het is nog te vroeg om aan te geven hoe de set eruit zal zien.
214
Zijn gemeenten bij hun bekostigingsmodel ook vrij om slechts met één vaste aanbieder, in subsidierelatie of in aanbestedingsrelatie, te werken? Leidt een dergelijke monopoliesituatie van één zorgaanbieder niet tot ongewenste effecten?
Bij de jeugdzorg is evenals bij andere zorgvormen het mededingingsrecht van toepassing en de NMA zal als daar aanleiding toe is het naleven van de regels toetsen, net als in de WMO gebeurt. In hoeverre het voor gemeenten binnen dit juridisch kader mogelijk is om met slechts één vaste aanbieder te werken is niet in algemene termen aan te geven, maar afhankelijk van de specifieke situatie. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14.
215
Welke verhouding van de administratieve lasten brengt de invoering van de set van indicatoren met zich mee?
Het doel is om een regelarme uitvraag te realiseren door alleen die informatie op te vragen die strikt noodzakelijk is om zijn systeemverantwoordelijkheid waar te maken. Het Rijk sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij al bestaande informatiebronnen.
216
Hoeveel gemeenten hebben de dringende behoefte aan een set indicatoren en welke indicatoren zijn dat?
Zie het antwoord op de vragen 212 en 213.
217
Komen er outcome-criteria voor preventie en zo ja welke?
Zie het antwoord op de vragen 212 en 213.
218
Wordt bij de uitwerking van de eigen bijdrage aangesloten bij de huidige eigen bijdrage systematiek in de Wmo en de AWBZ? Dat wil zeggen een landelijk (wettelijk) kader waarbinnen gemeenten beleidsvrijheid hebben om eigen keuzes te maken, zonder dat zij aan inkomenspolitiek mogen doen?
Ja, in de verdere uitwerking wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de eigen bijdrage systematiek in de Wmo.
219
Waarom moeten ouders van kinderen uit zeer kwetsbare gezinnen met onder andere financiële problemen een eigen bijdrage betalen wanneer hun kinderen zijn opgenomen in de jeugdzorg?
Het belangrijkste motief voor het invoeren van een eigen bijdrage is het besparingsmotief. Ouders van kinderen die uithuis zijn geplaatst besparen op de kosten. Het is dan redelijk om ter hoogte van deze besparing een eigen bijdrage te vragen. Voor de verdere uitwerking van de eigen bijdrage regeling zal de inkomenspositie worden onderzocht van ouders van kinderen die uithuis zijn geplaatst.
220
Hoe voorkomt men strategisch gedrag van gemeenten die jongeren hebben wonen die relatief zware zorg nodig hebben? Wat gebeurt er met zogenoemde nadeelgemeenten die bijvoorbeeld weinig inwoners hebben maar wel veel jongeren die aangewezen zijn op de zware gedwongen jeugdzorg?
In het onderzoek dat moet leiden tot een objectief verdeelmodel voor de middelen is aandacht voor concentraties van zorg. Dit neemt niet weg dat er herverdeeleffecten kunnen ontstaan bij de introductie van een nieuw verdeelmodel. Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop deze herverdeeleffecten over meerdere jaren worden uitgesmeerd. Voor de volledigheid wijs ik u ook nog op antwoord 204.
221
Welke indicatoren worden straks gehanteerd in het verdeelmodel voor de decentralisatie-uitkering jeugdzorg?
Zie antwoord op vraag 197.
222
Worden de invoeringskosten nog steeds geraamd op 64 miljoen euro? Zo nee, hoeveel dan wel?
Voor de invoeringskosten is € 64 mln beschikbaar in 2012 en 2013. Het bedrag voor 2012, € 16 mln, is inmiddels verdeeld over provincies, gemeenten en het ondersteuningsprogramma.
223
Welke kwaliteitseisen worden gesteld aan eventuele ZZP’ers?
In het nieuwe stelsel wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van bekostiging of het soort arbeidsrelatie. Voor ZZP’ers gelden in het nieuwe stelsel dus in principe dezelfde kwaliteitseisen die voor een aanbieder met meerdere personen in dienst, die dezelfde jeugdhulp zou aanbieden, zouden gelden. Dit zijn dus de kwaliteitseisen die gemeenten stellen, de wettelijke kwaliteitseisen die voor alle jeugdhulp gelden en de wettelijke kwaliteitseisen voor bepaalde vormen van jeugdhulp (niet-vrijwillig, verblijf, intensief ambulant in het gedwongen kader). De eisen omtrent medezeggenschap en goed bestuur zullen naar analogie van de Wcz gelden voor aanbieders die in de regel door meer dan tien personen jeugdhulp doen verlenen en gelden dus niet voor ZZP’ers.
224
Hoe wordt gewaarborgd dat lopende trajecten door blijven lopen als een gemeente wisselt van zorgaanbieder? Bijvoorbeeld dat een kind niet overgeplaatst hoeft te worden of een gezin een andere hulpverlener krijgt omdat de gemeente kiest voor een andere zorgaanbieder?
In de nieuwe wet zal overgangsrecht worden opgenomen in verband met lopende indicatiebesluiten en verwijzingen. Uitwerking van het overgangsrecht vindt plaats in overleg met VNG en IPO. Belangrijk bij de uitwerking van dit overgangsrecht is de wijze waarop de hulpverlening aan jeugdigen en hun ouders in een overgangsperiode goed wordt geborgd. Als de gemeente na de overgangsperiode besluit om gedurende een door de gemeente zelf ingezet traject van jeugdhulpaanbieder te wisselen, is de gemeente er zelf verantwoordelijk voor dat de hulpverlening aan de jeugdige en zijn ouders goed wordt geborgd en zorgvuldig blijft plaatsvinden.
225
Waarom wordt gesteld dat gemeenten onder voorwaarden een PGB moeten aanbieden, hoewel in november 2011 dat nog niet verplicht was?
In de nieuwe jeugdwet zal worden opgenomen dat gemeenten een PGB kunnen verstrekken. Uitsluitend in het geval een voorziening in natura redelijkerwijs niet toereikend kan worden geacht moeten gemeenten een PGB aanbieden. Deze bepaling is daarmee in overeenstemming met de AWBZ en de voorgenomen wijziging van de Wmo.
226
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met gemeenten die geen eigen bijdrage in de jeugdzorg willen invoeren?
Aan de gemeenten wordt de beleidsvrijheid gegeven om voor jeugdzorg binnen een vastgesteld maximum zelf de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen. In het verdeelmodel zal het al dan niet innen van een eigen bijdrage geen maatstaf zijn.
227
Hoe wordt voorkomen dat er een stapeling van eigen bijdragen (in een gezin of bij een jongere) ontstaat door het invoeren van ook een eigen bijdrage in de jeugdzorg?
Bij de verdere uitwerking van de eigen bijdrage in de jeugdzorg wordt gekeken naar anticumulatie met de eigen bijdragen in de AWBZ, Wmo en Zorgverzekeringswet. Zie ook het antwoord op vraag 219.
228
Kan worden aangegeven hoe hoog de eigen bijdrage zal zijn per maand, tezamen met de al bestaande LBIO kosten?
Bij de vaststelling van de bedragen voor de nieuwe eigen bijdrage regeling wordt rekening gehouden met de bestaande ouderbijdrage die via het LBIO wordt geïnd.
«We willen beter luisteren naar wat het kind en zijn of haar ouders nodig hebben en beter aansluiten bij wat ze zelf kunnen, hun eigen kracht. Gemeenten krijgen net als in de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) de verantwoordelijkheid het gesprek te organiseren met het kind en zijn ouders om te horen wat nu precies de ondersteuningsbehoefte is en welke wensen zij daarbij hebben.»
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-205.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.