31 710 Deltaprogramma

Nr. 20 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 november 2010

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over de brief van 22 december 2009 inzake het Nationaal Waterplan (Kamerstuk 31 710, nr. 12).

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 november 2010. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie,

Sneep

Inleiding

Op 14 januari 2010 heeft u de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verzocht schriftelijke vragen over het Nationaal Waterplan te beantwoorden (Kamerstuknummer 31 710-12). Vanwege het controversiële karakter van het Nationaal Waterplan na de val van het kabinet is de beantwoording aangehouden tot het aantreden van het nieuwe kabinet. Hierbij ontvangt u nu de antwoorden op de gestelde vragen.

Vragen en antwoorden

1

Is de recent naar de Kamer gestuurde Deltawet (kamerstuk nummer 32 304 d.d. 1 februari 2010) inhoudelijk geheel in lijn met het Nationaal Waterplan? Zo nee, waar zitten de (voornaamste) verschillen en welke van de twee geeft dan de doorslag?

De Deltawet, waarvan het ontwerp op 1 februari 2010 aan de Tweede Kamer is aangeboden, geeft de juridische grondslag voor het Deltaprogramma en regelt de taken en bevoegdheden van de Deltacommissaris en de instelling van het Deltafonds. Dit is geheel in overeenstemming met hetgeen is aangekondigd en beschreven in het Nationaal Waterplan.

2

Welke doelstelling heeft de prioriteit als de situatie zich voordoet dat gekozen doelstellingen, zoals het benutten van economische kansen en het bereiken van millenniumdoelstellingen, met elkaar in strijd zijn?

De mondiale waterinzet wordt gebruikt voor het bundelen van krachten van de Nederlandse watersector en het bijdragen aan het oplossen van de mondiale watervraagstukken zoals het bereiken van millenniumdoelstellingen. De samenwerking binnen de Nederlandse watersector en het benutten van economische kansen is juist bedoeld om een krachtige aanpak van de mondiale vraagstukken te bevorderen. Deze zijn niet met elkaar in strijd. Zie ook vraag 63.

3

Kunt u de opmerking «Ook wil het kabinet dat iedereen meedenkt en meedoet» nader duiden? Wie is «iedereen» en op welk niveau mag worden meegedacht en meegedaan?

De oproep tot meedenken en meedoen slaat letterlijk op iedereen: op burgers, op maatschappelijke organisaties, op bedrijfsleven en op overheden. De opgaven die binnen het waterbeheer spelen zijn van dusdanig van aard (maatschappelijke vraagstukken), dat participatie van alle betrokkenen essentieel is om te komen tot effectieve, efficiënte en gedragen oplossingen. De overheden doen al actief mee vanwege het feit dat het waterbeheer in medebewind wordt uitgeoefend. Maatschappelijke partijen, bedrijfsleven en burgers worden betrokken onder meer bij de nadere uitwerking van het Deltaprogramma. De Deltacommissaris zal in dit kader een belangrijke rol spelen om participatie te bevorderen.

4

Kunt u nader omschrijven wat de «vitale functies en kwetsbare objecten» zijn die worden bedoeld in het Nationaal Waterplan?

We spreken van vitale infrastructuur als het gaat om producten, diensten en de onderliggende processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dat kan zijn omdat er sprake is van veel slachtoffers en grote economische schade, of als het herstel heel lang gaat duren en er geen reële alternatieven zijn, terwijl we deze producten en diensten niet kunnen missen. Voorbeelden van vitale functies en kwetsbare objecten zijn elektriciteitscentrales, gasinstallaties, telecommunicatievoorzieningen, drinkwaterinstallaties en ziekenhuizen.

5

Daar waar het kabinet de uitstoot of lozing van stoffen bij de bron wenst aan te pakken; in welke mate heeft u echt invloed op de landen waar Rijn en Maas ontspringen en vooral op Zwitserland, dat geen Europese lidstaat is?

Via de internationale riviercommissies die belast zijn met de uitvoering van de internationale verdragen ter bescherming van de Rijn en ter bescherming van de Maas heeft Nederland als verdragspartij invloed op de andere verdragspartijen. In deze verdragen weegt de stem van elke partij even zwaar. Zwitserland is partij bij het internationale Rijnverdrag. Eén van de principes van beide verdragen is om de aantasting van het milieu in de eerste plaats bij de bron te bestrijden (artikel 4.c Rijnverdrag, artikel 3.1.c Maasverdrag). Daarnaast heeft Zwitserland zich ertoe bereid verklaard de EU-lidstaten bij te staan in de coördinatie- en harmonisatiewerkzaamheden ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. In de praktijk zijn de maatregelen die Zwitserland neemt vergelijkbaar met die van de EU-lidstaten bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water.

6

Welke andere alternatieven worden er bekeken voor de peilverhoging van het IJsselmeer en het spuien naar de Waddenzee? Zijn of worden verdergaande alternatieven voor het advies van de commissie Veerman, zoals de voorstellen van ingenieur Boorsma, nader onderzocht?

In het Nationaal Waterplan en de Nota van Antwoord naar aanleiding van de inspraak is aangegeven dat voor de langere termijn het kabinet kiest voor een ontwikkelrichting door het IJsselmeerpeil mee te laten stijgen met de zeespiegel. Zodoende kan zo lang mogelijk onder vrij verval worden gespuid op de Waddenzee en wordt tegelijkertijd de zoetwatervraag op de langere termijn bediend. Voordat in 2015 een beleidsbesluit wordt genomen over het IJsselmeerpeil op de langere termijn, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds de toekomstige zoetwaterbehoefte en de verschillende mogelijkheden om daarin te voorzien en anderzijds de effecten die een peilstijging van het IJsselmeer met zich meebrengt. Om deze afweging zorgvuldig te kunnen maken is in het kader van het Deltaprogramma een landelijke verkenning naar de zoetwatervoorziening gestart. Deze verkenning zal uitsluitsel moeten geven over de zoetwaterstrategie voor geheel Nederland en over de rol van het IJsselmeer(gebied) daarin. Daarnaast loopt momenteel een verkenning naar het IJsselmeerpeil waarin alternatieven voor peilstijging worden onderzocht en tevens de effecten daarvan in kaart worden gebracht. Initiatieven zoals aangedragen door ingenieur Boorsma zullen hierbij betrokken worden.

De resultaten zullen de basis vormen van het te nemen besluit of en zo ja welke peilopzet op het IJsselmeer wenselijk, noodzakelijk en/of haalbaar is. Vanwege de lange termijnen waar sprake van is, zullen ook innovatieve technieken en voortschrijdend inzicht in bijvoorbeeld de ontwikkeling van het klimaat moeten worden meegenomen in deze afweging.

7

Waarom is al expliciet gekozen voor loskoppeling van de peilen van Markermeer en Veluwerandmeren van dat van het IJsselmeer, terwijl het onderzoek naar alternatieven voor de peilverhoging van het IJsselmeer nog loopt?

Voor de versterking van de strategische zoetwaterfunctie voor de lange termijn is gekozen voor het IJsselmeer. In het Markermeer-IJmeer en de zuidelijke Randmeren ligt het accent op het streven naar een toekomstbestendig ecologisch systeem, zoals in de RAAM-brief is bevestigd. Dit heeft tevens voordelen voor de cultuurhistorische waarden van de kust en de Zuiderzeesteden. Bovendien kan de toegang tot de havens ongewijzigd blijven. Ontkoppeling betekent dat de dijken rond Markermeer-IJmeer en de zuidelijke Randmeren niet verder hoeven te worden verhoogd vanwege peilstijging. Door de ontkoppeling wordt er duidelijkheid gegeven over de ambities voor natuurontwikkeling en voor mogelijke buitendijkse stedelijke ontwikkeling in Markermeer en IJmeer. Deze ontwikkelingen kunnen hierdoor ook eenvoudiger en goedkoper worden uitgevoerd dan in een situatie waarin rekening gehouden moet worden met aanzienlijke peilstijgingen.

8

Zijn of worden er, als alternatief voor het ophogen van de waterstanden in het IJsselmeer, mogelijkheden onderzocht voor het creëren van lokale tegendruk tegen de oprukkende zouttong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de uitkomst daarvan al bekend en hoe luidt die?

Binnen het Deltaprogramma zal het generieke deelprogramma Zoetwatervoorziening in nauwe samenwerking met de regionale deelprogramma’s Rijnmond-Drechtsteden, Zuidwestelijke Delta, Rivieren en IJsselmeergebied de mogelijkheden onderzoeken of het wenselijk is lokale tegendruk aan de oprukkende zouttong te creëren en op welke wijze dit het beste kan worden gedaan. Hiervoor zullen verschillende alternatieven worden uitgewerkt. In het Nationaal Waterplan is aangegeven dat uiterlijk in 2015 de resultaten beschikbaar zijn zodat dan een besluit genomen kan worden over de zoetwatervoorziening na 2015.

9

Is er een hiërarchische voorkeursbenadering beoogd in de strategie van meebewegen, weerstand bieden en kansen benutten? Zo ja, wat daarbij is het afwegingskader? Zo nee, waarom niet?

De volledige formulering van de grondgedachte meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken luidt «meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten». Van een hiërarchie daarbij is geen sprake, omdat alle drie de grondgedachten van even groot belang zijn en de toepassing ervan maatwerk is. Meer dan tot nu wordt echter gebruik gemaakt van het meebewegen met natuurlijke processen en het benutten van kansen, omdat hiermee het waterbeheer op een meer robuuste en flexibele wijze kan worden ingericht. Een goed voorbeeld waar dit succesvol wordt toegepast is het project Ruimte voor de Rivier. De strategie van meebewegen, weerstand bieden en kansen pakken is van groot belang om Nederland ook op de langere termijn veilig en klimaatbestendig in te richten. Weerstand bieden blijft daarbij essentieel omdat zonder dijken, kunstwerken en peilbeheer in polders het niet mogelijk zou zijn in laag Nederland te wonen en te werken.

10

Waarom wordt het Nationaal Waterplan niet rechtstreeks bindend voor andere overheden dan het rijk? Waarom zijn er niet, zoals bij de Nota Ruimte en de Planologische Kernbeslissing Waddenzee, «gele passages» in aangemerkt?

Het Nationaal Waterplan is, net als de vroegere Nota Waterhuishouding, niet rechtstreeks bindend voor andere overheden dan het rijk. Dit is in de Waterwet bepaald. Wel wordt dit plan in goed overleg met de decentrale overheden voorbereid, zodat ervan uitgegaan mag worden dat zij het Nationaal Waterplan bij de opstelling van de eigen plannen betrekken. Voor zover internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, kunnen bovendien op basis van de Waterwet bij AMvB regels worden gesteld over de doorwerking van het rijksbeleid naar andere overheden onder meer over de inhoud van de plannen van die overheden.

Wat de ruimtelijke aspecten betreft is het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet overigens tevens een structuurvisie, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening. Een structuurvisie is zelfbindend. Voor zover binding van andere overheden dan het rijk wenselijk of noodzakelijk wordt geacht voor de ruimtelijke aspecten, wordt daarvoor de AMvB Ruimte gebruikt. Voor de stand van zaken hieromtrent verwijs ik u kortheidshalve naar de antwoorden op vragen over de begroting VROM 2011. De figuur van PKB met daarin beslissingen van wezenlijk belang («gele passages») komt niet meer voor in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

11

Spelen bij de brede heroverwegingen economische potentie en mogelijke aantallen slachtoffers een rol in het bepalen van de bezuinigingsmogelijkheden ten aanzien van het waterbeleid, in casu het Nationaal Waterplan, of zal er slechts sprake zijn van een fasering in de tijd? Hoe wordt precies de afweging op dit vlak gemaakt?

In het Nationaal Waterplan is aangegeven dat het kabinet is gestart met de voorbereiding van de brede heroverwegingen met het oog op het herstel van de overheidsfinanciën op langere termijn. Uit de rapportage over de Heroverweging Mobiliteit en Water bleek inmiddels dat geen voorstellen zijn gedaan voor bezuinigingsmogelijkheden op het terrein van Waterveiligheid.

12 en 13

Kunt u de stelling «leven in diepe polders heeft ook verzilting tot gevolg» nader onderbouwen?

Hoe kan verzilting worden tegengegaan met doorspoelen?

In het westen en noorden van Nederland is het grondwater in de ondergrond vaak brak of zout. In polders kwelt dit brakke en zoute grondwater op en vermengt zich met het oppervlaktewater. Dit is een vorm van verzilting en speelt het sterkst in diepgelegen polders zoals diepe droogmakerijen. Het resultaat hiervan is, dat in een aantal gebieden doorspoeling met zoet water nodig is om het oppervlaktewater voldoende zoet te houden voor de aanwezige gebruiksfuncties (zoals land- en tuinbouw). Verwacht wordt dat door zeespiegelstijging de problematiek van verzilting zal toenemen. Het is daarom nodig te onderzoeken op welke wijze de polders in de toekomst duurzaam gebruikt kunnen worden.

14

Waarom wordt voor het doorspoelen in Zuidwest Nederland Rijnwater gebruikt, terwijl de commissie Veerman er uitdrukkelijk voor leek te kiezen om daar, net als in Noord-Nederland, IJsselmeerwater voor te gebruiken?

De analyse van de commissie Veerman is dat het in de toekomst door de verandering van het klimaat steeds moeilijker wordt om de gebieden in Zuidwest Nederland alleen vanuit de benedenloop van de Rijn te voorzien van zoet water, zoals dat nu gebeurt. Door ook vanuit het IJsselmeer (dat overigens ook gevoed wordt door Rijnwater) zoet water naar Zuidwest Nederland te transporteren wordt volgens de commissie hiervoor een oplossing geboden. Om ook Noord-Nederland voldoende van zoet water te kunnen blijven voorzien, is het dan nodig om het peil in het IJsselmeer te verhogen zodat een grotere zoetwaterbuffer ontstaat.

In het Deltaprogramma zal het kabinet de komende jaren onderzoeken in hoeverre dit de beste oplossing is en welke alternatieven overwogen kunnen worden. Uiterlijk in 2015 wordt een besluit genomen over de toekomstige zoetwatervoorziening in Nederland.

15

In hoeverre is, bij het opstellen van het definitieve Nationaal Waterplan, rekening gehouden met het feit dat er fouten zitten in de rapporten van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change)?

De geconstateerde fouten in de IPCC rapporten hebben geen invloed op de gehanteerde klimaatscenario’s gebruikt in het Nationaal Waterplan en hebben daarmee geen effect gehad op de beleidskeuzes. Zie ook vragen 16 en 17.

16

Wat betekenen de recente ontwikkelingen rond het IPCC voor het tempo waarin besluitvorming over de te kiezen koers voor het Nederlandse waterbeleid en de bijbehorende investeringen plaats moet vinden?

De fouten in de IPCC rapporten hebben geen invloed op de hoofdlijn en de richting van de klimaatverandering. De koers voor het Nederlandse waterbeleid wordt daardoor dus niet beïnvloed. Wel wordt bij de verdere verkenning van maatregelen aandacht besteed aan flexibiliteit en mogelijkheden van aanpassing in de tijd aan de dan feitelijk geconstateerde en voorspelde klimaatverandering.

De maatregelen die nu concreet worden voorbereid en uitgevoerd, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma met daarin de versterking van de Afsluitdijk, zijn no-regret en noodzakelijk voor de bescherming van ons land tegen overstromingen. Zie ook vragen 15 en 17.

17

In hoeverre is de tabel in het Nationaal Waterplan over de klimaatverandering nog reëel en welke mogelijkheden zijn er om tot een flexibele benadering te komen?

De fouten die tot op heden zijn geconstateerd in de rapporten van het IPCC hebben geen betrekking op de kennis van het klimaatsysteem en de verandering daarin. De vier mogelijke klimaatscenario’s zoals die in de tabel in het Nationaal Waterplan zijn weergegeven en nog eens zijn herbevestigd in het KNMI onderzoek van 2009, staan daarom niet ter discussie. Overigens worden de klimaatscenario’s in 2013 herijkt door het KNMI op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. Zie ook vragen 15 en 16.

18

In welke mate zitten de zwaardere scenario's voor de te verwachten zeespiegelstijging precies in het Nationaal Waterplan verwerkt en is daarin nog aanpassing mogelijk?

De zwaardere scenario’s voor zeespiegelstijging zijn met name van belang voor maatregelen met een lange levensduur (zoals de renovatie van de Afsluitdijk). Hierbij wordt bij het ontwerp getoetst op de mogelijkheden voor aanpasbaarheid in de tijd, waarbij het mogelijk is om op basis van de werkelijke geconstateerde klimaatverandering eventuele benodigde versterkingen door te voeren tegen zo laag mogelijke kosten. Bij maatregelen die op zichzelf al flexibel zijn, zoals het geval is bij het in stand houden van de zandige kust met zandsuppleties, is anticiperen op een bovengrens niet nodig. In die gevallen is in het Nationaal Waterplan ook niet uitgegaan van de bovengrens.

19

Kunt u voor alle onderdelen van het Nationaal Waterplan de bevoegdheden en eindverantwoordelijkheden in het medebewind in een overzichtelijk schema weergeven?

Rijk: beleidsverantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland en op grond van Waterwet (artikel 3.1) tevens beheerder van het zogenaamde waterhuishoudkundig hoofdsysteem (Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer, deltawateren, grote rivieren en aantal kanalen + Afsluitdijk, Oosterscheldekering, Maeslantkering en enkele andere primaire waterkeringen), waarvoor onder meer een beheerplan moet worden opgesteld (het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren).

Provincies: beleidsverantwoordelijkheid voor de regionale watersystemen, waarbij nationaal beleid in de regionale waterplannen wordt vertaald naar de hoofdlijnen van het in de provincie te voeren waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het provinciale ruimtelijke beleid (artikel 4.4 lid 1 Waterwet).

Tevens zijn provincies op grond van de Waterwet (artikel 6.4) bevoegd gezag voor een drietal categorieën van grondwateronttrekkingen: industriële onttrekkingen van meer dan 150 000 m3 per jaar en die voor de drinkwatervoorziening en voor bodemenergiesystemen en houden zij toezicht op de primaire waterkeringen (artikel 3.9 Waterwet).

Waterschappen: op grond van artikel 3.2 Waterwet beheerder van de regionale watersystemen en het overgrote deel van de primaire (en secundaire) waterkeringen, waarvoor door provincie goed te keuren beheerplan wordt opgesteld. Waterschappen zijn voorts belast met de zuivering van stedelijk afvalwater (artikel 3.4 Waterwet).

Gemeenten: op grond van de Wet milieubeheer belast met het rioleringsbeheer en op grond van de Waterwet tevens belast met de zorg voor afvloeiend hemelwater en stedelijk grondwater (artikelen 3.5 en 3.6 Waterwet).

De Waterwet kent in hoofdstuk 3 enkele specifieke bepalingen over de wijze waarop de diverse overheden op het terrein van het waterbeheer onderling samenwerken. Artikel 3.8 verplicht waterschappen en gemeenten onder meer om hun taken en bevoegdheden in het waterbeheer af te stemmen, in het bijzonder waar het de zogenaamde afvalwaterketen betreft (relatie riolering – afvalwaterzuivering). In genoemd hoofdstuk is ook het interbestuurlijk toezicht geregeld. Op grond van de Waterschapswet zijn de provincies overigens reeds in algemene zin belast met het toezicht op de waterschappen. De Waterwet kent de provincies daarnaast enkele specifieke bevoegdheden toe (artikelen 3.10–3.12). Ook het rijk beschikt over enkele concrete toezichtbevoegdheden met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen (artikelen 3.11 en 3.13).

20

Hoe wil het kabinet er voor zorgen dat andere partijen dan de rijksoverheid de in het plan vermelde acties tijdig en volgens de gemaakte afspraken uitvoeren?

Het waterbeheer is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De uitvoering van acties hangt deels samen met wettelijke verplichtingen. Anderzijds is vooral een goede samenwerking voorwaarde voor een doeltreffend optreden van deze overheden. Om te leren van de ervaringen uit het verleden en daaruit ook lessen te trekken zijn proces evaluaties opgesteld van de totstandkoming van het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen op basis van de Kaderrichtlijn Water. Bijgevoegd treft u deze evaluaties ter kennisneming aan.2 Beide evaluaties zijn op hoofdlijnen positief over de samenwerking tussen de partijen en het daarmee bereikte resultaat: tijdige en gedragen plannen.

Het Nationaal Water Overleg en de daarbij behorende overlegstructuren zijn de fora waar partijen elkaar zullen aanspreken op de uitvoering van de in het Nationaal Waterplan genoemde acties.

Met behulp van een nieuwe, jaarlijkse voortgangsrapportage – die samen met de bestuurlijke partners wordt opgezet – zal in het overleg, maar ook naar buiten toe, inzicht worden gegeven in de voortgang van de uitvoering van de acties. Deze rapportage is een goed instrument om onderling verantwoording af te leggen.

21

Op welke wijze zou een waterakkoord tussen rijk en bedrijfsleven concreet vorm kunnen krijgen en op welke termijn verwacht u een dergelijk akkoord te kunnen sluiten?

In het Nationaal Waterplan is vastgelegd dat in 2010 de mogelijkheid van een waterakkoord tussen Rijksoverheid en bedrijfsleven wordt verkend. Er zijn verkennende gesprekken geweest over mogelijke elementen die een dergelijk waterakkoord zouden kunnen bevatten en de te behalen resultaten. Rijksoverheid en bedrijfsleven zien meerwaarde in samenwerking en in een afsprakenkader, zo is geconcludeerd. Het is echter de vraag of het waterakkoord daar het juiste instrument voor is. Er zijn inmiddels diverse andere separate overleggen tussen de Rijksoverheid en het bedrijfsleven die het afsluiten van een apart akkoord op dit moment niet meer zinvol maken.

22

Hoe kunnen we duurzaam waterbeheer en belangen van het bedrijfsleven op een zakelijke wijze laten samengaan?

Dit is onderdeel van de verkenning zoals genoemd onder vraag 21.

In het Nationaal Waterplan is overigens al aangegeven dat een meer intensieve samenwerking met het bedrijfsleven van belang is voor het bereiken van duurzaam waterbeheer. Het bedrijfsleven in Nederland dat watergerelateerd is heeft grote belangen ten aanzien van waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Andersom kan de (innovatieve) kracht van het bedrijfsleven gebruikt worden ten gunste van een duurzaam waterbeheer in binnen- en buitenland. In het kader van de verkenning naar het waterakkoord wordt dit concreet uitgewerkt.

23

Bent u bekend met het initiatief «Deltaplan Agrarisch Waterbeheer» van LTO Nederland3? Zo ja, wat is uw mening over dit initiatief?

Het initiatief is bekend. In overleg met LTO Nederland wordt het initiatief verder betrokken bij de uitwerking van het Deltaprogramma, in het bijzonder op het gebied van de zoetwatervoorziening.

Ook speelt het initiatief een rol bij de verkenning naar het waterakkoord tussen overheid en bedrijfsleven zoals aangegeven in vragen 21 en 22.

24

Heeft u een indicatie van de belemmeringen die watergerelateerde bedrijven ervaren door regels? Is het waar dat Nederland het hoogste niveau van grondwaterbelasting kent binnen Europa? Deelt u in dat kader de mening dat het niet wenselijk is om grondwater dat op duurzame wijze onttrokken wordt, te belasten met een grondwaterbelasting?

Met de eind december 2009 in werking getreden Waterwet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving (Waterbesluit en Waterregeling) wordt ingespeeld op de maatschappelijke wens naar een zo licht mogelijke regeldruk en administratieve lastendruk voor burger en bedrijfsleven. De Waterwet voorziet daar onder meer in door de introductie van één integrale watervergunning in plaats van de eerdere zes vergunningen. Voorts kunnen burgers en bedrijven zowel voor hun watervergunning als voor hun omgevingsvergunning terecht bij één (digitaal) loket, waarmee invulling wordt gegeven aan de coördinatie van het afgeven van genoemde vergunningen, alsmede de handhaving hiervan. Waar mogelijk is de vergunningplicht vervangen door algemene regels.

Op grond van de herberekening administratieve lasten «Verkeer en Waterstaat»-wetgeving uitgevoerd door Berenschot van september 2009 wordt met de Waterwet en bijbehorende uitvoeringsregelgeving ca. € 19 miljoen administratieve lastenreductie voor bedrijven per jaar gerealiseerd.

Op basis hiervan is het kabinet van mening dat in Nederland inmiddels op watergebied veel gedaan is om de lasten van bedrijfsleven waar mogelijk te beperken.

De genoemde grondwaterbelasting heeft betrekking op de Wet belasting op milieugrondslag die valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën. Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft op 29 januari 2010 vragen over grondwaterbelasting gesteld aan de staatssecretaris van Financiën (referentie 2010Z01822). Voor de beantwoording van de vraag over de grondwaterbelasting verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord van de staatssecretaris van Financiën van 23 februari 2010 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2009–2010, nr. 1720).

25

Werkt de watertoets in de praktijk? Zijn er gemeenten of provincies die te kort schieten bij het hanteren van de watertoets?

Ja, de watertoets werkt in de praktijk positief en is een belangrijk instrument om water goed mee te nemen in ruimtelijke planprocessen. Het is een procesinstrument waarbij de waterbeheerder in een vroegtijdig stadium betrokken wordt bij deze processen. Met de betrokken overheden wordt gewerkt aan acties ter verbetering van deze praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 26.

26

Wat zijn de wezenlijke veranderingen die u voorziet ten aanzien van de watertoets? Hoe wordt er voor gezorgd dat water beter in de ruimtelijke afweging wordt meegenomen en hoe wordt voorkomen dat vanuit water en veiligheid gezien de verkeerde keuzes worden gemaakt?

Op korte termijn zijn er geen veranderingen met betrekking tot het instrument watertoets voorzien. De derde Herziene Handreiking Watertoets is medio 2009 in het Nationaal Wateroverleg vastgesteld. De handreiking weerspiegelt daarom de actualiteit van dit moment. Wel wordt de komende periode bevorderd (bijvoorbeeld via de genoemde handreiking) dat bij het watertoetsproces meer aandacht wordt besteed aan – naast waterkwantiteit – andere aspecten zoals waterveiligheid, waterkwaliteit, de afvalwaterproblematiek en grondwateraspecten. Hierdoor wordt water nog beter meegenomen in de ruimtelijke plannen. Tot slot zal de evaluatie die in 2011 is voorzien, moeten uitwijzen of en waar andere verbeteringen mogelijk zijn.

27

Is het waar dat u kiest voor het uitgangspunt dat bewoners en gebruikers zelf verantwoordelijk zijn voor het treffen van gevolgenbeperkende maatregelen en het risico op schade door water zelf dragen? Zo ja, geldt dit ook voor de buitendijkse kustplaatsen? Is het mogelijk voor de kustgemeenten een uitzonderingspositie te realiseren? Is het waar dat het Rijk in de buitendijkse kustplaatsen het veiligheidsniveau met zandsuppleties op peil houdt? Vindt u dat bijvoorbeeld de helft van de bewoners van Scheveningen zelf verantwoordelijk is voor gevolgenbeperkende maatregelen en het risico op schade?

Ja, voor buitendijkse gebieden klopt dit uitgangspunt. De 13 kustplaatsen bekleden reeds een uitzonderingspositie. Door het rijk is toegezegd dat het beschermingsniveau (referentie 2006) tegen overstroming vanuit zee van historisch gegroeide aaneengesloten bebouwing in de 13 kustplaatsen gehandhaafd wordt door middel van zandsuppleties. Daarmee wordt de veiligheid in die gebieden dus gestabiliseerd. Indien bewoners een hoger beschermingsniveau willen, dan zijn ze inderdaad zelf verantwoordelijk voor het treffen van aanvullende maatregelen. Het staat lokale en regionale overheden vrij om daar aanvullend beleid op te treffen.

28

Hoe verhoudt de meerlaagsveiligheid als centrale benadering zich tot de strategische pijler van meebewegen?

De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer is meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen benutten voor welvaart en welzijn. Zo worden in het kader van preventie (voorkomen van overstromingen) natuurlijke processen ingezet zoals versterking van de kust door middel van de aanvoer van zand en het geven van ruimte aan de rivieren en wordt, waar het moet, gebruik gemaakt van weerstand bieden met behulp van dijken en kunstwerken. Omdat een overstroming nooit helemaal is uit te sluiten, worden verder de gevolgen van een eventuele overstroming zo veel mogelijk beperkt met duurzame ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing.

29

Spelen bij de actualisatie van het normenstelsel voor waterveiligheid, naast economische factoren en aantallen slachtoffers, ook cultuurhistorische en natuurlijke waarden een rol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar en hoe?

Ja, cultuurhistorische en natuurwaarden spelen een rol in de actualisatie van het normenstelsel. Deze worden meegenomen in de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA). De uitkomsten van deze MKBA worden, samen met de analyse van slachtofferrisico’s, meegenomen in de besluitvorming over het normenstelsel.

Op dit moment wordt gewerkt aan de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse. Net als bij de eerder uitgevoerde Kengetallen Kosten-Baten Analyse wordt de mogelijke schade aan cultuurhistorische en natuurlijke waarden als gevolg van een overstroming opgenomen in een algemene opslag voor niet te kwantificeren effecten. Dat komt omdat de beschikbare kennis ontoereikend is om de cultuurhistorische en natuurlijke waarden op een voldoende betrouwbare manier rechtstreeks in een kosten-batenanalyse mee te wegen.

30

Hoe kan er getoetst worden aan hydraulische randvoorwaarden die naar verwachting over twaalf jaar zullen gelden?

Bij het berekenen van de hydraulische randvoorwaarden zullen modellen worden gebruikt die, mede op basis van klimaatscenario’s, berekenen wat kan worden verwacht ten aanzien van de hydraulische randvoorwaarden over 12 jaar. De hydraulische randvoorwaarden geven de rivierafvoeren, hoogwaterstanden en golven aan, die de waterkeringen volgens de veiligheidsnorm veilig moeten kunnen keren. Op basis van deze berekeningen worden de hydraulische randvoorwaarden door de verantwoordelijke bewindspersoon van Infrastructuur en Milieu vastgesteld en beschikbaar gesteld aan de waterkeringbeheerder om de toets op veiligheid uit te voeren.

31

Stel dat een overheid in een noodsituatie er in allerlaatste instantie niet aan ontkomt actief te besluiten het ene gebied onder te laten lopen om daarmee het andere gebied te redden, ondanks het feit dat u afziet van het instellen van noodoverloopgebieden, is de beslissing die dan genomen moet worden dan niet toch impliciet een beslissing tot noodoverloop?

Een noodoverloopgebied is een van tevoren aangewezen gebied dat gecontroleerd overstroomd kan worden om benedenstroomse gebieden te ontlasten. Het kabinet heeft er van afgezien dit soort gebieden van te voren aan te wijzen, omdat de effectiviteit daarvan onvoldoende is aangetoond.

Bovendien ontbrak ook het maatschappelijk draagvlak. In beginsel worden daarom geen door primaire keringen beschermde gebieden onder water gezet. Wel kan het zijn dat in een situatie van grote nood, onder hele specifieke omstandigheden, er alsnog besloten kan worden een bepaald gebied onder te laten lopen. Dit gebied fungeert dan inderdaad tijdelijk als «noodoverloop».

32

Hoe gaan de veranderende opvattingen over waterveiligheid doorwerken in het Nationaal Waterplan?

In het Nationaal Waterplan is aangegeven hoe de veranderende opvattingen over waterveiligheid zullen worden uitgewerkt en (zo nodig) vertaald in nieuwe normstelling en aanpassing van de systematiek rond waterveiligheid in de Waterwet. Dit traject vormt één van de deelprogramma’s van het Deltaprogramma en moet in 2011 leiden tot voorstellen aan de Tweede Kamer.

33

Is het denkbaar dat op basis van gebiedsspecifieke overstromingsrisico’s gebieden in Nederland worden ontruimd als de kosten-batenanalyse voor reduceren van het risico een negatieve uitkomst heeft? Zo ja, hoe wordt daarin rekening gehouden met economisch minder florerende regio's?

Dat is niet aan de orde. De nieuwe normen voor waterveiligheid en de te nemen maatregelen worden onderbouwd door een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse, en door een analyse van slachtofferrisico’s. Op basis hiervan wordt bezien of de normen aangescherpt moeten worden. In het Nationaal Waterplan is bovendien aangegeven dat niemand er in Nederland in veiligheid op achteruit gaat. Dus ook niet de mensen in economisch minder florerende gebieden.

34

Wanneer wordt meer duidelijk over hoe u de zoetwaterproblematiek wil aanpakken?

Binnen het Deltaprogramma is een apart deelprogramma Zoetwatervoorziening ingericht. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld als onderdeel van het eerste Deltaprogramma, dat in september 2010 met de Verkeer en Waterstaat-begroting aan de Tweede Kamer is aangeboden. In 2014 moet een zoetwaterstrategie zijn ontwikkeld.

35

Houdt u de mogelijkheid open dat de kier in de Haringvlietsluizen er niet komt?

In het regeerakkoord is aangegeven dat het Besluit beheer Haringvlietsluizen (het Kierbesluit) wordt ingetrokken. Ik heb de Kamer hierover per brief geïnformeerd (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 27 625, nr. 174, incl. bijlagen; zie ook mijn aanvullende brief van 18 november 2010).

36

Welke technische, ruimtelijke en/of andere maatregelen zijn nodig om de regionale zelfvoorzienendheid in voor de zoetwatervoorziening te vergroten en wat zijn de gevolgen van die maatregelen voor de verschillende gebruiksfuncties?

Mogelijke maatregelen om de zelfvoorzienendheid te vergroten zijn fysieke maatregelen zoals water vasthouden, water bergen en hergebruik van water. Daarnaast zijn er meer beleidsmatige maatregelen mogelijk, zoals beprijzen van water, en transities binnen sectoren bijvoorbeeld gericht op het zuiniger omgaan met water of het aanpassen aan gewijzigde omstandigheden.

In het kader van het deelprogramma Zoetwatervoorziening binnen het Deltaprogramma zal dit samen met de regio’s en de gebruikers van water worden uitgewerkt.

37

Verwacht u dat het sluiten van de zoetwaterkringloop zoals door lokale overheden en bedrijfsleven toegepast in de Zeeuws-Vlaamse stad Terneuzen op meer plaatsen haalbaar is? Zo ja, aan welke regio’s denkt u?

Het sluiten van de zoetwaterkringloop is naar verwachting op meer plaatsen mogelijk. In het Nationaal Waterplan is de casus DOW Terneuzen opgenomen als uitstekend voorbeeld hoe bedrijfsleven, overheid en drinkwatersector gezamenlijk tot een optimale situatie kunnen komen met betrekking tot de lokale waterhuishouding.

38

Wordt bij het formuleren van emissiebeperkende maatregelen gestreefd naar een gelijk Europees speelveld? Deelt u de mening dat de invoering van Europese regels op watergebied niet mag leiden tot Nederlandse eisen die strenger zijn dan Europa vraagt? Zo ja, bent u bereid om Nederlandse eisen aan te passen als ze strenger zijn dan Europa vraagt?

Ja, er wordt bij het formuleren van emissiebeperkende maatregelen gestreefd naar een gelijk Europees speelveld. De primaire inzet van Nederland is om op EU-niveau bronmaatregelen af te spreken. Bij eisen aan lozingen staat toepassing van de best beschikbare technieken voorop. Invulling van de best beschikbare technieken vindt veelal plaats aan de hand van stand der techniek documenten op Europees niveau (zgn. BREF's). Dit wordt toegepast bij vergunningen voor lozingen en bij algemene regels.

Daar waar verdergaande maatregelen op grond van doelen voortvloeiend uit Europese richtlijnen nodig zijn, worden deze opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen en de daaraan ten grondslag liggende plannen. De invoering van Europese regels op watergebied leidt daarbij niet tot Nederlandse eisen die strenger zijn dan Europa vraagt.

39

Op welke wijze gaat u het streefbeeld realiseren dat drinkwater zonder hoge kosten kan worden bereid uit grond- en oppervlaktewater?

Dit streefbeeld dat beschreven is in het Nationaal Waterplan is momenteel op veel plaatsen reeds gerealiseerd. Veel streefwaarden voor oppervlaktewater uit het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water 2009 (BKMW 2009) worden reeds gehaald. Verdere verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt gerealiseerd via maatregelen die voortvloeien uit Europese regelgeving (zoals de nitraatrichtlijn, het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden, vergunningverlening voor bedrijven op grond van onder meer de IPPC-richtlijn en maatregelen voor rioolwaterzuiveringsinstallaties voortvloeiend uit de richtlijn stedelijk afvalwater) en nationaal beleid, samengevat in het Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterverontreiniging. Samen met de aanvullende maatregelen die op grond van de Kaderrichtlijn Water worden genomen moet dit leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het water waaruit drinkwater gewonnen wordt. Zie ook het antwoord op vraag 38.

40

Is het u bekend dat meer dan zes miljoen Nederlanders voor hun drinkwatervoorziening afhankelijk zijn van de grote rivieren, de Zeeuwse waterarmen, de Biesbosch en het IJsselmeer? Welke maatregelen worden genomen om de negatieve kwaliteitseffecten van klimaatverandering op deze drinkwaterbronnen, zoals vervuiling, verwarming en verzilting, te voorkomen?

Ja, het is bekend dat heel veel Nederlanders voor drinkwater afhankelijk zijn van oppervlaktewater. De kwaliteit van dat water staat centraal bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De stroomgebiedbeheerplannen zijn opgesteld met het oog op het realiseren van de kwaliteitsdoelstellingen. Het omgaan met klimaatverandering is onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen. Indien klimaatverandering daartoe aanleiding geeft, wordt bezien welke consequenties dit heeft voor de doelstellingen en het pakket aan maatregelen. Een duurzame drinkwatervoorziening uit oppervlaktewater is daarbij conform de Drinkwaterwet een dwingende reden van groot openbaar belang.

41

Welke financiële middelen stelt u beschikbaar indien wegens verzilting de drinkwaterinfrastructuur moet worden aangepast?

Het rijk neemt in deze planperiode een besluit over de zoetwatervoorziening en verziltingbestrijding voor de korte en lange termijn inclusief infrastructurele maatregelen die hiervoor eventueel nodig zijn en de wijze van financiering. De oplossingsrichtingen worden de komende planperiode samen met de betrokken regio’s onderzocht.

42

Bent u bereid om aanpassingen in wet- en regelgeving door te voeren om drinkwaterbedrijven de mogelijkheid te bieden om (diep) brak grondwater te winnen?

In de loop van de planperiode zal de Nota Drinkwater worden uitgebracht. Daarbij zullen ook de resultaten van de landelijke verkenning zoetwatervoorziening, inclusief mogelijkheden, nut en noodzaak en consequenties van de winning van (diep) brak grondwater door drinkwaterbedrijven worden betrokken.

43

Deelt u de mening dat uitsluitend een prijs kan worden berekend voor daadwerkelijk verleende diensten? Bent u van mening dat bestaande rechten daarbij moeten worden gerespecteerd?

Als de vraag goed wordt begrepen, is deze gericht op de streefbeeldtekst over beprijzen. Deze komt voort uit de Kaderrichtlijn Water. Lidstaten worden gevraagd ervoor te zorgen dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. Tevens dienen lidstaten te borgen dat de diverse watergebruiksectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten. Dit is overigens in Nederland een bestaande praktijk.

44

Wat is, uitgedrukt in megawatt, het potentiële vermogen dat op termijn gewonnen kan worden uit een osmosecentrale in of bij de nieuwe Afsluitdijk en op welke termijn zou een dergelijke centrale op grootschalige wijze kunnen worden toegepast?

Het theoretisch maximaal vermogen van een osmosecentrale in of bij de nieuwe Afsluitdijk wordt geschat op 200 MW. Op dit moment wordt een pilot op de Afsluitdijk voorbereid met een vermogen van 50 kW.

Daarna zou in 2 of 3 stappen kunnen worden opgeschaald naar maximaal vermogen. De verwachting is dat, afhankelijk van doorbraken op het technische vlak en van de financiële haalbaarheid, over 10 tot 15 jaar een centrale mogelijk is waarin deze techniek op grootschalige wijze wordt toegepast.

45

Hoeveel energie is er de afgelopen tien jaar gemiddeld per jaar verbruikt door het gebruik van de Nederlandse gemalen? Hoe ziet die trend er uit voor de komende twintig jaar? Kunt u dat uitsplitsen naar soort energiebron? Is de energie voor de gemalen ook uit duurzame bronnen als zon en wind te halen?

Het totale energieverbruik van gemalen in Nederland is ongeveer 0,6 PJ (pica Joule) per jaar. Dit is vergelijkbaar met het energieverbruik van een stad met 20 000 inwoners. Op basis van reële inschatting gebruikt 60% van de gemalen elektriciteit als energiebron en 40% diesel.

Rijkswaterstaat en waterschappen zullen een bijdrage leveren aan de realisering van de kabinetsdoelstellingen om in Nederland een energiebesparing van 2% per jaar en in 2020 een aandeel van 20% aan hernieuwbare energiebronnen te realiseren. Rijk en Unie van Waterschappen sloten in april 2010 een klimaatakkoord, waarin de ambities en acties worden benoemd om die doelstellingen te bereiken.

In principe is het mogelijk duurzame bronnen als zon en wind en zelfs water te in zetten als energiebron bij gemalen. Inzet van Blue Energy, bij bijvoorbeeld de Afsluitdijk of het gemaal IJmuiden, kunnen in de toekomst de gemalen mogelijk zelfs energieleverend maken.

Naast het toepassen van duurzame energie kan besparing door slim spuien ook veel winst voor het milieu opleveren. Dit heeft bij het gemaal IJmuiden al geleid tot 20% minder stroomverbruik, een besparing van 150 000 euro per jaar.

46

Deelt u de mening dat Nederland zich ten aanzien van een norm voor watertemperatuur geen eigenstandig optreden in Europa kan veroorloven? Zal Nederland zich in het volgende Nationaal Waterplan conformeren aan de uitkomsten van overleg binnen de stroomgebieden over het vaststellen van de doelstelling voor watertemperatuur?

Nederland volgt bij het opstellen van normen, waaronder die voor de watertemperatuur, de Europese richtlijnen. Zie ook het antwoord bij vraag 38. Nederland overlegt met andere lidstaten binnen het stroomgebied.

Zo wordt in het kader van de Internationale Rijncommissie gesproken over de warmtelozingen en over de effecten van klimaatverandering op de temperatuur en de ecologie van de Rijn. De inzet die Nederland daarbij hanteert is op het AO van 27 januari 2010 met u besproken. Nederland zal in de toekomst alle ruimte die de Kaderrichtlijn Water biedt gebruiken om verdere afstemming te bewerkstelligen. Aan de uitkomst van dit proces zal Nederland zich uiteraard conformeren.

47

Wijst u steeds één partij aan als de verantwoordelijke overheidspartij voor de borging van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt geproduceerd? Zo ja, welke?

Het bereiken van een goede toestand is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verschillende overheden. De kwaliteitseisen aan grond- en oppervlaktewaterlichamen zijn als richtwaarden opgenomen in het BKMW 2009. Het BKMW 2009 biedt tevens, conform de Kaderrichtlijn Water, de mogelijkheid van deze richtwaarden af te wijken. De afwijkende doelstellingen voor de rijkswateren zijn te vinden in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren, voor de regionale oppervlaktewaterlichamen en de grondwaterlichamen in de provinciale waterplannen.

De Waterwet kent een planstructuur met waterplannen op verschillende bestuursniveaus. In het BKMW 2009 is geregeld dat het bevoegd gezag bij de vaststelling van het Nationaal Waterplan, het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren rekening houdt met de kwaliteitseisen.

48

Hoe gaat u borgen dat het instrument gebiedsdossiers de ruimtelijke bescherming van drinkwaterwinningen daadwerkelijk verbetert? Staat u voor een heldere verplichting, een duidelijke juridische status van de gebiedsdossiers en doorwerking ervan in concrete beschermingsmaatregelen?

Het aanleggen van een gebiedsdossier voor een waterwinning is een instrument waarbij op basis van een gebiedsanalyse in beeld wordt gebracht welke (potentiële) bedreigingen van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de winning. Op basis van deze informatie worden vervolgens door de betrokken partijen afspraken gemaakt over de beschermingsmaatregelen die nodig zijn om de waterkwaliteit in de drinkwaterbronnen te waarborgen of te verbeteren. Deze maatregelen betreffen ook de ruimtelijke bescherming van drinkwaterwinningen.

In het Nationaal Waterplan is vastgelegd dat waterbeheerders, gemeenten en waterbedrijven gezamenlijk gebiedsdossiers opstellen, onder regie van de provincies. Dit is een bestuurlijke afspraak op basis van besluitvorming in het Nationaal Wateroverleg (NWO). Het NWO achtte een wettelijke verankering van gebiedsdossiers niet nodig. Het rijk heeft vervolgens in mei 2010 met provincies, gemeenten, waterbeheerders en drinkwaterbedrijven nadere afspraken gemaakt over de realisatie, de status en de doorwerking van gebiedsdossiers. Die afspraken zijn in 2010 eveneens in het NWO bestuurlijk vastgesteld. Met deze bestuurlijke afspraken meen ik dat verzekerd is dat gebiedsdossiers zullen bijdragen aan een goede bescherming van de kwaliteit van drinkwaterbronnen.

49

Deelt u de mening dat de informatie over de gebiedsdossiers al voor de eerste stroomgebiedbeheersplannen gestructureerd inzichtelijk had moeten zijn om de maatregelenprogramma’s beargumenteerd te kunnen afwegen?

Ten tijde van het opstellen van de stroomgebiedbeheerplannen waren de gebiedsdossiers nog onvoldoende uitgewerkt. In het Nationaal Waterplan is daarom de realisatie van de gebiedsdossiers vastgelegd als belangrijke stap voor een verdere verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater bestemd voor de drinkwaterbereiding. Uitwerking van de gebiedsdossiers vindt plaats in de eerste planperiode en kan leiden tot aanvullende maatregelen die in de toekomst genomen kunnen worden en verankerd worden in het volgende Nationaal Waterplan en de regionale plannen.

50

In welke gebieden verwacht u een toenemende beschikbaarheid van grondwatervoorraden in zandgronden? Zijn de ruimtelijke bescherming en de kwaliteit van deze grondwaterlichamen dusdanig dat er nu en in de toekomst met eenvoudige zuivering goed drinkwater van kan worden gemaakt?

Het is thans niet bekend of en waar de beschikbaarheid van grondwatervoorraden in zandgronden toe zal nemen. Dit zal nader worden onderzocht samen met de betreffende regio’s in het kader van de landelijke verkenning zoetwatervoorziening.

De bescherming van grondwater is er op gericht om te voldoen aan de milieukwaliteitseisen, zoals opgenomen in het BKMW 2009. Grondwater dat daaraan voldoet is een goede grondstof voor drinkwaterbereiding.

Het geheel aan maatregelen moet leiden tot een verdere verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Zie ook vraag 39.

51

Deelt u de mening dat het kustgebied primair als bufferzone ten behoeve van de veiligheid gebruikt moet worden en dat daar dus zo weinig mogelijk kapitaalintensieve functies moeten worden toegestaan?

Voor het buitendijks gebied (inclusief de afslagzone van de zeewering) en de reserveringszone voor 200 jaar zeespiegelstijging geldt dat inderdaad, omdat deze een veiligheidsfunctie hebben. In dat gebied zijn over het algemeen maar heel beperkte functies toegestaan. In het verder landinwaarts gelegen deel van het kustfundament (de achterliggende duinen) gelden geen directe restricties vanuit veiligheid op korte en middellange termijn, wel vanuit Natura 2000 en ruimtelijke kwaliteit. In dat gebied wordt tevens zoveel mogelijk dynamisch duinbeheer toegepast, dat niet alleen een functie heeft voor ecologie, maar er ook voor zorgt dat dit deel van de duinen door verstuiving mee kan groeien met de zeespiegelstijging, hetgeen voor veiligheid en waterhuishouding op zeer lange termijn van belang is. In de Beleidslijn kust is in detail beschreven waar welke restricties gelden. Hierbij is ook een onderscheid gemaakt tussen bebouwd en onbebouwd gebied.

Overigens kan in zijn algemeenheid niet worden gezegd worden dat kapitaalintensieve functies in de kust moeten worden geweerd (zie bijvoorbeeld Maasvlakte-2).

52

Betekent «nee tenzij» dat er geen woningen, hotels en vakantieparken mogen worden gebouwd in onbebouwd kustgebied? Zo nee, waarom niet?

«Nee tenzij» betekent inderdaad dat er als regel geen woningen, hotels en vakantieparken kunnen worden gebouwd in onbebouwd kustgebied. De redenen hiervoor zijn bij vraag 51 gegeven.

53

Hoe verhoudt zich de integrale gebiedsontwikkeling tot het «nee tenzij» principe voor onbebouwd gebied?

Met de Beleidslijn kust is, na afweging van alle belangen, bepaald waar welke ontwikkelingen mogelijk zijn. Integrale gebiedsontwikkeling betekent in de kustzone, dat rekening houdend met de restricties die er zijn zoveel mogelijk kwaliteit en toegevoegde waarde gecreëerd wordt. Vanwege het integrale karakter spelen de gebiedsvisies van de provincies een belangrijke rol. Het rijk heeft in het Nationaal Waterplan aan de provincies verzocht om kustvisies op te stellen. Deze visies worden meegenomen in het deelprogramma Kust van het Deltaprogramma en zullen gebruikt worden als input voor het opstellen van de nationale kustvisie.

54

Is het waar dat het Nationaal Waterplan opteert voor kustversterking door middel van grootschalige zandsuppleties en dus een versterking zeewaarts? Zo ja, betekent dit het einde van de bindend afgedwongen landinwaartse ruimtelijke reservering voor kustversterking? Deelt u de opvatting dat betrokken burgers hierover niet onnodig in onzekerheid moeten blijven? Zo ja, bent u bereid hierover op korte termijn duidelijkheid te verschaffen, om zo te voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in kustplaatsen langdurig (onnodig) tot stilstand komt?

In het Nationaal Waterplan is niet gekozen voor zeewaartse versterking en dus ook niet voor opheffing van reserveringszones. In het Nationaal Waterplan is aangegeven dat het rijk initiatief neemt voor een verkenning naar de haalbaarheid van zeewaartse uitbreiding van de kust. Indien na deze verkenning besloten wordt tot zeewaartse uitbreiding van de kust, dan zal de landwaartse reservering heroverwogen worden. Deze verkenning is inmiddels opgenomen in het Deltaprogramma. De verkenning wordt in intensieve samenwerking met de kustregio’s gedaan en de regionale belangen zijn daarbij uitdrukkelijk ook aan de orde. Met een kustuitbreiding zijn grote bedragen en grote belangen gemoeid en daarom is uitsluitsel niet op korte termijn te verwachten. Het rijk streeft in ieder geval naar uitsluitsel voor het volgende Nationaal Waterplan.

55

Hoeveel ruimte voor de rivier is na 1993 ingedijkt? Gaat dit proces van indijken nog voort? Zo ja, waar?

Na 1993 is er geen ruimte van de rivier ingedijkt. In de programma’s Ruimte voor de Rivier en Maaswerken worden juist maatregelen gerealiseerd die meer ruimte aan de rivier (terug)geven.

56

Wanneer wordt een besluit genomen over het invoeren van het permanente voorkeursrecht?

Voordat een besluit kan worden genomen omtrent het invoeren van een permanent voorkeursrecht, zal eerst verkend worden in hoeverre een permanent voorkeursrecht zinvol is. Deze verkenning zal in 2011 worden gestart. Over de resultaten van deze verkenning wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

57

Wordt er gewerkt aan een nieuw regime op het gebied van aanleg, beheer en onderhoud van de vaarwegen dat wel toereikend is om bodemerosie op een duurzame manier te stoppen? Zo ja, wanneer wordt dit aan de Kamer voorgelegd?

Om de bodemerosie op een duurzame manier te stoppen worden reeds verschillende maatregelen uitgevoerd en voorbereid. Sinds 1990 wordt er getracht de bodemerosie te reduceren door de bagger terug te storten in de betreffende erosiegebieden, maar dit blijkt niet voldoende. Naar aanleiding van een eerder uitgevoerde verkenning is een vaste laag in een buitenbocht bij Spijk neergelegd en wordt bij Lobith een tweejaarlijkse zandsuppletie uitgevoerd. Het rijk zal een studie doen naar de samenhang tussen toekomstige rivierverruimende maatregelen en het duurzaam tegengaan van de bodemerosie. Naar verwachting wordt deze studie in 2011 afgerond. Over eventuele beleidsaanpassingen en uitvoeringsmaatregelen naar aanleiding van deze studie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

58

Deelt u de mening, dat het ontbreken van migratiemogelijkheden voor onder andere de spiering een argument is tegen compartimentering van het IJsselmeergebied? Zo nee, waarom niet?

Om de migratiemogelijkheden van onder andere spiering te verbeteren worden door Rijkswaterstaat de komende jaren vispassages bij de sluizen aangelegd en wordt visvriendelijk sluisbeheer ingevoerd. Verder is het goed er op te wijzen dat de (slechte) spieringstand door veel andere factoren wordt beïnvloed, waaronder de temperatuurstijging als gevolg van de klimaatverandering. Dit wordt onderzocht in de zogenaamde Autonome Neergaande Trend Studies. In 2015 zal dit resulteren in een advies over mogelijke verdergaande maatregelen.

59

Waarom wordt vijf hectare buitendijks bouwen door gemeenten nog ongeclausuleerd toegestaan? Waarom wordt dit niet afhankelijk gesteld aan ecologische criteria uit Natura 2000 en andere natuurbeschermingswetten? Voor wie zijn de risico’s en de kosten bij schade door overstroming?

De criteria uit Natura 2000 en andere natuurbeschermingswetten blijven onverminderd van kracht voor alle buitendijkse ontwikkelingen. Het risico en de kosten voor schade bij een eventuele overstroming ligt voor buitendijkse ontwikkelingen bij de initiatiefnemer.

60

Waarop baseert u het besluit om voor Harderwijk een uitzondering te maken op de beperkingen voor buitendijks bouwen?

De reden om een uitzondering te maken is dat de besluitvorming over de buitendijkse ontwikkeling bij de gemeente Harderwijk (Waterfront) al in een vergevorderd bestuurlijk en juridisch stadium is. Bij die besluitvorming is ook het rijk betrokken. Het kabinet heeft ervoor gekozen dit te ondersteunen en niet stop te zetten.

61

Welke inspanningen gaat het Rijk leveren om te waarborgen dat gemeenten en waterschappen een permanente samenwerking in het afvalwaterbeheer realiseren? Bent u van mening dat voor het verwezenlijken van een zelfstandig beheer van riolering en zuivering, in zelfstandige bedrijven, een wettelijke termijn opportuun is? Zo ja, welke concrete stappen voorziet u daartoe op het terrein van wetgeving? Overweegt u extern advies in te winnen over het gewenste wettelijke kader voor het stellen van een termijn? Is een advies van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) voorzien?

De VNG en Unie van Waterschappen hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over de integratie in de afvalwaterketen. Deze afspraken zijn in het Bestuurlijk Overleg Waterketen (BOW) met het Rijk als een gentleman’s agreement vastgelegd. De afspraken houden in dat de Unie en VNG gezamenlijk zullen zorgdragen voor de realisatie van de besparingen die in het rapport Doelmatig beheer waterketen (Eindrapport commissie feitenonderzoek) zijn gepresenteerd. Het gaat daarbij om het besparen van 380 mln euro door het bundelen van kennis en capaciteit en het verder professionaliseren van het beheer. Vanuit de gedachte dat het resultaat belangrijker is dan het middel, is bewust gekozen voor een vertrekpunt vanuit de werkprocessen en niet vanuit op te leggen organisatievormen zoals (afval)waterketenbedrijven. Onderdeel van de afspraken is dat ook gekeken gaat worden naar wettelijke belemmeringen. Tevens wordt voor achterblijvende regio’s zgn. «stok achter de deur»- wetgeving voorbereid. Daarnaast is in het BOW afgesproken dat de drinkwaterbedrijven zo spoedig mogelijk zullen aanhaken bij het traject en dat provincies die daar voor willen gaan, hun faciliterende rol kunnen blijven vervullen. Om een en ander daadwerkelijk te kunnen realiseren is door Unie en door VNG een implementatieplan gemaakt dat door het Rijk wordt gefaciliteerd en financieel ondersteund.

Voor de zomer is met de CAW onder meer gesproken over doelmatig waterbeheer. In dat gesprek is aangegeven dat samen met de CAW wordt bezien of, en in welk stadium, advisering door de CAW opportuun is.

62

Waarom is in hoofdstuk zes geen verwijzing opgenomen naar de erkenning door Nederland van het recht op water als fundamenteel mensenrecht?

De internationale inzet van het Nationaal Waterplan is gericht op het bijdragen aan de realisatie van de millenniumdoelen welke in 2015 dienen te zijn bereikt. Het bredere internationale beleidskader (zoals de mensenrechten en de erkenning door Nederland van het recht op drinkwater en op sanitatie) is hierbij niet specifiek genoemd maar wel leidend.

63

Ziet u een spanningsveld tussen de inzet op gemarginaliseerde groepen in de armste landen enerzijds en de kansen voor de Nederlandse watersector anderzijds? Zo ja, op welke wijze kan dit worden ondervangen?

De mondiale inzet zal moeten voldoen aan de in het Nationaal Waterplan geformuleerde dubbeldoelstelling: het bijdragen aan het oplossen van wereldwatervraagstukken en het positioneren van de Nederlandse watersector in het buitenland. Zie ook vraag 2.

64

Deelt u de mening dat rurale gebieden achterblijven in het bereiken van het millenniumdoel voor veilig drinkwater en sanitatie in de landen genoemd in hoofdstuk zes en dat het daarom van belang is dat de Nederlandse overheid de aandacht ook blijft richten op de moeilijkere rurale gebieden en niet alleen op de dichtbevolkte deltagebieden?

Inderdaad blijft het bereiken van de millenniumdoelen voor drinkwater en sanitatie achter in plattelandsgebieden, maar ook in de sloppenwijken in de steden. Om deze redenen richt Nederland zijn investeringen op het gebied van drinkwater en sanitatie juist op deze gebieden. In de genoemde deltagebieden in hoofdstuk 6 betreft het niet alleen dichtbevolkte stedelijke gebieden, maar ook rurale gebieden.

65

Deelt u de mening dat in het kader van de erkenning van het recht op water door Nederland het «do no harm» principe tot een kernelement is geworden, aangezien onderdeel van het recht op water de «duty to respect protect and fulfill the human right to water» is en alle internationale activiteiten die het recht op water ondermijnen hieronder vallen?

Het «do no harm» principe is een kernelement bij het bevorderen van Economische, Sociale en Culturele (ESC) rechten in het algemeen, niet alleen met betrekking tot het recht op water. Het voorkomen van negatieve bijeffecten van activiteiten op ESC-rechten, is in feite vertaald als «do no harm». Het is echter lastig om dit in alle gevallen af te kunnen dwingen:

Veel activiteiten worden ontplooid door internationale instellingen die niet juridisch aansprakelijk kunnen worden gehouden in het kader van het Internationale Verdrag op ESC-rechten. Het verdrag is slechts bindend voor nationale overheden.

Internationaal opererende bedrijven in het gastland worden noch systematisch aangesproken op eventuele schadelijke effecten van hun activiteiten (op bijvoorbeeld het milieu, landrechten en waterbronnen), noch juridisch aansprakelijk gehouden. Dit heeft niet zozeer te maken met het ontbreken van nationale wetgeving als wel met de handhaving ervan.

De Nederlandse regering ondersteunt via haar mensenrechtenstrategie mogelijkheden voor slachtoffers om toegang te krijgen tot rechtspraak. Voor Nederland geldt bovendien dat slachtoffers in derde wereld landen Nederlandse bedrijven voor de Nederlandse rechter kunnen laten brengen, als nationale rechtsgang geen mogelijkheden biedt én aantoonbaar is dat het bedrijf inderdaad mensenrechten heeft geschonden.

66

Hoe verhoudt de duidelijke keuze in het Nationaal Waterplan voor een Deltabenadering in de internationale samenwerking zich tot de internationale wens tot integraal waterbeheer per stroomgebied? Gaat deze keuze niet ten koste van de effectiviteit van de hulp?

Voor de oplossing van watervraagstukken in de delta worden de mogelijke oplossingen in het gehele stroomgebied meegenomen.

67

Welke internationale verdragen vormen het uitgangspunt van het Nederlandse internationale waterbeleid?

In beginsel vormen alle internationale verdragen waar Nederland partij bij is uitgangspunt van het Nederlandse internationale waterbeleid. De belangrijkste verdragen zijn: de internationale rivierverdragen voor Rijn, Maas en Schelde, het Eems-Dollard verdrag inclusief het aanvullend Milieuprotocol, de diverse verdragen betreffende het Schelde-estuarium, het OSPAR verdrag (ter bescherming van de Noord Oost Atlantische oceaan), de EU-verdragen met alle verwante wetgeving, het VN-ECE verdrag over grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren en het VN-verdrag over het gebruik van internationale waterlopen.

68

Is het waar dat alle maatregelen uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma tot 2020 financieel zijn gedekt?

Bij de start van het Hoogwaterbeschermingsprogramma waren alle maatregelen financieel gedekt. De afgelopen periode is duidelijk geworden dat het niet mogelijk is alle maatregelen uit te voeren binnen het beschikbare budget. Op 2 juli 2010 is de Tweede Kamer hierover per brief geïnformeerd.

69

Wordt voor financiering van de internationale doelstellingen uit het Nationaal Waterplan additioneel geld beschikbaar gesteld?

Het programma Partners voor Water is gericht op het bundelen van de krachten om de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren, en zo een bijdrage te leveren aan oplossingen voor de wereldwaterproblematiek. Het kabinet heeft besloten om het programma Partners voor Water te verlengen met zes jaar tot en met 2015 en budget beschikbaar te stellen uit de HGIS non-ODA middelen. Het gaat daarbij om ongeveer 10 miljoen euro per jaar.

70

Uit welk budget worden de doelstellingen van het Nationaal Waterplan gefinancierd? Zal voor het uitvoeren van het Nationaal Waterplan aanspraak worden gemaakt op budgetten en programma’s binnen verschillende ministeries? Zo ja, zijn hier specifieke doelstellingen en eisen aan verbonden?

Om de doelstellingen van het Nationaal Waterplan te realiseren wordt gebruik gemaakt van verschillende financieringsbronnen. Van rijkszijde is de bijdrage vanuit de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu het meest omvangrijk. Verder speelt ook de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een wezenlijke rol. De laatste kent echter geen specifieke waterbudgetten of waterdoelstellingen, maar bijvoorbeeld wel budgetten voor natuur of milieu die soms ook bijdragen aan de doelstellingen van het Nationaal Waterplan. Omvangrijker is de financiële inspanning van de regionale partners: provincies, gemeenten en met name waterschappen. Ongeveer 75% van alle kosten in het waterbeheer worden gedragen door de regionale overheden.

71

Hoe wordt bij de financiering van de maatregelen in het Nationaal Waterplan onderscheid gemaakt tussen gewoon onderhoud, achterstallig onderhoud en echt nieuwe projecten?

De maatregelen van het Nationaal Waterplan worden gefinancierd vanuit het Infrastructuurfonds. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen budgetten voor beheer en onderhoud (B&O) en budgetten voor aanleg, verkenningen en planstudies. In het Infrastructuurfonds wordt geen onderscheid gemaakt tussen gewoon onderhoud en achterstallig onderhoud. De projecten worden beschreven in het MIRT-projectenboek.

72

Verwacht u dat de financiering van het Deltaprogramma volstaat voor de borging van de zoetwatervoorziening, zoals voortvloeiend uit het Nationaal Waterplan?

Dit wordt komende jaren nader uitgewerkt in het kader van het deelprogramma Zoetwatervoorziening van het Deltaprogramma, zoals aangekondigd in het Nationaal Waterplan.

73

Hoe zijn de kosten uit tabel 9 verdeeld over de verschillende overheden? Welk percentage van het rijksaandeel in deze kosten tot 2015 is reeds gedekt? En welk percentage van het rijksaandeel voor de periode van 2016 – 2027 is reeds gedekt?

In de tabel staan de investeringskosten van de aanvullende maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water globaal uitgesplitst naar de verschillende overheden:

 

2010–2015 in %

Gemeente

20

Provincie

10

Rijkswaterstaat

20

Waterschap

50

Totaal

100

De investeringskosten van het Rijk in de periode 2010 tot 2015 bedragen ongeveer 450 miljoen euro. Deze kosten waren ten tijde van de vaststelling van het Nationaal Waterplan volledig gedekt. Dit kabinet heeft echter besloten om een bezuining van 150 miljoen euro in de periode tot en met 2015 door te voeren. Voor de periode na 2015 gaat het om een structurele bezuiniging van 50 miljoen euro per jaar.

Voor de periode 2016–2027 zijn de investeringskosten nog niet exact bekend omdat de stroomgebiedbeheerplannen voor de volgende periodes pas later worden opgesteld. Wel is er een eerste inschatting gemaakt van de kosten. Het gaat naar verwachting om een investering van ongeveer 2 miljard euro (rijk en regio). Bij het opstellen van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015 en 2021 zal de financiering van de maatregelen worden uitgewerkt.

74

Hoe verhoudt het innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water zich tot de Maatschappelijke Innovatie Agenda Water?

De Maatschappelijke Innovatie Agenda Water (MIAW) is ontstaan in pijler twee van het kabinetsakkoord van Balkenende IV. Het heeft een brede maatschappelijke doelstelling die gericht is op het verbinden van maatschappelijke met economische ambities in de watersector.

Het innovatieprogramma KRW is specifiek in het leven geroepen om voor de Kaderrichtlijn Water te komen tot kosteneffectieve maatregelen voor waterkwaliteitsproblemen die op basis van huidige inzichten niet goed kunnen worden aangepakt. De agenda's van beide innovatieprogramma’s worden afgestemd om zoveel mogelijk synergie te bereiken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), Ondervoorzitter, Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Vacature (PVV).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. Van (CDA), Karabulut, S. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Bemmel, J.J.G. van (PVV).

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
3

Zoals aangekondigd in de inspraakreactie van LTO op het Nationaal Waterplan, zie het persbericht van LTO daarover.

Naar boven