31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 603 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2024

Goed kunnen lezen, schrijven, rekenen en beschikken over burgerschapskennis en -vaardigheden zijn voor iedereen een noodzakelijke voorwaarde om deel te kunnen nemen de maatschappij. Ik zie deze basisvaardigheden daarmee als een onmisbaar maatschappelijk rijbewijs. Onvoldoende beheersing van basisvaardigheden kan grote gevolgen hebben, zowel voor een individu als voor de samenleving. Denk aan een verpleegkundige die een rekenfout maakt met medicijnen of een automonteur die een reparatiehandleiding niet goed kan lezen en daardoor een technische fout maakt. Maar ook mensen die door onvoldoende beheersing van basisvaardigheden overheidsinformatie niet begrijpen, niet voor hun eigen rechten kunnen opkomen of moeite hebben met het aanvragen van tegemoetkomingen.

In het mbo zijn basisvaardigheden onderdeel van de drievoudige kwalificatie, omdat ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen in de samenleving en om je blijvend te ontwikkelen. Basisvaardigheden bieden daarmee een belangrijke basis voor gelijke kansen en zijn vraagstukken die elkaar beïnvloeden en versterken.1 De dalende beheersing van basisvaardigheden baart mij dan ook zorgen.2 Zeker in combinatie met de groeiende kansenongelijkheid in de samenleving en de analyse van de Algemene Rekenkamer over de ongelijkheid in het mbo zelf.3

Goed onderwijs en adequate ondersteuning in basisvaardigheden zijn een belangrijk instrument om kansenongelijkheid verkleinen. Ik zet daarom met mijn Aanpak basisvaardigheden mbo in op acties die nodig zijn om het mbo-onderwijs in de basisvaardigheden te versterken. Ik bouw hiermee voort op de Aanpak basisvaardigheden mbo uit mijn brief van 3 juli 2023.4 Het is namelijk van groot belang om ongelijkheid in kansen te doorbreken. Zowel voor het individu, de maatschappij als de economie.

Het versterken van de basisvaardigheden hangt niet alleen nauw samen met het bevorderen van gelijke kansen, maar ook met het slagen van andere vraagstukken in het mbo. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van voortijdige schooluitval, het verbeteren van de aansluiting op de arbeidsmarkt en een leven lang ontwikkelen. Ambities die, net als de basisvaardigheden en gelijke kansen, de komende jaren in de Werkagenda mbo5 prioriteit zijn.

Leeswijzer

In het eerste deel van deze brief ga ik in op de recente cijfers en dalende trend onder jongeren ten aanzien van de basisvaardigheden en geef ik een kort overzicht van de beschikbare middelen voor basisvaardigheden in het mbo. Daarna geef ik aan welke extra inzet ik op de korte termijn nodig acht om ervoor te zorgen dat het beheersingsniveau van mbo-studenten zo snel mogelijk op peil is. In het tweede deel ga ik in op de acties op de middellange termijn die, als onderdeel van de Werkagenda mbo6, al zijn ingezet om de onderwijskwaliteit op de basisvaardigheden structureel te verhogen.7 Ik ga hierbij in op het versterken van de kwaliteit van docenten en onderwijs. Passende examinering, waarbij de kwaliteit is geborgd, maakt onderdeel uit van goed onderwijs in basisvaardigheden. Ook ga ik in op het vergroten van zicht en grip op de basisvaardigheden.

Dalende trend basisvaardigheden blijft doorzetten

Het meest recente PISA rapport bevestigt de vermoedens dat de dalende trend blijft voortzetten en laat zien dat in 2022 27% van de 15-jarigen onvoldoende gecijferd was in rekenen-wiskunde en 33% onvoldoende geletterd in leesvaardigheid.8 Leerlingen in alle onderwijstypen van het voortgezet onderwijs (vo) zijn achteruitgegaan in hun prestaties ten opzichte van 2018. Dit is niet alleen zorgelijk omdat scores achteruitgaan, maar ook omdat de onderlinge verschillen groter worden. De achteruitgang is het kleinst in het vwo en het grootst in het vmbo. Hierdoor is het aannemelijk dat de percentages van 15-jarigen in het vmbo met een onvoldoende beheersingsniveau in rekenen-wiskunde en leesvaardigheid nog hoger liggen. Daarnaast laat het meest recente rapport van het internationale onderzoek naar burgerschap «the International Civic and Citizenship Study» zien dat ook de burgerschapskennis afneemt onder 15-jarigen.9 Ik vind dit beeld ten aanzien van de beheersing van basisvaardigheden verontrustend.

Deze resultaten zijn ook voor het mbo zorgelijk, omdat het grootste deel van de vmbo-leerlingen doorstroomt naar het mbo. Bij instroom van het vmbo in het mbo wordt het vereiste referentieniveau taal en rekenen (2F)10 lang niet altijd gehaald.11 Gezien de omvang van de problematiek is het nodig om, over de onderwijssectoren heen, gezamenlijk de schouders onder dit probleem te zetten om het tijd te keren. De Minister voor Primair en Voorgezet Onderwijs zet zich onder de noemer van het Masterplan basisvaardigheden in om de basisvaardigheden in het funderend onderwijs te verbeteren. Ik sluit daar met de Aanpak basisvaardigheden voor het mbo op aan. In het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs staan maatregelen om beter zicht te krijgen op de beheersingsvaardigheden basisvaardigheden op leerling- en schoolniveau, een duidelijke focus aan te brengen en een opdracht te formuleren voor verbetering van het onderwijs in basisvaardigheden (curriculum en toezicht), goede leraren in te zetten en gebruik te maken van bewezen effectieve aanpakken die zijn gebundeld in een interventiekaart. Ook wordt gewerkt aan een structurele bekostiging voor het verbeteren van de basisvaardigheden in het funderend onderwijs. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over het streven dat aan het eind van schooljaar 2027/2028 de basis van alle leerlingen in het funderend onderwijs en de aansluiting naar het vervolgonderwijs op orde is.12 Dat is een mooi vooruitzicht voor de langere termijn, maar vraagt extra inspanning voor de mbo-instroom in ten minste 2024, 2025, 2026 en 2027. Het mbo zal in die jaren te maken krijgen met groepen jongeren die het mbo instromen met onvoldoende beheersing van de basisvaardigheden en daarmee extra kwetsbaar zijn.

Huidige financiële dekking

De aanpak basisvaardigheden geeft invulling aan de afspraken die gemaakt zijn over onderwijskwaliteit in de Werkagenda mbo. Per jaar wordt € 2 miljoen besteed om instellingen te ondersteunen bij het inrichten van het onderwijs (taal, rekenen en burgerschap), het ontwikkelen van opleidingstrajecten voor docenten en het monitoren van de basisvaardigheden taal en rekenen. Om de kwaliteit van docenten te versterken voeg ik voor het professionaliseren van docenten basisvaardigheden sinds 2023 jaarlijks € 30 miljoen toe aan de lumpsum.

Mbo-instellingen kunnen via de Regeling Kwaliteitsafspraken 2024–202713 aanvullende bekostiging ontvangen voor het realiseren van de doelstellingen uit de Werkagenda mbo, waaronder het versterken van de onderwijskwaliteit. Instellingen dienen op basis van hun eigen kwaliteitsagenda en regionale analyse een aanvraag in, waarin zij aangeven hoe ze deze middelen en de € 30 miljoen voor professionalisering gaan besteden.

Voor burgerschap is aanvullend € 1,2 miljoen beschikbaar voor het monitoren van burgerschapsonderwijs in po, vo en mbo.

Deel I: Extra inzet Aanpak basisvaardigheden mbo

Voor de komende jaren ligt er een extra en acute opdracht voor het mbo, namelijk om ervoor te zorgen dat elke student14 de achterstanden inhaalt en het mbo verlaat met het vereiste basisniveau 2F voor taal en rekenen.15 Deze extra opdracht richt zich op de korte termijn en duurt in ieder geval tot de basis op orde is in het vo. Tijdens de meest recente begrotingsbehandeling gaf ik al aan dat ik het een urgente zaak vind om te werken aan de taal- en rekenachterstanden bij mbo-studenten. Ik heb een motie van uw Kamer destijds op dit punt moeten ontraden, omdat dit, gezien de hoge aantallen studenten waarvan het taal- en rekenniveau onvoldoende is bij de start in het mbo, een forse extra financiële impuls vraagt. Geld dat er binnen de huidige aanpak voor het mbo niet is. Het is aan een volgend kabinet en uw Kamer om hier de komende jaren prioriteit en invulling aan te geven. Ik vind het echter een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te voorkomen dat grote groepen jongeren in een kwetsbare positie de komende jaren het mbo verlaten met onvoldoende beheersing van basisvaardigheden en daardoor minder kansen hebben voor de toekomst. Het is wat mij betreft geen optie om nu niets te doen.

Om geen tijd te verliezen ben ik alvast het nodige voorwerk aan het doen door samen met enkele mbo-instellingen te kijken op welke wijze het taal- en rekenniveau van studenten die het mbo instromen snel op het vereiste basisniveau gebracht kan worden. Ik baseer me daarbij op de ervaringen die zijn opgedaan in het funderend onderwijs. Hierbij vind ik het van belang om, net als in de lopende aanpak, gebruik te maken van wetenschappelijke inzichten en onderbouwing.

Met NPO-middelen is er een menukaart met bewezen effectieve interventies ontwikkeld voor het funderend onderwijs om leerachterstanden die door corona zijn ontstaan in te lopen.16 Een deel van deze interventies richt zich op het bijspijkeren van kennis en vaardigheden, zoals de begeleiding in kleine groepen. Dit houdt in dat een docent, of daartoe getrainde begeleider, lesgeeft aan kleine groepjes. De resultaten in het primair onderwijs17, vmbo en praktijkonderwijs18 met deze interventie zijn veelbelovend.

Deel II: Lopende Aanpak basisvaardigheden mbo

Versterken van de kwaliteit van docenten

Goede docenten zijn de belangrijkste voorwaarde voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Zonder goede docenten, geen goed onderwijs. Het maakt voor studenten uit van welke docenten ze leskrijgen. Het gebrek aan goed opgeleide en bekwame docenten op een school kan ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk komt te staan.19 Ik zie de kwaliteit van docenten dan ook als cruciale schakel om de onderwijskwaliteit van de basisvaardigheden te versterken. Kwalitatief goede, en daarmee bekwame, docenten beschikken over pedagogische vaardigheden, vakinhoudelijke kennis en vakdidactische vaardigheden.20 Pedagogische vaardigheden om een veilig en stimulerend leerklimaat te faciliteren. Vakinhoudelijke kennis, zodat de docent de inhoud beheerst. En vakdidactische vaardigheden om de leerstof aan te leren aan studenten, op een manier die aansluit bij het kennis- en vaardighedenniveau van de student op dat moment.

Voor de zomer heb ik uw Kamer geïnformeerd over zorgen wat betreft de kwaliteit van docenten basisvaardigheden en de mismatch van het huidige systeem in het mbo in relatie tot de benoembaarheid van docenten basisvaardigheden. Ook heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar de professionele achtergrond van docenten basisvaardigheden en mijn voornemens om invulling te geven aan de bevoegdheid voor basisvaardigheden in het mbo, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord.21

Om invulling te geven aan de bevoegdheid voor basisvaardigheden in het mbo, acht ik het nodig om aanvullende eisen te stellen aan docenten Nederlands, rekenen en burgerschap.22 Alleen met goed toegeruste docenten kan het niveau van de basisvaardigheden van studenten verbeteren. Ik vind het belangrijk dat alle docenten Nederlands, rekenen en burgerschap beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden. Pedagogische vaardigheden komen in alle lerarenopleidingen en opleidingstrajecten voor het Pedagogisch Didactisch Getuigschrift (PDG) aan bod. Docenten die een lerarenopleiding hebben gevolgd die geen link heeft met Nederlands, rekenen of burgerschap, of een PDG-traject hebben gevolgd beschikken niet altijd over vakinhoudelijke kennis en vakdidactische vaardigheden voor deze basisvaardigheden. Daarom stel ik een aanvullend opleidingstraject voor huidige en toekomstige docenten basisvaardigheden met deze opleidingsachtergrond verplicht. Deze module moet wat mij betreft bestaan uit vakdidactiek en vakinhoud van de desbetreffende basisvaardigheid, afgestemd op de kwalificatie-eisen voor de basisvaardigheid Nederlands, rekenen of burgerschap23 die gelden voor studenten. De precieze invulling hiervan vraagt nadere invulling samen met het veld. Ik ben met de lerarenopleidingen in gesprek om de aanvullende opleidingstrajecten voor Nederlands, rekenen en burgerschap in het mbo te ontwikkelen en aan te bieden. Ik streef ernaar om komend jaar met lerarenopleidingen en de mbo-sector tot uniforme afspraken te komen over de aanvullende modules voor Nederlands, burgerschap en rekenen.

In de praktijk betekenen de aanvullende eisen dat docenten met een lerarenopleiding in een ander vakgebied dan de desbetreffende basisvaardigheid en voor de docenten met een PDG het aanvullende opleidingstraject moeten volgen. Docenten die een eerste- of tweedegraads lerarenopleiding hebben afgerond in de basisvaardigheid waarin wordt lesgegeven zijn uitgezonderd24, omdat door hun opleiding verondersteld mag worden dat zij beschikken over de benodigde vakinhoud en vakdidactiek.25 Ik zal deze aanvullende eisen in wet- en regelgeving verankeren, zodat het voor iedereen duidelijk en gelijk is welke lat gesteld wordt aan docenten basisvaardigheden.

Ik vind het belangrijk dat beide routes, zowel PDG als lerarenopleiding, kunnen leiden tot lesgeven in de basisvaardigheden. De diversiteit aan professionele achtergronden van docenten in het mbo is waardevol en maakt het mogelijk om basisvaardigheden in de context van het beroep aan te bieden. Dit sluit aan bij het advies van de Onderwijsraad om goede samenhang aan te brengen tussen taal, rekenen, burgerschap en de beroepsgerichte onderdelen.26 Door wettelijke verankering kan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: IvhO) hierop toezien. Om te zorgen dat alle studenten onderwijs krijgen van goed toegeruste docenten, zullen de aanvullende eisen gelden voor huidige en toekomstige docenten basisvaardigheden. In de uitwerking van het wetsvoorstel zal ik de aanvullende eisen verder uitwerken en rekening houden met een passende overgangstermijn voor het huidige personeel. Ik streef ernaar dat de aanvullende eisen gelden vanaf studiejaar 2026–2027.

Om tot dit besluit te komen heb ik onderzoek laten uitvoeren naar de professionele achtergrond van docenten basisvaardigheden, landelijke veldsessies georganiseerd en gesprekken met AOb, BVMBO en MBO Raad gevoerd. Uit de veldsessies onder docenten, lerarenopleiders, beleidsmedewerkers, management en andere betrokkenen bleek dat het veld het belangrijk vindt dat docenten basisvaardigheden in ieder geval beschikken over pedagogische vaardigheden passend bij de mbo-doelgroep, vakdidactische vaardigheden en vakinhoudelijke kennis en dat het momenteel voornamelijk aan de laatste twee ontbreekt. Daarnaast werd specifiek genoemd dat men de koppeling tussen basisvaardigheden en het beroep waarvoor wordt opgeleid belangrijk vindt. Ook de partners (AOb, BVMBO en de MBO Raad) zijn het met mij eens dat er aanvullende eisen nodig zijn om les te kunnen en mogen geven in de basisvaardigheden. Wel hebben ze verschil van mening over welke eisen er gesteld moeten worden en hoe deze vastgelegd moeten worden.

Firda versterkt kwaliteit docenten: minimale aanstelling, professionalisering en netwerk

Firda werkt aan de versterking van de kwaliteit van docenten basisvaardigheden. Zo hebben docenten basisvaardigheden een aanstelling van minstens 0,4 fte voor de desbetreffende basisvaardigheid. Hierdoor is het niet meer mogelijk om slechts enkele uren per week les te geven in een basisvaardigheid. Daarnaast moeten docenten een opleidingstraject volgen als ze geen passende achtergrond hebben. Hiervoor werkt Firda samen met regionale hbo-instellingen. Ook zet Firda in op netwerkvorming en leren van elkaar, door te werken met vakgroepen voor Nederlands, rekenen en burgerschap. Zowel de voorzitter als de docenten die deelnemen aan de vakgroep krijgen hier uren voor.

De aanvullende eisen aan docenten basisvaardigheden staan niet op zichzelf en moet gezien worden in een bredere set van maatregelen om de kwaliteit van docenten in het mbo te versterken. Hierover zijn afspraken gemaakt in het werkplan «Samen voor het beste onderwijs».27

Versterken van de kwaliteit van onderwijs en examinering

Het moet voor mbo-instellingen duidelijk zijn wat studenten op verschillende niveaus moeten kennen en kunnen en hoe dit getoetst wordt in examens, zodat er geen verschillen tussen en binnen mbo-instellingen ontstaan.28 Zoals aangekondigd in de Kaderbrief Aanpak basisvaardigheden mbo versterk ik wet- en regelgeving voor basisvaardigheden om scholen beter te ondersteunen bij de inrichting van hun onderwijs.29 Het tempo en de fasering hierin loopt voor de verschillende basisvaardigheden niet gelijk, wel is de aanpak steeds hetzelfde. Ik maak gebruik van adviezen van experts en het veld en ik stimuleer instellingen en docenten om van elkaar en van wetenschappelijke inzichten te leren.

Wanneer het onderwijs en de examinering voor rekenen, burgerschap en Nederlands is versterkt, is het van belang dat er regelmatig wordt onderzocht of de kennis en vaardigheden die zijn opgenomen in de kwalificatie-eisen voor de basisvaardigheden nog passen bij de arbeidsmarkt en samenleving van dat moment. Daarom verken ik de mogelijkheden voor een systematische doorlichting van de basisvaardigheden. Hierdoor wordt de responsiviteit om het onderwijs tijdig te vernieuwen vergroot.

Rekenen

In augustus 2022 zijn nieuwe wettelijke rekeneisen voor het mbo van kracht geworden. De verwachting was én is nog altijd dat de motivatie en de resultaten voor rekenen bij studenten omhoog gaan, doordat rekenen nu meer aansluit bij de belevingswereld van de student en het examenresultaat meetelt voor het halen van een mbo-diploma. Ik verwacht voor de zomer een eerste beeld te hebben van hoe de nieuwe rekenexamens gemaakt worden.

Tegelijkertijd krijg ik signalen uit het veld over studenten met dyscalculie in relatie tot de mogelijkheid om een mbo-diploma te behalen.30 JOBmbo heeft recent een oproep gedaan waarin zij als gevolg hiervan vragen om een herziening van de rekeneisen in het mbo. De vaste commissie voor OCW heeft mij per brief verzocht om een reactie op deze oproep te geven.31 In deze brief kom ik daaraan tegemoet. Bij de ontwikkeling van de nieuwe rekenexamens is rekening gehouden met doelgroepen die meer moeite hebben met rekenen. Zo zijn elementen uit het voormalige Ernstige Rekenproblemen examen (ER-examen) meegenomen in de nieuwe rekenexamens. Studenten krijgen bijvoorbeeld meer tijd voor het maken van het examen, mogen gebruik maken van een rekenmachine en rekenkaarten, en ook is begeleide en mondelinge afname mogelijk.

Ik neem de signalen hierover serieus en vind het belangrijk om een beter beeld te krijgen van de doelgroep in het mbo met rekenproblemen. Daarom laat ik een onderzoek uitvoeren naar hoe groot deze doelgroep is en hoe groot de groep is voor wie het, ondanks alle beschikbare hulpmiddelen, niet mogelijk is rekenen met een positief resultaat af te sluiten. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek eind van dit jaar en zal de bevindingen met uw Kamer delen.

mboRijnland zet basisvaardigheden in de schijnwerpers door «Battle basisvaardigheden»

mboRijnland heeft de «Battle basisvaardigheden» georganiseerd, met als doel om studenten enthousiast te maken voor basisvaardigheden. Tijdens de wedstrijd moeten studenten vraagstukken over rekenen, Nederlands, Engels en burgerschap oplossen. Eerstejaars klassen van de locatie doen mee aan een voorronde. Vanuit elke klas komt per vaardigheid een finalist voort. Tijdens de finale is de rest van de klas als hulplijn beschikbaar voor de finalist. Zowel onder de studenten als docenten is veel enthousiasme om op deze manier de lessen voor basisvaardigheden relevanter en leuker te maken. Om het beheersingsniveau van de basisvaardigheden onder studenten te verbeteren, zal de «Battle basisvaardigheden» volgend jaar op alle locaties ingezet worden.

Burgerschap

Ik heb uw Kamer voor de zomer van 2023 geïnformeerd over mijn inzet om de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs te versterken, naar aanleiding van het adviesrapport «Burgerschapsonderwijs in een veranderende samenleving».32 Ik heb toen aangekondigd de wettelijke burgerschapsopdracht voor het mbo nader uit te werken. Ook heb ik aangekondigd de huidige kwalificatie-eisen te vervangen door nieuwe eisen. De aanvankelijke planning was dat ik eerst de kwalificatie-eisen zou wijzigen en vervolgens de wettelijke burgerschapsopdracht zou verduidelijken. Gaandeweg bleek het nodig om eerst de wettelijke grondslag te verbeteren, voordat de nieuwe kwalificatie-eisen kunnen worden ingevoerd. Ik streef ernaar dat zowel de wettelijke burgerschapsopdracht als de nieuwe kwalificatie-eisen in werking zullen treden per 1 augustus 2026. Daarnaast heb ik uw Kamer voor de zomer van 2023 meegedeeld dat ik van plan ben om een passende resultaatverplichting33 in te voeren.34 Aanvankelijk zag ik bij een instellingsexamen het risico dat instellingen dit instellingsexamen zouden invullen met kennistoetsen, terwijl het bij burgerschapsonderwijs niet enkel om kennis gaat maar juist ook om vaardigheden en ervaringen. Ook zag ik een risico op onnodige prestatiedruk voor studenten. Ik heb op basis van het debat met uw Kamer, waarbij tevens de motie van de leden Krul/Peters35 is aangehouden, nadere gesprekken met het veld en de reflectie op de voor- en nadelen die ik heb toegezegd36 aan uw Kamer (bijlage 2) besloten om met de invoering van de nieuwe kwalificatie-eisen toch een instellingsexamen in te voeren voor het onderdeel burgerschap. Ik heb in mijn overweging de reacties meegewogen van onder andere bestuurders, docenten en studenten. Na extra gesprekken, waaruit is gebleken dat een instellingsexamen ook ingevuld kan worden met een portfolio, staan studenten positiever tegenover een instellingsexamen. Studenten gaven aan minder prestatiedruk te ervaren door een portfolio dan door kennistoetsen. Daarnaast heb ik van verschillende instellingen vernomen dat zij al met een burgerschapsportfolio werken en dit als basis kan dienen als invulling voor het instellingsexamen. Ook hebben verschillende bestuurders zich positief uitgelaten over een instellingsexamen burgerschap.

Het beeld dat ik heb bij de invulling van een instellingsexamen is een portfolio. Hierin kunnen studenten inzichtelijk maken wat hun leerervaringen zijn. Dat portfolio kan onder meer worden gevuld met praktijkopdrachten, reflecties, presentaties, criteriumgerichte interviews en/of kennistoetsen. Hierdoor biedt een portfolio ruimte voor het waarderen van verschillende soorten kennis en vaardigheden in relatie tot de kwalificatie-eisen en voor differentiëren tussen verschillende soorten studentgroepen, leerwegen en niveaus. Daardoor sluit het portfolio wat mij betreft goed aan bij het karakter van het burgerschapsonderwijs. Ik verwacht van mbo-instellingen dat ze hier rekening mee houden bij de toepassing van het instellingsexamen. Ook zal ik het Expertisepunt Burgerschap vragen om instellingen te ondersteunen bij de invulling van het instellingsexamen.

Verschillende instellingen werken al met een portfolio voor burgerschap

Binnen verschillende instellingen wordt voor burgerschap al gewerkt met een burgerschapsportfolio. Bijvoorbeeld op locaties en bij opleidingen van Albeda, Summa College, Zadkine, Firda en ROC van Twente. Studenten maken hun leerervaringen en ontwikkeling inzichtelijk in een (digitaal) burgerschapsportfolio. Opleidingen die nu al met een portfolio werken sluiten het burgerschapsonderwijs meestal af door een eindgesprek met de student over diens portfolio. Opleidingen kunnen eigen invulling geven aan de vorm van het portfolio en zelf accenten leggen op inhoudelijke thema’s.

De komende jaren verandert er veel op het gebied van burgerschap. Goede monitoring en evaluatie van de effecten is essentieel. Ik ben daarom voornemens om de aangekondigde wet waarmee ik de burgerschapsopdracht uitwerk, de vernieuwde kwalificatie-eisen voor burgerschap en het instellingsexamen binnen vijf jaar na inwerkingtreding te evalueren.

Nederlands

De expertgroep Nederlands waarover ik uw Kamer voor de zomer van 2023 heb geïnformeerd, is eind 2023 van start gegaan.37 Deze expertgroep richt zich op de knelpunten die uit een eerdere evaluatie kwamen over het ontbreken van actuele ontwikkelingen, de aansluiting van de huidige kwalificatie-eisen voor Nederlands op de verschillende mbo-niveaus, mbo-studentengroepen, de beroepscontext en de doorvertaling die docenten moeten maken naar het onderwijs. Zij hebben de opdracht gekregen om advies en uitwerking te geven aan haalbare en uitdagende taaleisen voor mbo-studentengroepen. Hierbij dienen zij rekening te houden met wat in het toeleverend onderwijs is aangeleerd en wat nodig is om succesvol door te kunnen stromen en goed te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Ook zal de expertgroep adviseren over passende examinering. Om te zorgen voor een goede doorlopende leerlijn met het voortgezet onderwijs, worden de huidige referentieniveaus die in het mbo voor Nederlands gelden38, namelijk 2F en 3F, in stand gehouden. Dat betekent dat de expertgroep zich binnen de bandbreedte van deze twee referentieniveaus voor het mbo buigt over een doorvertaling naar passende taaleisen.

In de komende periode gaat de expertgroep aan de slag met een eerste uitwerking van de taaleisen en een advies over passende examinering die vervolgens met betrokkenen uit de onderwijspraktijk worden getoetst. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie van de leden Pouw-Verweij en Krul39, waarin werd verzocht om de referentieniveaus beter en sneller te laten aansluiten bij de onderwijspraktijk. Voor de zomer zal de expertgroep werken aan een eerste uitwerking van de taaleisen en een advies over passende examinering. Dit zal vervolgens bij het veld worden getoetst. De eindrapportage met het advies van de expertgroep volgt dit najaar en zal ik met uw Kamer delen.

Albeda integreert taallessen in beroepscontext

Binnen Albeda werken docenten Nederlands en docenten van de beroepsgerichte vakken samen aan het versterken van de basisvaardigheden. Zo zijn er 15 woordenlijsten gemaakt met vaktermen en belangrijke woorden die studenten moeten begrijpen om hun beroepstaken goed te kunnen uitvoeren. Wanneer een student werkt aan een beroepstaak komen de betreffende woorden ook aan bod in de lessen Nederlands en de beroepsgerichte lessen. Studenten zoeken zelf de betekenis van de woorden op. Docenten bespreken in de lessen hoe deze woorden in de praktijk worden gebruikt. Zo vindt taalontwikkeling plaats binnen de beroepscontext en leren studenten om vaktaal te begrijpen en effectief toe te passen in hun toekomstige loopbaan.

Leesvaardigheid

Zoals ik in de inleiding schetste, vind ik de dalende trend rondom de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren zorgelijk. Goed kunnen lezen en teksten begrijpen, zorgt dat je kennis kunt opdoen en je blijvend kunt ontwikkelen. Ook draagt het bij aan inlevingsvermogen en begrip voor de ander. Daarom vind ik het belangrijk om leesvaardigheid in het mbo te stimuleren en te verbeteren. Dit heb ik gedaan door middelen beschikbaar te stellen voor het leesoffensief «Heel mbo leest!», een initiatief van het Kennispunt Taal en rekenen, de Stichting Lezen en de MBO Taalacademie. Het leesoffensief helpt mbo-instellingen door adviezen en praktische tips om een leesklimaat op te zetten passend bij studenten in het mbo.40

Doorstroom van mbo-studenten op Bonaire naar hbo in Europees Nederland

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om terug te komen op de motie van de leden El Yassini en Hagen41 waarin verzocht wordt om aan mbo-studenten op Bonaire die na een Papiamentstalige mbo-4 opleiding door willen stromen naar het hbo in Europees Nederland, op hun verzoek extra Nederlandse taalondersteuning te bieden. Tot op heden worden er op Bonaire geen mbo-4 opleidingen in het Papiaments aangeboden en er zijn geen plannen dit op korte termijn te gaan doen. Desalniettemin bevestig ik dat, indien nodig, de betreffende studenten extra Nederlandse taalondersteuning kunnen ontvangen en dat hiertoe middelen beschikbaar gemaakt zullen worden uit het budget dat bedoeld is voor versterking onderwijs-arbeidsmarkt ten behoeve van de ontwikkeling van Caribisch Nederland. Hiermee beschouw ik deze motie als afgedaan.

Evidence informed leren

Een belangrijk onderdeel van mijn aanpak om de kwaliteit van basisvaardigheden in het mbo te versterken is evidence informed leren. Zo kunnen mbo-instellingen bij het versterken van de onderwijskwaliteit van elkaar leren en gebruik maken van wetenschappelijke inzichten.

Als onderdeel hiervan is uitwisseling tussen docenten en instellingen en netwerkvorming van belang. Voor de zomer van 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet omtrent een Lerend Netwerk Rekenen.42 Dit is een landelijk netwerk van rekenprofessionals van verschillende mbo-instellingen in verschillende regio’s. In elke regio werken onderwijsteams aan ontwikkelvragen, waarbij ze worden ondersteund door een expert, zodat er resultaten worden ontwikkeld waarbij gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke inzichten. In juni 2024 wordt in kaart gebracht in hoeverre ontwikkelvragen al dan niet van antwoorden zijn voorzien. In 2025 worden de opbrengsten gepresenteerd. Het Kennispunt Taal en Rekenen zorgt ervoor dat deze opbrengsten breed gedeeld worden.

Het practoraat rekenen, waarvan ROC van Amsterdam/Flevoland penvoerder is, start deze zomer als onderdeel van de aanpak en richt zich op praktijkonderzoek en innovatie. Daarmee sluit het aan bij het Lerend Netwerk rekenen. Practoraten voor basisvaardigheden zijn een belangrijk instrument om te zorgen dat een goede uitwisseling ontstaat tussen onderzoek en onderwijs.

Gratis studieboeken en -licenties Nederlands, rekenen en burgerschap voor minderjarige studenten

In de motie van het lid Hagen c.s.43 wordt verzocht om vanaf 2024 structureel € 10 miljoen te reserveren om boeken en licenties voor mbo-studenten jonger dan 18 jaar voor de vakken taal, rekenen en burgerschap kosteloos ter beschikking te stellen. In navolging van deze motie is in de Werkagenda mbo44 afgesproken om te zorgen dat de studieboeken en licenties voor basisvaardigheden (taal, rekenen en burgerschap) vanaf studiejaar 2024–2025 voor mbo-studenten onder de 18 jaar kosteloos beschikbaar zijn. Ik zie dit als een belangrijke stap om jongeren gelijke kansen te bieden en de drempel naar het mbo te verlagen, omdat ook leerlingen in het voortgezet onderwijs, jonger dan 18 jaar en zonder startkwalificatie, kosteloos boeken en licenties voor basisvaardigheden ter beschikking hebben. Momenteel verken ik door middel van een onderzoek hoe hier op lange termijn invulling aan gegeven kan worden en wat de (markt)effecten zijn. Ik streef ernaar dat deze structurele oplossing vanaf studiejaar 2026–2027 in werking kan treden. Voor de twee tussenliggende studiejaren voer ik een tijdelijke maatregel in om minderjarige studenten tegemoet te komen in hun kosten voor studieboeken en licenties, om zo de toegankelijkheid van het mbo voor minderjarige studenten ook in die jaren te verhogen. Hiervoor is jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar45, die de mbo-instellingen via de rijksbijdrage ontvangen. Hiermee kunnen zij een tegemoetkoming ter waarde van € 60 aan minderjarige studenten bieden. Ik heb de mbo-instellingen hier recentelijk per brief over geïnformeerd en zal de uitvoering blijven volgen.

Kwaliteit van examinering

In het onderwijs is examinering een belangrijk instrument om te beoordelen of een student voldoet aan de kwalificatie-eisen. En daarmee is het ook een instrument om de onderwijskwaliteit te borgen. Hiervoor moeten we kunnen vertrouwen op de kwaliteit van examinering en daarmee de kwaliteit van examens en examencommissies.

Na een aantal kritische onderwijsverslagen46 van de IhvO over de kwaliteit van examinering en het functioneren van examencommissies, bij zowel bekostigde als niet bekostigde mbo-instellingen, zijn de eisen voor examencommissies in 2017 in de WEB aangescherpt. Om te weten in hoeverre de wijzigen bijdragen aan een verbetering en of er aanvullende wetgeving nodig is, heb ik een evaluatie laten uitvoeren. De evaluatie «Onderzoek naar het functioneren van het mbo examencommissies: Evaluatie van de wetswijziging «Aanscherping eisen aan examencommissies in het mbo»» bied ik hierbij aan uw Kamer aan. Hieronder schets ik de relevante uitkomsten uit het onderzoek en geef ik mijn reactie daarop.

Uit het rapport blijkt dat de meeste examencommissies en beleidsmedewerkers examinering van mening zijn dat het functioneren van examencommissies is verbeterd als gevolg van de aanscherpingen in de WEB. De wetswijziging heeft volgens hen de grootste positieve invloed gehad op hun onafhankelijke positie, de samenstelling van examencommissies en geleid tot een betere scheiding tussen het zorgen voor de kwaliteit van examens (door onderwijsteams) en het borgen van de kwaliteit van examens (door examencommissies). De toegenomen onafhankelijkheid is veelal het gevolg van het verdwijnen van managers uit de examencommissies, meer uren voor commissieleden in hun jaartaak en meer tijd voor professionalisering. Meer tijd voor hun werk en professionalisering komt vaak doordat instellingen het aantal examencommissies hebben verminderd. In de samenstelling van examencommissies heeft nu vaker een lid uit de beroepspraktijk en een lid buiten de opleiding(en) waar de commissie over gaat, zitting en minder vaak iemand met een financiële verantwoordelijkheid. De scheiding tussen het borgen van de kwaliteit (examencommissie) en zorgen dat de kwaliteit wordt gerealiseerd (onderwijsteam) is verbeterd doordat zowel examencommissies als onderwijsteams meer helderheid hebben over hun taken en verantwoordelijkheden. Wat opvalt is dat niet-bekostigde, in tegenstelling tot bekostigde instellingen, minder sterk ervaren dat de wetswijziging heeft bijgedragen aan een beter functioneren van examencommissies. Een concrete verklaring hiervoor biedt dit onderzoek echter niet. In het evaluatierapport komen ook wat wisselende ervaringen met het betrekken van de beroepspraktijk in de examencommissie aan de orde. In gesprek met het Kennispunt Onderwijs & Examinering wordt bekeken hoe we instellingen hierbij het beste kunnen ondersteunen.

Het stemt mij positief dat niet alleen de aanscherpingen in de WEB, maar ook de eerder genoemde inspectierapporten en andere afspraken47 instellingen ertoe heeft bewogen aanpassingen te maken om het functioneren van examencommissies te verbeteren. Ik zie daarom geen aanleiding voor aanvullende wetgeving met betrekking tot examencommissies.

Meer grip op het beheersingsniveau van studenten

Net als uw Kamer vind ik het belangrijk om tot een valide, integraal en betrouwbaar beeld van het beheersingsniveau van de basisvaardigheden van mbo-studenten te komen. Door dit beeld kunnen we monitoren of het beheersingsniveau van de studenten verbetert en of elke mbo-student48 met minimaal 2F-niveau het mbo verlaat.

Voor het monitoren van de beheersing van basisvaardigheden worden onder regie van de IvhO peilingsonderzoeken ontwikkeld met betrekking tot rekenvaardigheid en leesvaardigheid van mbo-studenten die net zijn gestart met hun opleiding. Peilingsonderzoeken zijn metingen via een steekproef op landelijk niveau. De afname voor rekenen vindt in het najaar van 2025 plaats en de afname voor lezen in 2026. De IhvO publiceert de uitkomsten van de monitoring in onderzoeksrapporten, deze zullen te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.

Naast zicht op landelijk niveau, vind ik het ook belangrijk dat instellingen zicht hebben op het beheersingsniveau van taal en rekenen van elke individuele student. Hiervoor hebben verschillende partijen monitoringsinstrumenten ontwikkeld voor taal en rekenen. Zo heeft de Coöperatie examens MBO een nulmeting voor rekenen ontwikkeld en Bureau ICE nulmetingen taal en rekenen. Hierdoor kunnen instellingen een goede indicatie krijgen van het niveau per student. De uitkomsten van deze nulmetingen helpt instellingen en docenten om gericht bijspijker- of herstelprogramma’s aan te bieden. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Pouw-Verweij en El Yassini over het monitoren van het beheersingsniveau van basisvaardigheden in het mbo.49

Om zicht te krijgen op het beheersingsniveau van burgerschap, werk ik samen met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan monitoring van burgerschapscompetenties en -onderwijs in het po, vo en mbo. Deze monitoring geeft inzicht in de ontwikkeling van burgerschapscompetenties van studenten, inzicht in de invloed van schoolcontextkenmerken50 en de interventies daarop en een beeld van de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (hierna: NRO) gevraagd een overzichtsstudie te doen en hierop met experts te reflecteren. Dit heeft aanleiding gegeven om een nieuw monitoringsprogramma binnen NRO op te zetten. Het streven is dat eind dit jaar onderzoekers starten om invulling te geven aan de doelstellingen van het monitoringsprogramma. Ik informeer uw Kamer in het najaar van 2024 over de voortgang.

Tot slot

Ondanks de koers die met de Aanpak basisvaardigheden mbo, als onderdeel van het Masterplan basisvaardigheden, is ingezet, concludeer ik dat de situatie zorgwekkend is en dat er op korte termijn meer nodig is. Naast deze zorgen, ben ik positief gestemd over de mooie initiatieven die ik zie in het veld en de grote betrokkenheid van onderwijsprofessionals en scholen. Ik voel dan ook de urgentie om de basisvaardigheden te versterken en zo te werken aan meer kansengelijkheid. Dat vraagt om een flinke inzet van OCW en de partners in de sector, zoals is afgesproken in de Werkagenda mbo.51 Tot slot vraag ik ook uw Kamer om blijvende aandacht te hebben voor basisvaardigheden in het mbo, in samenhang met de andere opgaven waar het mbo voor staat. Onze mbo-studenten verdienen een kansrijke toekomst en de samenleving heeft deze studenten hard nodig.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

BIJLAGE 1: OVERZICHT MAATREGELEN AANPAK BASISVAARDIGHEDEN IN HET MBO

Actielijn

Basisvaardigheid

Maatregel

Planning

Versterken van de kwaliteit van docenten

Nederlands, rekenen, burgerschap

Start wetstraject

Voorjaar 2024

Vervolggesprekken landelijke afspraken en ontwikkelen opleidingstrajecten Nederlands, rekenen en burgerschap

2024

Streven inwerking treden aanvullende wettelijke eisen docenten basisvaardigheden

1 augustus 2026

Versterking van de kwaliteit van het onderwijs en de examinering

Nederlands

Adviesrapport expertgroep

Najaar 2024

Rekenen

Lerend Netwerk Rekenen

Miniconferentie beantwoording ontwikkelvragen

Juni 2024

Conferenties om opbrengsten te presenteren

Voor- en najaar 2025

Start practoraat rekenen

Zomer 2024

Burgerschap

Indienen TK wetsvoorstel wijzigen WEB (wettelijke burgerschapsopdracht voor instellingen)

Begin 2025

Internetconsultatie wijziging Ekb WEB (20 nieuwe kwalificatie-eisen en instellingsexamen)

Najaar 2024

Inwerking treden bovenstaande wetsvoorstel en AMvB

1 augustus 2026

Voorbeeldmatige handreiking voor docenten

Maart 2025

Meer grip op het beheersingsniveau basisvaardigheden van studenten

Nederlands

Peilingsonderzoek leesvaardigheid

Najaar 2025

Rekenen

Peilingsonderzoek

2026

Burgerschap

Start monitoringsprogramma

Eind 2024

BIJLAGE 2: OVERZICHT VOOR- EN NADELEN INSTELLINGSEXAMEN BURGERSCHAP

 

Passende resultaatsverplichting

Instellingsexamen

Burgerschap algemeen

– Biedt gelegenheid voor focus op de kwaliteit van het onderwijs.

– Er bestaat veel vrijheid voor instellingen om zelf meetinstrumenten te ontwerpen.

– Er bestaan geen richtlijnen of kwaliteitseisen aan instrumenten die worden gebruikt.

– Er bestaat een groter risico dat de kwalificatie-eisen onvoldoende tot hun recht komen in het onderwijsprogramma, en daarmee op wederom te grote kwalitatieve verschillen tussen opleidingen en instellingen. Onderzoek wijst uit dat dit het afgelopen decennium een kernprobleem is in het burgerschapsonderwijs.

– Het vereist naar verwachting extra inzet van instellingen ten opzichte van de situatie nu om de benodigde processen te creëren.

– Biedt gelegenheid voor focus op kwaliteit van het onderwijs én examinering.

– Er bestaan richtlijnen voor de inzet van exameninstrumenten, waarmee de kwaliteit daarvan wordt geborgd.

– Burgerschapsonderwijs heeft een volwaardige plek in het onderwijsprogramma, omdat het instellingsexamens nodig is voor het behalen van het diploma.

– Sluit goed aan bij de systematiek voor de andere basisvaardigheden taal en rekenen.

– Er bestaat een risico dat in het onderwijsprogramma meer focus wordt gelegd op het kennisaspect dan nodig is (ten opzichte van vaardigheden en het reflecteren op eigen ervaringen).

– Het vereist naar verwachting relatief meer inzet van instellingen dan bij een passende resultaatsverplichting om de benodigde processen te creëren, zeker als instellingen examens zelf gaan construeren.

Examendruk

– De verwachte druk voor studenten zal bij veel opleidingen hoe dan ook hoger zijn dan nu, maar vergeleken met een instellingsexamen zou de druk bij een passende resultaatsverplichting wegens de relatieve vrijblijvendheid naar verwachting minder hoog zijn.

– Indien opleidingen onvoldoende gebruikmaken van de mogelijkheden voor een passende invulling van het instellingsexamen, zoals bijvoorbeeld het portfolio en/of een criteriumgericht interview, bestaat een risico dat studenten meer examendruk kunnen ervaren.

Type examen-instrument

– Het type meetinstrument dat instellingen moeten gebruiken, kan precies worden vastgelegd en daarmee zou een passende resultaatsverplichting naar verwachting minder vormvrij zijn.

– Instellingexamens zijn vormvrij (bijv. een portfolio en/of criteriumgericht interview) en kunnen per opleiding verschillen.

– Een instellingsexamen kan uit enkele of meerdere examenvormen bestaan, dat bepaalt de instelling zelf.

Uitvoering

– Een passende resultaatsverplichting zou in de regelgeving als aparte examenvorm moeten worden geïntroduceerd, waarvoor aparte regels zouden moeten worden gedefinieerd en vastgesteld. Het is nog onbekend welk effect dit heeft op de uitvoerbaarheid door instellingen.

– De regelgeving kent alleen een centraal of instellingsexamen. Een instellingsexamen past binnen de bestaande infrastructuur van instellingen. Dit betreft onder meer het zelf ontwikkelen van examens, het inkopen van examens, het (extern) valideren van examens en het betrekken van de uitslag bij het diplomabesluit.


X Noot
1

Inspectie van het Onderwijs (2023). Staat van het onderwijs 2023.

X Noot
2

Inspectie van het Onderwijs (2022). Staat van het onderwijs 2022; Inspectie van het Onderwijs (2023). Staat van het onderwijs 2023.

X Noot
3

Algemene Rekenkamer (2024). Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs, deel II

X Noot
4

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 565

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 549

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 549

X Noot
7

Zie bijlage 1 voor een schematische weergave van de inzet op de Aanpak basisvaardigheden.

X Noot
8

53f23881-en.pdf (oecd-ilibrary.org)

X Noot
9

Daas-ea-2023-Burgerschap-in-Beeld.-Burgerschapscompetenties-en-burgerschapsonderwijs-in-vergelijkend-perspectief.pdf (iccsnederland.nl)

X Noot
11

Inspectie van het Onderwijs (2023). Staat van het onderwijs 2023.

X Noot
12

Kamerstukken II 2023/24, 31 293, nr. 709

X Noot
14

Op niveau 2, 3 en 4.

X Noot
15

Niveau 2F wordt beschouwd als het basisniveau dat minimaal vereist is om goed te functioneren in de maatschappij. Voor mbo-studenten op niveau 2 en 3 geldt eindniveau 2F, voor studenten op niveau 4 eindniveau 3F.

X Noot
19

Algemene Rekenkamer (2024). Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs, deel II

X Noot
20

Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel

X Noot
21

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 565

X Noot
22

In de huidige situatie voldoet een mbo-docent aan de bekwaamheidseisen als deze beschikt over een getuigschrift van een eerstegraads of tweedegraads lerarenopleiding of indien deze beschikt over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (pdg) én een geschiktheidsverklaring van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Het bestuur bepaalt vervolgens voor welke onderdelen van het onderwijs de docent geschikt is.

X Noot
23

Vastgelegd in Ekb WEB

X Noot
24

In de uitwerking van het wetsvoorstel wordt meegenomen welke opleidingen hier precies onder vallen.

X Noot
25

Bijvoorbeeld: een docent Nederlands met een afgeronde lerarenopleiding Nederlands hoeft geen aanvullend opleidingstraject te volgen. Een docenten Nederlands met een afgeronde lerarenopleiding economie moet wel een aanvullend opleidingstraject volgen.

X Noot
26

Kamerstukken II 2022/23, 31 293, nr. 648

X Noot
27

Kamerstukken II 202/23, 27 923, nr. 449

X Noot
28

Algemene Rekenkamer (2024). Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs, deel II

X Noot
29

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 565

X Noot
31

2024D11187

X Noot
32

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 566

X Noot
33

Hierbij zouden mbo-instellingen de verantwoordelijkheid hebben om in de opleidingen herkenbaar aandacht te besteden aan de 20 nieuwe kwalificatie-eisen voor burgerschap, en om daarbij de ontwikkeling van studenten meetbaar in beeld te brengen.

X Noot
34

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 566

X Noot
35

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 582

X Noot
36

TZ202309–044

X Noot
37

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 565

X Noot
39

Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 584

X Noot
41

Kamerstukken II 2021/22, 35 893, nr. 8

X Noot
42

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 565

X Noot
43

Kamerstukken II 2022/23, 36 200 VIII, nr. 145

X Noot
44

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 549

X Noot
45

Kamerstukken II 2022/23, 36 200 VIII, nr. 63

X Noot
46

Nu beter bekend als de jaarlijkse «Staat van het Onderwijs».

X Noot
47

Zoals de Examenagenda 2020–2025 en «Afspraken voor valide exameninstrumenten»

X Noot
48

Op niveau 2, 3 en 4

X Noot
49

Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 583

X Noot
50

Denk bijvoorbeeld aan het curriculum van de opleiding, expertise van docenten, de schoolorganisatie en innovaties.

X Noot
51

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 549

Naar boven