31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 565 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2023

Meedoen in onze samenleving kan niet zonder een goede beheersing van basisvaardigheden. Ik zie voor het mbo een belangrijke rol weggelegd om jongeren te voorzien van genoeg bagage om volwaardig deel te nemen aan de maatschappij. Vaardig zijn in taal, rekenen en burgerschap vergroot zelfstandigheid en zorgt ervoor dat vakmensen na hun mbo-opleiding in staat zijn om mee te bewegen met veranderingen en innovaties in het beroep en de maatschappij. In Nederland is er al een tijd sprake van een zorgwekkende ontwikkeling waarbij de beheersing van de basisvaardigheden in onze samenleving daalt.1 In deze brief zet ik onder de noemer aanpak basisvaardigheden mbo uiteen welke stappen ik zet om te komen tot een gerichte aanpak voor het versterken van deze vaardigheden in het mbo. Ik bouw hiermee voort op de Werkagenda mbo «Samen Werken aan Talent»2, waarin is afgesproken om werk te maken van kwalitatief goed en aantrekkelijk onderwijs in basisvaardigheden, passend bij de leef- en beroepscontext van mbo-studenten.

De kern van de aanpak basisvaardigheden ligt in het funderend onderwijs, waar voor ieder kind de basis wordt gelegd voor het ontwikkelen van basisvaardigheden. Het masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs zet maximaal in om het tij te keren.3 Gezien de omvang van de problematiek is een krachtige gezamenlijke aanpak over de onderwijssectoren heen van belang. Met de aanpak basisvaardigheden mbo stel ik het mbo in staat om hieraan een goede bijdrage te leveren. In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen met concrete maatregelen en verbeteracties en het tempo waarin ik deze denk te realiseren.

Niet alle studenten beschikken over voldoende basisvaardigheden

Er is sprake van een aantal zorgelijke trends in Nederland. Uit internationale onderzoeken blijkt dat Nederlandse jongeren steeds slechter zijn in basisvaardigheden.4 Dit past in een breder beeld van de Nederlandse samenleving: ongeveer 1,3 miljoen mensen tussen de 16 en 65 jaar heeft moeite met de Nederlandse taal. Hun niveau ligt onder het eindniveau van het vmbo of mbo-niveau 2 en 3 (onder referentieniveau 2F). Volgens een schatting van de Algemene Rekenkamer gaat het om een nog grotere groep, namelijk ruim 2,5 miljoen mensen, wanneer ook 65-plussers en mensen met lage rekenvaardigheden worden meegeteld.5 Een zorgwekkende constatering. Mensen met onvoldoende basisvaardigheden staan vaker aan de zijlijn van onze samenleving, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn of een laag inkomen hebben. En ze kunnen de weg naar hulpmiddelen van de overheid, zoals studiefinanciering, vaak moeilijker vinden.6 Dit bedreigt de sociale cohesie, doordat het bestaande kloven in de samenleving versterkt.

Ook in het mbo is dit voelbaar, bijvoorbeeld door het niveau van de instromende studenten. Zo blijkt uit de Staat van het Onderwijs7 dat het vereiste referentieniveau taal en rekenen van leerlingen die vanuit het vmbo het mbo instromen lang niet altijd gehaald wordt. Ook beschikt één op de drie leerlingen over (heel) weinig burgerschapskennis.8 Vandaar ook het grote belang van het masterplan basisvaardigheden in het funderend onderwijs. Ik heb waardering voor mbo-instellingen en docenten die nu worden geconfronteerd met deze negatieve trend en hiervoor al verantwoordelijkheid nemen. Zo geeft de Inspectie van het Onderwijs aan dat bijvoorbeeld het Deltion College (mbo) het leesonderwijs verbetert met hun integrale aanpak.

Toch zie ik nog een aantal knelpunten in het mbo. Ten eerste zie ik het dalende niveau van de instromende leerlingen uit het voortgezet onderwijs. Ten tweede zie ik studenten die uitvallen zonder diploma, mogelijk met een te laag niveau basisvaardigheden. Tot slot is het zicht op de beheersing van de basisvaardigheden in het mbo op dit moment beperkt.

Aanpak basisvaardigheden mbo

Bij de aanpak voor het mbo richt ik mij primair op de Nederlandse taal, rekenen en burgerschap. Digitale geletterdheid neem ik mee als onderdeel van de andere basisvaardigheden en de beroepsvaardigheden. Ik zet binnen de aanpak in op drie actielijnen:

  • 1. Het versterken van de kwaliteit van onderwijs en examinering

  • 2. Het versterken van de kwaliteit van de docenten

  • 3. Het monitoren van het beheersingsniveau van de basisvaardigheden van studenten.

Elke actielijn bevat een aantal concrete maatregelen en acties, die ik beschrijf in deze brief. Het tempo en de fasering hiervan is niet altijd gelijk. In de bijlage bij deze brief zijn de geplande maatregelen en acties daarom overzichtelijk en in chronologische volgorde opgenomen.

In principe is deze aanpak net zo lang nodig tot we kunnen zien dat elke student9 het mbo verlaat met minimaal niveau 2F taal en rekenen, het niveau dat nodig is om je te redden in onze samenleving, en voldoende beheersing van burgerschap. Ik richt mij bewust op deze ondergrens, zodat we ervan doordrongen raken dat een mindere beheersing problematisch is voor de vervolgstappen van studenten in hun werk en de maatschappij. Ik houd de effecten jaarlijks in de gaten. De acties die ik aankondig in deze brief, hebben een looptijd van 5 jaar. Na 3 jaar bouw ik een moment in om te herijken. Indien nog onvoldoende effect is bereikt, dan wordt bekeken of extra acties nodig zijn.

De aanpak basisvaardigheden richt zich op diplomagerichte studenten in het mbo en daarmee hoofdzakelijk op initiële studenten. Voor andere groepen is er het interdepartementale programma Tel mee met Taal.10 De aanpak basisvaardigheden vormt samen met Tel mee met Taal een complementaire aanpak voor verschillende doelgroepen. Bij de uitwerking van de aanpak hebben we ook aandacht voor het mbo in Caribisch Nederland.

Onderzoeken en adviezen

De afgelopen jaren zijn diverse rapporten opgeleverd met adviezen over mogelijke verbeteringen. Zo is in mei 2022 een evaluatie van de referentieniveaus Nederlandse taal uitgevoerd.11 Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat de regelgeving voor het onderwijs, zoals gevat in het huidige referentiekader Nederlands, nu te weinig ruimte biedt om het taalonderwijs zo in te richten dat het aansluit op de beroepscontext van de opleidingen, de diversiteit aan onderwijsniveaus en doelgroepen. Daarnaast ontbreekt een aantal actuele ontwikkelingen, zoals digitale geletterdheid, in het huidige kader. Tot slot geven docenten aan dat ze onvoldoende uit de voeten kunnen met het huidige kader bij het vormgeven van het taalonderwijs.

Ook is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van evaluaties en onderzoeken naar de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs.12 Hieruit blijkt dat de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs nog te vaak onder de maat is en dat de situatie niet wezenlijk verschilt van die bij aanvang van de burgerschapsagenda in 2017. Dit betekent dat de student zich nog te vaak onvoldoende kan ontwikkelen binnen de diverse burgerschapsdimensies en de docent niet genoeg houvast heeft bij het vormgeven van het burgerschapsonderwijs. De verschillende adviezen over burgerschap heb ik meegenomen bij het vormgeven van deze aanpak.

Tot slot heeft de Onderwijsraad een advies uitgebracht.13 Daaruit blijkt dat het belangrijk is om in het mbo een goede samenhang aan te brengen tussen de lessen taal, rekenen en burgerschap en de beroepsgerichte vakken. Denk bijvoorbeeld aan een verpleegkundige die de juiste dosering van medicatie moet kunnen bepalen of een installateur die een offerte moet kunnen opstellen.

De onderzoeken en adviezen heb ik meegenomen in de uitwerking van de maatregelen en acties. In het vervolg van deze brief ga ik in op de drie actielijnen voor het mbo en op de koerswijziging die ik daarbij voor ogen heb. Met deze aanpak zorg ik dat de lat voor goed basisvaardighedenonderwijs omhoog gaat, zodat de beheersing van basisvaardigheden bij studenten maximaal wordt versterkt.

Actielijn 1: Versterking van de kwaliteit van het onderwijs en de examinering

Om te zorgen dat elke student met voldoende basisvaardigheden het mbo verlaat, moeten mbo-instellingen in staat zijn om het onderwijs optimaal in te richten voor hun studenten. Slechts een klein deel van de scholen integreert basisvaardigheden volledig met beroepsgerichte onderdelen, zo blijkt uit een onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar docenten (zie actielijn 2). Vaker wordt gekozen voor een beroepsgerichte inkleuring, soms om beroepsgerichte aspecten terug te laten komen in de lessen basisvaardigheden of om die te integreren in projecten. Bij ruim een kwart staan de basisvaardigheden en burgerschap volledig los van het beroepsgerichte deel. Ik vind dit laatste een gemiste kans, omdat de Onderwijsraad in haar advies benoemt dat samenhang betekenisvolle en effectieve contexten biedt. Hiervoor is het nodig dat er goede landelijke wettelijke kaders voor onderwijs en examinering zijn en dat het onderwijs en de examinering door scholen continu wordt verbeterd. Uit de eerdergenoemde onderzoeken blijkt dat de landelijke wet- en regelgeving voor onderwijs en examinering het goed inrichten van het onderwijs, bijvoorbeeld conform de aanbevelingen van de Onderwijsraad, juist in de weg zitten. Daarom stuur ik bij en zet ik de stap om de wet- en regelgeving voor basisvaardigheden te versterken en scholen beter te ondersteunen bij de inrichting van hun onderwijs.

Aanpassen landelijke kaders

Het is nodig de wet- en regelgeving voor Nederlands en burgerschap te versterken om mijn ambities mogelijk te maken. Hoe dat het beste kan gebeuren, baseer ik mede op adviezen van experts. Een goede wettelijke verankering van de opdracht aan mbo-instellingen en een goede inrichting van de bijbehorende regelgeving, zoals voor het burgerschapsonderwijs, vereist namelijk specifieke kennis op vakinhoudelijk en pedagogisch-didactisch vlak.

Afgelopen studiejaar zijn al nieuwe wettelijke rekeneisen voor het mbo van kracht geworden. De verwachting is dat de motivatie en de resultaten voor rekenen bij studenten omhoog gaan, doordat rekenen nu meer aansluit bij de belevingswereld van de student en het examenresultaat gaat meetellen voor het halen van een mbo-diploma. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken of dit werkt, maar ik blijf dit uiteraard nauwgezet volgen en bijstellen waar dit nodig blijkt. Omdat de regelgeving voor rekenen in het mbo recent is herzien, ligt de focus in dit onderdeel van de aanpak de aankomende jaren op Nederlands en burgerschap.

Ik heb uw Kamer in juli 2022 geïnformeerd over de stappen die ik zet om het burgerschapsonderwijs voor studenten te versterken en om docenten een beter fundament te bieden tijdens de lessen burgerschap.14 Een expertgroep is het afgelopen jaar hard aan de slag geweest om een advies te geven over een goede hernieuwde inrichting van het burgerschapsonderwijs, de examinering en de diploma-eisen, met betrokkenheid van vele anderen. Uw Kamer wordt gelijktijdig aan deze brief in een aparte brief uitgebreider geïnformeerd over mijn maatregelen en acties om het burgerschapsonderwijs een kwaliteitsimpuls te geven. Hierin ga ik in op het expliciteren van de wettelijke burgerschapsopdracht voor het bevoegd gezag in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), op het herijking van de kwalificatie-eisen in het Examen- en kwalificatiebesluit WEB en op het invoeren van een gedeeltelijke resultaatverplichting voor studenten.

Nederlands is op dit moment een verplicht onderdeel van elke kwalificatie. Om een diploma te halen moet een student zowel centraal examen als een instellingsexamen afleggen. Toch kunnen we constateren dat de huidige referentiekaders en examens onvoldoende effect hebben gehad, gezien het grote maatschappelijke probleem met laaggeletterdheid. Het moet dus nog beter. Met betrekking tot Nederlands ligt er al een evaluatie. Uit deze evaluatie blijkt dat het huidige kader onvoldoende aansluit bij de verschillende niveaus en doelgroepen die het mbo kent. Daarnaast hebben veel docenten moeite om het referentiekader te vertalen naar hun eigen onderwijs. Ook ontbreken actuele ontwikkelingen, zoals digitale geletterdheid. De evaluatie geeft ook handvatten voor het verbeteren van de regelgeving en referentiekaders. Een voorbeeld hiervan is het ontwikkelen van meer onderscheidende niveaus. In lijn met de eerder ingezette trajecten voor rekenen en burgerschap, zal ik een expertgroep vragen om een advies uit te brengen over de herijking van de kwalificatie-eisen en de examinering van Nederlands in het mbo.

De expertgroep gaat nog deze zomer aan de slag. Ik zal uw Kamer eind 2023 het tussentijds adviesrapport van de expertgroep toesturen. In het voorjaar van 2024 informeer ik u over het eindrapport en de eventuele aanpassingen van de wet- en regelgeving die ik op basis van dat advies ga doen. Uiteraard blijft daarbij een goede aansluiting op het voortgezet onderwijs van belang.

Een goede inrichting van het onderwijs

Ik vind het belangrijk dat mbo-instellingen continu hun onderwijs tegen het licht houden en verbeteren. Dat kunnen mbo-instellingen niet alleen, zij moeten kunnen leren van elkaar en van wetenschappelijke inzichten. Dit evidence-informed leren, wil ik binnen de mbo aanpak actief ondersteunen. Een goede link tussen onderzoek en onderwijs ontbreekt nu nog te vaak bij onderwijsvernieuwingen.

In het kader van de Werkagenda mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 549) heb ik met de sector afspraken gemaakt over hoe ik dit het beste kan ondersteunen voor rekenen, aangezien we ons alleen op het gebied van rekenen al bevinden in de uitvoering van de nieuwe wettelijke eisen. Daarom financier ik vanaf 2023 een lerend netwerk rekenen waarin onderwijsteams, verspreid over Nederland, ervaring gaan opdoen met een effectieve inrichting van het rekenonderwijs. Daarin worden ze ondersteund door onderzoekers, die ook volgen welke interventies van de betrokken onderwijsteams effectief zijn. Een nog op te richten practoraat rekenen zal zich hierbij aansluiten en zich richten op praktijkonderzoek en innovaties naar beter rekenonderwijs in het mbo. De opgedane kennis wordt breed verspreid door het Kennispunt Taal en Rekenen, zodat alle onderwijsteams in het mbo daar profijt van kunnen hebben. Ook OCW blijft nauw betrokken bij het lerend netwerk, zodat ik gevoed word met inzichten over de nieuwe rekeneisen en waar nodig kan bijsturen.

Actielijn 2: Versterking van de kwaliteit van docenten

De belangrijkste randvoorwaarde om kwalitatief goed onderwijs te kunnen bieden, is dat er goede docenten zijn. Dit geldt zeker ook voor de basisvaardigheden. In het Coalitieakkoord staat dat de basisvaardigheden, waaronder burgerschap in het mbo, moeten worden gegeven door bevoegde docenten en er ruimte wordt gegeven aan mensen uit de praktijk voor (gast)lessen. Er waren namelijk signalen dat de docenten die werden ingezet voor basisvaardigheden niet altijd een geschikte achtergrond hadden. Daarom heb ik deze signalen laten onderzoeken. De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen de noodzaak om de kwaliteit te versterken met een bevoegdheid voor het mbo. Zoals ik in de werkagenda heb opgenomen ga ik een aantal scenario’s uitwerken. Ik hecht er waarde aan om in dit traject het veld uitgebreid te consulteren alvorens ik een besluit neem.

Huidige situatie

In het mbo wordt op dit moment niet gewerkt met specifieke bevoegdheden, maar zijn docenten benoembaar. In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zijn eisen vastgelegd voor benoeming van docenten in het mbo.15 Het bevoegd gezag van een mbo-instelling kan iemand tot docent benoemen indien deze persoon voldoet aan de bekwaamheidseisen, zoals vastgesteld in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel; beschikt over een verklaring omtrent gedrag (VOG) en niet vanwege een rechterlijke uitspraak uitgesloten is van het geven van onderwijs. Een mbo-docent voldoet aan de bekwaamheidseisen als hij beschikt over een getuigschrift van een eerstegraads of tweedegraads lerarenopleiding of indien hij beschikt over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) én een geschiktheidsverklaring van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Het bestuur bepaalt vervolgens voor welke onderdelen van het onderwijs de docent geschikt is.

Dat systeem werkt voor het beroepsgerichte onderdeel, want het maakt mogelijk dat vakmensen zich kunnen omscholen tot beroepsgerichte docenten in een onderwijssector zonder vaste vakkenstructuur. Zoals gezegd kreeg ik signalen binnen dat dit minder goed werkt voor de basisvaardigheden en er soms docenten werden ingezet die niet altijd relevante scholing of werkervaring hadden. Om deze signalen te kunnen toetsen, heb ik verkennend onderzoek laten uitvoeren naar de opleidingsachtergrond en werkervaring van de nu werkzame docenten op het gebied van taal, rekenen en burgerschap. Daarbij is ook onderzocht wat docenten zien als een passende achtergrond en welke beleidskeuzes instellingen maken. Als onderdeel van deze brief bied ik het onderzoeksrapport «Professionele achtergrond van mbo-docenten basisvaardigheden en burgerschap» aan uw Kamer aan. Aan het onderzoek hebben negen mbo-instellingen meegewerkt: roc’s en beroepscolleges, divers in grootte, in verschillende delen van het land. Voor het onderzoek is kwantitatieve en kwalitatieve data verzameld. Hieronder schets ik de relevante uitkomsten uit het onderzoek en geef ik mijn reactie daarop. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen uit het onderzoek aan bod: de tijdsbesteding van docenten, hun professionele achtergrond en het huidige personeelsbeleid van de instellingen

Tijdsbesteding

De meeste docenten die taal, rekenen of burgerschap (ook wel: generieke onderdelen) verzorgen, hebben een aanstelling van meer dan 0,8 fte. Toch geeft een relatief grote groep slechts een aantal uur les in een generiek onderdeel. Dit komt het meest voor bij burgerschap, waar meer dan de helft van de docenten maar 0–4 uur les in het onderdeel burgerschap geeft. Voor docenten Nederlands en Engels is het lesgeven in dit generieke onderdeel het vaakst een hoofdtaak. Ik vind het zorgwekkend dat voor een gedeelte van de docenten lesgeven in basisvaardighedenslechts een taak erbij is. Dit signaal neem ik mee in het vervolgtraject. Ik vind het namelijk belangrijk dat er docenten worden aangesteld die voldoende tijd hebben om zich in de vakken te verdiepen en specialiseren.

Professionele achtergrond huidige docenten basisvaardigheden en burgerschap

Meer dan de helft (59%) van de docenten die basisvaardigheden geeft, heeft een lerarenopleiding afgerond. Van de groep die geen lerarenopleiding heeft afgerond, heeft een ruime meerderheid (62%) het pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) gehaald. De verwachting is dat docenten die geen PDG hebben behaald, nog bezig zijn deze te behalen of zijn aangenomen toen een PDG nog geen vereiste was. De constatering dat een deel van de docenten lesgeeft zonder een PDG of lerarenopleiding afgerond te hebben in combinatie met de constatering dat voor sommige docenten het lesgeven in basisvaardigheden slechts een taak erbij is, vind ik verontrustend voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook dit signaal neem ik mee in het vervolgtraject.

Docenten die een lerarenopleiding of PDG hebben afgerond, voelden zich vaker toegerust dan docenten die dit niet hebben afgerond. Opvallend is dat een deel van hen zich, ondanks hun lerarenopleiding, onvoldoende voorbereid voelt op het lesgeven in het mbo. En dat rekendocenten met een pabo-achtergrond aangeven zich mede door hun opleiding wel toegerust te voelen, ondanks dat deze opleiding niet specifiek is bedoeld voor lesgeven in het mbo.

Minder dan de helft van de docenten heeft de afgelopen vijf jaar professionaliseringsactiviteiten gevolgd. Wie dit wel heeft gedaan, heeft vaak deelgenomen aan kortdurende activiteiten, zoals lezingen, workshops of teamdagen. Slechts een klein deel heeft een langdurende cursus of training gevolgd voor het onderdeel waarin wordt lesgegeven. Ik vind dit zorgelijk. Het is belangrijk dat docenten zich toegerust voelen in het onderdeel waarin zij lesgeven en dat zij zich blijvend ontwikkelen. Daarom heb ik in de Werkagenda mbo afgesproken om professionalisering van docenten die rekenen, Nederlands en burgerschapsonderwijs verzorgen te stimuleren door ontwikkeling en verspreiding van professionaliseringsaanbod. Ik investeer daarnaast per jaar € 30 miljoen in het mbo om mogelijk te maken dat docenten ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van dit aanbod. Ik verwacht daarbij van mbo-instellingen dat ze hun docententeams stimuleren en faciliteren om gebruik te maken van dit aanbod en zich doorlopend te ontwikkelen op het gebied van pedagogiek, didactiek en vakinhoud.

Huidig personeelsbeleid

Veel mbo-instellingen hebben een specifiek aannamebeleid voor docenten. Wel is er een verschil tussen het wenselijke aannamebeleid en de daadwerkelijke praktijk, door bijvoorbeeld de krapte op de arbeidsmarkt. Ook nemen instellingen maatregelen om de kwaliteit van het basisvaardighedenonderwijs te borgen, zoals professionalisering, werving van (aspirant)docenten via stages en het organiseren van een goede infrastructuur met aanspreekpunten en vakgroepoverleggen. Het stemt mij positief dat veel instellingen zelf al inzet plegen, maar ik deel de zorgen die naar voren komen uit het onderzoek: er is een groep docenten die moeilijk wordt bereikt met professionaliseringsactiviteiten en ontwikkelingen in het vakgebied niet volgt. Hierbij wordt specifiek de groep benoemd die een beperkt aantal uren besteedt aan generiek onderwijs. Ook dit signaal neem ik mee in het vervolg. Daarnaast zet het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid er op in dat alle instellingen beleid hebben op de professionele ontwikkeling van medewerkers. In het wetsvoorstel is ook opgenomen dat het bevoegd gezag de uitvoering hiervan monitort en waar nodig bijstuurt. In de Kamerbrief voortgang lerarenstrategie die uw Kamer in juni 2023 (Kamerstuk 27 923, nr. 456) heeft ontvangen, ga ik nader in op het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid.

Ik ga dit jaar invulling geven aan de bevoegdheid voor basisvaardigheden voor het mbo. Mijn conclusie is dat het onderzoek geen eenduidig antwoord geeft op de vraag wat een passende achtergrond is voor docenten werkzaam op het gebied van taal, rekenen en burgerschap. Het rapport bevestigt de signalen dat er soms docenten zonder relevante werkervaring of opleidingsachtergrond lesgeven in de basisvaardigheden. De resultaten uit het onderzoeksrapport geven aanleiding om de kwaliteit van docenten basisvaardigheden te versterken. Ik ben er mede door het rapport nog niet van overtuigd dat een bevoegdheid in het mbo hetzelfde moet zijn, zoals die we kennen uit het voortgezet onderwijs. De hierboven genoemde uitkomsten zijn voor mij het vertrekpunt. Bovendien werkt een mbo-docent in een multidisciplinair team en ligt er een advies van de Onderwijsraad om basisvaardigheden zo veel mogelijk te integreren in de gehele opleiding. Dat maakt de basisvaardigheden en burgerschap een taak voor alle onderwijsgevenden in het mbo. Ik heb in de Werkagenda mbo daarom afgesproken om verschillende opties vorm te geven en te toetsen, voordat ik een besluit neem over de eisen die ik wil stellen aan mbo-docenten.

De aankomende maanden ga ik veldsessies organiseren met (potentiële) docenten, werkgevers, lerarenopleidingen, studenten en experts. Met hen ga ik het gesprek aan over de uitkomsten van het onderzoek en welke eisen noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de docenten te verhogen. Hierbij voer ik ook het gesprek met de betrokkenen over hoe we de zorgelijke signalen die ik hierboven beschreef kunnen terugdringen. Over de opbrengsten van deze veldsessies informeer ik uw Kamer eind 2023. In het voorjaar van 2024 informeer ik uw Kamer over de benodigde inzet op de gesignaleerde zorgpunten en over mijn besluit. Daarnaast neem ik een aantal uitkomsten van het onderzoek mee in de lerarenstrategie, bijvoorbeeld in de acties rondom lerarenopleidingen en het opleiden voor het verzorgen van onderwijs in het mbo.16

In december 2022 heb ik het onderzoeksrapport «Acceptatie van seksuele en genderdiversiteit van mbo-docenten» naar uw Kamer gestuurd. In deze brief kom ik daar, zoals ik had toegezegd, op terug. Dit onderzoek was een verkenning naar het bespreekbaar maken van seksuele en genderdiversiteit in de klas door docenten in het mbo. De resultaten laten zien dat mbo-docenten veelal een positieve houding hebben ten opzichte van seksuele en genderdiversiteit. Dat stemt mij hoopvol. Tegelijkertijd blijken de volgende factoren bij docenten een drempel voor het bespreekbaar maken van dit thema: gebrek aan urgentiebesef, handelingsverlegenheid en negatieve attitudes richting lhbti+ personen Het rapport biedt nuttige handvatten voor het adresseren van deze factoren en docenten te bewegen om het thema bespreekbaar te maken. Hierbij kunnen docenten gebruik maken van interventies en lespakketten die partnerorganisaties, zoals SSV en COC, ontwikkelen. Ook kunnen scholen voor informatie terecht op de website www.gendi.nl. Ik stel het op prijs dat partnerorganisaties interventies ontwikkelen en mede daarom verstrek ik subsidies aan deze organisaties. Ik ga met deze organisaties bespreken hoe deze interventies meer onder de aandacht van mbo-docenten gebracht kunnen worden. Daarnaast ga ik met de MBO Raad in gesprek over hoe ik het bespreekbaar maken van seksuele en genderdiversiteit in de klas verder kan aanmoedigen. Wel verwacht ik, zoals gezegd, dat mbo-instellingen professionalisering stimuleren en docenten gebruik maken van de mogelijkheden tot professionaliseren.

Actielijn 3: Meer grip op het beheersingsniveau van studenten

De aanpak basisvaardigheden voor het mbo heeft uiteindelijk één doel: het verbeteren van de beheersing van de basisvaardigheden van alle studenten en zorgen dat elke mbo-student17 met minimaal niveau 2F uitstroomt. Daarover zijn momenteel beperkt data beschikbaar. We kennen enkel de examencijfers Nederlands en rekenen van de groep gediplomeerden, maar daar zit een aantal kanttekeningen aan. Zo zijn er bijvoorbeeld met ingang van dit studiejaar geen centrale examens voor rekenen, maar instellingsexamens die moeilijker te vergelijken zijn tussen instellingen. Er is wel een centraal examen Nederlands, maar dat bepaalt slechts de helft van het uiteindelijke resultaat omdat daarin worden niet alle vaardigheden getoetst. De andere helft wordt bepaald met een instellingsexamen voor vaardigheden die niet centraal kunnen worden getoetst.18 Natuurlijk bieden de beschikbare centrale examencijfers ook geen zicht op de groep ongediplomeerden. Op de beheersing van burgerschap is ook onvoldoende zicht, doordat er geen examens voor burgerschap worden afgelegd. In het kader van de aanpak basisvaardigheden mbo ga ik daarom zorgen voor een valide, integraal en betrouwbaar beeld van het beheersingsniveau van Nederlands, rekenen en burgerschap van alle studenten in het mbo.

Om de monitoring op te zetten, werk ik ten eerste aan het verkrijgen van betere data. Ik ben in gesprek met het NRO om monitoring op te zetten voor burgerschapsonderwijs in het po, vo en mbo. Goede monitoring zorgt voor een beter beeld van de burgerschapscompetenties van studenten, de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs en de mogelijkheden tot verbetering daarvan. De verwachting is dat de monitoringsopdracht in 2023 van start kan gaan. Voor Nederlands en rekenen in het mbo ga ik ook een opdracht uitzetten, waarvan ik de resultaten verwacht in 2026.

Daarnaast zorgen we dat de Onderwijsinspectie meer zicht kan krijgen op de basisvaardigheden. Zoals eerder beschreven in de kamerbrief van 22 juli 2022 ontwikkelt de inspectie ook een standaard «basisvaardigheden» waarmee zij de opgave voor het veld verhelderen en de focus binnen het toezicht op de basisvaardigheden meer kracht bij zetten.19 Ik verwacht dat deze standaard per schooljaar 2023–2024 aan het onderzoekskader mbo van de inspectie kan worden toegevoegd.

De monitoring gebruik ik om de effecten van de aanpak basisvaardigheden jaarlijks te evalueren. Na 3 en na 5 jaar worden de effecten van het beleid geëvalueerd, zodat waar nodig kan worden bijgestuurd.

Financiën aanpak basisvaardigheden mbo

De aanpak voor het mbo wordt gefinancierd met verschillende regelingen. De doelstellingen van de basisvaardigheden zijn onderdeel van de regeling Kwaliteitsafspraken. Daarmee kunnen mbo-instellingen extra inzetten op het verbeteren van het taal-, rekenen en burgerschapsonderwijs, indien uit hun regionale analyse blijkt dat dit nodig is. Ongeveer gelijktijdig met deze brief informeer ik uw Kamer over hoe we de inzet van de Kwaliteitsafspraken monitoren, als onderdeel van de brief over de monitoring van de Werkagenda mbo en het Stagepact. Daarnaast investeer ik, zoals benoemd in actielijn 2, aanvullend jaarlijks € 30 miljoen voor het verder professionaliseren van docenten basisvaardigheden. Scholen kunnen dit gebruiken om goede professionalisering van hun docenten mogelijk te maken en nemen hun plannen hiervoor op in hun kwaliteitsagenda. Ook gaat er € 1 miljoen per jaar naar een landelijk ondersteuningsprogramma dat docenten en ander onderwijspersoneel helpt bij het vergroten van hun digitale vaardigheden en digitaal veilig handelen. Tot slot investeer ik van 2022 tot en met 2025 € 2 miljoen per jaar in de ondersteuningsstructuur voor de aanpak basisvaardigheden in het mbo waarmee de acties ter verbetering van de onderwijskwaliteit en de monitoring worden gefinancierd.

Tot slot

Er ligt een grote maatschappelijke opgave om meer Nederlanders met voldoende basisvaardigheden uit te rusten. Het mbo speelt daarin een belangrijke rol, maar kan dat niet alleen. De aanpak voor het mbo is onderdeel van het masterplan basisvaardigheden, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord, en bouwt daarmee voort op de inzet in het funderend onderwijs. Ik heb het mbo leren kennen als een sector vol aanpakkers en heb er daarom alle vertrouwen in dat zij hun rol in deze belangrijke maatschappelijke opgave zullen vervullen. Met deze aanpak basisvaardigheden voor het mbo zorg ik voor concrete maatregelen, focus en de juiste randvoorwaarden om het beheersingsniveau van de basisvaardigheden van studenten te versterken. Met uw Kamer ga ik graag in het najaar in gesprek over mijn aanpak.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Bijlage 1: Overzicht maatregelen aanpak basisvaardigheden in het mbo

Actielijn

Basisvaardigheid

Maatregel

Planning

Versterking van de kwaliteit van het onderwijs en de examinering.

Nederlands

Evaluatie huidig referentiekader vak Nederlands.

Mei 2022 opgeleverd1

Richtlijnen voor het aanpassen van de kwalificatie-eisen inclusief examinering van het vak Nederlands.

Expertgroep Nederlands start juli 2023, tussenrapportage volgt eind 2023, definitief adviesrapport in voorjaar 2024 beschikbaar.

Implementatietraject waaronder mogelijke wijziging van wet- en regelgeving.

Start voorjaar 2024.

Rekenen

Invoeren nieuwe rekeneisen, rekenen als verplicht examenvak.

Vanaf studiejaar 2022–2023.

Deskundigheids-bevordering docenten Rekenen via het Kennispunt Taal en Rekenen.

Vanaf najaar 2022.

Practoraat Rekenen ter bevordering van «evidence informed» werken.

Start in eerste kwartaal 2024.

Burgerschap

Evaluaties en onderzoeken kwaliteit huidig referentiekader vak Burgerschap.

Juli 2022 opgeleverd2

Richtlijnen voor het aanpassen van de kwalificatie-eisen inclusief examinering van het vak Burgerschap.

Advies «Burgerschap in veranderende wereld» in juni 2023 opgeleverd.

Implementatietraject waaronder wijziging van wet- en regelgeving.

Start juni 2023.

Publicatie vernieuwde kwalificatie-eisen Burgerschap.

Vanaf studiejaar 2024–2025

Burgerschapsopdracht in de WEB

Vanaf studiejaar 2025–2026

X Noot
1

Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 620.

X Noot
2

Kamerstuk 31 524, nr. 509.

Versterking van de kwaliteit van docenten basisvaardigheden.

Onderzoek naar professionele achtergrond van docenten basisvaardigheden als vertrekpunt voor de uitwerking.

Opgeleverd in juni 2023.

Nav uitkomsten brede veldraadpleging onder (potentiële) docenten, opleiders en instellingen over randvoorwaarden voor een mbo bevoegdheid.

Juli 2023 tot januari 2024.

Eisen die gesteld worden aan docenten

Vanaf studiejaar 2024–2025 (afhankelijk van benodigde aanpassing wet- en regelgeving).

Implementatietraject professionalisering waaronder wetsvoorstel SHRM en jaarlijks professionaliseringsbudget van 30 miljoen euro vanaf studiejaar 2024–2025.

Start zomer 2023.

Meer grip op het beheersingsniveau basisvaardigheden van studenten.

Monitor beheersingsniveau Nederlands en rekenen van studenten.

Eerste resultaten in 2026.

Monitor burgerschapscompetenties van po/vo-leerlingen en mbo-studenten en kwaliteit burgerschapsonderwijs.

Start in 2023, eerste resultaten in 2025.

In navolging van po en vo ook peilingsonderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs in het mbo (Peil MBO).

Start in 2024.

Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt instrument voor meer focus op «basisvaardigheden» in het onderzoekskader.

Operationeel vanaf studiejaar 2023–2024.


X Noot
1

Staat van het Onderwijs 2022, Inspectie van het Onderwijs (2022) (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 161) en Staat van het Onderwijs 2023, Inspectie van het Onderwijs (2023) (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 221).

X Noot
2

Kamerstuk 31 524, nr. 549.

X Noot
3

Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 620.

X Noot
4

Staat van het Onderwijs 2022, Inspectie van het Onderwijs (2022)) en Staat van het Onderwijs 2023, Inspectie van het Onderwijs (2023).

X Noot
5

Kamerstuk 28 760, nr. 84.

X Noot
6

Kamerstuk 28 760, nr. 56.

X Noot
7

Staat van het Onderwijs 2023, Inspectie van het Onderwijs (2023).

X Noot
8

Munniksma, A., Dijkstra, A., Veen, I. van der, Ledoux, G., Werfhorst, H. van der, Dam, G. ten (2017). Burgerschap in het voortgezet onderwijs. Nederland in vergelijkend perspectief. Amsterdam University Press Universiteit van Amsterdam: Amsterdam.

X Noot
9

Op niveau 2, 3 en 4.

X Noot
11

Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 620.

X Noot
12

Kamerstuk 31 524, nr. 509.

X Noot
13

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 648.

X Noot
14

Kamerstuk 31 524, nr. 509.

X Noot
15

Artikel 4.2.1 «Vereisten benoeming of tewerkstelling docenten» uit Wet educatie en beroepsonderwijs.

X Noot
16

Kamerstuk 27 923, nr. 456.

X Noot
17

Op niveau 2, 3 en 4.

X Noot
18

Met het centraal examen worden de vaardigheden kijken/luisteren en lezen getoetst.

X Noot
19

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 191.

Naar boven