31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nr. 52 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 augustus 2023

Gelijke kansen in het Nederlandse onderwijs staan hoog op de maatschappelijke agenda. De mate van financiële stabiliteit thuis, de gezondheidssituatie van ouders, de sociale kring, de woonsituatie: het heeft allemaal grote invloed op de ontwikkelingskansen van een kind. Maar in sommige wijken en in sommige gezinnen komen problemen heel zichtbaar samen. Dan is het belangrijk dat het onderwijs een plek van kansen is. De kwaliteit van het onderwijs en de keuzes die gemaakt worden in het onderwijs (zoals het onderwijstype en een bepaald vakkenpakket) kunnen van grote invloed zijn op de kansen op de arbeidsmarkt en de loopbaan van een leerling, Het beleid is er daarom op gericht dat leerlingen onderwijs krijgen dat recht doet aan hun capaciteiten en dat hun ontwikkeling wordt gestimuleerd, zonder dat achtergronden daarbij remmend werken.1 Ik streef ernaar dat verschillen in positie in het onderwijs tussen groepen leerlingen met verschillende achtergronden kleiner worden.

In de tweede helft van 2023 en het eerste kwartaal van 2024 wordt een periodieke rapportage over het thema kansengelijkheid in het funderend onderwijs voorbereid. Dit is reeds aangekondigd in de beschrijving van de Strategische Evaluatie Agenda van mijn departement in de toelichting op de begroting voor 2023.2 Conform de uitwerking van de motie van het lid Harbers c.s.3 informeer ik u met deze brief over de opzet en vraagstelling van deze rapportage, zodat uw Kamer hier desgewenst nog invloed op uit kan oefenen.

Doel en reikwijdte van het onderzoek

De periodieke rapportage beschrijft de inzichten uit een evaluatieonderzoek naar het beleid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter bevordering van kansengelijkheid in het funderend onderwijs. Het doel is om inzicht te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleidsmaatregelen uit de periode 2017–2023 die bedoeld waren om kansengelijkheid in het funderend onderwijs te vergroten.

Ik wil daarmee meer te weten komen over de impact van deze maatregelen en hoe we in de toekomst zo goed mogelijk de kansen van kinderen kunnen vergroten.

Onder kansengelijkheid verstaan we in dit onderzoek: gelijke kansen voor kinderen met dezelfde aanleg, ongeacht het opleidingsniveau, het beroep, het inkomen of de culturele achtergrond van hun ouders, om zich te ontwikkelen en resultaten te behalen in het onderwijs. Dat sluit aan bij de doelstellingen die de afgelopen jaren leidend zijn geweest voor de inzet van het beleid.

Aanpak en planning

Het onderzoek wordt uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau en bestaat uit een terugblikkende analyse op basis van bestaande bronnen.

Inhoudelijk wordt de onderzoekers gevraagd ten minste de volgende deelonderwerpen en bijbehorende maatregelen te betrekken in het onderzoek:

  • voor- en vroegschoolse educatie en onderwijsachterstandenbeleid in het primair onderwijs;

  • het leerplusarrangement in het voortgezet onderwijs;

  • overgangen en doorstroom in het funderend onderwijs;

  • toegankelijkheid van het onderwijs en schoolkosten; en

  • verschillen in onderwijsuitkomsten en onderwijskwaliteit tussen groepen leerlingen en scholen.

Hoewel de omstandigheden en andere vraagstukken in het onderwijs eveneens invloed kunnen hebben op de kansen van leerlingen in het onderwijs, zoals de arbeidsmarkttekorten of de gevolgen van de coronapandemie, richt het onderzoek zich niet op deze grote thema’s. Uiteraard kunnen deze wel door de onderzoekers meegenomen worden in de beschouwing van de thematiek, als dat relevant geacht wordt. Ook thema’s in het bredere sociaal domein kunnen grote invloed hebben op de kansen van leerlingen, zoals armoedebestrijding of jeugdhulp. De gevraagde focus van dit onderzoek ligt echter op maatregelen die gericht zijn genomen om kansengelijkheid te bevorderen in het onderwijs.4

Om lessen te kunnen trekken voor toekomstig beleid, zal het onderzoek zich richten op:

  • De beleidstheorie onder de keuze van maatregelen en de wijze waarop deze zich ontwikkeld heeft;

  • Het in kaart brengen van aangrijpingspunten voor beleid, waarmee we bedoelen: de elementen in het onderwijs(stelsel) waarbij beleidsmatige ingrepen (onbedoelde of bedoelde) effecten zouden hebben op kansengelijkheid, om eventuele «witte vlekken» in beleid in beeld te brengen of te kunnen bepalen welke beleidsmaatregel het meeste effect zou hebben;

  • Inventariseren van beleidsmaatregelen en de ontwikkeling van beleid in de aangeduide periode;

  • Het in kaart brengen van uitgaven op de rijksbegroting en de kosteneffectiviteit van maatregelen;

  • Een analyse van de mate van de effectiviteit van verschillende maatregelen, aan de hand van beleidsevaluaties en wat we weten uit bestaande literatuur, evenals inzicht geven in de oorzaken van de doeltreffendheid en doelmatigheid.

De onderzoekers voeren ook een internationale vergelijking uit, door evaluaties van beleidsmaatregelen in andere landen bij het onderzoek te betrekken en te kijken naar wat verschillende onderwijssystemen betekenen voor kansengelijkheid in een aantal landen.

Om de onafhankelijkheid nog extra te waarborgen, ziet een klankbordgroep van deskundigen toe op de juistheid, volledigheid en onderbouwing van de bevindingen en conclusies van het onderzoek, zowel op gebied van het onderwerp van onderzoek als de onderzoeksmethode.

Tot slot

Dit onderzoek beoogt inzicht te geven in de doeltreffendheid en doelmatigheid van verschillende instrumenten die er zijn om de kansengelijkheid in het funderend onderwijs te vergroten. Het kan helpen om de effecten van beleid nader te duiden en vast te stellen welke bijdrage de overheid nu al levert en kan leveren. Hiermee kan het toekomstige beleid rondom kansengelijkheid nog beter worden vormgegeven, doordat we nog beter weten wat werkt en wat nodig is om kansen te vergroten van leerlingen uit gezinnen waar de sociaaleconomische situatie kwetsbaar is.

Het eindrapport wordt uiterlijk in maart 2024 opgeleverd en zal in het voorjaar met uw Kamer worden gedeeld.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul


X Noot
1

Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 660.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 2.

X Noot
3

Kamerstuk 34 000, nrs. 36 en 52.

X Noot
4

Het onderzoek richt zich op beleid dat binnen de begrotingsartikelen 1 (Primair Onderwijs) en 3 (Voortgezet Onderwijs) valt van de OCW-begroting en dat de bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs tot doel had, volgens de hier gegeven definitie.

Naar boven