31 497 Passend onderwijs

Nr. 396 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenscha heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 19 november over de reactie op verzoek commissie over vermeende TLV-fraude op Tyltylschool De Maasgouw in Zuid-Limburg en uitzending Reporter Radio (Kamerstuk 31 497, nr. 390).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 januari 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 14 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

De vragen die u mij stelt gaan met name over de situatie op Tyltylschool De Maasgouw. Dit is voor zover mij bekend een unieke situatie waarover in de afgelopen periode veel onrust is geweest. In mijn brief van 19 november 20201 heb ik aangegeven dat er een onafhankelijke deskundige is aangeboden aan de school. De school heeft er voor gekozen om geen gebruik te maken van dit aanbod en zelf een externe deskundige in te schakelen uit de cliëntenorganisatie MEE. Dit heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Omdat school en ouders met elkaar moeten samenwerken in het belang van de leerlingen, heb ik begin februari een onafhankelijke procesbegeleider aangesteld die zich zal richten op het herstel van vertrouwen tussen de partijen. Dit proces van herstel vraagt tijd, ik informeer uw Kamer over drie maanden over de voortgang.

Voor de financiering van onderwijs en onderwijsondersteuning enerzijds en zorg anderzijds, gelden de volgende basisprincipes:

  • In de basis geldt dat zorgmiddelen besteed moeten worden aan zorg en onderwijsmiddelen aan onderwijs en onderwijsondersteuning. Sommige ondersteuning of begeleiding valt op het snijvlak van onderwijsondersteuning en zorg. Dit kan zowel onder onderwijs en onderwijsondersteuning vallen als onder zorg. Voor ondersteuning of begeleiding uit dit «grijze gebied» mogen zowel onderwijs als zorgmiddelen worden ingezet.

  • De middelen uit de Bijzondere bekostiging voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb-regeling) kunnen ook besteed worden aan zorg, veelal de zorg op het snijvlak tussen onderwijsondersteuning en zorg.

  • De ouders en de school moeten, voor iedere individuele leerling, tot overeenstemming komen over de benodigde onderwijsondersteuning. Het is vervolgens aan de school om daarvoor de financiering te regelen, in samenwerking met het samenwerkingsverband.

  • Voor de zorg die naast de onderwijsondersteuning nodig is op de momenten dat de leerlingen op school zitten, moeten de ouders en school afspraken maken over welke zorg nodig is. Deze zorg wordt gefinancierd uit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet (Jw) of de zorgverzekeringswet (Zvw). Als ouders een persoonsgebonden budget hebben voor de zorg, zijn het de ouders die uiteindelijk beslissen over de inzet van deze middelen.

  • Het is mij bekend dat het voor ouders en scholen ingewikkeld is om tot goede afspraken te komen over de inzet van zorg tijdens onderwijstijd. Daarom onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van VWS de mogelijkheid om de inzet van zorgmiddelen tijdens onderwijstijd te stroomlijnen met een collectieve financiering2. Dit betekent dat wij onderzoeken of de benodigde budgetten gebundeld beschikbaar kunnen komen en ingezet kunnen worden om met een zorgaanbieder afspraken te maken over het verlenen van de zorg op school.

  • Omdat dit onderzoek en de daar uit voortvloeiende noodzakelijke wetswijzigingen geruime tijd in beslag nemen, is voor de casus de Maasgouw gekozen om te ondersteunen bij het vormgeven van zorg in onderwijstijd onder de huidige regelgeving.

Vragen van de VVD-fractie:

1) De leden van de VVD-fractie lezen dat een ouder alleen in bezwaar en beroep kan gaan tegen de inhoud en afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring, maar dat een ouder niet in bezwaar of beroep kan gaan tegen de afspraken die het samenwerkingsverband maakt met individuele scholen. Waarom wordt hier de ouder niet meer bij betrokken, behalve dan het juridische bezwaar dat in de brief wordt genoemd als reden?

Ouders gaan niet over de inzet dan wel verkrijging van de bekostiging van de school. Deze is namelijk niet persoonsgebonden. Individuele ouders/leerlingen kunnen daarom niet op persoonlijke titel bezwaar maken. Ouders hebben wel inspraak op de begeleiding van hun kind. Vaak liggen afspraken tussen samenwerkingsverbanden en scholen vast in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband of het meerjarige financiële beleid van de school. Hierdoor zijn er mogelijkheden tot inspraak van ouders via de vertegenwoordiging in de Ondersteuningsplanraad (hierna OPR) of de Medezeggenschapsraad (hierna MR). Als deze partijen vinden dat er niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van medezeggenschap, dan staan voor hen daarvoor juridische mogelijkheden open bij de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS en eventueel in beroep bij de Ondernemingskamer (artikel 32 en 34 Wet medezeggenschap op scholen, hierna WMS).

1) Zij vragen of de Minister niet van mening is dat het ook van belang is dat de ouder in ieder geval gehoord wordt als het gaat om ondersteuningsbeslissingen met betrekking tot het kind. Zo ja, hoe gaat de Minister de rechten van ouders en leerlingen borgen bij een dergelijke beslissing? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Als het om een ondersteuningsbeslissing gaat moeten de ouders betrokken zijn. Dit geldt voor het aanvragen van een toelaatbaarheidsverklaring en het aanmelden van hun kind bij een school naar keuze. Ook bij het vaststellen van de daadwerkelijke onderwijsondersteuning van de leerling in het Ontwikkelingsperspectief (OPP) hebben de ouders inspraak. Het gedeelte over de individuele begeleiding vanuit de onderwijsondersteuning van de leerling in het OPP kan niet worden vastgesteld zonder dat de ouders hierover overeenstemming hebben bereikt met de school (artikel 41a lid 2 WEC).

Als het gaat om de financiering van de onderwijsondersteuning in een school, en financiële afspraken daarover tussen de school en het samenwerkingsverband, is het niet aan individuele ouders om hierop inspraak te hebben. De onderwijsondersteuning moet geleverd worden door de school, onafhankelijk of deze betaald wordt uit middelen van het samenwerkingsverband of middelen van de school.

Als het gaat om de inzet van zorg op de school vanuit het persoonsgebonden budget binnen de zorgkaders hebben de ouders de regie. Zij zijn verantwoordelijk voor de besteding van het pgb.

Vragen van de D66-fractie:

1) De leden van de D66-fractie vinden dat de Minister terecht stelt dat, hoewel in zijn algemeenheid de overheveling van publieke middelen niet is toegestaan, de Wet passend onderwijs een uitzondering maakt voor de budgetten voor passend onderwijs die worden betaald aan de samenwerkingsverbanden, zie artikel 28a WEC, art. 18a WPO en art. 17a WVO. Een verdeling van de budgetten over de scholen, tussen de schoolbesturen en het samenwerkingsverband, is daarmee mogelijk. De grondslag voor de verdeling van de middelen over de scholen en het samenwerkingsverband is het besluit van het bestuur van het samenwerkingsverband tot de vierjaarlijkse vaststelling van het ondersteuningsplan (hierna: OPR) door het bestuur van het samenwerkingsverband. In het OPR van de betrokken samenwerkingsverbanden ontbreekt een uitwerking van de regeling van de «doelgroepfinanciering». Zij vragen wat de grondslag is voor de betalingen tussen de scholen en het samenwerkingsverband nu die grondslag niet is de ondersteuningplannen van de samenwerkingsverbanden.

Het ondersteuningsplan is geen overeenkomst tussen scholen en samenwerkingsverband, maar een beleidsdocument van enkel het samenwerkingsverband. Hieruit kunnen dan ook geen verplichtingen uit voortvloeien voor andere partijen, zoals scholen. De grondslag voor de overdracht van middelen tussen de Maasgouw en het samenwerkingsverband is een privaatrechtelijke overeenkomst.

2) De leden van de D66-fractie vragen de Minister of de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft getoetst of de Wet medezeggenschap is nageleefd door de schoolbesturen en het bestuur van het samenwerkingsverband als voorwaarde voor de bekostiging. Zij vragen op welke wijze het recht op medezeggenschap van ouders is nageleefd nu de ouders van de school hebben aangegeven dat noch in het OPR noch in het schoolplan van de scholen de doelgroepfinanciering is uitgewerkt, waar het gaat om de onderwijskundige, personele- en financiële gevolgen van dit beleid.

De inspectie toetst niet of in individuele gevallen de WMS is nageleefd. Als de OPR of de medezeggenschapsraad van mening is dat een besluit ten onrechte niet aan hen is voorgelegd ligt hier voor hen immers een procedure bij de geschillencommissie en beroep bij de rechter open (zie ook de beantwoording van vraag 1 van de VVD fractie).

3) In hoeverre is er sprake van een geldig besluit van de betrokken schoolbesturen en het bestuur van de samenwerkingsverbanden als de voorwaarden voor een geldig besluit en de naleving van de procedures voor de medezeggenschap door de besturen niet zijn nagekomen? Ook vragen zij wat de gevolgen zijn van het ontbreken van de medezeggenschap van de ouders, als de medezeggenschap van ouders op dit beleid ontbreekt, onder meer bij de besluiten over een toelaatbaarheidsverklaring.

Er is sprake van rechtsgeldige besluiten als i) de medezeggenschapsorganen zich niet tegen deze besluiten hebben verzet binnen zes weken nadat ze in kennis zijn gesteld over deze besluiten, of ii) binnen zes weken nadat er uitvoering is gegeven aan de besluiten als het bestuur heeft verzuimd de medezeggenschapsorganen in kennis te stellen van deze besluiten. Hoewel individuele ouders geen inspraak hebben op de zaken die betrekking hebben op besluiten uit de WMS, zijn zij wel vertegenwoordigd in de MR/OPR. Als het gaat over besluiten over de toelaatbaarheid van hun kind staan voor ouders altijd bezwaar- en beroepsmogelijkheden open.

4) De leden van de D66-fractie vragen of aan de ouders überhaupt het ontbreken van financiële middelen kan worden tegengeworpen door een school of een samenwerkingsverband, gezien de zorgplicht van de overheid voor gratis onderwijs, en de recente uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, d.d. 21 oktober 2020, waarbij het Hof voorbijgaat aan het verweer van de staat [Italië] dat deze niet beschikt over de middelen voor de gevraagde aanpassing ten behoeve van het recht op onderwijs.

Het ontbreken van financiële middelen kan ouders niet worden tegengeworpen als het gaat om toegang tot het onderwijs en het voorzien in onderwijsondersteuning. De school dient in de noodzakelijke onderwijsondersteuning te voorzien.

5) Is de Minister van mening dat ouders genoeg instrumenten hebben om als wettelijk vertegenwoordiger van hun kind en als eindverantwoordelijke voor het onderwijs/de ontwikkeling van hun kind, zie artikel 247 boek 1 BW, voor het recht op onderwijs van hun kind op te komen?

Zoals hierboven beschreven (vragen 1 en 2 van de VVD-fractie) hebben de ouders inspraak op zowel de beslissing over de toelaatbaarheid, de aanmelding van hun kind op een school naar keuze en de individuele begeleiding van hun kind op school. Hiermee hebben ouders naar mijn mening genoeg instrumenten om voor het recht op onderwijs van hun kind op te komen.

6) Is er ook voldoende rechtsbescherming voor een kind en voor de ouder als dat kind op school ten behoeve van het volgen van onderwijs intensief moet worden begeleid?

Ja, zie hierboven voor het onderwijs en de onderwijsondersteuning. Voor de inzet van een pgb zijn de ouders verantwoordelijk.

7) De Minister geeft aan dat afspraken tussen school en een samenwerkingsverband in een privaatrechtelijke overeenkomst kunnen worden vastgelegd. Is de Minister van mening dat naast het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en het schoolplan van een school, de schoolbesturen en samenwerkingsverbanden kunnen werken met een Side letter3?

Zoals aangegeven bij het antwoord op uw eerste vraag, is het ondersteuningsplan geen overeenkomst tussen school en samenwerkingsverband, maar een beleidsdocument van het samenwerkingsverband. Samenwerkingsverbanden en scholen gaan met verschillende partijen verschillende overeenkomsten aan. Deze zijn een uitwerking van het beleid zoals dat op hoofdlijnen is opgenomen in het ondersteuningsplan, of het beleid van het schoolbestuur. Mocht de MR of OPR van mening zijn dat het besluit om deze overeenkomsten aan te gaan instemming of advisering van het medezeggenschapsorgaan behoeft, dan kan de MR of OPR de daarvoor bestemde juridische stappen nemen.

School en het samenwerkingsverband dienen er bij deze overeenkomsten zorg voor te dragen dat de met de ouders afgesproken onderwijsondersteuning geleverd kan blijven worden.

8) Is het wenselijk dat een samenwerkingsverband de mogelijkheid heeft om met een school afspraken te maken over de verdeling van publieke middelen en deze vast te leggen in een privaatrechtelijke overeenkomst naast het ondersteuningsplan, waarmee ook de procedures voor de medezeggenschap kunnen worden omzeild?

Aangezien het ondersteuningsplan geen overeenkomst is tussen schoolbesturen en samenwerkingsverband maar een plan van alleen het samenwerkingsverband, is het voor de hand liggend dat de afspraken tussen samenwerkingsverband en een schoolbestuur in een privaatrechtelijke overeenkomst worden vastgelegd.

9) Is bij de «afspraken» van de gemeente over de duurzame (financiële) samenwerking ten behoeve van «zorg» op school sprake van een besluit van de gemeente waartegen bezwaar en beroep openstaat op grond van de Awb?

De «afspraken» waarnaar de leden van de D66-fractie verwijzen zijn de op dit moment lopende pilots «doelgroepfinanciering» op meerdere (v)so-scholen in Zuid-Limburg. Tyltylschool De Maasgouw is één van deze scholen. Gemeenten verstrekken in deze pilots een subsidie aan de scholen die hiermee zelf de benodigde jeugdhulp op school kunnen inkopen bij een zorgaanbieder.

Er worden in deze pilots geen individuele beschikkingen op grond van de Awb afgegeven voor de jeugdhulp die op school wordt ingezet. Wel staat na het afgeven van de subsidiebeschikking de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

10) Zij vragen wie bevoegd is bij de gemeente een bezwaar in te dienen. Zijn ook de ouders bevoegd tot het indienen van een bezwaar als derden-belanghebbenden?

De aanvrager van de subsidie, in casu de school, en eventueel belanghebbende derden (afhankelijk van de situatie kan dat ook een ouder zijn), kunnen tegen het subsidiebesluit van de gemeente in bezwaar gaan. Voor zover de herinrichting van de zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet op school vervolgens leidt tot besluiten bij (her-) beoordelingen van individuele casuïstiek, hebben betrokken jeugdigen of zijn ouders het recht om tegen dat besluit van de gemeente in bezwaar en beroep te gaan.

11) Of zijn de «afspraken» van de gemeente met de school ten behoeve van «zorg» op school, vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst? Tevens vragen zij wat de aard is van die overeenkomst als de juridische grondslag voor de betalingen van de gemeente aan het schoolbestuur.

Het gaat zoals hierboven vermeldt om een subsidieverlening. In de subsidiebeschikking staan de activiteiten vermeld waarvoor de subsidie wordt verstrekt. Dat is geen privaatrechtelijke overeenkomst. De betalingen vloeien voort uit de subsidiebeschikking.

12) Heeft de inspectie kennisgenomen van de inhoud van de bepalingen in de overeenkomsten die de juridische grondslag zijn voor de geldstromen tussen de rechtspersonen die de school en het samenwerkingsverband in stand houden en de gemeenten?

De subsidieverlening is niet gebaseerd op een van de wetten waarop de inspectie toezicht houdt. De inspectie heeft hiervoor dan ook geen bevoegdheden. De subsidieverlening door de gemeente is daarom geen onderdeel van het toezicht door de inspectie.

13) Wordt door de inspectie ook toezicht gehouden op de voorwaarden in die overeenkomsten, nu de door de gemeente gestelde voorwaarden voor de financiering mogelijk van invloed zijn op de deugdelijkheid van het onderwijs op de school, zo vragen de voornoemde leden.

De subsidieverlening door de gemeente ziet op het verstrekken van zorg gedurende de tijd dat de leerlingen op school zijn, en niet op de wijze waarop het onderwijs wordt (vorm)gegeven of de deugdelijkheid daarvan. Zoals hierboven vermeldt valt deze subsidie ook niet onder de bevoegdheid van de inspectie.

14) De leden van de D66-fractie constateren dat de bekostiging van het onderwijs vastligt in wet- en regelgeving. Om die reden is ook in de artikelen 134 t/m 142 van de WEC een wettelijke regeling voorgeschreven in geval de gemeente uitgaven wil doen voor het onderwijs. Deze regeling is bedoeld om de extra financiering vanuit de gemeente zichtbaar te maken zodat andere scholen in de gemeente aanspraak kunnen maken op overschrijdingsbedragen, welke regeling hier ook van toepassing is. De leden vragen hoe de Minister «doelgroepfinanciering» met extra publieke middelen vanuit de gemeente kan rechtvaardigen zonder dat die financiering door de gemeente in een verordening is geregeld.

De gemeente doet in dit geval geen uitgaven voor onderwijs of onderwijsondersteuning, maar voor zorg op grond van de Jeugdwet.

15) De regionale bevoordeling van schoolbesturen in bepaalde regio’s door de inzet van gemeentelijke budgetten op school betekent dat schoolbesturen in andere regio’s door de overheid, die geen toegang hebben tot die budgetten van de overheid, worden achtergesteld. Door de gemeenten worden eisen gesteld aan de inzet van de middelen op de school. Ook vragen de voornoemde leden hoe de Minister deze voorwaarden voor de bekostiging vanuit de gemeente ziet, voorwaarden die betrekking hebben op de inrichting van de school, in het licht van de vrijheid van richting en inrichting zoals deze volgt uit artikel 23 Grondwet

Zie boven. Het gaat hier niet om de bekostiging van het onderwijs, of onderwijsondersteuning, maar om de financiering van jeugdhulp.

16) Deze leden signaleren dat het schoolbestuur stelt dat zorg en ondersteuning tijdens (passend) onderwijs uit de zorgwetten gefinancierd moet worden en dat dit geregeld moet zijn voordat onderwijs start. Dit terwijl in artikel 2.1, onder f, van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulp kan worden ingezet voor integrale hulp aan de jeugdige en zijn ouders. Welke bepaling in de Jeugdwet rechtvaardigt de inzet door de gemeente van middelen uit de jeugdhulpverlening aan de school?

Jeugdhulp kan nodig zijn om onderwijs te kunnen volgen. De Jeugdwet biedt ruimte om middelen in te zetten ten behoeve van jeugdhulp op scholen.

17) Wat wordt door de school en de gemeente bedoeld met «voorliggendheid» en wat is de wettelijke basis voor deze «voorliggendheid» in de Jeugdwet en de sectorwetten in het onderwijs, zo vragen de eerder genoemde leden

Er is geen sprake van voorliggendheid. Het gaat om de inzet van zorg aanvullend op de onderwijsondersteuning.

18) De leden van de D66-fractie signaleren dat samenwerkingsverbanden, schoolbesturen, de onderwijsinspectie en ambtenaren van het ministerie veel tijd investeren (en dus geld) om het genoemde terugbetalingsconstruct overeind te houden als extra financiering voor de school door de gemeente vanuit de jeugdhulpverlening, naast de aanspraak van EMB -leerlingen op de Wet langdurige zorg. Deze leden vragen of de Minister bereid is om de aanspraken op de Wet langdurige zorg te heroverwegen in het belang van deze kwetsbare kinderen en om door deze landelijke regeling ongelijke bekostiging per regio te voorkomen.

De leden van de D66-fractie lijken te veronderstellen dat kinderen uit zowel de jeugdwet (door de gemeente) als uit de Wlz van zorg worden voorzien. Er is geen sprake van een dubbeling in bekostiging. Een jeugdige wordt indien nodig, in het algemeen, of vanuit de Jeugdwet of vanuit de Wlz ondersteund voor wat betreft zorg. Dit ligt met name aan de aard van de zorg die geleverd wordt. De gemeente bekostigt ook geen onderwijsondersteuning vanuit de subsidie, deze wordt vanuit het onderwijs geleverd en gefinancierd.

19) De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Onderwijsraad op 23 juni 2020 het advies Steeds inclusiever heeft gepubliceerd. Zij vragen of de Limburgse constructie past in de richting van dit advies.

Ja, die past binnen het advies.

20) De leden van de D66-fractie lezen in de beantwoording op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 852) dat het niet is toegestaan om zorgmiddelen van een persoonsgebonden budget uit de Wet langdurige zorg mee te nemen in de keuze voor een bekostigingscategorie van een leerling. Deze leden zijn blij dit te vernemen. Echter de Minister stelt ook dat hij niet weet of de aangekaarte terugbetalingsconstructie ook wordt gebruikt op andere scholen. Bovendien weet hij niet om hoeveel geld het zou gaan in deze casus en in zijn algemeen. Is de Minister bereid deze twee vragen te onderzoeken?

Er is in deze casus geen sprake van de inzet van zorgmiddelen voor onderwijs of onderwijsondersteuning. Samenwerkingsverband en school hebben afspraken gemaakt over de hoogte van de onderwijsondersteuningsmiddelen. De uitgangspositie is dat scholen voldoende middelen moeten hebben om de benodigde onderwijsondersteuning te leveren. Als een school met minder middelen de benodigde ondersteuning kan leveren, ligt het voor de hand dat de resterende middelen alsnog worden ingezet voor leerlingen die onderwijsondersteuning nodig hebben. Dit kunnen ook leerlingen zijn van andere scholen uit het samenwerkingsverband, en dat kan onder andere door het terugbetalen van de middelen aan het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan deze middelen dan inzetten waar dat nodig is. Ik zie daarom geen reden om hier nader onderzoek naar doen.

21) Deze leden signaleren dat de Minister zegt dat zijn ambtenaren nauw betrokken zijn bij de casus. Zij zijn blij dit te vernemen. Daarbij stelt hij dat hij weet dat het verschil tussen categorie hoog en laag door de school wordt terugbetaald aan het samenwerkingsverband. Zij vragen waarom gekozen is voor deze constructie.

Het samenwerkingsverband geeft aan voor deze constructie te hebben gekozen om binnen hun financiële middelen zoveel mogelijk leerlingen te voorzien van een passend onderwijsaanbod. Hierbij is uitgegaan van wat scholen hebben aangegeven nodig te hebben voor de onderwijsondersteuning van hun leerlingen.

22) Deze leden vernemen in de beantwoording ook dat de Minister in een brief aan de samenwerkingsverbanden heeft benadrukt dat is geregeld dat leerlingen in het vso4 mogen blijven tot het einde van het schooljaar waarin zij 20 jaar worden. Echter hij stelt ook dat dit geen absolute leeftijdgrens is, en dat een leerling het vso eerder mag verlaten of langer mag blijven met ontheffing van de inspectie. Hoeveel samenwerkingsverbanden hebben de regel dat toelaatbaarheidsverklaringen aflopen op een vaste leeftijd, namelijk 16 of 18 jaar?

Ik ga ervan uit dat de samenwerkingsverbanden inmiddels hebben begrepen dat dit geen regel mag zijn.

Leerlingen mogen in het vso hun huidige opleiding afronden, ook als zij ouder zijn dan 18 of 20. Het is wettelijk vastgelegd dat leerlingen in het vso onderwijs mogen volgen tot het eind van het schooljaar waarin zij 20 worden. Daarnaast is in artikel 39, lid 5 van de WEC vastgelegd dat de Inspectie van het Onderwijs ontheffing kan verlenen van die bepaling indien het voortgezet verblijf op de school wenselijk is ter voltooiing van een opleiding of omdat het de kansen op werk vergroot.

Ik heb eerder richting uw Kamer en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs aangegeven dat het besluit om een toelaatbaarheidsverklaring voor het vso al dan niet te verlengen, moet gebeuren op basis van het ontwikkelingsperspectief van de individuele leerling. Als daaruit blijkt dat de leerling in staat is een diploma te halen dan wel dat verlenging de kansen op betaald werk vergroot, dan ligt een voortgezet verblijf in het vso en een verlenging van de toelaatbaarheidsverklaring in de rede.

23) Is de Minister van mening dat dit ongelijkheid in de hand werkt tussen de verschillende samenwerkingsverbanden?

De samenwerkingsverbanden zijn nu eenmaal ingesteld om beter te kunnen inspelen op de regionale behoeften en situatie. Er zullen dus inderdaad verschillen tussen samenwerkingsverbanden zijn, maar dat hoeft niet perse ongelijkheid in de hand te werken als samenwerkingsverbanden zich houden aan het hierboven genoemde uitgangspunt dat het ontwikkelingsperspectief van de individuele leerling het uitgangspunt moet zijn.

24) Waarop zijn de grenzen van 16 en 18 gebaseerd?

De leerlingen die in het vso uitstroomprofiel vmbo volgen, kunnen in beginsel net als in het regulier onderwijs hun opleiding afronden op 16-jarige leeftijd en doorstromen naar het mbo. Op 18-jarige leeftijd kan een leerling een havo of vwo opleiding afronden en op die leeftijd is ook een voorliggende voorziening als dagbesteding of toeleiding naar werk beschikbaar. Maar zoals gezegd biedt de wet ruimte om langer in het vso te blijven als dat nodig is.

25) Tot slot vragen zij of een trend te bemerken is in de samenwerkingsverbanden waar deze regel geldt, die duidt op eerdere schoolverlating dan in andere verbanden?

Zoals eerder gemeld mogen samenwerkingsverbanden geen leeftijdsgrens van 16 of 18 als regel hanteren.

Vragen van de Groen Linksfractie

1) De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog een aantal vragen over de reactie van de Minister. De Minister schrijft dat zijn ambtenaren nauw betrokken zijn bij de casus. Dit schreef hij eerder ook in de brief van 18 juni 20205 en geeft hij aan in het algemeen overleg Onderwijs en zorg op 5 februari 20206. Om het proces te versnellen heeft hij nu ook een onafhankelijk expert op het gebied van onderwijs en zorg gevraagd de betrokken personen te ondersteunen. Wat is er in de maanden tussen de vorige brief en deze gebeurd?

De school is in samenwerking met het zorgkantoor en een deskundige van buiten de school bezig geweest om een beleid over de inzet van zorg op school vorm te geven. Hierbij voelden de ouders zich te weinig gehoord. Toen dit dreigde vast te lopen, heb ik een onafhankelijk procesbegeleider aangesteld om het proces te begeleiden, het vertrouwen tussen de partijen te herstellen en te zorgen dat de ouders voldoende worden betrokken bij het proces.

1) Is er een reden waarom dit proces zo lang duurt?

Dat het proces zo lang duurt komt onder andere door de coronamaatregelen waardoor bijeenkomsten met ouders niet door konden gaan. Ook is de Maasgouw in de tussenliggende tijd gefuseerd, hierbij is de school onderdeel geworden van Adelante.

2) Is er ook contact met de ouders?

Ja.

3) Zijn er meer scholen waarop een dergelijk conflict gaande is?

Niet voor zover mij bekend is.

4) Ook vragen zij of de Minister dit voldoende in beeld heeft.

Ja, met alle aandacht die deze casus heeft getrokken, is mijn verwachting dat signalen van deze aard snel het ministerie of de inspectie zouden bereiken.

5) De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het niet is toegestaan om zorgmiddelen uit het persoonsgebonden budget van een leerling mee te nemen in de keuze voor de bekostigingscategorie van de leerling. Immers dat geld is bedoeld voor zorg en niet voor onderwijsondersteuning, daar is de TLV voor. Is bij de Minister bekend of deze constructie vaker is voorgekomen? Zo ja, wat doet de Minister om dit te ontmoedigen en te controleren, zo vragen de voornoemde leden.

Bij de Maasgouw is geen sprake van het meenemen van de zorgmiddelen bij het bepalen van de bekostigingscategorie, maar is uitgegaan van een veronderstelde onderwijsondersteuningsvraag. Voor zover mij bekend gebeurt het meenemen van zorgmiddelen in het bepalen van de bekostigingscategorie ook niet op andere scholen.

6) De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ouders wel in bezwaar en beroep kunnen gaan tegen de inhoud en afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring, maar geen bezwaar kunnen maken tegen de overdracht van middelen tussen scholen en samenwerkingsverbanden. De Minister schrijft dat een dergelijke overdracht wel is toegestaan. Onenigheid hierover tussen school en samenwerkingsverband kan worden voorgelegd aan de rechter. Een ouder kan niet in bezwaar of beroep gaan tegen de afspraken die het samenwerkingsverband maakt met individuele scholen, dit zijn geen besluiten in de zin van de Awb. De leden van de GroenLinks-fractie snappen dat dit is hoe het juridisch werkt. Is er echter wel een andere (niet juridische) manier waarop ouders hun bezwaar kunnen maken?

Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 en 2 van de VVD-fractie

7) Worden ouders op de hoogte gesteld dat deze overdracht gebeurd?

Nee, de ouders hebben recht op onderwijsondersteuning, de school moet zorgen dat hij daarvoor voldoende middelen ter beschikking heeft.

8) Hebben ouders vervolgens iets te zeggen over een overdracht van middelen op die manier? Zo ja, worden ouders voldoende op de hoogte gesteld van hun rechten en mogelijkheden om dit te doen?

Nee, zie het antwoord op vraag 8 van uw fractie.

9) Tot slot vragen deze leden of de medezeggenschapsraad van de school ook betrokken is bij een dergelijke overdracht van middelen.

Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 3 van de D66-fractie.

Vragen van de SP-fractie

1) De leden van de SP-fractie vragen de Minister om een overzicht van alle gesprekken tussen alle betrokkenen inclusief de afspraken die gemaakt zijn.

De onderstaande majeure gesprekken vonden plaats met een brede(re) kring van deelnemers:

  • 3 december 2019: Gesprek tussen school, samenwerkingsverbanden, het zorgkantoor en een ambtelijke vertegenwoordiging van het Ministerie van OCW.

  • 15 januari 2020: Gesprek tussen samenwerkingsverbanden, school, het zorgkantoor, Adelante (toen nog zorgverlener) en een ambtelijke vertegenwoordiging van het Ministerie van OCW.

  • 7 oktober 2020 Gesprek tussen Adelante (als schoolbestuur) met ouders en zorgkantoor

  • 19 januari 2021 Gesprek tussen Adelante, ouders en zorgkantoor

Naast deze gesprekken is regelmatig bilateraal overleg gevoerd en hebben ambtenaren van het Ministerie van OCW door middel van telefonische consultatie van de diverse partijen vinger aan de pols gehouden. Onder andere door de Corona-maatregelen waren fysieke bijeenkomsten in 2020 niet mogelijk en heeft het proces een periode stilgelegen.

2) Wat vindt de Minister van de constructie die de school hanteert, zoals in de mail aan de vaste Kamercommissie voor OCW staat?

Het is niet toegestaan om de hoogte van de zorg mee te nemen in de hoogte van de toelaatbaarheidsverklaring. De school is gehouden om de in het OPP afgesproken onderwijsondersteuning te leveren. Voor deze onderwijsondersteuning mag de school geen beroep doen op het persoonsgebonden budget van de leerling.

3) De Minister geeft in zijn brief aan dat de constructie waarbij een school een deel van de (TLV-)bekostiging overhevelt naar het samenwerkingsverband toegestaan is. Waarom is dit toegestaan?

Op grond van artikel 143 van de WEC mag een school zijn middelen besteden aan andere scholen en aan samenwerkingsverbanden. De school dient er wel zorg voor te dragen dat de in het OPP afgesproken onderwijsondersteuning wordt geleverd en mag hiervoor geen zorgmiddelen vragen.

4) Wat is dan de waarde van een TLV als het samenwerkingsverband geld kan terugeisen?

Een samenwerkingsverband kan geen geld terugeisen. In dit geval is er een overeenkomst tussen school en samenwerkingsverband over het terugstorten van onderwijsondersteuningsmiddelen.

5) Is dit ook toegestaan als het hierbij gaat om extra EMB-budget aangevraagd door de school, vanwege de afgifte van een hoog TLV, waardoor er een gat ontstaat dat gedicht moet worden met het PGB7 van leerlingen? Zo ja, waarom is dat toegestaan? Zo nee, welke actie(s) ondernemen de Minister en de inspectie?

Bij de Maasgouw is er geen sprake van dat zorgmiddelen uit het pgb van leerlingen ingezet worden voor onderwijsondersteuning. Dit is ook niet toegestaan. De wet verzet zich niet tegen het overmaken van onderwijsmiddelen van de school naar het samenwerkingsverband. Door het overmaken van deze middelen, kan er geen gat ontstaan dat opgevuld zou moeten worden vanuit het pgb. Indien er een financieel tekort ontstaat, dan zou dat ontstaan bij de onderwijsondersteuning waarvoor de school verantwoordelijk is. Financiering van onderwijsondersteuning mag niet van ouders worden gevraagd. Zie hiervoor ook de algemene opmerkingen aan het begin van mijn brief.

6) De leden constateren dat PGB vanuit de Wet langdurige zorg niet uitgegeven mag worden aan onderwijsondersteuning. Hoe verhoudt dit zich tot de situatie op de Tyltylschool De Maasgouw? Wordt dat hier wel gedaan? Kan de Minister hier nader op ingaan, zo vragen de leden.

Op de Maasgouw wordt het geld uit de persoonsgebonden budgetten niet ingezet voor onderwijsondersteuning, maar voor zorg.


X Noot
1

Kamerstuk 31 497, nr. 390

X Noot
2

De derde onderwijs- en zorgbrief Kamerstukken 31 497 en 31 839, nr. 372.

X Noot
3

Side letter: is een aanvullend document waarin enkele afspraken staan die buiten het officiële contract zijn gehouden

X Noot
4

vso: voortgezet speciaal onderwijs.

X Noot
5

Kamerstuk 31 497, nr. 362

X Noot
6

Kamerstuk 31 497, nr. 359

X Noot
7

PGB: persoonsgebonden budget

Naar boven