31 497 Passend onderwijs

Nr. 390 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2020

Hierbij stuur ik u mijn reactie op het verzoek van de commissie naar aanleiding van mijn brief van 18 juni 2020 inzake mijn reactie op «de aanpak TLV-fraude op Tyltylschool De Maasgouw in Zuid-Limburg en uitzending Reporter Radio».1

Hieronder zal ik inhoudelijk ingaan op de bekostigingsconstructie rondom de toelaatbaarheidsverklaringen zoals afgesproken tussen de Maasgouw en het betreffende samenwerkingsverband. Allereerst wil ik benadrukken dat ik dit in zijn algemeenheid doe, omdat ik niet kan ingaan op specifieke casussen. Zoals gemeld in mijn brief van 18 juni jl. zijn mijn ambtenaren nauw betrokken bij de situatie rondom de Maasgouw. Om het proces een extra stimulans te geven, en waar mogelijk te versnellen, heb ik vorige maand een onafhankelijk expert op het gebied van onderwijs en zorg gevraagd de betrokken partijen te ondersteunen. Ik vind het namelijk belangrijk dat iedere leerling de juiste onderwijsondersteuning krijgt, onafhankelijk van de hoogte van de toelaatbaarheidsverklaring (hierna: tlv). De school dient hiervoor zorg te dragen, in samenwerking met het samenwerkingsverband, en de school dient hierover goed in overleg te zijn met de ouders.

De wetgeving rondom passend onderwijs kent veel beleidsvrijheid. Hierdoor kan maximaal worden aangesloten bij de context in de regio en de ondersteuningsbehoeften van leerlingen. Een samenwerkingsverband gaat dan ook zelf over de verdeling van de middelen die het ontvangt van het Rijk. Wel moet het samenwerkingsverband de afspraken die het hierover maakt vastleggen in een ondersteuningsplan. Hierover is instemming nodig van de ondersteuningsplanraad (hierna: OPR).2 In het plan moet staan:

  • 1. Het niveau van basisondersteuning dat op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig is.

  • 2. De manier waarop het samenwerkingsverband een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning binnen en tussen scholen organiseert.

  • 3. De afspraken (procedure en criteria) die de scholen maken over de verdeling, besteding en toewijzing van het geld voor extra ondersteuning. Datzelfde geldt voor de voorzieningen voor extra ondersteuning in en aan de scholen, inclusief een meerjarenbegroting.

  • 4. De procedure en de criteria voor de toelating van leerlingen tot de speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband, op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en wanneer samenwerkingsverbanden hebben gekozen voor opting-out bij Lwoo.

Zoals te lezen valt onder punt 3 zijn de financiën onderdeel van het ondersteuningsplan. Om de rol van de OPR te versterken ga ik regelen dat de OPR instemmingsrecht krijgt op de meerjarenbegroting van het samenwerkingsverband. Hiermee wil ik stimuleren dat het gesprek gevoerd gaat worden over de besteding van middelen. Het samenwerkingsverband mag op grond van artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs over de overdracht van middelen met individuele scholen afspraken maken. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst. Als er een geschil ontstaat over deze afspraken kunnen de partijen dit geschil voorleggen aan de daarvoor bevoegde rechter. Het samenwerkingsverband heeft deze vrijheid omdat het, samen met de betrokken scholen binnen het verband, het beste zicht heeft op hoe efficiënt met de middelen kan worden omgegaan in regioverband.

Voor scholen geldt dat zij de ontvangen bekostiging ook op een andere school of samenwerkingsverband mogen inzetten voor het doel waarvoor de middelen zijn verstrekt.3 Hiermee is het wettelijk mogelijk om middelen van de school over te dragen naar het samenwerkingsverband. Deze ruimte in de regelgeving maakt het mogelijk om meer bekostiging op maat te realiseren.

De constructie waarbij de school een deel van de (tlv-)bekostiging overhevelt naar het samenwerkingsverband mag dus.

Vanuit de Wet langdurige zorg hebben sommige leerlingen een persoonsgebonden budget. Wat niet mag is het meenemen van deze zorgmiddelen in de keuze voor de bekostigingscategorie van de leerling. De inzet vanuit de zorgkaders is immers bedoeld voor het bieden van zorg en niet voor onderwijsondersteuning. De middelen die komen uit de tlv zijn bestemd voor onderwijsondersteuning.4

De tlv wordt afgegeven door het samenwerkingsverband en leidt tot de toelaatbaarheid van de leerling tot het (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit besluit met betrekking tot de toelaatbaarheid kan worden gezien als een besluit van een bestuursorgaan (het samenwerkingsverband) dat een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Een ouder kan alleen in bezwaar en beroep gaan tegen de inhoud en afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is uiterlijk 6 weken na afgifte van de tlv. Een ouder kan niet in bezwaar of beroep gaan tegen de afspraken die het samenwerkingsverband maakt met individuele scholen, dit zijn geen besluiten in de zin van de Awb.

Samengevat kan worden gesteld dat afspraken over overdracht van middelen tussen scholen en samenwerkingsverbanden zijn toegestaan. Onenigheid hierover tussen school en samenwerkingsverband kan worden voorgelegd aan de bevoegde rechter. Deze afspraken zijn echter niet vatbaar voor bezwaar door ouders van leerlingen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 31 497, nr. 362

X Noot
2

Artikel 18a lid 8 WPO, artikel 17a lid 8 WVO

X Noot
3

Artikel 148 Wpo, artikel 99 Wvo en artikel 143 WEC

Naar boven