31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Nr. 76 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 november 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 18 december 2015 over de reactie op verzoek van het lid Van Meenen, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 25 november 2015, over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr. 71) en over de brief van 17 mei 2016 houdende de antwoorden op vragen commissie over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr. 73).

De vragen en opmerkingen zijn op1 juni 2016 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 4 november 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris bij het schriftelijk overleg over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets.

Deze leden constateren dat de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren het voor het voortgezet onderwijs «zinloos» noemt «om nog langer geld, tijd en energie te steken in het werken met de huidige digitale rekentoets.»1 Is de Staatssecretaris bereid om op de kortst mogelijke termijn met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren in overleg te treden om haar alternatieve voorstel voor het voortgezet onderwijs verder uit te werken en te implementeren? Zo ja, wil de Staatssecretaris de Kamer dan daarover informeren? Zo neen, waarom niet?

De Staatssecretaris meldt dat het onderzoeksrapport over de besteding van aanvullende middelen voor taal en rekenen geen inzicht zal kunnen geven in welke leerjaren leerlingen in primair onderwijs en voortgezet onderwijs achterstanden oplopen in hun rekenvaardigheid en evenmin in de mate waarin onbekendheid van wiskundedocenten met de hedendaagse rekendidactiek in het primair onderwijs een rol heeft gespeeld bij de tegenvallende opbrengsten van de bestede middelen. Zij vragen tot slot of de Staatssecretaris nader kan toelichten wat de waarde van het onderzoeksrapport zal worden, nu dit voorbij zal gaan aan deze essentiële vragen?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Staatssecretaris op de door hen gestelde vragen in het verslag van 18 mei jl. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Zij lezen in dit verslag dat alle leerlingen die de rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen (de ER-toets) afleggen, dezelfde toets afleggen en dat het maatwerk zit in de wijze van toetsing, niet in de opgave en het niveau. Individuele aanpassing is alleen mogelijk bij een mondelinge afname, waarin de leerling met extreme rekenangst of met bijvoorbeeld ADHD en met PDDNOS, met identieke opgaven, op een bij hem of haar passende wijze wordt benaderd. Deze leden vragen de Staatssecretaris aan te geven wat de voorwaarden zijn voor het toekennen van een mondelinge afname. Kan de Staatssecretaris tevens nader aangeven hoe deze «passende wijze» er in de praktijk uitziet?

Tot slot vragen de leden van de CDA fractie de Staatssecretaris te reageren op de brief van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren d.d. 12 mei jl. waarin deze Vereniging stelt dat zij sinds maart 2015 geen overleg met u of uw ambtenaren hebben over alternatieven voor de rekentoets. Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit gesprek over alternatieven voor de rekentoets onderdeel vormde van de aangenomen motie Rog?2 Graag ontvangen zij een nadere toelichting hierop.

II Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de PvdA-fractie vragen mij of ik bereid ben om op de kortst mogelijke termijn met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) in overleg te treden om haar alternatieve voorstel voor het voortgezet onderwijs te bespreken en daarover de Kamer wil informeren.

In de brief van 9 september 2016 heb ik u geïnformeerd over de constructieve gesprekken die plaatsvinden tussen de NVvW en medewerkers van het ministerie. Ik verwijs de leden van de PvdA-fractie dan ook graag naar deze brief.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie wat de waarde van het onderzoeksrapport naar de besteding van middelen voor taal en rekenen is, nu dit rapport geen antwoord geeft op de vragen in welke leerjaren een leerling in het primair en voortgezet onderwijs achterstanden oploopt in zijn/haar rekenvaardigheid en in welke mate onbekendheid van wiskundedocenten met de hedendaagse rekendidactiek in het primair onderwijs een rol heeft gespeeld bij de tegenvallende opbrengsten van de bestede middelen.

Het door de leden van de PvdA-fractie aangehaalde onderzoek was bedoeld om de besteding van middelen voor taal en rekenen in het vo en mbo in kaart te brengen, zoals verzocht in de aangenomen motie van de leden Straus en Jasper van Dijk.3 Uw Kamer heeft dit onderzoek als bijlage ontvangen bij de Kamerbrief stand van zaken rekenen en taal in vo en mbo.4 Uit het onderzoek blijkt dat de scholen en instellingen afgelopen jaren naast de extra middelen ook andere middelen hebben besteed aan de verbetering van het taal- en rekenonderwijs en dat dit volgens hen heeft bijgedragen aan de verbetering van de vaardigheden van leerlingen en studenten.

Ik vind het belangrijk dat scholen de ontwikkeling van de rekenvaardigheden van elke leerling goed bijhouden, zodat zij eventuele achterstanden vroegtijdig signaleren en het onderwijs voor de betreffende leerlingen tijdig kunnen aanpassen. In het primair onderwijs geeft het leerlingvolgsysteem met reguliere toetsen voor taal en rekenen scholen al inzicht in de voortgang van de rekenvaardigheden van leerlingen. Dit najaar informeer ik uw Kamer over hoe een formatieve evaluatiecultuur, waar het analyseren van toetsresultaten onderdeel van kan uitmaken, in het voortgezet onderwijs kan worden gestimuleerd.

De verbetering van de aansluiting met het po is een belangrijk aandachtspunt bij het verbeteren van het rekenonderwijs in het vo. Onderdeel daarvan is de bekendheid van rekendocenten in het vo met de rekendidactiek in het po. Een groot deel van deze rekendocenten is ook wiskundedocent. Het Steunpunt taal en rekenen vo heeft de aansluiting met het po als één van de belangrijkste factoren voor goed rekenonderwijs geïdentificeerd en dit is daarom een aandachtspunt bij de ondersteuning van scholen in het verbeteren van hun rekenonderwijs. Ook is kennis van de aansluiting po-vo een belangrijk onderdeel van het bekwaamheidsprofiel van een docent die rekenles aanbiedt in het voortgezet onderwijs.

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg wat de voorwaarden zijn voor het toekennen van een mondelinge afname bij de ER toets. Ook vragen ze hoe de «passende wijze» er in de praktijk uitziet.

Mondelinge afnames worden in incidentele situaties afgenomen bij de centrale examens en bij de rekentoets. De voorwaarde is dat een leerling op alle andere onderdelen van het eindexamen goede resultaten behaalt behalve op het onderdeel waarvoor hij of zij een mondeling aanvraagt. Daarnaast moet de schriftelijke of digitale vorm leiden tot belemmeringen waardoor de leerling niet in staat wordt gesteld om te laten zien wat hij kan. Bij de rekentoets kunnen die belemmeringen bestaan uit het effect van opgelopen rekenangst door opgebouwde slechte ervaringen met rekenen en soms wordt dit versterkt door andere beperkingen zoals autisme of ADHD.

Na de eerste en tweede digitale afname van de rekentoets wordt door het CvTE aan scholen gevraagd om kandidaten voor een mondeling op te geven. Er wordt eerst onderzocht of bij de gewone afname met succes stress reducerende maatregelen kunnen worden toegepast. De mondelinge rekentoets wordt vervolgens afgenomen door examinatoren die deskundig zijn op het gebied van rekenen ER en door examinatoren die ruime ervaring hebben in het omgaan met eindexamenkandidaten die belemmeringen ervaren bij het afnemen van toetsen. De examinatoren hebben veel grip op het afnameproces en kunnen een blokkade bij een eindexamenkandidaat direct herkennen. De examinatoren spelen hier op in door bijvoorbeeld even te onderbreken, of het even over iets anders te hebben. Zo kan een kandidaat zich volledig richten op het beantwoorden van rekenopgaven en wordt de invloed van stress en angst geminimaliseerd.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie mij te reageren op de brief van de NVvW d.d. 12 mei jl. waarin deze vereniging stelt dat zij sinds maart 2015 geen overleg met mij of mijn ambtenaren hebben over alternatieven voor de rekentoets. Zij vragen of ik de mening deel dat dit gesprek over alternatieven voor de rekentoets onderdeel vormde van de aangenomen motie Rog.

De aangenomen motie Rog verzoekt de regering een aanpak te ontwikkelen ter verbetering en borging van de rekenvaardigheid in overleg met het onderwijsveld en met de NVvW in het bijzonder. De motie is uitgewerkt in de agenda rekenonderwijs mbo/vo (hierna: rekenagenda) die de Minister en ik u hebben toegestuurd op 8 juli 2016.5 In de rekenagenda zijn acties opgenomen die zich onder andere richten op het verbeteren en borgen van rekenvaardigheden en deze is opgesteld door partijen die betrokken zijn bij rekenonderwijs.

De NVvW is betrokken geweest bij het opstellen van de agenda, maar heeft uiteindelijk besloten deze niet te zullen ondertekenen. Ook hierna zijn de gesprekken tussen de NVvW en ambtenaren van het Ministerie van OCW doorgegaan. Ik beschouw de NVvW als een waardevolle partner in het verbeteren van rekenonderwijs, zoals ik in de brief van 9 september 2016 heb vermeld. De gesprekken over het verbeteren van het rekenonderwijs tussen de NVvW en het Ministerie van OCW zullen, als het aan mij ligt, ook in de toekomst worden voortgezet.


X Noot
1

Brief van de Vereniging van Wiskundeleraren d.d. 12 mei 2016

X Noot
2

Kamerstuk 31 332, nr. 59

X Noot
3

Kamerstuk 31 332, nr. 66

X Noot
4

Kamerstuk 31 332, nr. 74 en bijlage bij Kamerstuk 31 332, nr. 74

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstuk 31 332, nr. 75

Naar boven