31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Nr. 73 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 mei 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 18 december 2015 over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets (Kamerstuk 31 332, nr. 71).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2016 aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 17 mei 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Advies Raad van State

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en Staatssecretaris over het advies van de Raad van State inzake de rekentoets en over het onderzoek naar de middelen die zijn besteed om het rekenonderwijs te verbeteren. De voorgenoemde leden wachten de resultaten van het onderzoek af.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voornoemde brief. Zij begrijpen dat het advies van de Raad van State niet eerder openbaar wordt gemaakt dan met het besluit waarop het advies betrekking heeft. Nu echter duidelijk is geworden dat de Raad van State adviseerde de in de praktijk ontwikkelde rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen (de ER-toets) pas te regelen in een ontwerpbesluit nadat een daarvoor toereikende wettelijke grondslag is gerealiseerd, vragen zij of het voor het plenaire debat van 7 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 11, item 12) over de rekentoets niet relevant was geweest dat de Kamer had geweten dat het de bedoeling van de Staatssecretaris was dat de rekentoets ER – ondanks het veel meer toegestane gebruik van de rekenmachine – zó wordt samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets. Kan de Staatssecretaris ook toelichten in hoeverre men in algemene zin kan oordelen dat een ER-toets een zelfde moeilijkheidsgraad kent als de reguliere rekentoets, terwijl de leerlingen met dyscalculie onderling sterk kunnen verschillen? Kan een ER-toets voor de ene leerling met dyscalculie dan niet veel moeilijker uitvallen dan voor de andere leerling met dyscalculie? De leden van deze fractie vragen of de Staatssecretaris inmiddels duidelijkheid kan verschaffen over de vrijstellingsregeling voor doorstromers op het vwo, die al op de havo de rekentoets hebben afgesloten met een voldoende. Vervalt hun vrijstelling als zij een poging doen om hun cijfer te verbeteren, ook als deze poging mislukt? Vormt dit voor leerlingen met een vrijstelling niet een onbedoeld negatieve prikkel om een beter cijfer te behalen voor de rekentoets of om deze op een hoger niveau af te leggen? Zo nee, welke overwegingen liggen dan hieraan ten grondslag, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de bovengenoemde brief over de consequenties van het advies van de Raad van State voor de besluitvorming over de rekentoets en voor de rekentoets in het voortgezet onderwijs (vo) zelf. De leden van de SP-fractie lezen dat, op basis van gegevens uit de pilotperiode, de rekentoets ER zo is samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets. De leden vragen wat dan nog het voordeel is voor leerlingen met ernstige rekenproblemen. Klopt het dat een leerling die bijvoorbeeld een zware vorm van dyscalculie heeft, nooit het gevraagde rekenniveau kan halen? Is het uit te sluiten dat leerlingen met bijvoorbeeld dyscalculie op basis van die handicap nooit een voldoende kunnen halen op de verplichte toets? Vindt u dat er hier sprake is van gelijke kansen? Kunt u dat antwoord nader toelichten, zo vragen deze leden.

De leden wijzen voorts op een stelling van professor Van Luit (Universiteit van Utrecht, hoogleraar diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie, directeur Bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen, hoofd Dyscalculie Expertisecentrum Nederland, en klinisch psycholoog BIG en orthopedagoog-generalist NVO): «Kinderen met dyscalculie verschillen te zeer van elkaar om daar een eenduidige aangepaste toets voor te kunnen ontwikkelen. Wat voor de ene leerling met dyscalculie een oplosbare rekenopgave blijkt te zijn, is voor de ander abracadabra. Sterker nog: de volgende dag kan het omgekeerd zijn. Kenmerkend voor dyscalculie is dat als je denkt dat een kind een strategie voor een bepaald som type kent, hij/zij die een volgende dag weer vergeten kan zijn of verkeerd kan toepassen. Bovendien blijkt uit gesprekken die ik heb gehad met docenten sommige kinderen de ER-variant zelfs (iets) slechter maakten dan de reguliere toets. Hoe kan dat? Precies: het kan zijn dat voor deze kinderen meer herkenbare opgaven in de reguliere toets waren opgenomen dan in de ER-variant. Ik hoop dat u met mij tot de conclusie komt dat tenminste kinderen met dyscalculie vrijgesteld moeten worden van het maken van de rekentoets zowel in vo als in mbo.»1 Kunt u uitgebreid reageren op deze stellingname van de heer Van Luit, zowel op zijn conclusie als op zijn onderbouwingen? Kunt u aangeven op basis van welk wetenschappelijk onderzoek u tot uw antwoord komt, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de eerdergenoemde brief van de Minister en Staatssecretaris over het advies van de Raad van State over de rekentoets. Deze leden hebben nog enkele vragen. De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris van mening is dat voor de rekentoets ER geen wettelijke grondslag is vereist zoals de Raad van State adviseerde omdat deze toets makkelijker zou zijn dan de gewone rekentoets, nu na de pilotfase dit niveauverschil niet meer bestaat. Kunt u aangeven waaruit dan wel de aangepaste rekentoets bestaat zodat deze voor kinderen met ernstige rekenproblemen bruikbaar is? Wat is het verschil met de gewone rekentoets? Ook vragen deze leden een nadere motivatie waarom de Staatssecretaris van mening is dat, ondanks de rekentoets ER en de tot nu toe behaalde resultaten van de rekentoets, sprake is van basisvaardigheden bij alle leerlingen. Kan hierbij ook worden ingegaan op het grote verschil in procenten dat de rekentoets haalt en niet haalt tussen bijvoorbeeld het vwo en het mbo, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en Staatssecretaris naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de rekentoets, en moeten met blijvende teleurstelling vast te stellen dat de Staatssecretaris koste wat kost de rekentoets wil doorzetten, over het hoofd van kwetsbare leerlingen heen. De leden van de D66-fractie constateren dat met name op het door de Raad van State genoemde tweede punt, over het uitgangspunt van beleid, de Staatssecretaris het advies van de Raad van State in de brief op eigen wijze interpreteert, en daarmee de kern van het kritiekpunt niet wegneemt. De Raad van State zegt niet dat er een makkelijkere toets nodig is, maar wel een andere rekentoets, en dat dit een reden kan zijn om de uitgangspunten te heroverwegen. Ook wijst de Raad van State op de slechte resultaten. Kan de Staatssecretaris hier uitgebreider op ingaan dan «hier hebben we het al over het gehad bij het debat». De leden van deze fractie waren tijdens dit debat immers niet op de hoogte van dit advies, in tegenstelling tot de Staatssecretaris. De leden lezen dat de reactie van de Staatssecretaris voornamelijk gebaseerd is op de stelling dat de rekentoets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets en binnen hetzelfde referentieniveau valt. Welke onderzoeken heeft de Staatssecretaris om deze stelling te staven? Voorts vragen de leden of het advies van de Raad van State geen reden is geweest voor de Staatssecretaris om de rekentoets te heroverwegen, ook naar aanloop van het debat op 7 oktober (Handelingen II 2015/16, nr. 11, item 12), toen hij al op de hoogte was van dit advies. Deze leden wijzen op de grote kritiek op alle aspecten van de rekentoets, van de inhoud van de toets tot de zak/slaagregeling, van de geheimhouding tot dit advies van de Raad van State. Wordt het niet eens tijd om te stoppen met de huidige uitvoering van de rekentoets en de aandacht van leraren en leerlingen te kunnen stoppen in daadwerkelijk beter rekenonderwijs, zo vragen deze leden.

2. Opzet onderzoek naar besteding aanvullende middelen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er een onderzoek komt naar de besteding van aanvullende middelen voor taal en rekenen in de afgelopen jaren, waarvan de resultaten naar verwachting voor de zomer van 2016 bekend worden. Zal dit onderzoek ook inzicht kunnen geven in welke leerlagen van basis- en voortgezet onderwijs scholieren achterstanden oplopen in hun rekenvaardigheid en in hoeverre onbekendheid van wiskundedocenten in het voortgezet onderwijs met de hedendaagse rekendidactiek in het basisonderwijs een rol heeft gespeeld bij tegenvallende opbrengsten van de bestede middelen, zo vragen de leden van deze fractie.

II Reactie van de Minister en Staatssecretaris

1. Advies Raad van State

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet relevant was geweest als de Kamer had geweten dat het de bedoeling was van de Staatssecretaris dat de rekentoets ER zo wordt samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets.

Dat de rekentoets ER binnen hetzelfde referentieniveau ligt als de reguliere rekentoets, was op het moment van het plenaire debat reeds openbare informatie. In onze brief van 25 juni 2015 spraken wij in het kader van de rekentoets ER over «het type opgaven dat binnen de referentieniveaus geschikt is voor deze leerlingen».2 En ook in de voorlichting aan zowel ouders en leerlingen (www.rijksoverheid.nl/rekentoets) als scholen (examenblad.nl en examenbladmbo.nl) was dit op dat moment al opgenomen.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre men in algemene zin kan oordelen dat een rekentoets ER eenzelfde moeilijkheidsgraad kent als de reguliere rekentoets, terwijl de leerlingen met dyscalculie onderling sterk kunnen verschillen. Kan een rekentoets ER voor de ene leerling met dyscalculie dan niet veel moeilijker uitvallen dan voor de andere leerling met dyscalculie?

Verschillen tussen leerlingen zijn er niet alleen binnen de groep leerlingen met ernstige rekenproblemen. Ook voor andere leerlingen geldt dat de (reguliere) rekentoets voor de één moeilijker is dan voor de ander. De rekentoets ER bevat net als de reguliere rekentoets opgaven passend bij het niveau van de opleiding, dus bij de eisen waarmee de leerling later in de samenleving, studie of zijn beroep te maken krijgt. De aanpassing in de rekentoets ER is gericht op reductie van het beroep op rekenvaardigheden zoals tafels en rekenregels die bij andere leerlingen geautomatiseerd zijn en op referentiewaarden. Dit gebeurt met hulpmiddelen zoals de rekenmachine en rekenkaart en door de selectie en/of gedeeltelijke aanpassing van opgaven. De aard van de opgave blijft ongewijzigd, alleen het pure rekenwerk in de toets wordt minder. Alle leerlingen die de rekentoets ER afleggen, krijgen dezelfde toets. Individuele aanpassing is mogelijk bij een mondelinge afname, waarin de leerling met extreme rekenangst of met bijvoorbeeld ADHD en met PDDNOS, met identieke opgaven, op een bij hem of haar passende wijze wordt benaderd. Het maatwerk zit in de wijze van toetsing, niet in de opgave en het niveau.

De leden van de PvdA-fractie vragen of inmiddels duidelijkheid kan worden verschaft over de vrijstellingsregeling voor doorstromers op het vwo, die al op het havo de rekentoets hebben afgesloten met een voldoende. De leden vragen of hun vrijstelling vervalt als zij een poging doen om hun cijfer te verbeteren, ook als deze poging mislukt.

Een leerling die ondanks zijn vrijstelling voor de rekentoets probeert een hoger cijfer te halen, kan ook nog terugvallen op het cijfer dat hoort bij zijn vrijstelling. De informatie op de website van het Steunpunt taal en rekenen vo is op dit punt verduidelijkt.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat nog het voordeel is voor leerlingen met ernstige rekenproblemen, aangezien de rekentoets ER zo is samengesteld dat deze niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets. Gevraagd wordt of het klopt dat een leerling die bijvoorbeeld een zware vorm van dyscalculie heeft, nooit het gevraagde rekenniveau kan halen. Ook vragen deze leden of het uit te sluiten is dat leerlingen met bijvoorbeeld dyscalculie op basis van die handicap nooit een voldoende kunnen halen op de verplichte toets en of hier sprake is van gelijke kansen.

De aanpassing in de rekentoets ER zit zoals gezegd in het beroep op geautomatiseerde regels en referentiewaarden, in ondersteuning door hulpmiddelen en in de opgaven zelf. De opgave is dus net zo complex, maar op de voor hem blokkerende delen wordt de leerling geholpen. Als hij daarnaast belemmerd wordt door extreme rekenangst, of door een andere beperking zoals ADHD of ASS, dan kan daar in de wijze van examinering bij een mondelinge afname rekening mee worden gehouden. Tot nu toe bleek uit de pilotafnames van de rekentoets ER dat deze toets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen even haalbaar is als de reguliere toets voor andere leerlingen. Er is dus geen sprake van ongelijkheid in kansen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) geeft aan dat met de aangepaste toets – eventueel mondeling afgenomen – ook de leerling met zware dyscalculie in staat gesteld wordt te laten zien dat hij kan omgaan met rekenopgaven op het niveau van zijn schooltype. Kan hij dat niet, dan zouden ook zonder de rekentoets problemen zijn te verwachten bij bijvoorbeeld de vakken aardrijkskunde, economie en wiskunde C.

De leden van de SP-fractie halen verder een stelling aan van professor Van Luit en vragen om een uitgebreide reactie op zijn conclusie en onderbouwingen. Daarbij wordt ook gevraagd op welk wetenschappelijk onderzoek die reactie gebaseerd is.

Anders dan dyslexie, dat betrekking heeft op een specifiek deelaspect van taal, heeft dyscalculie een brede definitie die aangeeft dat de leerling in ruime zin ernstige didactisch resistente problemen heeft op een wellicht breed rekenvaardigheidsterrein. Dat het om een reële beperking gaat, wordt onderkend. Dat de variatie groot is en het probleem niet enkel met een simpel hulpmiddel kan worden opgelost eveneens. De protocollen ERWD geven aan hoe het onderwijs kan zorgen dat deze leerlingen verder kunnen, en ook leren om te gaan met cijfers en bewerkingen die zij later tegen zullen komen, zonder te blokkeren op hun rekenvaardigheid. Daar is ook de rekentoets ER op gebaseerd. Reële contexten, zoals in de reguliere rekentoets. Met ondersteuning bij de typische rekenhandelingen, met rekenmachine en rekenkaart, en soms ondersteuning in de opgave zelf.

Hoewel voor wetenschappers veel onduidelijk is, is er wel consensus dat het automatiseren van regels vaak een knelpunt is. Professor Van Luit verwijst daar ook naar als hij stelt dat iemand een volgende keer een strategie – oftewel regel – niet meer weet. Juist hierop komt de rekentoets ER deze leerling tegemoet. Hij moet kunnen redeneren en informatie kunnen ordenen. Dat is een eis die in meerdere of mindere mate in alle schoolvakken terugkomt en bij rekenen heeft dit dus kwantitatieve aspecten. De leerling wordt echter stevig ondersteund bij het zuivere rekenwerk, bij de automatische rekenhandelingen waar hij zoveel moeite mee heeft.

Of voor een leerling soms de reguliere rekentoets makkelijker is dan de rekentoets ER, kunnen wij nog niet bepalen, aangezien het tot en met afgelopen schooljaar niet mogelijk was om beide toetsen af te leggen. Over de concrete problemen bij dyscalculie is, zo blijkt ook uit de geciteerde email van professor Van Luit, nog weinig bekend. Het beeld is divers: de één struikelt over iets anders dan de ander. In de rekentoets ER wordt daarom uitgegaan van wat de leerling op zijn niveau in ieder geval moet kunnen, uitgaande van reële problemen. En daarbij wordt hij zoals gezegd ondersteund met een breed scala aan hulpmiddelen, die voorkomen dat hij op rekenregels struikelt terwijl zijn analyse klopt.

Een vrijstelling is een risicoloos middel om te voorkomen dat de leerling met dyscalculie struikelt door zijn beperking. Maar hij leert dan ook niet meer wat hij kan en moet leren. Tot nu toe blijkt de rekentoets geen onevenredige drempel. Met name door de mogelijkheid van een mondelinge laatste afname kan het CvTE goed monitoren of de statistische conclusie dat de toets geen onevenredige drempel is, voor een enkele leerling niet blijkt op te gaan. Dan zijn in het kader van maatwerk nadere aanpassingen mogelijk in de wijze van toetsing, waarbij de inhoudelijke eisen ongewijzigd blijven. Met de huidige combinatie van oplossingen wordt met andere woorden zoveel mogelijk recht gedaan aan de wetenschappelijke inzichten ten aanzien van dyscalculie, aan de eisen die het onderwijs op grond van eisen uit de samenleving stelt en aan het recht van het individu op ontplooiing.

De leden van de CDA-fractie vragen waaruit de rekentoets ER bestaat zodat deze voor kinderen met ernstige rekenproblemen bruikbaar is en wat het verschil is met de reguliere rekentoets.

In onze beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie zijn wij op deze vraag ingegaan door de vorm van de rekentoets ER en het verschil met de reguliere rekentoets uit te leggen.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere motivatie waarom er sprake is van basisvaardigheden bij alle leerlingen, ondanks de rekentoets ER en de tot nu toe behaalde resultaten van de rekentoets. Ook vragen ze of hierbij ook kan worden ingegaan op het grote verschil in procenten dat de rekentoets haalt en niet haalt tussen bijvoorbeeld het vwo en het mbo.

Rekenvaardigheden zijn belangrijk voor deelname aan de samenleving, het vervolgonderwijs en vaak ook in het beroep. Dat de gemiddelde resultaten voor de rekentoets tot nu toe nog niet in alle schoolsoorten zo hoog als in het vwo waren, wil niet zeggen dat rekenen geen basisvaardigheid is die voor alle leerlingen van belang is om te beheersen. Deze basisvaardigheid wordt bij sommige leerlingen getoetst met de rekentoets ER, die zoals gezegd binnen de vastgestelde referentieniveaus ligt. Verschillen in resultaten tussen schoolsoorten en leerwegen in het vo zijn een logisch gevolg van het feit dat er momenteel slechts twee niveaus voor rekenen gelden voor het hele vo. Referentieniveau 2F blijkt voor bepaalde groepen leerlingen echter te hoog gegrepen, en er zijn leerlingen voor wie referentieniveau 3F juist niet uitdagend genoeg is. Daarom komt er zowel een toets onder 2F (2A) als een toets boven 3F (3S).

Dat er daarnaast een verschil is tussen de resultaten in het vo en het mbo is te verklaren door het feit dat studenten die nu een opleiding in het mbo afronden tijdens hun schoolloopbaan minder lang profijt hebben gehad van de verbetering van de doorlopende leerlijn rekenen. Zij hebben immers op het vo nog niet altijd optimaal rekenonderwijs gehad. Dat is ook de reden dat we ervoor gekozen hebben om de rekentoets in het mbo pas mee te laten tellen zodra de resultaten in het vo een aantal jaren op orde zijn. Dan kunnen mbo-instellingen waarmaken het rekenniveau van hun studenten te onderhouden. Alleen mbo-4 studenten zullen op een hoger niveau moeten komen.

De leden van de D66-fractie vragen of uitgebreider kan worden ingegaan op het onderdeel van het advies van de Raad van State dat ziet op een eventuele heroverweging van het uitgangspunt van het beleid dat er basisvaardigheden zijn voor alle leerlingen, gelet op de introductie van de rekentoets ER en de tot nu toe behaalde resultaten.

Hierop zijn wij ingegaan in onze beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie. De brief van 18 december bevat slechts een samenvatting van onze reactie op het advies van de Raad van State. Onze uitgebreide reactie is opgenomen in het Nader Rapport.3

De leden van de D66-fractie vragen verder welke onderzoeken ondersteunen dat de rekentoets ER niet makkelijker is dan de reguliere rekentoets en binnen hetzelfde referentieniveau valt.

De rekentoets ER is sinds dit schooljaar een officiële rekentoets. In juni 2015 meldden wij dat de rekentoets ER volgens het CvTE de kwaliteit heeft die voor die officiële status nodig is.4 Die status betekent ook dat er net als andere toetsen en examens regulier onderhoud plaatsvindt. Aangezien het tegelijkertijd een relatief nieuwe toets betreft, wordt de werking van de rekentoets ER extra nauwkeurig gemonitord. Thema’s die door een externe instantie worden onderzocht, zijn onder andere:

  • de kenmerken van de doelgroep die deelneemt aan de rekentoets ER;

  • de prestaties op de rekentoets ER;

  • vergelijkingen tussen prestaties van dezelfde leerlingen op de rekentoets ER en de reguliere rekentoets.

Het onderzoek loopt tot en met de zomer van 2017. Nadat het onderzoek gereed is zal ook uw Kamer over de uitkomsten worden geïnformeerd.

In de beantwoording van vragen van PvdA en SP is uitgelegd dat de rekentoets ER de leerling vraagt om dezelfde problemen op te lossen als in de reguliere toets en welke aanpassingen zijn aangebracht. Aard en moeilijkheid van de opgave wordt daardoor niet aangetast. Het niveau blijft hetzelfde, voor deze leerling is een struikelblok weggenomen. Dat maakt de rekentoets ER voor leerlingen zónder rekenproblemen niet makkelijker. Zij zouden in deze toets juist missen waar zij meestal minder moeite mee hebben, zoals de tafels van vermenigvuldiging. De in de rekentoets ER ontbrekende kale opgaven worden in het algemeen heel goed gemaakt in de reguliere toets.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of het advies van de Raad van State geen reden is geweest om de rekentoets te heroverwegen, ook naar aanleiding van het debat op 7 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 11, item 12) en de kritiek die is geuit op de rekentoets. De leden vragen zich af of het tijd wordt om te stoppen met de huidige uitvoering van de rekentoets en de aandacht van leraren en leerlingen te kunnen stoppen in daadwerkelijk beter rekenonderwijs.

Wat we willen bereiken is dat leerlingen beter leren rekenen. Daarvoor is verbetering van het rekenonderwijs nodig. We hebben gemerkt dat het vooruitzicht van een rekentoets die meetelt voor het behalen van het diploma een belangrijke bijdrage levert aan die verbetering. Daarnaast ondersteunen we scholen reeds sinds invoering van de Wet referentieniveaus bij de verbetering van het rekenonderwijs via onder andere de Steunpunten taal en rekenen en aanvullende middelen. Nu is besloten de rekentoets voorlopig niet te laten meetellen voor het behalen van het vmbo-, havo- en mbo-diploma, krijgen we signalen dat de motivatie bij verschillende betrokkenen is afgenomen. We stellen momenteel een actieplan op om die motivatie weer op peil te krijgen.

2. Opzet onderzoek naar besteding aanvullende middelen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het onderzoek naar de besteding van aanvullende middelen voor taal en rekenen ook inzicht zal kunnen geven in welke leerlagen leerlingen in primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) achterstanden oplopen in hun rekenvaardigheid. Ook vragen deze leden of het onderzoek inzicht geeft in hoeverre onbekendheid van wiskundedocenten in het vo met de hedendaagse rekendidactiek in het po een rol heeft gespeeld bij tegenvallende opbrengsten van de bestede middelen.

Het onderzoek naar besteding van middelen heeft een specifiek doel, namelijk in beeld krijgen in hoeverre de aanvullende middelen voor taal en rekenen daadwerkelijk zijn besteed aan verbetering van taal- en rekenonderwijs. Zoals vermeld in onze brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 31 332, nr. 71) is de kernvraag welke activiteiten scholen met de aanvullende middelen voor taal en rekenen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het taal- en rekenonderwijs is verbeterd en wat deze activiteiten bij benadering hebben gekost. Geen van de beide vragen van de PvdA-fractie is onderdeel van de onderzoeksopzet die als basis diende voor de aanbestedingsprocedure. Het onderzoeksrapport zal dan ook geen antwoord geven op deze vragen. Het onderzoek is overigens inmiddels in volle gang.

Wat betreft de eerste vraag melden wij volledigheidshalve dat een (klein) deel van eerstgenoemde vraag van de leden van de PvdA-fractie wel wordt onderzocht in een ander onderzoek. Als onderdeel van het NRO-onderzoeksproject «Overgangen en aansluitingen in het onderwijs» wordt namelijk gekeken naar de cognitieve ontwikkeling van leerlingen rondom de po-vo overgang. Het deelrapport waarin dit is opgenomen wordt rond de zomer openbaar gemaakt.

Wat betreft de tweede vraag merken wij op dat rekenlessen door verschillende docenten worden gegeven. Naast wiskundedocenten zijn dat bijvoorbeeld docenten economie, natuurkunde en scheikunde. Overigens constateerde het Steunpunt taal en rekenen vo dat de aansluiting met het po één van de succesfactoren is voor goed rekenonderwijs in het vo. Eén van de onderliggende indicatoren is het op de hoogte zijn van de inhoud en didactiek van het rekenonderwijs op de basisscholen. Veel scholen zijn hier – mede op advies van het Steunpunt – de afgelopen jaren mee aan de slag gegaan.5


X Noot
1

Mail van de heer Van Luit aan de vaste commissie OCW d.d. 30 juni 2015

X Noot
2

Kamerstuk 31 332, nr. 51.

X Noot
4

Kamerstuk 31 332, nr. 51.

X Noot
5

Eindrapportage eerste tranche intensiveringstraject rekenonderwijs vo, bijlage bij Kamerstuk 31 332, nr. 52.

Naar boven