31 293 Primair Onderwijs

Nr. 233 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2015

Werkende ouders hebben er veel baat bij dat de school- en opvangtijden van hun kinderen goed aansluiten op hun werktijden. Zo kunnen zij werk en gezinsleven beter organiseren. Het experiment flexibilisering onderwijstijd beoogt de aansluiting tussen werk en privé te bevorderen. Twaalf basisscholen experimenteren sinds 2011 met flexibele onderwijstijden, zoals onderwijs in de zomervakantie. Ouders en leerlingen bepalen op deze scholen naar eigen inzicht, in overleg met de school, hun vrije dagen en vakantie. Uit de vorige monitorrapportage bleek dat dit experiment zijn doel dient: ouders zijn zeer tevreden. Deze positieve effecten zien we nog steeds.

Hoe mooi deze resultaten ook zijn, een school blijft een onderwijsinstelling en de onderwijskwaliteit staat voorop. Daarom heeft de inspectie afgelopen jaar, het laatste van drie experimenteerjaren, alle scholen bezocht om een oordeel te vormen over de onderwijskwaliteit op de scholen. Eén school onderscheidt zich in positieve zin, één school is als zwak beoordeeld, één school zelfs als zeer zwak. De andere scholen zijn van basiskwaliteit, maar laten een aantal tekortkomingen in het onderwijsproces zien. Door de aard en omvang van het experiment kan geen causaal verband worden gelegd tussen flexibele onderwijstijden en onderwijskwaliteit. Toch is een kritische blik op het vervolg van het experiment gepast.

In de monitor bij het experiment1 is niet alleen gekeken naar de effecten op het onderwijs, maar ook naar de deelname aan de kinderopvang, de arbeidsparticipatie en de tevredenheid van de betrokkenen. Ik zal deze effecten hieronder bespreken en vervolgens ingaan op de stappen die ik wil nemen nu dit experiment is geëindigd. De cruciale vraag hierbij is wat mij betreft hoe we de kwaliteit van het onderwijs kunnen borgen en tegelijk aan de wensen van de betrokkenen, en het maatschappelijk draagvlak, tegemoet kunnen komen. Ook zal ik kort ingaan op de mogelijkheden die er binnen de huidige wet- en regelgeving zijn met betrekking tot de invulling van de onderwijstijd.

Vervolgens ga ik in op het 5-gelijkedagenmodel (5 gelijke schooldagen en een korte middagpauze). Dit is een van de onderwijstijdmodellen waarmee scholen vernieuwen binnen de ruimte die de huidige regelgeving biedt. Het model wordt in het SER-advies «Tijden van de samenleving» genoemd als het meest kansrijk om in te spelen op de ontwikkelingen in de samenleving. Daarom is tegelijk met het experiment flexibilisering onderwijstijd een monitor gestart die in kaart brengt wat de gevolgen zijn van het 5-gelijkedagenmodel.

1) Experiment flexibilisering onderwijstijd primair onderwijs

Op 1 augustus 2011 zijn zeven basisscholen gestart met het experiment. Per 1 augustus 2012 zijn daar vijf scholen bijgekomen. Binnen het experiment mogen scholen afwijken van twee wettelijke regels: de centraal vastgestelde vakanties en de schoolweek van minimaal 5 dagen. In de praktijk vertaalt dit zich naar individuele roosters, vakanties en vrije dagen voor de leerlingen. Het experiment is op 1 augustus 2014 geëindigd. Voor meer informatie over het experiment verwijs ik naar de brief waarin dit experiment is aangekondigd, de bijbehorende beleidsregel en de vorige monitorrapportages.2 3 4

Tevredenheid bij de betrokkenen blijft hoog

Zoals ook uit de eerdere rapportages bleek, zijn met name ouders erg tevreden met het experiment. Door de flexibele onderwijstijden kunnen zij hun werk en gezinsleven beter organiseren. Zo kunnen zij onregelmatige werktijden, of werk in de zomerperiode, combineren met het onderwijs en de opvang van hun kinderen en kunnen ze de vrije periodes juist samen doorbrengen. Er is een positief verband tussen het aantal uren dat ouders werken en de keuze voor flexibele onderwijstijden.

Er is ook met leerlingen gesproken. Zij zijn met name enthousiast over de aandacht die ze krijgen tijdens de dagen en uren dat er minder andere kinderen aanwezig zijn. Het overgrote deel van het personeel is positief over hun werk en hun werktijden. Een derde van de personeelsleden geeft zelfs aan niet meer op een school met reguliere tijden te willen werken.

De onderwijskwaliteit laat tekortkomingen zien

De inspectie heeft op alle deelnemende scholen een kwaliteitsonderzoek gedaan. Het merendeel van de scholen is van basiskwaliteit. Wel constateert de inspectie een aantal tekortkomingen. Eén van de kenmerken van het werken met flexibele onderwijstijden zou moeten zijn dat het onderwijs meer op de leerling wordt afgestemd. Slechts twee scholen bieden echter een ononderbroken leerproces. Zeven scholen volgen en analyseren de ontwikkeling van de leerlingen onvoldoende en/of stemmen het onderwijs onvoldoende op die ontwikkeling af.

Verder valt op dat de scholen veel zorgleerlingen aantrekken, waarschijnlijk als gevolg van de aantrekkingskracht van nieuwe, kleine scholen op de ouders van zorgleerlingen. De inspectie constateert echter bij acht scholen tekortkomingen in het vormgeven van de zorg voor leerlingen. Deze tekortkomingen in het onderwijsproces werken ook door in de onderwijsresultaten. Deze laten sinds het begin van het experiment een dalende trend zien.

Op de scholen die als zwak en zeer zwak zijn beoordeeld, intensiveert de inspectie het toezicht. Dat betekent dat de inspectie nadere afspraken maakt met de besturen over de te bereiken verbeteringen. De bevindingen op de scholen van basiskwaliteit zullen worden betrokken bij de jaarlijkse risicoanalyse van de inspectie. Ik ga ervan uit dat de scholen ook zelf aan de slag gaan met de uitkomsten van het inspectieonderzoek.

Onvoldoende voorbereid en geëquipeerd

Het invoeren van flexibele onderwijstijden is een stevige interventie. Flexibele onderwijstijden vragen om flexibilisering van het onderwijsleerproces. Dit vraagt veel van de kwaliteit en de flexibiliteit van de leerkrachten, van de aansturing door de directie en van de ondersteuning door het bestuur. Bij de meeste scholen werd niet aan al deze voorwaarden voldaan.

Bij een aantal scholen was er sprake van een korte voorbereiding op het experiment en zijn de gevolgen voor het onderwijsproces mogelijk onderschat. Zes scholen zijn niet alleen gestart met het experiment vanwege onderwijsinhoudelijke redenen, maar ook omdat zij te kampen hadden met teruglopende leerlingenaantallen. Dat scholen in een dergelijke situatie zich willen profileren, kan ik goed begrijpen, maar dit mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid en kwaliteit.

Onderwijs dat aansluit op de behoeften van leerlingen

Onder de acht scholen met basiskwaliteit onderscheidt één school zich in positieve zin. Dit is de school die al jaren bezig is (ook voorafgaand aan de start van de school) met een onderwijsconcept waarin individuele leerlijnen én individuele lestijden een belangrijke rol spelen. Op deze school kunnen leerlingen niet alleen op hun eigen tijden, naar hun eigen behoeften en in hun eigen ritme leren. Maar het leren op deze school vindt ook in een taakgerichte en efficiënte werksfeer plaats. Op deze school wordt het potentieel van individuele leerlijnen ook daadwerkelijk benut, door het onderwijs af te stemmen op verschillen in de ontwikkeling van leerlingen.

Uiteraard is de werkwijze van deze school geen blauwdruk voor andere scholen die het onderwijs en de onderwijstijden willen personaliseren. Maar deze casus geeft wel inzicht in de voorbereiding die vooraf moet gaan aan een verregaande wijziging van koers, zodat de kwaliteitszorg geleverd wordt die van een school verlangd mag worden.

Kwaliteit is een harde voorwaarde

Dit experiment laat zien dat het werken met flexibele onderwijstijden veel vraagt van scholen. Het kan ook veel opleveren, wat betreft de tevredenheid van ouders, en wat betreft de afstemming van het onderwijs op de behoeften van leerlingen. Daar is echter een goede school voor nodig, met goede schoolleiders, leraren en kwaliteitszorg. Dat is voor mij een harde voorwaarde.

Vervolgstappen

Het is de bedoeling dat mede op basis van deze eindrapportage een besluit wordt genomen over het al dan niet sectorbreed veranderen van de regelgeving. Eerder heb ik met uw Kamer besproken dat het, gezien het kleine aantal deelnemende scholen, goed is om ook internationale voorbeelden van flexibilisering en spreiding van de vakanties in deze overweging mee te nemen.5 Hopelijk krijgen we daarmee meer zicht op de randvoorwaarden die nodig zijn om het werken met flexibele onderwijstijden te laten slagen. Daarnaast wil ik meer inzicht in de behoeften van leraren en ouders en in de visie van verschillende stakeholders. Hierbij zullen ook de bonden worden betrokken. Op dit moment zijn deze acties en onderzoeken in gang gezet.

Ook ga ik, samen met de inspectie, de randvoorwaarden voor een succesvolle invoering van flexibele onderwijstijden verder operationaliseren. Ik zie het als een mogelijkheid om ruimte voor flexibiliteit toe te staan, maar alleen op de scholen die dit aankunnen en die dit vertrouwen verdiend hebben. Als van een school verwacht mag worden dat zij het potentieel van individuele leerlijnen en verregaande differentiatie kunnen benutten, zie ik namelijk zeker de meerwaarde van flexibele onderwijstijden.

Ik verwacht u in het voorjaar van 2015 te kunnen informeren over de bovenstaande acties en onderzoeken. Ik zou op dat moment graag met uw Kamer in gesprek gaan over de vraag of het mogelijk maken van flexibele onderwijstijden, onder voorwaarden, wenselijk is.

Status experimentscholen

In de experimenteerregeling is bepaald dat de aan het experiment deelnemende scholen in afwachting van het besluit over aanpassing van de regelgeving mogen blijven werken met flexibele onderwijstijden en onderwijs tijdens de centraal vastgestelde vakanties. Als wordt besloten dat de wet niet wordt aangepast, dienen zij de reguliere regelgeving weer na te leven vanaf het schooljaar 2016–2017.

2) Huidige mogelijkheden binnen de wet

In het experiment mogen scholen afwijken van de centraal vastgestelde vakanties en van de vijfdaagse schoolweek. Bij alle scholen in het experiment komt dit tot uiting in individuele roosters voor de leerlingen. Zowel binnen het experiment als daarbuiten heeft dit de vraag opgeroepen hoe het hebben van individuele roosters zich verhoudt tot de Leerplichtwet 1969. De wens om de onderwijstijden van individuele leerlingen te differentiëren bestaat nog relatief kort en is derhalve niet ingekaderd door de wet.

De Leerplichtwet bepaalt dat leerlingen «het volledige onderwijsprogramma» volgen (artikel 4c, lid 1) behalve wanneer er een grond is om daarvan vrijgesteld te worden (artikel 11). Simpel gesteld, een leerling mag niet zomaar afwezig zijn. Als we individuele onderwijstijden tegen het licht van de wet houden, zien we dat individuele roosters onder voorwaarden mogelijk zijn:

  • deze individuele roosters worden over een langere periode vastgesteld, zodat helder is wat het onderwijsprogramma van een leerling is en kan worden bepaald wanneer leerlingen aanwezig zouden moeten zijn;

  • de roosters van individuele leerlingen worden vastgesteld in overleg tussen ouders en school, onder verantwoordelijkheid van de school;

  • deze roosters zijn voor de leerplichtambtenaren ter inzage op de school;

  • er is formele instemming van de betrokkenen (medezeggenschapsraad, leraren, schoolleiding) met het werken met individuele roosters;

  • in de schoolgids moet zijn opgenomen hoe de onderwijstijd wordt benut;

  • de regels uit de Wet op het primair onderwijs met betrekking tot de onderwijstijd (zoals de minimale onderwijstijd) worden nageleefd.

De precieze invulling van de onderwijstijd is afhankelijk van keuzes van de school en moet in zijn totaliteit aan de inspectie worden voorgelegd.

Hoewel blijkt dat binnen de wettelijke kaders het een en ander mogelijk is, is er gezien de uitkomsten van het experiment een voorbehoud. Zoals hierboven omschreven kan de individualisering van het onderwijs, die onlosmakelijk verbonden is met individuele onderwijstijden, leiden tot risico’s voor de onderwijskwaliteit. Ik vind dan ook dat scholen niet lichtzinnig met deze ruimte om moeten gaan, maar goed voorbereid en met heldere waarborgen voor de onderwijskwaliteit.

Het lijkt mij goed ook dit deel van de wet- en regelgeving te betrekken bij het debat over onderwijstijden en de ruimte die scholen krijgen om de onderwijstijden in te vullen.

3) Monitor 5-gelijkedagenmodel6

De monitor van het 5-gelijkedagenmodel geeft inzicht in de praktijk van het model en schetst zowel voor- als nadelen. De schooldirecties zien in het model voordelen wat betreft de rust in de school en de mogelijkheden voor leerkrachten om na schooltijd te werken. Zij zien in de korte pauzes het grootste nadeel, hetgeen wordt gedeeld door ouders en leerkrachten. Voor de managers van de kinderopvangorganisaties is het grootste voordeel dat zij makkelijker personeel kunnen vinden. Veruit de meeste ouders zijn tevreden over het model, net als de leerkrachten en het kinderopvangpersoneel.

In het SER-advies «Tijden van de samenleving» wordt het model naar voren gebracht als meest kansrijke model voor ouders om werk en gezinsleven beter te organiseren. Uit de praktijk blijkt dit niet eenduidig. Uit de monitor blijkt dat er ouders zijn die meer zijn gaan werken en ouders die minder zijn gaan werken. In beide groepen zijn er ongeveer evenveel ouders die aangeven dat het 5-gelijkedagenmodel hierin een rol heeft gespeeld als ouders die aangeven dat het geen rol heeft gespeeld. Het algehele beeld is positief: 50% van de ouders geeft aan dat zij arbeid en zorg beter kunnen combineren.

Het 5-gelijkedagenmodel is een welkome aanvulling op het palet aan onderwijstijdmodellen waar scholen uit kunnen kiezen. Scholen hebben hier veel vrijheid in en kunnen het model kiezen dat het beste bij de leerlingen, de leraren en de ouders en de aanpak van de school past.

Overig

In aanvulling op de twee monitors heeft Regioplan onderzoek gedaan naar de schooltijden die scholen hanteren en naar de belangstelling van scholen voor alternatieve en flexibele schooltijdmodellen. Het blijkt dat een klein deel van de scholen zeker belangstelling heeft voor één of meer vormen van flexibele onderwijstijd. Ik stuur u hierbij ook de rapportage van dit onderzoek7.

Binnen het experiment werken onderwijs- en kinderopvangorganisaties nauw samen. Hierbij kunnen zij hinder ondervinden van wet- en regelgeving die in de loop der jaren gescheiden vorm heeft gekregen. Op 21 mei 2014 heeft uw Kamer mij verzocht om scenario’s uit te werken om de ongewenste fiscale drempels binnen het experiment zo veel mogelijk weg te nemen. In de bijlage ga ik in op deze motie en schets ik een aantal manieren waarop de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang binnen de fiscale regelgeving vorm kan krijgen.

Op 13 december 2013 heeft uw Kamer kennisgenomen van het conceptbesluit Experiment flexibele en virtuele onderwijstijd. Dit nieuwe experiment sluit nauw aan op het huidige experiment, met daarbij een belangrijke rol voor ict en onderwijs op afstand. Gezien de resultaten van het huidige experiment acht ik het niet wenselijk om nu al te besluiten of dit nieuwe experiment doorgaat. De acties en onderzoeken die ik in deze brief heb aangekondigd, geven evenzeer bruikbare informatie voor dit nieuwe experiment. Ik wil de juiste voorwaarden kunnen stellen aan deelname, om te voorkomen dat het experiment negatieve effecten heeft op de onderwijskwaliteit. Ik verwacht u daarom in het voorjaar van 2015 te kunnen informeren of ik het wenselijk vind om met dit experiment te starten, en zo ja, hoe en wanneer.

Tot slot

Onderwijstijd is een belangrijk thema, zowel voor de inrichting van het onderwijs als voor de aansluiting op de maatschappij. Onderwijs moet bij de tijd blijven en tegemoet kunnen komen aan de wensen van scholen, ouders en leerlingen. De kwaliteit van het onderwijs staat natuurlijk boven alles. De mogelijkheid het onderwijs te vernieuwen valt of staat bij de afweging of de leerling erbij is gebaat, dus is het van groot belang daar de juiste voorwaarden te creëren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, S. Dekker

Bijlage: reactie op Motie Ypma inzake fiscale drempels binnen het experiment flexibilisering onderwijstijd.

Naar aanleiding van het voortgezet schriftelijk overleg over het experiment flexibilisering onderwijstijd van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 21 mei 2014 heeft uw Kamer de motie Ypma (TK 31 289, nr. 192) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om met een brief aan de Kamer te komen waarin verschillende scenario’s worden uitgewerkt om de ongewenste fiscale drempels binnen het experiment flexibele onderwijstijd en binnen de VM2-trajecten (zo veel mogelijk) weg te nemen. Over deze motie heeft overleg plaatsgevonden tussen enkele scholen die deelnemen aan het experiment en medewerkers van de Ministeries van OCW, SZW en FIN. Tijdens dit overleg is duidelijk geworden dat de fiscale belemmeringen zich beperken tot de btw-heffing bij het tijdelijk (bijv. voor één of twee dagen per week) ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers van een kinderdagverblijf aan een school in het kader van het experiment flexibele onderwijstijd. Binnen de zogeheten «VM2-trajecten» die ook in de motie genoemd worden speelt deze problematiek niet. Zoals ik tijdens het VSO heb aangegeven zal ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën achtereenvolgens ingaan op:

  • 1. De bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de btw-onderwijsvrijstelling.

  • 2. Wanneer is het tijdelijk ter beschikking stellen van onderwijzend personeel vrijgesteld?

  • 3. Enkele situaties op grond waarvan btw-heffing bij het tijdelijk ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers door een kinderdagverblijf aan een school niet aan de orde is.

Ad 1. De bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de btw-onderwijsvrijstelling.

De Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) is gebaseerd op de Europese BTW-richtlijn8. In artikel 132 van deze richtlijn zijn enkele vrijstellingen opgenomen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang. De EU-lidstaten zijn verplicht om de in dat artikel genoemde vrijstellingen om te zetten in hun nationale wetgeving en mogen aan bepaalde vrijstellingen voorwaarden verbinden (artikel 133 en 134 van de BTW-richtlijn). Artikel 132, lid 1, onder i en j, van de BTW-richtlijn, vormt de basis voor de btw-vrijstelling voor het verzorgen van bepaalde vormen van onderwijs (hierna: de onderwijsvrijstelling). De onderwijsvrijstelling is opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de Wet OB. Ook de nauw met het vrijgestelde onderwijs samenhangende prestaties zijn onder voorwaarden vrijgesteld van btw (artikel 11, tweede lid, van de Wet OB). Verder maakt de onderwijsvrijstelling een onderscheid tussen het wettelijk geregelde onderwijs en het bij algemene maatregel van bestuur (artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968) aan te wijzen onderwijs. Om te bereiken dat het voor de praktijk (onderwijssector en Belastingdienst) duidelijk is in welke gevallen de onderwijsvrijstelling geldt, is fiscaal uitvoeringsbeleid geformuleerd. Dit beleid is recent nog geactualiseerd.9

Ad 2. Wanneer is het ter beschikking stellen van onderwijzend personeel vrijgesteld?

In het hiervoor aangehaalde beleidsbesluit van 30 juli 2014 is uitvoerig omschreven onder welke voorwaarden het ter beschikking stellen van onderwijzend personeel door een onderwijsinstelling kan delen in de vrijstelling van btw voor handelingen die nauw samenhangen met het verstrekken van onderwijs. Deze voorwaarden zijn geformuleerd door het Hof van Justitie EU in de zaak Horizon College.10 Kort samengevat is het ter beschikking stellen van onderwijzend personeel van btw vrijgesteld als de ter beschikkingstelling:

  • a. plaatsvindt door een onderwijsinstelling;

  • b. onontbeerlijk is voor het verlenen van onderwijs. Daarvan is sprake als de terbeschikkingstelling van zodanige aard of kwaliteit is dat zonder die terbeschikkingstelling de gelijkwaardigheid van het onderwijs wat betreft niveau en kwaliteit bij de inlenende onderwijsinstelling niet is verzekerd; en

  • c. er niet in hoofdzaak toe strekt extra opbrengsten te verkrijgen met prestaties die worden verricht in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van btw zijn onderworpen.

De vraag of het tijdelijk ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers van een kinderdagverblijf aan een school om op die school het onderwijzend personeel te ondersteunen als nauw met het onderwijs verrichte prestatie kwalificeert en daarmee onder de onderwijsvrijstelling zou vallen, dient negatief beantwoord te worden. Kinderdagverblijven zijn namelijk niet aan te merken als onderwijsinstelling, als omschreven bij of op grond van wetten tot regeling van het onderwijs dat volgens het wettelijk voorschrift is onderworpen aan het toezicht door de Inspectie van het onderwijs of aan een ander toezicht door de Minister die met de zorg voor het desbetreffende onderwijs is belast (artikel 11, eerste lid, onderdeel o, ten eerste, van de Wet OB). Aan het toetsen van bovengenoemde voorwaarden b en c wordt dan niet toegekomen. Op basis van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat de onderwijsvrijstelling niet van toepassing kan zijn op het tijdelijk ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers van een kinderdagverblijf aan een school. De BTW-richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU bieden daarvoor geen ruimte.11

Ad 3. Enkele situaties op grond waarvan btw-heffing bij het tijdelijk ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers door een kinderdagverblijf aan een school niet aan de orde is.

Tijdens het VSO heb ik toegezegd dat als de onderwijsvrijstelling niet van toepassing kan zijn op het tijdelijk ter beschikking stellen van (pedagogische) medewerkers door een kinderdagverblijf aan een school enkele situaties uitgewerkt zullen worden waarin niet aan btw-heffing wordt toegekomen. In dit kader kunnen drie situaties worden onderscheiden:

  • a. een (pedagogisch) medewerker sluit zowel een arbeidsovereenkomst met de school als met het kinderdagverblijf;

  • b. fiscale eenheid voor de btw;

  • c. leerstuk van de kosten voor gemene rekening.

Ad a. Een (pedagogisch) medewerker sluit zowel een arbeidsovereenkomst met de school als met het kinderdagverblijf

Wanneer een werknemer zowel in dienst is van een kinderdagverblijf als van een schoolbestuur, is er geen sprake van het ter beschikking stellen van personeel. Voor de taken die een werknemer verricht bij het kinderdagverblijf staat de werknemer onder contract bij deze organisatie, voor de taken die een werknemer verricht bij de school staat de werknemer onder contract bij het bestuur van deze school.

Ad b. Fiscale eenheid voor de btw

Als ondernemers in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, kunnen zij (al dan niet op verzoek) worden aangemerkt als een fiscale eenheid (artikel 7, vierde lid, van de Wet OB). Dit betekent dat zij dan voor de btw worden aangemerkt als één en dezelfde ondernemer. Prestaties die binnen de fiscale eenheid worden verricht blijven buiten het bereik van de btw-heffing. Of een kinderdagverblijf en een school aan de voorwaarden voor de fiscale eenheid kunnen voldoen is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Dit is ter beoordeling van de competente inspecteur van de Belastingdienst.

Ad c. Leerstuk van de kosten voor gemene rekening

Een kinderdagverblijf en een school zouden er voor kunnen kiezen om voor gezamenlijke rekening een (pedagogische) medewerker in te schakelen. Als de kosten van deze medewerker volgens een vooraf overeengekomen vaststaande verdeelsleutel worden verdeeld over het kinderdagverblijf en de school, kan heffing van btw achterwege blijven als wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het leerstuk van de kosten voor gemene rekening. De voorwaarden die gelden voor toepassing van dit leerstuk zijn opgenomen in paragraaf 6.3.3 van het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M (aftrek van voorbelasting).


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 31 289, nr. 99.

X Noot
4

Kamerstuk 31 289, nr. 135, Kamerstuk 31 289, nr. 175.

X Noot
5

Kamerstuk 31 289, nr. 85.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU L 347 van 11 december 2006).

X Noot
9

Besluit van 30 juli 2014, BLKB/2014/125M, Staatscourant. nr. 22389.

X Noot
10

Hof van Justitie, 14 juni 2007, C-434/05.

X Noot
11

Hof van Justitie, 14 juni 2007, (C-434/05/Horizon College) en Hof van Justitie, 9 februari 2006, (C-415/04/Stichting kinderopvang Enschede).

Naar boven