31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 285 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2016

Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister, uw Kamer over de voortgang van flexibilisering in het voortgezet onderwijs en de introductie van maatregelen om meer maatwerk in de school en in de klas mogelijk te maken.

Tijdens al mijn schoolbezoeken zie ik leraren en schoolleiders die op creatieve manieren elke dag het beste uit hun leerlingen weten te halen. Leraren en schoolleiders ervaren echter ook belemmeringen in het leveren van maatwerk, zoals de Onderwijsraad al aangaf in zijn advies.1 Bij het zoeken naar praktische oplossingen lopen zij soms aan tegen de grenzen van wet- en regelgeving. Zij vragen dan om meer flexibiliteit in het onderwijsstelsel.

Definities maatwerk en flexibilisering

De Onderwijsraad (2015) verwijst bij flexibilisering naar «de organisatie van het onderwijs» en ziet maatwerk als «een brede, overkoepelende term die verwijst naar tal van manieren om het onderwijsaanbod beter aan te laten sluiten op de behoefte van leerlingen»

Ik ben een groot voorstander van flexibilisering en maatwerk. In lijn met de definitie van de Onderwijsraad, zie ik maatwerk als een manier om élke leerling, van praktijkonderwijs tot en met gymnasium, meer op zijn talenten aan te spreken. Met de VO-raad heb ik daarom in het Sectorakkoord VO 2014–2017 afgesproken om meer flexibiliteit in het voortgezet onderwijs te creëren en zo meer maatwerk voor alle leerlingen mogelijk te maken.2

Met de nieuwe maatregelen wil ik leerlingen stimuleren om het maximale uit zichzelf te halen. Zo geef ik hen het expliciete recht om vakken op een hoger niveau te volgen. Ook kunnen zij een herkansing op het oorspronkelijke niveau krijgen, wanneer zij een vak op een hoger niveau examineren.

Wanneer leerlingen extra inspanningen verrichten in het voortgezet onderwijs is het wenselijk dat dit zichtbaar is en beloond wordt in het vervolgonderwijs. Daarom komt er een diploma waarop staat dat een leerling een of meerdere vakken op een hoger niveau heeft gevolgd. Ook gaan de Minister en ik onderzoeken hoe wij leerlingen kunnen belonen die begaafd zijn in bepaalde vakken. Wij overwegen een experiment te starten waarin het vervolgonderwijs de mogelijkheid krijgt om eenzijdig cognitief begaafde leerlingen aan te nemen die meerdere, belangrijke aansluitende vakken op een hoger niveau hebben afgerond.

Overigens zijn er niet altijd wetswijzigingen nodig voor meer maatwerk. Er is ook nu al veel mogelijk. Soms wordt dat echter over het hoofd gezien. Om duidelijker te maken wat er nu al kan, zal ik met de VO-raad schoolleiders en leraren uitvoerig informeren over de mogelijkheden. Zo wil ik naar een praktijk waarin álle leerlingen worden gestimuleerd om hun talenten te ontplooien.

Leeswijzer

In deze brief schets ik eerst hoe de afgelopen jaren gebruik gemaakt is van de huidige mogelijkheden voor uitdagend onderwijs (paragraaf 1). Vervolgens ga ik in op het voorstel van de VO-raad om te komen tot een maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs en op het advies van de Onderwijsraad over flexibilisering van eindtoetsing in het funderend onderwijs (paragraaf 2).3 Tot slot worden de maatregelen geschetst die meer flexibiliteit in het voortgezet onderwijs creëren (paragraaf 3). Hierbij ga ik ook in op de motie van Kamerleden Ypma, Straus, Grashoff en Van Meenen om een maatwerkdiploma mogelijk te maken in het voortgezet onderwijs.4

1. Maatwerk in het huidige voortgezet onderwijs

Ik zie in de praktijk veel goede voorbeelden van scholen die hun leerlingen weten uit te dagen. In 2014 zijn vanuit het Plan van Aanpak Toptalenten maatregelen geïntroduceerd om leerlingen meer op hun talenten aan te spreken.5 Leerlingen kunnen nu al één of twee jaar voor het examenjaar vakken afsluiten, ze kunnen vakken volgen op een hoger niveau of in het vervolgonderwijs (pre-university programma’s) of zelfs het hele vwo versneld afleggen. Een dergelijk uitdagend onderwijsaanbod kan ook helpen bij het hoger instromen in een passende vervolgstudie.6

«Vak(ken) afronden op een hoger niveau» (vmbo)

Het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO heeft in december 2015 een praktische handreiking geschreven met tips voor scholen voor het aanbieden van vakken op een hoger niveau in het vmbo. «Met vakken op een hoger niveau kan het namelijk mogelijk worden om op een hoger mbo-niveau in te stromen». In de brochure staan voorbeelden en aandachtspunten waar de school rekening mee moet houden in bijvoorbeeld het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA), de planning en begeleiding van de leerling.

Het is zaak dat scholen gebruik maken van deze mogelijkheden in de wet- en regelgeving. Vooral op het gebied van onderwijstijd en examinering liggen er kansen om leerlingen te laten verbreden, versnellen of verdiepen.

1.1 Gebruik van de huidige maatwerkmogelijkheden

Het gebruik van de huidige maatwerkmogelijkheden is wisselend. Positief is dat volgens de Onderwijsraad de helft van de vwo- en havoleerlingen één of meer extra vakken volgt.7 Leerlingen kunnen zich zo breder ontwikkelen, om vervolgens voor meer profielen en studies in aanmerking te komen. Aan de andere kant blijkt versnellen of verdiepen minder vanzelfsprekend. Slechts 632 leerlingen maakten gebruik van de mogelijkheid om vervroegd examen te doen.

Vervroegd examen op het Hyperion Lyceum

Op het Hyperion Lyceum in Amsterdam mogen leerlingen in bepaalde vakken vervroegd eindexamen doen. De tijd die zij hierdoor vrijmaken kunnen zij bijvoorbeeld besteden aan het volgen van een extra vak, het opdoen van praktijkkennis met een stage of een verlengd profielwerkstuk. Ze kunnen ook alvast eerstejaarscolleges volgen aan de Universiteit van Amsterdam.

Ook op het gebied van maatwerk door verdieping is er nog winst te behalen, bijvoorbeeld via het volgen van vakken op een hoger niveau. In 2015 deden in totaal 1.856 leerlingen in het voortgezet onderwijs examen in een of meer vakken op een hoger niveau. Dat is 1,16 procent van alle examenleerlingen. Het aantal leerlingen dat één of meer vakken op een hoger niveau volgt, is tot mijn teleurstelling afgenomen ten opzichte van vorig jaar.8 De onderstaande tabel splitst per onderwijssoort uit hoeveel leerlingen vakken op een hoger niveau hebben gevolgd in het examenjaar 2015.9 Deze vormen van maatwerk vragen het nodige van de schoolorganisatie, maar bieden leerlingen een uitgelezen kans om hun talenten verder te ontplooien.

Tabel 1.1: Het aantal leerlingen dat in 2015 examen heeft gedaan in een of meerdere vakken op een hoger niveau.

Onderwijssoort

Aantal leerlingen

Waarvan op hoger niveau

Percentage van onderwijssoort

vmbo-b

21.465

603

2,81%

vmbo-k

28.499

548

1,92%

vmbo-gt

56.922

212

0,37%

havo

52.729

493

0,93%

Totaal

159.615

1.856

1,16%

Deze cijfers geven aan dat de huidige opties in het stelsel om maatwerk te bieden te weinig worden gebruikt.

1.2 Eenzijdig cognitief begaafd

In de brede maatwerkdiscussie zeggen veel leraren en schoolleiders dat zij vooral bij de begeleiding van eenzijdig cognitief begaafde leerlingen tegen de grenzen van wet- en regelgeving aan lopen. Zulke leerlingen zijn bijvoorbeeld heel sterk in de talen, maar ronduit zwak in de bètavakken, of andersom. Daardoor zijn ze moeilijk in een schoolsoort te plaatsen. Vaak worden ze op het niveau van hun minste vak ingedeeld, terwijl zij veel meer in hun mars hebben.

De tabel laat zien dat in het examenjaar 2015 in totaal 10.088 examenkandidaten een significante eenzijdige cognitieve begaafdheid hadden. Zij behoorden tot de twintig procent beste leerlingen in wiskunde en rekenen en tegelijkertijd tot de twintig procent slechtste leerlingen in Nederlands en Engels (of vice versa).10

Tabel 1.2: Het aantal leerlingen met een eenzijdige cognitieve begaafdheid dat in 2015 examen heeft gedaan.

Examenjaar

2015

Absoluut aantal eenzijdig cognitief begaafden

Eenzijdig cognitief begaafden als percentage van alle leerlingen (192.776)

Geslaagd

9.759

5,06%

Gezakt

329

0,17%

Totaal

10.088

5,23%

Van deze 10.088 examenkandidaten in het voortgezet onderwijs hadden 9.759 leerlingen een significant talent in bepaalde vakken, maar zij waren niet sterk genoeg in andere vakken waardoor zij in een lagere onderwijssoort zijn geslaagd. Het gaat hier om 5,06 procent van alle (192.776) examenkandidaten in 2015.

Deze cijfers laten zien dat leerlingen met een eenzijdige cognitieve begaafdheid over het algemeen hun voortgezet onderwijs succesvol afronden, maar dat zij wel behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo hebben deze bijna tienduizend leerlingen in potentie de capaciteiten om een of meerdere vakken op een hoger niveau te volgen, maar hebben nog geen tweeduizend leerlingen daadwerkelijk een vak op een hoger niveau gevolgd. Ondanks de roep van scholen om meer ruimte en flexibiliteit in het stelsel, wordt er nog te weinig gebruik gemaakt van de huidige maatwerkmogelijkheden.

De resterende 329 leerlingen met een eenzijdige begaafdheid zijn juist in een hogere onderwijssoort gebleven, en zijn (mede) door hun eenzijdige begaafdheid gezakt. Dit betreft 0,17 procent van het totaal aantal examenkandidaten. Het aantal leerlingen dat momenteel het voortgezet onderwijs niet succesvol kan afronden wegens een eenzijdig cognitieve begaafdheid, vind ik te klein om het stelsel op grote schaal voor te wijzigen. Er liggen echter wel kansen om een grote groep leerlingen meer op hun talenten aan te spreken. Daar wil ik scholen bij helpen.

1.3 Kansen voor maatwerk

Het indelen van leerlingen in onderwijssoorten zorgt voor een goede voorbereiding op het vervolgonderwijs met een voor iedereen herkenbaar diploma. Deze cijfers tonen echter aan dat als een leerling eenmaal is beland in een van de vo-schoolsoorten, lang niet altijd wordt gekeken naar de talenten van de individuele leerling. Dat is zonde, omdat het niet stimuleren van het potentieel van een leerling kan leiden tot onderpresteren, zittenblijven of zelfs uitval.

Dat deze leerlingen meer moeten worden uitgedaagd, betekent overigens niet dat elke leerling een gepersonaliseerde leerroute moet volgen. Een individueel onderwijsprogramma met meer autonomie kan immers goed zijn voor een bepaalde groep leerlingen, maar voor andere leerlingen is het juist goed om meer richting, structuur en houvast in het programma te creëren. Ook in dit laatste geval wordt er maatwerk geleverd doordat de leraar gedifferentieerd kijkt naar de onderwijsbehoefte van de leerling.

Voor mij staat in ieder geval voorop dat nog veel meer dan nu, moet worden geredeneerd vanuit de talenten van leerlingen. Vanuit die talenten kan dan een passender onderwijsaanbod worden geleverd, bijvoorbeeld met vakken op een hoger niveau of via andere vormen van maatwerk. Elke leerling heeft talenten, dus heeft ook elke leerling recht op maatwerk.

2. Reactie op maatwerkdiploma VO Raad en advies Onderwijsraad

Met het idee van een maatwerkdiploma heeft de VO-raad in het voorjaar van 2015 een waardevolle bijdrage geleverd aan de brede maatschappelijke discussie over de toekomst van het voortgezet onderwijs. De raad wil een verdergaande ontschotting tussen de onderwijssoorten en diploma’s in het voortgezet onderwijs.

De MBO Raad, NRTO en de JOB hebben in hun verklaring «10 bouwstenen voor een toekomstbestendig mbo» op dit idee voortgeborduurd, en onder andere voorstellen gedaan voor de vormgeving van een maatwerkdiploma voor het voortgezet onderwijs binnen de beroepsroute.11

De Minister heeft op het grootste deel van de voorstellen uit deze verklaring al gereageerd in haar brief «Een responsief mbo voor hoogwaardig vakmanschap». Op de resterende voorstellen zullen de Minister en ik terugkomen in de brief die u binnenkort ontvangt over het Onderwijsraadadvies «Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap».12

Ik ben het eens met de VO-raad dat er te vaak binnen de «schotten» van het onderwijsstelsel wordt gedacht en dat talenten nog niet structureel worden uitgedaagd. Ook ben ik met de raad van mening dat maatwerk een bredere definitie heeft dan cognitief alleen. Daarom ondersteun ik de raad in het uitwerken van het «plusdocument», een document dat voor de school en het vervolgonderwijs inzichtelijk maakt waar de brede talenten en interesses van de leerling liggen.

Tegelijkertijd zie ik ook de risico’s die kleven aan de door de VO-raad geopperde invulling van een maatwerkdiploma, waarbij leerlingen ook een vak op een lager niveau kunnen afronden. Deze risico’s worden ook benoemd door de Onderwijsraad in zijn advies over flexibilisering van eindtoetsing en het funderend onderwijs. Deze risico’s vind ik te groot om het stelsel ingrijpend voor te wijzigen. Vooral de consequenties van het volgen van een of meerdere vakken op een lager niveau op de doorstroom naar het vervolgonderwijs vind ik ongewenst. Hierdoor ontstaat namelijk het risico dat de waarde van een vo-diploma daalt en dat de doorstroom naar het vervolgonderwijs in het geding komt. Die kwaliteit en doorstroming van het onderwijs heb ik samen met de doelmatigheid als cruciale randvoorwaarden gesteld voor verdere flexibilisering.13

  • Meer ruimte voor maatwerk moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit doordat het leidt tot extra inspanningen van leerlingen, die beloond worden. Ik wil dat zij juist hun talenten zo veel mogelijk benutten en niet de weg van de minste weerstand gaan volgen.

  • Meer maatwerk moet doelmatig door scholen georganiseerd kunnen worden. Het is nog onduidelijk wat de gevolgen zijn voor de bekostiging en de cursusduur als een leerling meerdere vakken op verschillende tempo’s volgt.

  • Wanneer een leerling zich extra inspant in het voortgezet onderwijs, moet dat leiden tot een betere doorstroom naar het vervolgonderwijs. De Onderwijsraad toonde in zijn advies overtuigend aan dat minder uniformiteit van het diploma afbreuk doet aan het civiel effect ervan. Hierbij heeft de Onderwijsraad ook gekeken naar gedifferentieerde doorstroom en de manier waarop kwalificatie naar het vervolgonderwijs in het buitenland is geregeld, zoals ik Kamerlid Van Meenen (D66) had toegezegd in het algemeen overleg over examens in het onderwijs (vo en mbo).14

De Minister en ik zijn met de Onderwijsraad van mening dat er nu geen aanleiding is voor ingrijpende wijzigingen in het onderwijsstelsel. Wel zien we mogelijkheden om het idee van een maatwerkdiploma te benutten door meer zichtbaarheid en erkenning te geven aan maatwerk, ook in het vervolgonderwijs. Dit zal ik in de volgende paragraaf verder uitwerken.

3. Maatregelen voor meer maatwerk

Maatwerk wordt beter mogelijk gemaakt door specifieke aanpassingen in de wet- en regelgeving (3.1), door te communiceren over wat er nu al kan (3.2) en door de aansluiting met het vervolgonderwijs te versterken (3.3).

3.1 Meer maatwerk door slimmere wet- en regelgeving

  • Leerlingen krijgen recht op maatwerk

    Tijdens de Begrotingsbehandeling 2016 stelde Kamerlid Siderius (SP) dat elke leerling het recht heeft om vakken op een hoger niveau te volgen.15 Dat ben ik met haar eens. Zoals eerder vermeld, is de doelgroep die in potentie een of meerdere vakken op een hoger niveau kan volgen, groter dan het aantal leerlingen dat daar nu gebruik van maakt. Bij veel scholen in Nederland vragen leerlingen om meer uitdaging. Daarom wil ik leerlingen het expliciete recht op maatwerk geven. Ik zal samen met het LAKS en de VO-raad onderzoeken hoe ik dit juridisch kan borgen.

    Hierbij behouden de leraar en de schoolleider een belangrijke rol, zij weten immers hoe de curricula eruitzien en hoe het zit met de kennis en de vaardigheden van de leerling. In de huidige situatie is het echter vaak zo dat leerlingen alleen vakken op een hoger niveau kunnen volgen, als de school dat aanbiedt. Ik wil toe naar een situatie waarbij de vraag van leerlingen en ouders leidend is. Het is goed als de praktijk verandert van «nee, tenzij» naar «ja, mits», waarbij leerlingen alleen bij zwaarwegende argumenten geen vak op een hoger niveau kunnen volgen.16

  • Herkansen op het oorspronkelijke niveau

    Leraren en leerlingen durven soms een vak niet op een hoger niveau te examineren omdat zij, in het geval dat ze het onverhoopt niet halen, dat vak op hetzelfde niveau moeten herkansen. Als een vmbo-leerling bijvoorbeeld het examen economie op havoniveau doet en daar een onvoldoende voor haalt, dan kan de leerling nu alleen op het (hoge) havoniveau herkansen. Ik heb in de praktijk gezien dat leerlingen en leraren niet lichtzinnig kiezen voor het examineren op een hoger niveau, en dit als een extra risico zien. Ik maak het daarom mogelijk dat leerlingen die examen doen in een vak op een hoger niveau de mogelijkheid krijgen om terug te vallen op het oorspronkelijke niveau bij een herkansing. Een herkansingsmogelijkheid op het oorspronkelijke niveau kan een extra stimulans bieden voor leerlingen om het maximale uit zichzelf te halen.

  • Hogere vakken op het diploma vermelden

    Leerlingen die een vak op een hoger niveau volgen, wil ik belonen door dat ook op het diploma te vermelden. Hierover heb ik al eerder signalen ontvangen vanuit de VO-raad. Er is ook een motie van de Kamerleden Ypma, Straus, Grashoff en van Meenen over aangenomen.17 Deze motie wil ik uitvoeren door te regelen dat, naast het reguliere diploma en een diploma waarop het judicium cum laude wordt toegekend, er een diploma komt waar vakken op een hoger niveau staan vermeld. Dit is een logische vervolgstap in het beleid om leerlingen te belonen wanneer zij zich extra inspannen in het voortgezet onderwijs.

    Ik wil tegelijkertijd waarborgen dat het reguliere vmbo- en havodiploma zijn waarde behoudt. Hier heeft ook het LAKS nadrukkelijk om verzocht. Ik borg samen met de Minister nog steeds dat het reguliere diploma toegang geeft tot het vervolgonderwijs en dat vervolgopleidingen geen extra eisen gaan stellen aan de toegang. Ik informeer u over de voortgang van de bovengenoemde maatregelen in de volgende voortgangsrapportage over Toptalenten.

  • Onderzoek naar toelating hoger onderwijs eenzijdig cognitief begaafden

    Samen met de Minister en de hogeronderwijsinstellingen overweeg ik een experiment te starten waarbij het hoger onderwijs leerlingen met een eenzijdig cognitieve begaafdheid uit een lagere vo-onderwijssoort kunnen aannemen, wanneer zij deze geschikt achten. Zo zou een universiteit bijvoorbeeld een eenzijdig getalenteerde havo-gediplomeerde toegang kunnen geven tot een specifieke opleiding, wanneer hij meerdere en belangrijke aansluitende vakken op vwo-niveau heeft afgerond. Zo kan de instelling zelf bepalen welke kennis, vaardigheden en competenties deze leerling zich dan nog eigen moet maken om toegang te kunnen krijgen.

    Uitgangspunt daarbij is dat leerlingen alleen worden toegelaten als zij gegeven hun startniveau ook een goede kans maken op studiesucces in het hoger onderwijs. Wij willen het niveau van het hoger onderwijs door een dergelijk experiment absoluut niet verlagen. De Minister en ik zijn in gesprek met de VO-raad, Vereniging Hogescholen en de VSNU om de reikwijdte van een dergelijk experiment te bepalen. Ook de studentenorganisaties en het LAKS zullen hierbij worden betrokken.

  • Aanpassing leerresultatenmodel

    Vo-scholen geven aan dat het leerresultatenmodel van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ontmoedigt dat leerlingen een vak volgen op een hoger niveau. De reden daarvoor zou zijn dat het gemiddelde eindexamencijfer daalt, als bijvoorbeeld een havoleerling een vak op vwo-niveau volgt. De inspectie heeft deze signalen ook ontvangen en heeft een gedragslijn opgesteld voor inspecteurs om hiermee rekening te houden. Ik zal de inspectie vragen of zij dit ook in hun leerresultatenmodel kunnen verwerken.

  • Aansluiting curriculum

    Scholen vinden het moeilijk om onderwijssoorten te combineren vanwege de verschillen in de leerinhouden. De integrale aansluiting van het curriculum is onderdeel van het ontwerp van een nieuw curriculum waar nu aan gewerkt wordt. Het Ontwerpteam2032 – waarover ik uw Kamer in mijn beleidsreactie op het advies van het Platform Onderwijs 2032 heb geïnformeerd – zal zo veel mogelijk toewerken naar dezelfde opbouw, kennisdomeinen en terminologie binnen de curricula van alle schoolsoorten. Dit zorgt voor betere doorlopende leerlijnen.18

3.2. Meer maatwerk door betere communicatie

Uit het advies van de Onderwijsraad, de inventarisatie van wet- en regelgeving van de VO-raad en diverse gesprekken met scholen, blijkt dat er veel onbekendheid is met de bestaande mogelijkheden in wet- en regelgeving voor examinering en onderwijstijd. Onder schoolleiders en docenten leven te veel misverstanden over de regels.

«Examen doen in je derde jaar, dat kan!»

In het Algemeen Dagblad van 6 juli 2015 verscheen er een artikel over het Picasso Lyceum in Zoetermeer waar leerlingen op hun eigen tempo en niveau kunnen leren. Al zo’n tweehonderd leerlingen op de school krijgen op hun eigen niveau les. De modernisering van de onderwijstijd geeft middelbare scholen zoals deze meer ruimte, aangezien de school zelf mag bepalen hoe scholieren aan hun uren komen.

Samen met de VO-raad versterk ik de voorlichting over de bestaande maatwerkmogelijkheden. Op de websites van de rijksoverheid en de Lerarenagenda staat onder andere vernieuwde informatie over regelgeving rondom onderwijstijd en examinering. Op www.talentstimuleren.nl heeft het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO voor OCW een platform opgericht voor het delen van kennis en ervaringen over talentontwikkeling en begaafdheid. Verder organiseer ik op 14 maart 2016 een conferentie over Toptalenten. Ik nodig leraren, schoolleiders en bestuurders uit om gericht met elkaar aan de slag te gaan met een uitdagend onderwijsaanbod voor toptalenten, en om daarbij goede voorbeelden te delen.

Slim nadenken over leerroutes op het Calvijn College in Goes.

Op het Calvijn College in Goes kunnen leerlingen in 5 havo zich aanmelden om na het halen van hun havodiploma direct in te stromen in 6 vwo. Na een strenge selectie op motivatie, inzet en cognitie volgen de leerlingen na het maken van hun centraal examen havo een inhaalprogramma waarbij toetsen op vwo-niveau worden afgenomen. Tot nu toe hebben alle «versnellers» op het Calvijn College het centraal eindexamen op vwo-niveau gehaald. Het Calvijn College denkt daarnaast in het kader van het experiment regelluwe scholen na over het introduceren van beroepsgerichte elementen in het havocurriculum.

Ook op de websites van de VO-raad en Leerling2020 staan diverse thema’s over de mogelijkheden die de wet- en regelgeving biedt om gepersonaliseerd leren aan te bieden voor scholen. De VO-raad is hier mee aan de slag gegaan binnen zijn VO2020-tour, en Leerling2020 geeft binnen haar «Leerlabs» voorlichting over wat al wél kan op de school en in de klas.

3.3. Meer maatwerk door versterking aansluiting vervolgonderwijs

Het is gunstig als leerlingen in het voortgezet onderwijs vakken op een hoger niveau kunnen volgen en afsluiten, want dat verbetert de aansluiting op het vervolgonderwijs. Leerlingen hebben betere kansen op studiesucces in het middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs als zij hier met extra bagage binnenkomen.

Daarom is in het voortgezet onderwijs en het vervolgonderwijs een beweging gaande naar meer maatwerk voor leerlingen en studenten. Ook wordt er steeds meer samengewerkt in de regio om de overgang van de leerlingen naar het hoger onderwijs te verbeteren. In de Strategische agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 heeft de Minister het belang van deze ontwikkelingen genoemd en is er geld gereserveerd voor de hogeronderwijsinstellingen om deze samenwerking verder te verbeteren.19

In het mbo is er extra ruimte gecreëerd voor het vormgeven van maatwerktrajecten en ondersteuning via gecombineerde leerroutes in vo en mbo. Zo is het mogelijk om een entreeopleiding te volgen aan een vmbo-instelling en kunnen leerlingen een entreeopleiding op het praktijkonderwijs (pro) en voortgezet onderwijs volgen. Daarnaast zijn er doorlopende leerroutes (de vakmanschapsroute en de beroepsroute) waarin het vmbo en het mbo gezamenlijk toewerken naar een beroepskwalificatie op niveau 2, 3 of 4.20

«Van vmbo-tl via mbo versneld naar hbo»

Leerlingen in de vmbo-tl op het Kennemer College in Heemskerk kunnen vier verschillende routes volgen: een reguliere route, een route met meer aandacht voor praktijkvakken, een route die ze voorbereidt op het havo een leerroute vmbo-mbo-hbo. Deze «thbo-route» (toeleiding hoger beroepsonderwijs) heeft een verzwaard theoretisch én praktisch programma in het derde leerjaar, en een deel van het mbo-programma in het vierde leerjaar. De SLO beschrijft deze casus en geeft aan dat de grootte van de school en ligging ten opzichte van de vmbo-beroeps- en mbo-locaties cruciaal zijn voor de uitvoering van de thbo-route.

Deze initiatieven ondersteunen de doorlopende leerlijn tussen onderwijssectoren. Wij juichen het dan ook toe dat de VO-raad, de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en de VSNU aan de slag gaan met een gezamenlijke werkagenda voor maatwerk en overgangen in het onderwijs.

Wij zien nog meer mogelijkheden voor meer samenwerking tussen sectoren. De modernisering van de onderwijstijd biedt hier kansen voor. Zo zijn er meer mogelijkheden voor vo-leerlingen om, in goed overleg met de medezeggenschapsraad en ouders, buiten de school te leren of al te proefstuderen op mbo, hbo en op de universiteit. Wanneer leerlingen vakken op een hoger niveau volgen en alvast kennis maken met het vervolgonderwijs, zijn zij beter voorbereid voor hun vervolgopleiding.

Tot slot

Elke leerling heeft recht op zinvol en uitdagend onderwijs dat hem in staat stelt het maximale uit zichzelf te halen. Meer maatwerk en flexibiliteit in het voortgezet onderwijs kan helpen om die ambities te verwezenlijken.

Vanzelfsprekend blijven de Minister en ik samen met de scholen kijken of er belemmeringen in wet- en regelgeving bestaan die maatwerk in de weg staan.

Maar belangrijker nog is dat schoolleiders, docenten en leerlingen gebruik maken van de huidige mogelijkheden om leerlingen op hun talenten aan te spreken. Het verruimen van de regels heeft namelijk geen zin als het niet de plek bereikt waar maatwerk uiteindelijk plaatsvindt: in de school, in de klas, bij de leerling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Onderwijsraad (2015): «Maatwerk binnen wettelijke kaders: eindtoetsing als ijkpunt voor het funderend onderwijs.»

X Noot
2

Sectorakkoord VO 2014–2017: «Klaar voor de toekomst!».

X Noot
3

VO-raad (2015): «Diploma op maat: ruimte voor talent in het voortgezet onderwijs»

X Noot
4

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 80. Dit is een gewijzigde motie (ter vervanging van Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 36).

X Noot
5

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99.

X Noot
6

SLO (2015): Vak(ken) afronden op een hoger niveau; Een praktische handreiking voor het vmbo.

X Noot
7

Onderwijsraad (2015): ibid.

X Noot
8

Kamerstuk 31 289, nr. 273.

X Noot
9

Bron: DUO (2015). Vwo-leerlingen kunnen geen vakken volgen op een hoger niveau. Zij zijn dan ook niet opgenomen in deze tabel.

X Noot
10

Bron: DUO (2015)

X Noot
11

MBO Raad (2015): Het mbo in 2025; Manifest voor de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
12

Kamerstuk 31 524, nr. 250.

X Noot
13

Kamerstuk 31 289, nr. 238.

X Noot
14

Kamerstuk 31 289, nr. 202.

X Noot
15

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 18.

X Noot
16

Een voorbeeld van zo’n argument is als de school geen hogere onderwijssoort kan aanbieden doordat het een categorale school is.

X Noot
17

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 80. Dit is een gewijzigde motie (ter vervanging van Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 36).

X Noot
18

Kamerstuk 31 293, nr. 278.

X Noot
19

Kamerstuk 31 288, nr. 481.

X Noot
20

Kamerstuk 31 524, nr. 250.

Naar boven