31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

24 724 Studiefinanciering

Nr. 591 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2017

In deze brief rapporteer ik u over een aantal moties en toezeggingen op het gebied van hoger onderwijs en studiefinanciering.

Deze brief is opgedeeld in drie onderdelen. In het eerste deel reageer ik op twee rapporten die ik u met deze brief toestuur. Hiermee behandel ik toezeggingen over externe validering van toetsing in het hbo en het kunstonderwijs. Vervolgens ga ik in het tweede onderdeel inhoudelijk in op een motie en toezeggingen op het gebied van regionale samenwerking tussen onderwijssectoren, flexibilisering van de studiefinanciering voor het buitenland en publieke verantwoording in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Ten slotte zal ik overige moties en toezeggingen behandelen op het gebied van opleidingscommissies, aanwijzingsbevoegdheid, investeringen in huisvesting en het experiment Excellentie.

1. Reactie op rapporten ten behoeve van toezeggingen

(externe validering van toetsing in het hbo, kunstonderwijs)

Externe validering in het hbo (Vreemde ogen dwingen)

In mijn brief van 15 december 2015 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de evaluatie van de bestuurlijke afspraken die ik met de Vereniging Hogescholen heb gemaakt door de Commissie Evaluatie Vreemde ogen dwingen. Deze betreffen de uitwerking van het advies van de Commissie Bruijn over externe validering van toetsing en examinering in het hbo.1 Medio 2016 heeft de Vereniging Hogescholen de Commissie Evaluatie Vreemde ogen dwingen onder leiding van de heer Paul Rullmann ingesteld. Deze commissie kreeg de brede opdracht om de stand van zaken van de verschillende uitvoeringslijnen te beschrijven, een oordeel te geven over de bereikte resultaten en daarover te adviseren. Daarnaast is de commissie gevraagd om een advies te geven over de meest wenselijke ontwikkelingen ten aanzien van externe validering van toetsing. Tot slot heeft de commissie geadviseerd hoe kennisdeling tussen de projecten die lopen in het kader van de implementatie van Vreemde ogen dwingen kan worden gefaciliteerd.

In maart 2017 heb ik het rapport in ontvangst genomen en met deze brief bied ik u het rapport van de Commissie Evaluatie Vreemde ogen dwingen aan2. De bevindingen in de rapport stemmen mij zeer tevreden. De bestuurlijke afspraak die ik met de Vereniging Hogescholen heb gemaakt – alle hogescholen passen een vorm van externe validering toe – is gerealiseerd. Hogescholen hebben belangrijke stappen gezet om de externe validering van toetsing te versterken. Externe validering staat op de agenda en binnen de hogeschool is daar aandacht voor. De commissie merkt op dat hogescholen in staat zijn om het proces van externe validering goed vorm te geven. Tegelijkertijd geeft de commissie aan dat externe validering een proces van lange adem is en dat een aantal producten – een handreiking voor gezamenlijk toetsen en format voor verslaglegging – nog niet zijn gerealiseerd. Er zijn belangrijke stappen gezet, maar de komende jaren is het nog wel nodig om blijvend in te zetten op het versterken van externe validering. Met de Vereniging Hogescholen ben ik in gesprek over de rol die het ministerie hierin kan vervullen.

Kunstonderwijs

Met deze brief bied ik u de voortgangsrapportage «Vierde Voortgangsrapportage Sectorplan hbo kunstonderwijs, studiejaar 2015–2016»3 aan van de Vereniging Hogescholen (2016). Hiermee rapporteer ik over de toezegging die ik heb gedaan tijdens de begrotingsbehandeling voor 2014, om uw Kamer na afloop te informeren over het traject om het aantal plaatsen aan de kunstopleidingen via strenge selectie te reduceren.4

Het is de vierde en tevens laatste voortgangsrapportage over de uitvoering van het Sectorplan hbo kunstonderwijs 2012–2016 «Focus op toptalent». In het Sectorplan staan de voornemens van de hogescholen met kunstonderwijs voor de studiejaren 2012–2013 tot en met 2015–2016.

Het hbo kunstonderwijs maakte met elkaar afspraken over het versterken van de kwaliteit van het kunstonderwijs om verdere stappen te zetten naar een sterk en toekomstbestendig kunstonderwijs. Aan de totstandkoming van het Sectorplan ging het door het kunstonderwijs gevraagde advies van de commissie Dijkgraaf «Onderscheiden, verbinden, vernieuwen» vooraf. Met het Sectorplan zijn goede resultaten bereikt. Zo is er een nauwere samenwerking tussen de verschillende hogescholen met kunstonderwijs ontstaan, is de profilering van de verschillende instellingen aangescherpt en zijn de gemaakte reductieafspraken over het aantal studenten uitgevoerd.

De werkgelegenheid van afgestudeerden in het kunstonderwijs was al relatief goed ten opzichte van andere hbo-sectoren en is zelfs verder verbeterd. Volgens de recente hbo-monitor is de werkloosheid onder kunstvakafgestudeerden anderhalf jaar na afstuderen slechts 3,1%, wat betekent dat studenten uit het kunstonderwijs positieve vooruitzichten hebben. Het hbo-gemiddelde is 4,6%.5

In deze gegevens herkennen we de toenemende vraag op de arbeidsmarkt naar creatieve denkers en doeners alsmede de inspanningen van het kunstonderwijs om de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren door voor bepaalde opleidingen nog minder studenten aan te nemen en cultureel ondernemerschap in ieder curriculum te laten terugkomen.

Het kunstonderwijs is een kleine sector in het hbo. Het aandeel van de bacheloropleidingen die onder het kunstonderwijs vallen is 4% binnen het totale hbo. De belangstelling om op een opleiding te worden toegelaten is aanhoudend hoog. Toch is het aantal ingeschreven studenten bij kunstopleidingen al jaren tamelijk stabiel. Dat komt door de strenge selectie in het kunstonderwijs.

Daarbovenop spraken de hogescholen in het Sectorplan af om het aantal studenten terug te brengen bij bepaalde bacheloropleidingen om de (kwantitatieve) aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren.

Deze afspraken betroffen bacheloropleidingen in de disciplines Muziek, Autonome Beeldende Kunst, Vormgeving, Dans en Theater. De hogescholen zijn hier tot minder ingeschreven studenten gekomen door de instroom te beperken.

Het doel was een totale reductie van in ieder geval 1.383 studenten in studiejaar 2015–2016 voor de betreffende bacheloropleidingen samen. Het meetmoment lag in oktober 2010.

De sector kunstonderwijs heeft die doelstelling voor volumereductie ruimschoots gehaald met een resultaat van 1.599 minder ingeschreven studenten.

In het eerste uitvoeringsjaar van het Sectorplan was reeds sprake van een daling van het aantal ingeschreven studenten met 866 ten opzichte van 2010. Cumulatief was de reductie in het tweede uitvoeringsjaar reeds 1.095, in het derde uitvoeringsjaar 1.358 en in het laatste uitvoeringsjaar dus nagenoeg 1.600 studenten. Ten opzichte van het meetmoment in 2010 toen er in de betreffende bacheloropleidingen 8.932 studenten begonnen aan hun kunstvakopleiding, betekent dit een daling van bijna 18%.

Ik constateer dat de volumereductie is gerealiseerd. Dat kon alleen door een intensieve samenwerking en afstemming binnen de sector. Een resultaat van die samenwerking is verder ook dat in de KUO-NEXT agenda 2016–2020 door de sector is afgesproken dat het nu bereikte volumeniveau gemonitord en gehandhaafd zal blijven.

2. Inhoudelijke reacties op moties en toezegging

(regionale samenwerking tussen onderwijssectoren, flexibilisering van de studiefinanciering voor het buitenland, publieke verantwoording)

Regionale samenwerking tussen onderwijssectoren (doorstroom)

In het Algemeen Overleg met uw Kamer over de effecten van het studievoorschot op 1 juni 2016 heb ik toegezegd met een aantal regio’s in gesprek te treden over het stimuleren van regionale samenwerking tussen onderwijssectoren – voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs – op het gebied van doorstroom en aansluiting. Inmiddels heeft dit gesprek plaatsgevonden: In 2016 zijn tien regionale samenwerkingsverbanden, verspreid over het land, bezocht als opmaat voor de uitwerking van mijn ambitie om samenwerking tussen onderwijssectoren in de regio te versterken. Deze gesprekken hebben geresulteerd in een brief aan instellingen, waarin ik ze informeer over de wijze waarop ik samenwerking tussen onderwijssectoren in de regio versterk. Onlangs heb ik ook uw Kamer,6 geïnformeerd over de wijze waarop ik samenwerking tussen onderwijssectoren in de regio versterk. Voor deze ambitie heb ik voor de periode van 2018 tot en met 2021 een totaalbedrag van € 32,1 miljoen gereserveerd.

Flexibilisering van de studiefinanciering voor het buitenland

De studentenorganisaties ISO, LSVb en NWS willen een meer flexibele studiefinanciering om studenten een gelijke kans te bieden op een studie in het buitenland. Op dit moment lopen studenten er tegenaan dat zij de studiekosten in één keer moeten betalen, terwijl zij het collegegeldkrediet in maandtermijnen ontvangen. Daarbij zijn de studiekosten in het buitenland vaak aanmerkelijk hoger dan in Nederland. Zoals toegezegd aan uw Kamer informeer ik u over de uitkomsten van de gezamenlijke verkenning met studentenbonden en Nuffic hierover.7

Het past in het staande internationaliseringsbeleid om alle studenten een gelijke kans te bieden op een opleiding in het buitenland. Uitgaande diplomamobiliteit in Nederland blijft achter bij het Europese gemiddelde. Tijdens het algemeen overleg over internationalisering op 14 december 2016 gaven de fracties van de VVD, D66 en PvdA aan dat zij de financiële drempel voor studeren in het buitenland willen verlagen. Het is belangrijk dat studenten de kans krijgen op de voor hen juiste plek terecht te komen, zodat zij zich voluit kunnen ontwikkelen. Dit kan soms een relatief dure studieplek buiten Nederland zijn. Ik begrijp dat meer flexibiliteit kan helpen om de financiering van een volledige bachelor of master in de Verenigde Staten, Engeland of Azië rond te krijgen. Aangezien bij instellingen in deze landen betaling in termijnen vaak niet mogelijk is en studiekosten aanmerkelijk hoger zijn, vragen de studenten om flexibele uitbetaling van het collegegeldkrediet (in plaats van uitbetaling per maand, een groter bedrag in één keer) en meer leenruimte (tot een maximum van tien keer het wettelijke collegegeld in plaats van vijf keer).

Omdat studenten het grootste deel van de leningen terugbetalen, zijn de kosten voor de overheid vanwege kwijtschelding en oninbaarheid relatief beperkt. Een extra groot leenbedrag betekent wel een toename van het risico op misbruik en oninbaarheid, zeker in combinatie met uitbetaling in één keer. Om dit risico te beperken zijn extra controles door DUO en (eenmalige) systeemaanpassingen nodig.

Het vereist wijziging van de wet om het leenmaximum te verhogen en om studiefinanciering niet per maand uit te keren maar in sommige gevallen een voorschot uit te betalen. Gelet de demissionaire status van dit kabinet laat ik het aan mijn opvolg(st)er te beslissen een dergelijke wetswijziging aan uw Kamer voor te leggen. Bovenstaande overwegingen zullen daarin meegewogen moeten worden.

Publieke verantwoording (scholenopdekaart.nl)

Tijdens de begrotingsbehandeling voor het jaar 2015 is de motie Van Meenen ingediend.8 De motie verzocht om een vergelijkbaar model voor publieke verantwoording in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs in te voeren, als het model in het primair en voortgezet onderwijs, namelijk «Scholen op de kaart». Voor de uitvoering van deze motie informeer ik uw Kamer over de verschillende ontwikkelingen die in het mbo en hoger onderwijs hebben plaatsgevonden.

Naar aanleiding van deze motie is in het middelbaar beroepsonderwijs in 2016 de website MBO Transparant (www.mbotransparant.nl) gelanceerd. Deze website is geïnspireerd op het model van «Scholen op de kaart». MBO Transparant geeft inzicht in de onderwijsresultaten van mbo-instellingen. De site brengt in beeld hoe instellingen presteren op een aantal belangrijke indicatoren, zoals voortijdig schoolverlaten, diplomaresultaat en studenttevredenheid.

Voor het hoger onderwijs is er de website van Studiekeuze123, die veel informatie biedt voor de studiekiezers en andere geïnteresseerden. De VSNU, de Vereniging Hogescholen, de NRTO en de studentenbonden ISO en LSVb maken deel uit van het bestuur en zijn samen verantwoordelijk voor de inhoud van de website. De website wordt gevuld met informatie uit onder andere de Nationale Studenten Enquête, 1cijferHO, ROA, gegevens van hogescholen en universiteiten en de wo- en hbo-monitoren (alumni-enquêtes).

Sinds 2014 is de informatie over de bekostigde bacheloropleidingen nog aangevuld met de studiebijsluiter (Studie in cijfers). De opzet van de website van Studiekeuze123 en van Studie in cijfers lijken heel erg op het model van «Scholen op de kaart». Studie in cijfers bevat belangrijke indicatoren over de opleiding, afgezet tegen het landelijk gemiddelde, zoals de tevredenheid van studenten met de opleiding, contacttijd, doorstroom naar het 2e jaar en bachelorrendement. Zo kunnen bacheloropleidingen onderling vergeleken worden. Daarnaast geeft het inzicht in de landelijke arbeidsmarktsituatie 1,5 jaar na afstuderen.

3. Reactie op overige moties en toezeggingen

(opleidingscommissies, aanwijzingsbevoegdheid, investeringen in huisvesting, experiment Excellentie)

Opleidingscommissies

De motie Duisenberg / Rog9 over de versterking van de positie van opleidingscommissies behandel ik aan de hand van de Wet versterking bestuurskracht en het wetsvoorstel Accreditatie op maat.

Met de Wet versterking bestuurskracht is de kerntaak van de opleidingscommissie wettelijk vastgelegd en zijn opleidingscommissies in het hoger onderwijs een volwaardig medezeggenschapsorgaan geworden. De positie van de opleidingscommissies is versterkt omdat in de wet is geëxpliciteerd dat onder het recht van opleidingscommissies op de voorzieningen en scholing die zij voor de invulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben, in ieder geval wordt verstaan: ambtelijke, financiële en juridische ondersteuning en scholing.

De rol van de opleidingscommissie in de kwaliteitsborging van de opleiding zal met het wetsvoorstel Accreditatie op maat verder worden vergroot. Instellingen worden verplicht om na een visitatie het visitatierapport voor te leggen aan de desbetreffende opleidingscommissie. Dit stelt de opleidingscommissie in de gelegenheid serieus te reflecteren op de aanbevelingen voor de kwaliteit en ontwikkeling van de opleiding. Van de studentleden van de opleidingscommissie wordt daarnaast een coördinerende rol verwacht bij de totstandkoming van de bijdrage van studenten aan de kritische reflectie van de opleiding.

Met de maatregelen in de Wet versterking bestuurskracht en de voorgenomen maatregelen in het wetsvoorstel Accreditatie op maat is de positie en de rol van de opleidingscommissie in de kwaliteitsborging van de opleiding versterkt.

Aanwijzingsbevoegdheid

Tijdens het wetgevingsoverleg van 30 september 2013 in het kader van het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs,10 heb ik uw Kamer toegezegd de artikelen die zien op de aanwijzingsbevoegdheid na drie jaar te evalueren. Ik ben verheugd u te kunnen melden dat ik in de afgelopen drie jaar geen gebruik heb hoeven maken van deze aanwijzingsbevoegdheid. Voordat de Minister gebruik mag maken van de aanwijzingsbevoegdheid dient de onderwijsinspectie een onderzoek te verrichten zoals bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht. De Inspectie van het Onderwijs heeft in de afgelopen drie jaar ook geen aanleiding gehad een dergelijk onderzoek te starten. Een concrete evaluatie naar de werking van de aanwijzingsbevoegdheid is daarmee niet mogelijk.

Investeringen in huisvesting

In de motie Van Meenen / Mohandis11, wordt verzocht in het wetsvoorstel voor versterking van de medezeggenschap op te nemen dat majeure investeringen in huisvesting, op voorspraak van de medezeggenschap, vooraf getoetst kunnen worden door een deskundig en ongebonden instituut, dat een uitspraak doet over de haalbaarheid van de voorgenomen investering.

Voor de uitvoering van deze motie verwijs ik uw Kamer naar mijn beleidsreactie naar aanleiding van het onderzoek bij ROC Leiden12. Hierin heb ik het advies van de onderzoekscommissie overgenomen om instellingen niet te verplichten hun investeringen te laten toetsen door een onafhankelijk instituut. Ook in het kader van het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht hebben de Kamerleden Van Meenen en Mohandis een amendement13 met deze strekking ingediend. In de brief aan uw Kamer14 heb ik dit amendement ontraden; het amendement is vervolgens verworpen.

In mijn beleidsreactie op het rapport naar aanleiding van het themaonderzoek «Huisvesting in het mbo, hbo en wo» van de Inspectie van het Onderwijs15 heb ik een aantal maatregelen genoemd die bijdragen aan een goede controle op de huisvestingsinvesteringen van de instellingen. In het kader van het genoemde wetsvoorstel Versterking bestuurskracht is voor de sector mbo al het instemmingsrecht voor de medezeggenschapsraden op de hoofdlijnen van de begroting van de instellingen vastgelegd. Voor het hoger onderwijs heb ik dit instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting reeds in 2015 met het studievoorschot geregeld in de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Daarnaast is geregeld dat de onderwijsinstellingen met ingang van 2016 in de continuïteitsparagraaf in hun jaarverslag voor een periode van 5 jaar vooruit de financiële vooruitzichten voor de resultatenrekening en de balans dienen aan te geven, met inbegrip van de effecten van deze investeringen (zonder grote investeringen is dat 3 jaar). Daarmee is het mogelijk om eerder aan de bel te trekken door de interne of de externe toezichthouder in geval de financiële ontwikkeling niet goed is. Daarnaast voert de inspectie elk jaar het reguliere toezicht uit.

Ook is van belang dat de MBO Raad het voornemen heeft geuit te komen tot een Informatiecentrum Vastgoed voor de sector mbo, waar de instellingen kennis kunnen uitwisselen en kunnen leren van elkaar. In de sector wo is daarnaast afgesproken dat de instellingen in overleg gaan over de wijze waarop universiteiten grootschalige huisvestingsinvesteringen kunnen afstemmen om daarmee te komen tot mogelijk gezamenlijk en daarmee efficiënt gebruik van dure infrastructuur.

Experiment Excellentie

In 2010 is het experiment Excellentie in het hoger onderwijs opgestart met als doel om een aantal opleidingen die voldoen aan een bijzonder kenmerk te laten experimenteren met collegegelddifferentiatie en decentrale selectie. In het Besluit van dit experiment is opgenomen dat ik een evaluatie zal uitvoeren. Het Amsterdam University College, Leiden University College en University College Utrecht participeerden in dit experiment. In 2012 is dit experiment overgegaan in de Wet ruim baan voor talent. Daarmee is het staand beleid geworden en vindt er geen afzonderlijke evaluatie meer plaats.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 498

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 2

X Noot
5

Factsheet HBO-Monitor 2016, juni 2017, Vereniging Hogescholen

X Noot
6

Kamerstuk 24 724, nr. 164

X Noot
7

Kamerstuk 22 452, nr. 50

X Noot
8

Kamerstuk 34 000-VIII, nr. 46

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 458

X Noot
10

Kamerstuk 33 472, nr. 25

X Noot
11

Kamerstuk 31 288, nr. 464

X Noot
12

Kamerstuk 33 495, nr. 83

X Noot
13

Kamerstuk 34 251, nr. 86

X Noot
14

Kamerstuk 34 251, nr. 44

X Noot
15

Kamerstuk 33 495, nr. 97

Naar boven