Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31288 nr. 206 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 31288 nr. 206 |
Vastgesteld 16 september 2011
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 mei 2011 inzake de voortgang van de aanpak van belemmeringen bij het studeren in het buitenland (Kamerstuk 31 288, nr. 166).
Bij brief van 16 september 2011 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
1. |
Algemeen |
2 |
2 |
Inleiding |
3 |
3. |
De 3 uit 6-maatregel |
3 |
4. |
Kwaliteitsbeoordeling van de buitenlandse opleidingen |
4 |
5. |
Termijnen voor het insturen van papieren |
5 |
6. |
Misbruik uitwonendenbeurs |
6 |
7. |
Informatievoorziening DUO |
6 |
8. |
Mobiliteit studenten en docenten en Joint Degree Fonds |
6 |
9. |
Rode Loper |
7 |
II |
Reactie van de staatssecretaris |
7 |
De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris voor zijn inzet om de belemmeringen ten aanzien van het studeren in het buitenland weg te nemen. De mobiliteit van studenten (en docenten/wetenschappelijk personeel) is van groot belang om de positie van de Nederlandse kenniseconomie te verstevigen. Studeren in het buitenland is allang geen luxe meer, maar een noodzakelijke voorwaarde om internationaal te kunnen concurreren met andere kenniswerkers. Het opdoen van buitenlandervaring is wel voornamelijk een verantwoordelijkheid van de student, in de ogen van deze leden. Zij zien aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen.
Ook de leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verbetermaatregelen die het kabinet beschrijft in haar brief aan de Kamer. De leden zijn altijd groot voorstander geweest van de mogelijkheid tot meeneembare studiefinanciering naar een studie in het buitenland. Onnodige drempels, bureaucratische werkwijzen en gebrek aan informatie moeten derhalve voorkomen worden om laagdrempeligheid bij deze regeling te realiseren. De in 2009 ingezette maatregelen door de toenmalig minister zijn daarom een goede start gebleken om de geconstateerde belemmeringen weg te nemen. De leden hebben nog enkele vragen aan de staatssecretaris naar aanleiding van de voortgangsbrief.
De leden van de PVV-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris met betrekking tot de voortgang aanpak belemmeringen bij studeren in het buitenland en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van de inhoud van de brief over de voortgang van de aanpak van de belemmeringen voor studeren in het buitenland. Veel van de bestaande knelpunten zijn inmiddels opgelost. Wel hebben zij nog enkele vragen.
Ook de leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en de voortgang van de aanpak van belemmeringen, die studenten ondervinden bij studeren in het buitenland en plaatsen nog enkele kanttekeningen.
De leden van de D66-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van de voortgang aanpak belemmeringen bij studeren in het buitenland. De leden zijn van mening dat het van groot belang is de internationale mobiliteit voor studenten te bevorderen en vinden dat belemmeringen hierin zoveel mogelijk weggenomen moeten worden. Kennis en wetenschap zijn volgens deze leden grensoverschrijdende elementen. Het moet Nederlandse studenten daarom zo makkelijk mogelijk gemaakt worden om expertise, die op sommige gebieden niet toereikend genoeg is in eigen land, wel te verkrijgen door een studie te volgen in het buitenland. Aan de hand van de genoemde plannen van de staatssecretaris hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat instellingen in de grensstreek actief buitenlandse studenten werven. Zij vinden dat deze buitenlandse studenten deels een verrijking kunnen zijn voor het studieklimaat, maar maken zich zorgen over het doorschieten van het beleid van de instellingen in deze. Er zijn momenteel 12 000 Duitse studenten waarvoor de Nederlandse staat betaalt en waarvoor Duitstalige opleidingen worden verzorgd. Zij vragen of de staatssecretaris kan uitleggen waar zijn inziens de grens ligt tussen internationalisering enerzijds en ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen anderzijds. Kan de staatssecretaris een weergave geven van het aantal buitenlandse studenten dat jaarlijks tegen het wettelijk collegegeldtarief onderwijs geniet in Nederland en hoeveel Nederlandse studenten met behoud van studiefinanciering jaarlijks elders binnen de Europese Unie (met meeneembare studiefinanciering) een opleiding volgen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat uit het onderzoek van Stichting NEWS2 blijkt, dat onder andere de beperkte beursmogelijkheden door studenten gezien worden als een obstakel om een studie in het buitenland te gaan volgen. Net als de staatssecretaris zijn de leden van mening dat er stappen gezet moeten worden om de ervaren belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. De leden betreuren daarom de voornemens van dit kabinet om de subsidie aan het Huygens Scholarship Programme stop te zetten. De leden zijn benieuwd hoe de staatssecretaris het stopzetten van de bijdrage voor het Huygens Scholarship Programme rijmt met de doelstelling de internationale top 5 van kenniseconomieën te bereiken? Zij vragen hoeveel meer Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten deze maatregel volgens de staatssecretaris oplevert.
De leden van de VVD-fractie steunen de aanpassing van de 3 uit 6-maatregel, die noodzakelijk is door de invoering van de BAMA-structuur. Wel merken de leden op, dat door het systeem van studiefinanciering ingewikkelde regels nodig zijn, die bij het invoeren van een sociaal leenstelsel niet nodig waren geweest. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is de Kamer op de hoogte te houden van het vervolg van de procedure aan het Europese Hof van Justitie. Is het noodzakelijk om meer aanpassingen te doen alvorens er een oordeel van het Hof ligt of wacht de staatssecretaris af, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de staatssecretaris om denkt te gaan met een situatie waarin de 3 uit 6-maatregel ertoe leidt dat de commissie door het Europese Hof in het gelijk wordt gesteld rond haar bezwaren. Zij vragen of de staatssecretaris in overleg gaat met andere lidstaten met vergelijkbare problematiek om gezamenlijk te kijken hoe men zich sterk kan maken voor deze systematiek en het in stand houden van de mogelijkheid voor meeneembare studiefinanciering.
De leden van de PVV-fractie vragen welke andere lidstaten een vergelijkbare woonplaatsmaatregel kennen. Tevens vragen zij of er overleg plaatsvindt met deze lidstaten wat betreft deze zaak en zo ja, wat daar tot nu toe uit voortgekomen is.
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de gevolgen van de 3 uit 6-maatregel voor kinderen van expats die buiten Nederland een studie willen volgen en vanwege verblijf in het buitenland niet aan deze maatregel kunnen voldoen. Gaarne vernemen zij een toelichting van de staatssecretaris hoe deze 3 uit 6-maatregel uitpakt voor deze groep studenten. Ook vragen deze leden een toelichting van de staatssecretaris hoe deze maatregel uitpakt voor kinderen van grensbewoners, die net aan de andere kant van de grens in Duitsland of België wonen. Zij vragen of dit voor deze groep studenten betekent dat zij geen recht op studiefinanciering hebben indien zij in het buitenland wonen en korter dan drie jaar in Nederland hebben gewoond voorafgaande aan inschrijving.
De leden van de SP-fractie merken op dat de aanpassing van de 3 uit 6-maatregel, om de periode van studeren in het buitenland niet mee te rekenen bij een nieuwe aanvraag, logisch is. Hiermee is een ongewenst effect en de bijkomende administratieve last weggenomen.
De toepassing van de maatregel voor migranten levert nog wel problemen op. Zij wachten de uitspraak van het Europees Hof af.
De leden van de D66-fractie constateren een passende oplossing voor de 3 uit 6-maatregel in Nederland, welke echter door het Europese Hof van Justitie nog goedgekeurd moet worden. Volgens de Commissie werkt de regel (indirect) discriminerend omdat een dergelijke voorwaarde makkelijker kan worden vervuld door nationale onderdanen dan door migrerende werknemers en hun gezinsleden. Zij vragen of de staatssecretaris een reactie kan geven op de door de Europese Commissie aangekaarte problematiek.
De leden van de VVD-fractie waarderen de inzet van DUO3 ten aanzien van de informatievoorziening. In Nederland, maar ook daarbuiten, is het van belang dat studenten weten op basis waarvan ze kiezen. Naar aanleiding van de discussie over het LSVB4-rapport «Studievoorlichting: voorliegen of voorlichten5?» vragen deze leden of de informatievoorziening van de opleidingen neutraal en objectief is.
De staatssecretaris geeft aan dat de Nuffic6 is belast met de kwaliteitsbeoordeling van buitenlandse opleidingen. De leden vragen hoe dit in zijn werk gaat; doet een student of DUO een verzoek of bepaalt Nuffic zelf welke opleidingen zij onderzoeken? Hoe wordt in dat laatste geval onnodig werk door de Nuffic voorkomen, zo vragen deze leden. Op welke wijze is de student zelf verantwoordelijk voor het aantonen dat de studie van zijn of haar keuze in het buitenland van voldoende kwaliteit is? Is de staatssecretaris met deze leden van mening dat opleidingen, die een deel van hun studie in het buitenland aanbieden, ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om aan te tonen dat dit onderdeel van het studieprogramma van voldoende kwaliteit is? Zij vragen hoe de staatssecretaris de Grand Tour van Stenden University beoordeelt, waarbij grote delen van de opleiding in buitenlandse vestigingen gevolgd kunnen worden, die niet geaccrediteerd zijn, maar wel verbonden aan Stenden. Zij vragen of de staatssecretaris met deze leden van mening is dat als een vast onderdeel van de studie in het buitenland gevolgd kan worden, de instelling ook een verantwoordelijkheid heeft in het aantonen dat dit deel van de opleiding van voldoende kwaliteit is. Op welke wijze komen instellingen nu aan die eigen verantwoordelijkheid tegemoet, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is te kijken of de kosten voor kwaliteitsbeoordeling door Nuffic of accreditatie door de NVAO7 verhaald kunnen worden op de instelling die dit onderdeel in het buitenland als vast onderdeel van de studie aanbiedt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven of hij bij het niet langer jaarlijks controleren van buitenlandse opleidingen (bij gebleken kwaliteit) wel in voldoende mate grip op speciale omstandigheden, signalen en tussentijdse controlemogelijkheden houdt. Zij vragen hoe hij garandeert voldoende zicht te houden op kwaliteitsverschuivingen bij buitenlandse instellingen. Heeft de staatssecretaris verder een beeld van de wijze waarop dit in andere landen, die met meeneembare studiefinanciering werken, geregeld is wat betreft toetsing van kwaliteit van instellingen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de PVV-fractie vragen of naar aanleiding van de berichtgeving en het rapport over de buitenlandse vestigingen van Stenden Hogeschool er aanleiding is om het toezicht te verscherpen. Zo ja, welke maatregelen zullen daartoe worden genomen, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie vernemen dat er veel is verbeterd ten aanzien van de informatievertrekking aan studenten over de kwaliteit van de te volgen opleidingen in het buitenland. Dat is een goede ontwikkeling. De constatering dat het niveau van de opleiding niet meer elk jaar gecontroleerd hoeft te worden, bekijken de leden kritisch. Graag horen zij welke termijn nu in acht genomen gaat worden. Zij willen er vanuit kunnen gaan dat de opleiding die de Nederlandse student in het buitenland volgt, boven elke twijfel over kwaliteit en niveau verheven is. Zij vragen tenslotte hoe de staatssecretaris hierop toe gaat zien.
De leden van de D66-fractie constateren dat het voorbereiden van een studie in het buitenland voor een student veel tijd vergt. Dit wordt veroorzaakt door de lange wachttijden voor bijvoorbeeld de aanvraag van meeneembare studiefinanciering. DUO adviseert studenten dit minimaal drie maanden voor het moment dat de studiefinanciering in moet gaan te doen. Deze leden beoordelen dit als een erg lange periode, zeker wanneer de aanvraag wordt afgekeurd en de student eventueel een nieuwe aanvraag moet indienen. De leden vragen of dit niet effectiever en sneller kan.
De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor het gebruik van moderne (online) communicatiemiddelen wat betreft belemmeringen waar studenten tegenaan kunnen lopen met betrekking tot aanvragen, documenten en bewijsstukken. Naast e-mail vragen de leden of mogelijkheden voor het «online tracken» van aanvragen en documenten in kaart zijn gebracht voor gebruik tussen DUO en studenten in het buitenland. Zij vragen hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het meer gebruiken van dergelijke aanvullende moderne communicatiemiddelen, die overzicht en informatie goed bij elkaar kunnen brengen voor zowel student als DUO.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te constateren dat correspondentie tussen DUO en studenten die in het buitenland studeren voorspoediger verloopt door het gebruik van e-mail. De leden vragen of op termijn de correspondentie tussen DUO en álle studenten, ongeacht waar zij verblijven en wat hun studieplannen (buitenland of niet) zijn, per e-mail kan gaan plaatsvinden.
De leden van de VVD-fractie stellen zich op het standpunt dat de bewijslast meer bij de student moet komen te liggen, zoals al aangegeven bij de schriftelijke ronde ten aanzien van de aanpak van misbruik van de uitwonendenbeurs. Van een hoogopgeleide student mag de overheid verwachten dat hij/zij de nodige administratieve handelingen kan verrichten. Deze leden steunen het beleid van de staatssecretaris waarin rekening wordt gehouden met uitzonderingen ten aanzien van verblijf op het GBA8-adres, maar waarbij de bewijslast bij de student ligt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven hoe – in het kader van de gewenste fraudebestrijding met de uitwonendenbeurs – controle van studenten er precies uit zal zien. Zij vragen ten slotte waarin de procedure of werkwijze bij verblijf in het buitenland mogelijk afwijkt van de binnenlandse werkwijze.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat bij een controle op de verstrekking van de uitwonendenbeurs de bewijslast bij de student ligt. De leden vragen of dat geen extra administratieve last voor de student oplevert, die zich op dat moment immers in het buitenland bevindt. Zij vragen of dit niet gecontroleerd kan worden door de uitwisseling van gegevens door de betrokken instanties.
De leden van de D66-fractie constateren dat op de genoemde website van DUO nog geen melding is gemaakt van de wijziging in de Wet studiefinanciering 2000 met betrekking tot de 3 uit 6-maatregel9. Hier wordt enkel nog genoemd dat voor het ontvangen van meeneembare studiefinanciering, je tenminste drie jaar legaal in Nederland moet hebben gewoond. Dit kan bij zich oriënterende studenten verwarring oproepen over het recht dat zij wel of niet op meeneembare studiefinanciering hebben. Zij vragen of de staatssecretaris dit kan aanpassen zodat hier op de website meer duidelijkheid over geboden wordt.
Daarnaast constateren de leden dat de zogenoemde «Checklist» voor studenten die gaan studeren in het buitenland op de website van DUO, erg marginaal is en geen realistisch beeld geeft van de werkelijke administratieve en bureaucratische lasten van studeren in het buitenland (onder andere het regelen van verzekering, eventueel visum, OV-kaart etc.). Zij vragen of de staatssecretaris deze korte opsomming door DUO kan laten uitbreiden en laten aanvullen met de stappen die op dit moment in de «Checklist» ontbreken.
De leden van de VVD-fractie zien in de mobiliteit van studenten en docenten een kans voor de Nederlandse kenniseconomie. Deze leden waarderen de inzet van de staatssecretaris om eventuele belemmeringen tegen te gaan. Het aangaan van joint degrees is een goede manier om studenten en docenten internationale ervaring op te laten doen. Wel zijn de leden van mening dat de kwaliteit van de opleiding buiten kijf moet staan. De leden vragen daarom waarom deze joint-degrees nog niet geaccrediteerd zijn en of de staatssecretaris voornemens is deze accreditatie-eis wel te gaan stellen. Zij vragen wat de consequenties zijn van het niet accrediteren van de joint degrees. Op welke termijn zullen deze geaccrediteerd worden en is daar een specifiek kader voor nodig? Graag vernemen zij de reactie van de staatssecretaris.
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de gezamenlijke programma’s tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen geaccrediteerd gaan worden. Zal de accreditatie van deze «joint degrees» in handen komen van het NVAO? Zo niet, welke organisatie komt dan wel in aanmerking voor accreditatieverlening, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Wet versterking besturing het mogelijk maakt dat Nederlandse onderwijsinstellingen vanaf 1 juli 2010 joint degrees kunnen verlenen. Joint degrees op basis van gezamenlijke programma’s tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen zijn echter nog niet geaccrediteerd. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel joint degrees momenteel in ontwikkeling zijn? Zij vragen wanneer de eerste gegevens over mobiliteit aan de hand van deze joint degrees verwacht kunnen worden. Deze leden vragen een reactie van de staatssecretaris op de stelling van oud-topambtenaar Ferdinand Mertens dat het aantal Duitse studenten in het Nederlands hoger onderwijs uitsluitend het financiële belang dient van hogescholen en universiteiten. De leden zijn van mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het binnenhalen van studenten, in plaats van geld. Zij vragen of de staatssecretaris het eens is met de directeur van Nuffic dat zelfregulering door hogescholen en universiteiten, zoals vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student voor niet-EU studenten, een oplossing kan bieden voor dit probleem. Deze leden constateren ten slotte dat ook andere Europese landen te maken hebben met onevenwichtige mobiliteit van studenten. Zij vragen of de staatssecretaris deze situatie aankaart bij de Europese Commissie en de Raad.
De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de staatssecretaris dat bureaucratie en gebrek aan dienstverlening aan buitenlandse studenten onnodige imagoschade oplevert. Ze kijken dan ook uit naar de eindrapportage over het programmaplan «Rode Loper». Zij vragen of de staatssecretaris voornemens is het onderdeel informatievoorziening al eerder te betrekken bij maatregelen ten aanzien de voorlichting aan Nederlandse studenten. Deze leden hechten veel waarde aan correcte en volledige (en objectieve) informatievoorziening richting alle studenten. Hoe eerder de staatssecretaris dat kan regelen, hoe beter.
Voorafgaand aan de beantwoording van de vragen wil ik de diverse fracties bedanken voor hun vragen en opmerkingen.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA, de SP en D66. Het verheugt mij dat het merendeel van deze leden met belangstelling heeft kennisgenomen van de brief met betrekking tot de voortgang aanpak belemmeringen bij studeren in het buitenland.
Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling van de vragen die door de leden zijn gesteld aangehouden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan uitleggen waar zijns inziens de grens ligt tussen internationalisering enerzijds en ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen anderzijds. Zij vragen of de staatssecretaris een weergave kan geven van het aantal buitenlandse studenten dat jaarlijks tegen het wettelijk collegegeldtarief onderwijs geniet in Nederland en hoeveel Nederlandse studenten met behoud van studiefinanciering jaarlijks elders binnen de Europese Unie (met meeneembare studiefinanciering) een opleiding volgen.
In 2009 hebben ongeveer 28 439 buitenlandse studenten wettelijk collegegeld betaald. In dat jaar waren er circa 7000 studerenden die gebruik maakten van meeneembare studiefinanciering. In 2011 zijn er bijna 8 000 studerenden die gebruik maken van meeneembare studiefinanciering. Volgens het Nuffic was het totaal aantal Nederlandse studenten dat voor een diploma studeert in het buitenland in 2008 ruim 16 000.
Er doet zich een stijging voor van het aantal buitenlandse studenten dat naar Nederland komt. Dat roept de vraag op naar de kosten en baten hiervan. Binnen OCW is sinds deze zomer reeds een werkgroep bezig die zich met dit vraagstuk bezig houdt. De resultaten die hieruit voort komen zal ik nog dit jaar met de Tweede Kamer delen. Op basis van deze resultaten zal ik bezien of het beleid moet worden aangescherpt en op welke wijze dit punt binnen Europa kan worden geagendeerd, rekening houdend met de regels van vrij verkeer in Europa.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe de staatssecretaris het stopzetten van de bijdrage voor het Huygens Scholarship Programme rijmt met de doelstelling de internationale top 5 van kenniseconomieën te bereiken? Zij vragen hoeveel meer Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten deze maatregel volgens de staatssecretaris oplevert.
De beëindiging van het Huygens Scholarship Programma is geen eenvoudige beslissing geweest in de noodzakelijke bezuinigingen. Ik acht dit verantwoord omdat in 2010 bijna 60 000 buitenlandse studenten in Nederland studeerden, waarvan 239 Huygens bursalen. Ik heb ervoor gekozen in het totale pakket de infrastructuur voor internationalisering zoveel mogelijk te ontzien. Daarnaast blijft het voor Nederlandse studenten mogelijk hun studiefinanciering mee te nemen naar een studie aan een buitenlandse (top) instelling.
De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is de Kamer op de hoogte te houden van het vervolg van de procedure aan het Europese Hof van Justitie over de 3 uit 6-maatregel. Zij vragen of het noodzakelijk is om meer aanpassingen te doen alvorens er een oordeel van het Hof ligt of dat ik het oordeel van het Hof afwacht.
De schriftelijke fase van de procedure bij het Europese Hof van Justitie is inmiddels afgerond. Er komt geen mondelinge behandeling van de zaak. Het oordeel van het Europese Hof moet nu afgewacht worden. Uiteraard zal ik de Kamer hierover zo snel mogelijk informeren. Ik acht het onverstandig vooruit te lopen op het oordeel van het Hof en wacht dus met eventueel noodzakelijke aanpassingen tot na dit oordeel.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de staatssecretaris om denkt te gaan met een situatie waarin de 3 uit 6-maatregel ertoe leidt dat de commissie door het Europese Hof in het gelijk wordt gesteld rond haar bezwaren. Zij vragen of de staatssecretaris in overleg gaat met andere lidstaten met vergelijkbare problematiek om gezamenlijk te kijken hoe men zich sterk kan maken voor deze systematiek en het in stand houden van de mogelijkheid voor meeneembare studiefinanciering.
De leden van de PVV-fractie vragen welke andere lidstaten een vergelijkbare woonplaatsmaatregel kennen. Tevens vragen zij of er overleg plaatsvindt met deze lidstaten wat betreft deze zaak en zo ja, wat daar tot nu toe uit voortgekomen is.
Er zijn meerdere lidstaten met een vergelijkbare oplossing voor deze problematiek. Dat blijkt ook uit de verschillende interventies van Het Koninkrijk België, het Koninkrijk Zweden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Denemarken. Met hun interventies hebben deze landen de conclusies van het Koninkrijk der Nederlanden ondersteund. Zonder vooruit te willen lopen op de uitspraak van het Europese hof in deze zaak ligt het voor de hand om in ieder geval ook na deze uitspraak met deze landen in overleg te gaan om te bezien wat de mogelijke consequenties van de uitspraak zijn.
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de gevolgen van de 3 uit 6-maatregel voor kinderen van expats die buiten Nederland een studie willen volgen en vanwege verblijf in het buitenland niet aan deze maatregel kunnen voldoen. Gaarne vernemen zij een toelichting van de staatssecretaris hoe deze 3 uit 6-maatregel uitpakt voor deze groep studenten.
De 3 uit 6 maatregel geldt onverkort voor kinderen van expats die buiten Nederland een studie willen volgen. Er is bij invoering van de 3 uit 6-maatregel bewust voor gekozen geen onderscheid te maken tussen Nederlandse studenten en studenten uit het buitenland.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie een toelichting van de staatssecretaris hoe deze maatregel uitpakt voor kinderen van grensbewoners, die net aan de andere kant van de grens in Duitsland of België wonen. Zij vragen of dit voor deze groep studenten betekent dat zij geen recht op studiefinanciering hebben indien zij in het buitenland wonen en korter dan drie jaar in Nederland hebben gewoond voorafgaande aan inschrijving.
Ten aanzien van de grenslanden is er een versoepeling van de 3 uit 6 maatregel in de regelgeving opgenomen. Uit de Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 2009, nr. HO&S/BS/2009/178030, inzake de «Uitzondering verblijfsvereiste voor studenten in de grensgebieden» op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 blijkt dat de 3 uit 6-maatregel niet van toepassing is op studenten die in aanmerking wensen te komen voor studiefinanciering voor opleidingen in het hoger onderwijs in Vlaanderen, het gewest Brussel, Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen en Bremen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de 3 uit 6-maatregel in Nederland een passende oplossing is, welke echter door het Europese Hof van Justitie nog goedgekeurd moet worden. Volgens de Commissie werkt de regel (indirect) discriminerend omdat een dergelijke voorwaarde makkelijker kan worden vervuld door nationale onderdanen dan door migrerende werknemers en hun gezinsleden. Zij vragen of de staatssecretaris een reactie kan geven op de door de Europese Commissie aangekaarte problematiek.
Deze zaak is nog onder de rechter en er ligt dan ook geen oordeel van het Hof van Justitie over de 3 uit 6-maatregel. Ten aanzien van de door de Commissie gestelde (indirect) discriminerende aard van de maatregel heeft Nederland naar voren gebracht dat zij deze mening niet deelt. Zoals gezegd is deze opvatting ondersteund door Het Koninkrijk België, het Koninkrijk Zweden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Denemarken. Nederland heeft onder meer betoogd dat discriminatie in deze niet is aangetoond nu de 3 uit 6-maatregel voor iedereen geldt, en er geen onderscheid wordt gemaakt tussen het kind van een migrerende werknemer en het kind van een nationale werknemer. Zie ook het antwoord op de vraag van de leden van het CDA-fractie over kinderen van expats.
De leden van de VVD-fractie waarderen de inzet van DUO3 ten aanzien van de informatievoorziening. In Nederland, maar ook daarbuiten, is het van belang dat studenten weten op basis waarvan ze kiezen. Naar aanleiding van de discussie over het LSVB4-rapport «Studievoorlichting: voorliegen of voorlichten5?» vragen deze leden of de informatievoorziening van de opleidingen neutraal en objectief is.
Zoals ik in mijn brief nr. 293 074 van 20 mei 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb aangegeven, deel ik de mening van de LSVb dat goede informatie van groot belang is voor een goede studiekeuze. De LSVb concludeert dat er veel mis is met de studievoorlichting door de instellingen via hun brochures. Vaak is die informatie niet neutraal en objectief, maar veeleer wervend van aard. Ik betreur dat. De wet vraagt de instellingen de student zodanige informatie te verschaffen dat deze zich een goed beeld kan vormen van inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens. Ik heb toegezegd de instellingen hier op aan te spreken. Overigens hanteren de instellingen meer informatiebronnen: open dagen, studiegidsen en dergelijke.
Neutraal en objectief is de onafhankelijke informatievoorziening over opleidingenvia de door mij gesubsidieerde website www.studiekeuze123.nl. Het is van belang dat studenten goed gebruik maken van onafhankelijke informatie en niet alleen afgaan op de brochures van de instellingen.» Ook in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» is het voornemen opgenomen om de informatievoorziening voor studiekeuzes te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de kwaliteitsbeoordeling van buitenlandse opleidingen waarmee de Nuffic6 belast is in zijn werk gaat; doet een student of DUO een verzoek of bepaalt Nuffic zelf welke opleidingen zij onderzoeken? Hoe wordt in dat laatste geval onnodig werk door de Nuffic voorkomen, zo vragen deze leden. Op welke wijze is de student zelf verantwoordelijk voor het aantonen dat de studie van zijn of haar keuze in het buitenland van voldoende kwaliteit is? Is de staatssecretaris met deze leden van mening dat opleidingen, die een deel van hun studie in het buitenland aanbieden, ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om aan te tonen dat dit onderdeel van het studieprogramma van voldoende kwaliteit is?
Het is het ministerie van OCW, meer specifiek de Dienst Uitvoering Onderwijs die belast is met de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding en de vergelijkbaarheid van het afsluitend examen voor die opleiding met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Omdat deze taak een grote mate aan specialistische kennis vereist, heeft DUO deze taak contractueel uitbesteed aan de NUFFIC. De procedure loopt als volgt: De student doet een verzoek aan DUO (en niet aan de NUFFIC) om in aanmerking te komen voor studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in het buitenland. DUO gaat na of voor die opleiding aan de betreffende instelling van hoger onderwijs reeds eerder een onderzoek door de NUFFIC heeft plaatsgevonden. Voor opleidingen uit landen van de Europese Unie is besloten dat de waarderingen die door de Nuffic zijn gegeven een geldigheidsduur van 2 jaar hebben. Ten aanzien van andere opleidingen in het buitenland hebben de waarderingen die door de Nuffic worden gegeven een geldigheidsduur van 1 jaar.
Als blijkt dat reeds een nog geldige waardering is gegeven voor de aangevraagde opleiding dan kan direct een beslissing worden genomen, zonder dat de NUFFIC hiermee onnodig wordt belast. Als blijkt dat er nog geen geldige waardering is gegeven, dan wordt aan de NUFFIC verzocht de opleiding aan die instelling te toetsen aan de waarderingscriteria.
Uit deze procesbeschrijving blijkt dat er geen directe relatie is tussen de (aspirant) student en de NUFFIC. De waarderingscriteria zijn door de NUFFIC op haar website geplaatst http://www.nuffic.nl/nederlandse-studenten/financiering/studiefinanciering.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de staatssecretaris de Grand Tour van Stenden University beoordeelt, waarbij grote delen van de opleiding in buitenlandse vestigingen gevolgd kunnen worden, die niet geaccrediteerd zijn, maar wel verbonden aan Stenden. Zij vragen of de staatssecretaris met deze leden van mening is dat als een vast onderdeel van de studie in het buitenland gevolgd kan worden, de instelling ook een verantwoordelijkheid heeft in het aantonen dat dit deel van de opleiding van voldoende kwaliteit is. Op welke wijze komen instellingen nu aan die eigen verantwoordelijkheid tegemoet, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is te kijken of de kosten voor kwaliteitsbeoordeling door Nuffic of accreditatie door de NVAO7 verhaald kunnen worden op de instelling die dit onderdeel in het buitenland als vast onderdeel van de studie aanbiedt.
Ik deel de mening dat als een vast onderdeel van een studie in het buitenland gevolgd kan worden, de instelling de verantwoordelijkheid heeft aan te tonen dat dit deel van de opleiding van voldoende kwaliteit is. Ik weet van instellingen en de NVAO dat dat inderdaad gebeurt.
Indien het gaat om het verzorgen van een complete opleiding in het buitenland waaraan een Nederlands diploma verbonden is, moeten de kosten voor accreditatie of een Toets nieuwe Opleiding van de NVAO worden betaald door instellingen aan de NVAO. De kosten van het visitatieonderzoek zijn geheel voor rekening van de instelling.
Verzorgen van complete opleidingen in het buitenland waaraan een Nederlands diploma is verbonden is pas wettig toegestaan wanneer het betreffende artikel in werking is getreden. De kosten van visitatie en accreditatie zullen eveneens aan de instellingen zijn en op de deelnemers verhaald moeten worden, omdat het dan immers gaat om onderwijs dat niet door de overheid bekostigd wordt.
In de zogenoemde Grand Tour van Hogeschool Stenden volgen studenten een deel van hun opleiding in het buitenland. Dat onderwijs wordt door Hogeschool Stenden zelf verzorgd en dient dus bij accreditaties meegenomen te worden. Daarnaast heeft Hogeschool Stenden een aantal activiteiten ondernomen vooruitlopend op het regelen van buitenlandse nevenvestigingen in de wet «Versterking Besturing» en de inwerkingtreding van de AMvB die daartoe moet worden opgesteld. In mijn beleidsreactie aan uw Kamer over het inspectieonderzoek naar de financiering van de buitenlandse activiteiten van Hogeschool Stenden en mijn brief hierover aan het bestuur heb ik erop gewezen dat de hogeschool zich in afwachting van de inwerkingtreding van het desbetreffende wetsartikel, moet houden aan de thans geldende regelgeving, ook wat betreft het afgeven van Nederlandse diploma’s aan buitenlandse studenten in het buitenland. Dit betekent dat onder meer de graadverlening door de Nederlandse instelling in Nederland dient te worden verzorgd. Ook heb ik in mijn reactie en de brief vermeld dat de hogeschool met onmiddellijke ingang maatregelen dient te nemen om te voorkomen dat onderwijs in het buitenland met publieke middelen wordt gefinancierd.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven of hij bij het niet langer jaarlijks controleren van buitenlandse opleidingen (bij gebleken kwaliteit) wel in voldoende mate grip op speciale omstandigheden, signalen en tussentijdse controlemogelijkheden houdt. Zij vragen hoe hij garandeert voldoende zicht te houden op kwaliteitsverschuivingen bij buitenlandse instellingen. Heeft de staatssecretaris verder een beeld van de wijze waarop dit in andere landen, die met meeneembare studiefinanciering werken, geregeld is wat betreft toetsing van kwaliteit van instellingen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Zoals ook al uit mijn hierboven gegeven antwoord blijkt is afgesproken dat de geldigheidsduur van waarderingen van opleidingen uit landen van de Europese Unie niet 1 maar 2 jaar is. Daarbij is afgesproken dat de geldigheidsduur betrekking heeft op waarderingen die op 1 januari 2010 of later door de Nuffic zijn afgegeven. Als gevolg van deze maatregel verwacht ik dat het aantal verzoeken dat doorgezonden wordt naar de Nuffic zal dalen met 15 %. Deze kostenbesparende afspraak acht ik verantwoord. De ervaring leert immers dat veel opleidingen niet ieder jaar van aard veranderen en dat opleidingsprogramma’s grosso modo gelijk blijven. Dit kan zeker gezegd worden van de in het verleden door de Nuffic beoordeelde opleidingen in landen van de Europese Unie. Ook bij de toetsing van Nederlandse opleidingen door de NVAO wordt een langere periode dan 1 jaar verantwoord geacht. Bovendien is met de landen van Europa afgesproken de Europese Standaarden en Richtlijnen voor kwaliteitszorg toe te passen. Dit is afgesproken tijdens de Ministersbijeenkomst in het kader van het Bologna Proces 2005. In het kader van de totstandkoming van de Europese Hoger Onderwijs Ruimte wordt imllementatie daarvan gemonitort (zie www.ehea.info).
De leden van de PVV-fractie vragen of naar aanleiding van de berichtgeving en het rapport over de buitenlandse vestigingen van Stenden Hogeschool er aanleiding is om het toezicht te verscherpen. Zo ja, welke maatregelen zullen daartoe worden genomen, zo vragen de leden.
Naar aanleiding van signalen over buitenlandse vestigingen van Hogeschool Stenden is onderzoek verricht naar activiteiten en kosten en baten van deze hogeschool. Naar aanleiding daarvan is aan hogeschool Stenden een brief geschreven om de situatie te verbeteren.
In de Strategische agenda, die op 1 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden, heb ik maatregelen aangegeven voor versterking van het toezicht, zowel wat betreft het accreditatiestelsel, als wat betreft de rol van de inspectie.
De leden van de SP-fractie vernemen dat er veel is verbeterd ten aanzien van de informatievertrekking aan studenten over de kwaliteit van de te volgen opleidingen in het buitenland. Dat is een goede ontwikkeling. De constatering dat het niveau van de opleiding niet meer elk jaar gecontroleerd hoeft te worden, bekijken de leden kritisch. Graag horen zij welke termijn nu in acht genomen gaat worden. Zij willen er vanuit kunnen gaan dat de opleiding die de Nederlandse student in het buitenland volgt, boven elke twijfel over kwaliteit en niveau verheven is. Zij vragen tenslotte hoe de staatssecretaris hierop toe gaat zien.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het hierboven gegeven antwoord waarin ik aangeef het verantwoord te achten om de door de Nuffic gegeven waardering van opleidingen in landen van de Europese Unie niet 1 maar 2 jaar te laten gelden.
De leden van de D66-fractie constateren dat het voorbereiden van een studie in het buitenland voor een student veel tijd vergt. Dit wordt veroorzaakt door de lange wachttijden voor bijvoorbeeld de aanvraag van meeneembare studiefinanciering. DUO adviseert studenten dit minimaal drie maanden voor het moment dat de studiefinanciering in moet gaan te doen. Deze leden beoordelen dit als een erg lange periode, zeker wanneer de aanvraag wordt afgekeurd en de student eventueel een nieuwe aanvraag moet indienen. De leden vragen of dit niet effectiever en sneller kan.
De procedure is al meerdere malen doorgelicht en gebleken is dat deze in vrijwel alle gevallen binnen de wettelijke termijn van twee maanden kan worden afgehandeld. Echter, in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld als de NUFFIC in contact moet treden met de instelling van onderwijs in het buitenland, kan een vertraging optreden die ervoor zorgt dat deze termijn van twee maanden niet kan worden gehaald. Dit is vervelend, maar echter onvermijdelijk. Om de verwachtingen bij de student optimaal te managen heeft DUO ervoor gekozen om studenten te adviseren tijdig aan te vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor het gebruik van moderne (online) communicatiemiddelen wat betreft belemmeringen waar studenten tegenaan kunnen lopen met betrekking tot aanvragen, documenten en bewijsstukken. Naast e-mail vragen de leden of mogelijkheden voor het «online tracken» van aanvragen en documenten in kaart zijn gebracht voor gebruik tussen DUO en studenten in het buitenland. Zij vragen hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het meer gebruiken van dergelijke aanvullende moderne communicatiemiddelen, die overzicht en informatie goed bij elkaar kunnen brengen voor zowel student als DUO.
DUO doet er veel aan om het aanvraagproces zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden zodat de procedure over het algemeen binnen 2 maanden kan zijn afgerond. Het online tracken heeft in dit kader slechts beperkte waarde omdat er geen sprake is van een lineair proces. De student zou dan alleen geïnformeerd worden over de plaats waar de aanvraag zich bevindt (bij DUO of bij de Nuffic). Over het interne proces bij de NUFFIC kan DUO geen uitspraken doen, omdat vanwege de privacy geen persoonsgegevens aan de NUFFIC worden verstrekt.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te constateren dat correspondentie tussen DUO en studenten die in het buitenland studeren voorspoediger verloopt door het gebruik van e-mail. De leden vragen of op termijn de correspondentie tussen DUO en álle studenten, ongeacht waar zij verblijven en wat hun studieplannen (buitenland of niet) zijn, per e-mail kan gaan plaatsvinden.
DUO biedt reeds geruime tijd aan studenten de mogelijkheid om het emailadres achter te laten, niet alleen in het geval dat de student naar het buitenland vertrekt.
Het gebruik van e-mail kent echter grenzen. Zo is het gebruik van e-mail slechts beperkt bruikbaar om formele afspraken te maken over het recht op studiefinanciering. Bovendien kunnen studenten niet worden gedwongen om een emailadres te verschaffen aan DUO en zijn emailadressen, met name onder jongeren notoir onbetrouwbaar door het vele wisselen ervan.
Wel biedt DUO al geruime tijd de mogelijkheid om digitaal via Mijn DUO rechtsgeldig aanvragen te doen. Ook kunnen studenten hier aangeven dat zij per mail gewaarschuwd willen worden dat er een nieuwe beschikking voor hen klaar ligt welke op hetzelfde MijnDUO kan worden ingezien.
De leden van de VVD-fractie stellen zich op het standpunt dat de bewijslast meer bij de student moet komen te liggen, zoals al aangegeven bij de schriftelijke ronde ten aanzien van de aanpak van misbruik van de uitwonendenbeurs. Van een hoogopgeleide student mag de overheid verwachten dat hij/zij de nodige administratieve handelingen kan verrichten. Deze leden steunen het beleid van de staatssecretaris waarin rekening wordt gehouden met uitzonderingen ten aanzien van verblijf op het GBA8-adres, maar waarbij de bewijslast bij de student ligt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven hoe – in het kader van de gewenste fraudebestrijding met de uitwonendenbeurs – controle van studenten er precies uit zal zien. Zij vragen ten slotte waarin de procedure of werkwijze bij verblijf in het buitenland mogelijk afwijkt van de binnenlandse werkwijze.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (32 770) wordt voorgesteld het GBA-adres van de studerende leidend te laten zijn voor de toekenning van hetzij de thuiswonenden- hetzij de uitwonendenbeurs. Bij de aanvraag van een uitwonendenbeurs wordt gecontroleerd of het opgegeven GBA adres niet overeenkomt met het GBA adres van de ouders van de studerende.
Verder maakt het wetsvoorstel mogelijk om door adrescontroles aan huis te achterhalen of studerenden met een uitwonendenbeurs zich hebben ingeschreven op een GBA-adres waar ze niet feitelijk wonen.
Ten aanzien van studenten die in het buitenland verblijven moet er onderscheid gemaakt worden tussen studerenden die ingeschreven blijven aan een instelling in Nederland en tijdelijk in het buitenland verblijven en studerenden die door gebruikmaking van meeneembare studiefinanciering in het buitenland studeren.
Voor studerenden die ingeschreven blijven aan een instelling in Nederland en tijdelijk in het buitenland verblijven zal niet afgeweken worden van de voorgestelde werkwijze. DUO zal echter rekening houden met gevallen waarin het een studerende niet te verwijten is dat hij niet correct in de GBA staat ingeschreven. Dat een student tijdelijk in het buitenland verblijft kan daarvoor een reden zijn.
Voor studerenden die door gebruikmaking van meeneembare studiefinanciering in het buitenland studeren is het wetsvoorstel bij nota van wijziging aangepast. Met die nota van wijziging wordt expliciet geregeld dat studerenden die recht hebben op meeneembare studiefinanciering omdat ze in het buitenland studeren, niet hoeven te voldoen aan de «ingeschreven in de GBA»-eis om voor een uitwonendenbeurs in aanmerking te komen. Dit omdat veel andere landen geen met het GBA vergelijkbare administratie hebben waardoor uitwisseling van gegevens met andere landen niet haalbaar is. Wel zal DUO ook deze studerenden steekproefsgewijs controleren.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat bij een controle op de verstrekking van de uitwonendenbeurs de bewijslast bij de student ligt. De leden vragen of dat geen extra administratieve last voor de student oplevert, die zich op dat moment immers in het buitenland bevindt. Zij vragen of dit niet gecontroleerd kan worden door de uitwisseling van gegevens door de betrokken instanties.
Verblijf in het buitenland kan een van de uitzonderingen zijn ten aanzien van de verplichting van verblijf op het GBA -adres. Het is in een dergelijk geval inderdaad zo dat het aan de studerende is dat hij de niet verwijtbaarheid zal moeten aantonen. De betrokken instellingen zullen hem daarbij van dienst kunnen zijn. Zo zal een in het buitenland verblijvende studerende een bewijs van de instelling waaraan hij in het buitenland onderwijs volgt, kunnen overleggen om zijn situatie duidelijk te maken.
De leden van de D66-fractie constateren dat op de genoemde website van DUO nog geen melding is gemaakt van de wijziging in de Wet studiefinanciering 2000 met betrekking tot de 3 uit 6-maatregel16. Hier wordt enkel nog genoemd dat voor het ontvangen van meeneembare studiefinanciering, je tenminste drie jaar legaal in Nederland moet hebben gewoond. Dit kan bij zich oriënterende studenten verwarring oproepen over het recht dat zij wel of niet op meeneembare studiefinanciering hebben. Zij vragen of de staatssecretaris dit kan aanpassen zodat hier op de website meer duidelijkheid over geboden wordt.
Op de website van DUO worden de extra voorwaarden voor studiefinanciering in het buitenland als volgt weergegeven:
Drie extra voorwaarden
De voorwaarden die gelden om voor studiefinanciering in Nederland in aanmerking te komen, gelden ook voor meeneembare studiefinanciering. Daarnaast gelden voor meeneembare studiefinanciering drie extra voorwaarden:
– Van de zes jaar die voorafgaan aan het moment van inschrijving aan de buitenlandse opleiding, moet je tenminste drie jaar legaal in Nederland hebben gewoond (3 uit 6-eis)
– De opleidingen in het buitenland moeten van voldoende kwaliteit zijn
– Je mag geen studietoelage van een buitenlandse overheid ontvangen.
Dit is de link naar deze melding van de 3 uit 6-maatregel: http://www.ib-groep.nl/particulieren/studiefinanciering/sfho/extra_voorwaarden_studiefinanciering_buitenland.asp
Daarnaast constateren de leden dat de zogenoemde «Checklist» voor studenten die gaan studeren in het buitenland op de website van DUO, erg marginaal is en geen realistisch beeld geeft van de werkelijke administratieve en bureaucratische lasten van studeren in het buitenland (onder andere het regelen van verzekering, eventueel visum, OV-kaart etc.). Zij vragen of de staatssecretaris deze korte opsomming door DUO kan laten uitbreiden en laten aanvullen met de stappen die op dit moment in de «Checklist» ontbreken.
De stappen op de checklist van DUO zijn afgestemd met en goedgekeurd door de belangenvereniging van Nederlandse studenten in het buitenland (Newstudent). Inderdaad zou een dergelijke checklist uitgebreid kunnen worden, maar dit zou dan gaan om zaken die niet tot de verantwoordelijkheid van DUO dan wel het ministerie behoren. DUO heeft ervoor gekozen om dit niet te doen en zich te beperken to die zaken die bij haar wettelijke taken horen. Wel verwijst DUO door middel van links naar organisaties die de gewenste informatie wel kunnen verschaffen.
De leden van de VVD-fractie zien in de mobiliteit van studenten en docenten een kans voor de Nederlandse kenniseconomie. Deze leden waarderen de inzet van de staatssecretaris om eventuele belemmeringen tegen te gaan. Het aangaan van joint degrees is een goede manier om studenten en docenten internationale ervaring op te laten doen. Wel zijn de leden van mening dat de kwaliteit van de opleiding buiten kijf moet staan. De leden vragen daarom waarom deze joint-degrees nog niet geaccrediteerd zijn en of de staatssecretaris voornemens is deze accreditatie-eis wel te gaan stellen. Zij vragen wat de consequenties zijn van het niet accrediteren van de joint degrees. Op welke termijn zullen deze geaccrediteerd worden en is daar een specifiek kader voor nodig? Graag vernemen zij de reactie van de staatssecretaris.
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de gezamenlijke programma’s tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen geaccrediteerd gaan worden. Zal de accreditatie van deze «joint degrees» in handen komen van het NVAO? Zo niet, welke organisatie komt dan wel in aanmerking voor accreditatieverlening, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Wet versterking besturing het mogelijk maakt dat Nederlandse onderwijsinstellingen vanaf 1 juli 2010 joint degrees kunnen verlenen. Joint degrees op basis van gezamenlijke programma’s tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen zijn echter nog niet geaccrediteerd. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel joint degrees momenteel in ontwikkeling zijn? Zij vragen wanneer de eerste gegevens over mobiliteit aan de hand van deze joint degrees verwacht kunnen worden. Deze leden vragen een reactie van de staatssecretaris op de stelling van oud-topambtenaar Ferdinand Mertens dat het aantal Duitse studenten in het Nederlands hoger onderwijs uitsluitend het financiële belang dient van hogescholen en universiteiten. De leden zijn van mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het binnenhalen van studenten, in plaats van geld. Zij vragen of de staatssecretaris het eens is met de directeur van Nuffic dat zelfregulering door hogescholen en universiteiten, zoals vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student voor niet-EU studenten, een oplossing kan bieden voor dit probleem. Deze leden constateren ten slotte dat ook andere Europese landen te maken hebben met onevenwichtige mobiliteit van studenten. Zij vragen of de staatssecretaris deze situatie aankaart bij de Europese Commissie en de Raad.
In juli 2010 zijn hoger onderwijsinstellingen per brief geïnformeerd over noodzakelijke kwaliteitszorg procedures in geval van joint degrees. Omdat het ook om nieuwe opleidingen kan gaan heeft de NVAO naast een op joint degree opleidingen toegespitst accreditatiekader ook een Toets Nieuwe Opleiding voor een joint degree opleiding ontwikkeld. Deze zijn aan de instellingen toegezonden.
De NVAO heeft inmiddels 11 aanvragen voor toets nieuwe opleiding of accreditatie (inclusief omzetting) leidend tot een joint degree goedgekeurd. Drie van deze aanvragen zijn met instellingen in het buitenland, de rest betreft alleen Nederlandse instellingen. Daarnaast zijn momenteel 2 aanvragen in behandeling, waarvan1 aanvraag met buitenlandse instellingen. Daarnaast kunnen ook «joint afstudeertrajecten» plaatsvinden binnen een bestaande geaccrediteerde opleiding.
Gegevens over mobiliteit worden in het najaar verwacht op basis van een specifiek onderzoek.
De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de staatssecretaris dat bureaucratie en gebrek aan dienstverlening aan buitenlandse studenten onnodige imagoschade oplevert. Ze kijken dan ook uit naar de eindrapportage over het programmaplan «Rode Loper». Zij vragen of de staatssecretaris voornemens is het onderdeel informatievoorziening al eerder te betrekken bij maatregelen ten aanzien de voorlichting aan Nederlandse studenten. Deze leden hechten veel waarde aan correcte en volledige (en objectieve) informatievoorziening richting alle studenten. Hoe eerder de staatssecretaris dat kan regelen, hoe beter.
Met de Nuffic is afgesproken dat zij in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen de informatievoorziening voor studenten die mobiel willen zijn stroomlijnen en verbeteren. Het project «Rode Loper» is daartoe gaande dat als doel heeft knelpunten in de voorlichting over studiekeuze, inschrijving en toelating weg te nemen. Tevens wordt voorlichting over huisvesting verbeterd.
Samenstelling:
Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), Voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), Ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).
Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Lodders, W.J.H. (VVD) en Rouwe, S. de (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-206.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.