31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 166 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2011

1. Inleiding

Uw Kamer heeft mij vorig jaar gevraagd om informatie over de voortgang van de aanpak van belemmeringen bij het studeren in het buitenland.

Bedoelde belemmeringen zijn gepresenteerd in een onderzoek van Stichting NEWS (Nederlandse Wereldwijde Studenten). De studenten gaven aan hinder te ondervinden bij het vergaren van informatie en het aanvragen van meeneembare studiefinanciering voor een studie in het buitenland. Ook de hoge kosten voor een studie in het buitenland en de beperkte beursmogelijkheden zagen zij als een obstakel om een studie in het buitenland te gaan volgen.

In een brief van 18 december 2009 (Kamerstukken II, 2009–2010, 31 288, nr. 77) heeft mijn voorganger uiteengezet welke stappen hij tot dan toe had gezet of nog wilde zetten om die belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen.

Hieronder zal ik ingaan op de stand van zaken van de eerder aangekondigde en nieuwe acties. Het gaat daarbij in eerste instantie om de 3 uit 6-maatregel en de uitvoering van de meeneembare studiefinanciering door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Ik zal ook kort aandacht besteden aan de aanpak van misbruik met de uitwonendenbeurs in Nederland en de effecten daarvan op studenten in het buitenland. Vervolgens zal ik ingaan op de begeleiding van studenten door de Nederlandse instellingen en de ontwikkelingen rond het Joint Degree Fonds. Ook de ontwikkelingen bij programma’s zoals RAAK-internationaal (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) en Rode Loper zal ik bespreken.

2. 3 uit 6-maatregel en Bama-problematiek

Om te voorkomen dat studenten uit andere EU-landen zonder enige band met Nederland gebruik kunnen maken van Nederlandse studiefinanciering om in hun eigen land (of een ander land) te studeren, is bij de introductie van de meeneembare studiefinanciering in september 2007 de zogenaamde 3 uit 6-maatregel in de wet opgenomen. Deze maatregel houdt in dat een student tenminste 3 van de 6 jaren voorafgaand aan de inschrijving voor een buitenlandse opleiding rechtmatig in Nederland moet hebben gewoond, wil hij aanspraak kunnen maken op studiefinanciering voor die opleiding.

Het is overduidelijk de bedoeling geweest om met de meeneembare studiefinanciering een voorziening te creëren die het mogelijk maakt om niet een gedeelte, maar een gehele studie in het buitenland te volgen. Bij de formulering van de 3 uit 6-maatregel in de wet is echter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de aanvraag om studiefinanciering voor de masteropleiding, na eerst een bacheloropleiding in het buitenland gevolgd te hebben, als een nieuwe aanvraag wordt gezien. Op die wijze verhindert de 3 uit 6-maatregel de toekenning van studiefinanciering voor die «nieuwe» opleiding, omdat de student al drie jaar in het buitenland verblijft.

Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten is dat een onbedoelde en onwenselijke situatie. Ik heb daarom de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) zo gewijzigd dat de periode waarin een student staat ingeschreven aan een hoger onderwijsopleiding in het buitenland niet meetelt voor de toepassing van de 3 uit 6-maatregel. Bedoelde reparatiemaatregel is opgenomen in de Wet van 2 december 2010 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in verband met onder meer niet-indexering normbedragen voor 2011 en 2012 en aanpassing aanvullende beurs (Staatsblad 2010, 807).

3. 3 uit 6-maatregel en Europa

Naast het bovenstaande – inmiddels opgeloste – probleem speelt rond de 3 uit 6-maatregel in de WSF 2000 nog andere problematiek: de Europese Commissie acht het 3 uit 6 woonplaatsvereiste in strijd met het Gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van werknemers als het wordt toegepast op migrerende werknemers en hun gezinsleden. Volgens de Commissie werkt de regel (indirect) discriminerend omdat een dergelijke voorwaarde makkelijker kan worden vervuld door nationale onderdanen dan door migrerende werknemers en hun gezinsleden. De Commissie heeft deze zaak voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. De zaak loopt nog. De schriftelijke fase is nagenoeg afgerond. Ook aan andere lidstaten is de mogelijkheid geboden hun schriftelijke inbreng te leveren. Zweden, Denemarken, Duitsland en België hebben hun inbreng begin dit jaar geleverd. De hofzaak is van belang voor andere lidstaten omdat Nederland niet het enige land is dat een dergelijke woonplaatsmaatregel kent om de «wezenlijke band» met de lidstaat te garanderen.

4. Kwaliteitsbeoordeling van de buitenlandse opleidingen

Eén van de eisen voor het meenemen van studiefinanciering naar het buitenland is dat de opleiding die er gevolgd gaat worden van voldoende niveau en kwaliteit is. De kwaliteitsbeoordeling van buitenlandse opleidingen is een omvangrijk proces en dat heeft in de beginperiode voor nogal wat aanloopproblemen gezorgd. Inmiddels zijn vele verbeteracties ingezet, waarbij vooral aandacht is besteed aan het informeren van (potentiële) studenten. Zo zijn op de websites van DUO en de Nuffic, die de kwaliteitsbeoordeling voor DUO doet, (links naar) documenten geplaatst die duidelijk aangeven welke criteria worden gehanteerd bij het toetsen van een volledige opleiding in het buitenland. Daarnaast wordt uitgebreide informatie verstrekt over de onderwijssystemen in de 19 meest populaire studielanden. De student is op deze manier in staat om zelf, nog voor hij een aanvraag indient, een afweging te maken over het te volgen onderwijs en de kans dat hiervoor studiefinanciering wordt verstrekt. Ten slotte is er een lijst opgenomen van opleidingen die in eerdere jaren een positieve beoordeling van de Nuffic hebben gekregen.

Daarnaast wordt in de beleidsnotitie studiefinanciering «Studeren is investeren» (Kamerstukken II, 31 288, nr. 160) voorgesteld om de procedure rondom de meeneembare studiefinanciering te vereenvoudigen. Nu een aantal jaren ervaring is opgedaan is het niet meer nodig jaarlijks te toetsen of een opleiding van voldoende kwaliteit is en qua niveau overeenkomt met de opleiding waarvoor in Nederland ook aanspraak op studiefinanciering bestaat. Deze toets kan minder vaak worden verricht. Dat kan bijvoorbeeld door de waardering van de buitenlandse opleiding langer dan een jaar te laten gelden. Ook Vlaamse opleidingen die eerder door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie zijn geaccrediteerd, hoeven niet nogmaals beoordeeld te worden in het kader van de meeneembaarheid.

5. Termijnen voor het insturen van papieren

Vanwege een ander studieverloop in het buitenland is het soms lastig om de officiële termijn van de inschrijvingscontrole te halen. Om dit probleem op te lossen, wordt de groep studenten die in het buitenland verblijft een maand eerder aangeschreven met de vraag de benodigde informatie te leveren. De inschrijvingscontrole gaat voor hen dus eerder van start. Daarmee hebben ze ruimschoots de gelegenheid om voor het eind van het studiejaar de gevraagde informatie te verzamelen. Ook wordt hiermee tegemoetgekomen aan de problematiek met betrekking tot de bereikbaarheid van studenten in het buitenland rondom de kerstperiode.

Daarnaast wordt met deze groep studenten voornamelijk via e-mail gecorrespondeerd. Bij de aanvraag om meeneembare studiefinanciering wordt studenten gevraagd een geldig e-mailadres op te geven. Hierdoor kunnen zij veel sneller en effectiever worden benaderd in het buitenland. Ook kan per e-mail naar DUO worden gereageerd. Het percentage tijdige reacties is met deze werkwijze in het afgelopen jaar met 50% gestegen.

De afhandeling per e-mail levert nog andere voordelen op. Daar waar niet voldoende of onduidelijke informatie door de studerende is verstrekt, kan DUO relatief snel de ontbrekende informatie achterhalen (waar in eerdere jaren direct werd overgegaan tot intrekking van de toegekende studiefinanciering). Voorwaarde is natuurlijk wel dat de student een geldig e-mail adres opgeeft.

6. Wonen in het buitenland en de aanpak van misbruik met de uitwonendenbeurs

Er blijkt in Nederland op grote schaal misbruik te worden gemaakt van de zogenaamde «uitwonendenbeurs», een beurs die studenten kunnen ontvangen als zij niet bij hun ouders wonen. Om dit misbruik aan te pakken is een wetsvoorstel in voorbereiding dat regelt dat een student slechts in aanmerking komt voor een uitwonendenbeurs als hij daadwerkelijk woont op het adres waarop hij in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven en dat adres niet tevens het GBA-adres van (één van) zijn ouder(s) is. Ook studenten die in het buitenland studeren zouden aanspraak moeten kunnen maken op een uitwonendenbeurs. Als deze studenten echter in de Nederlandse GBA ingeschreven blijven staan omdat het slechts een tijdelijk verblijf in het buitenland betreft, zouden zij op dat moment niet feitelijk wonen op hun GBA-adres en daarmee in het geheel geen aanspraak op een uitwonendenbeurs meer kunnen hebben. Om dat te voorkomen wordt bij de controles rekening gehouden met deze en andere situaties waarbij de student zich niet op het GBA-adres bevindt, omdat hij tijdelijk ergens anders verblijft (bijvoorbeeld verblijf in het buitenland voor het volgen van een aantal vakken, opgenomen in het ziekenhuis in verband met ziekte, etc.). Een student moet dat dan wel kunnen aantonen. Studenten die thuiswonend zijn, maar tijdelijk aanspraak willen maken op een uitwonendenbeurs voor hun studie in het buitenland, kunnen dit via een speciaal formulier bij DUO aanvragen.

7. Informatievoorziening DUO

Om de aanvraagprocedure voor meeneembare studiefinanciering zo soepel mogelijk te laten verlopen, is ook geïnvesteerd in het informeren van studenten over de te ondernemen stappen bij het regelen en afwikkelen van een buitenlandstudie. Hierover is meerdere malen overlegd met de Stichting NEWS. DUO heeft vanaf november 2010 de informatie op haar website aangepast, verduidelijkt en gestroomlijnd om die beter te laten aansluiten bij de behoefte van de doelgroep. Zie hiervoor: http://www.ib-groep.nl/particulieren/studiefinanciering/sfho/buitenland/Volledige_studie.asp.

Ook is op de website de checklist «Ik ga studeren in het buitenland» (http://ib-groep.nl/Images/12142_Checklist_tcm7-22796.pdf) opgenomen. In dit document worden voor een drietal tijdstippen (voor het vertrek, in het buitenland en na het afstuderen) korte opsommingen gegeven met zaken waarvan het handig is als een student ermee rekening houdt.

8. Begeleiding van studenten door Nederlandse instellingen

Het ministerie van OCW heeft bij de international offices van de bekostigde hogeronderwijsinstellingen een informele veldverkenning met betrekking tot het internationaliseringsbeleid van de instellingen uitgevoerd. De resultaten hiervan hebben geen aanleiding gegeven voor beleidswijziging ten opzichte van de in gang gezette verbeteringen op het gebied van internationalisering van het hoger onderwijs.

Het ministerie van OCW wil de inkomende en uitgaande mobiliteit van studenten en docenten in het hoger onderwijs op een meer integrale en betrouwbare manier in kaart brengen dan tot nu toe op basis van de beschikbare statistieken en fragmentarische informatie en schattingen wordt gedaan. Daarbij gaat het niet alleen om de kwantiteit, maar ook om de kwaliteit van de mobiliteitsstromen. ECORYS en ResearchNed voeren een pilotonderzoek uit om (de haalbaarheid van) de gewenste kwantitatieve en kwalitatieve informatie in kaart te brengen. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar van 2011 verwacht.

9. RAAK-internationaal

In «het Grenzeloze Goed», de internationaliseringsagenda voor het hoger onderwijs, is aangekondigd actie te ondernemen ten aanzien van de mobiliteit van stafleden en ten aanzien van stages van studenten. Na nader onderzoek door de Nuffic en in overleg met de brancheorganisaties is besloten dit vorm te geven in een internationale variant van het Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie (RAAK) programma voor het hbo en in een joint degree fonds voor de universiteiten. Het «RAAK-internationaal»-programma zal voor de duur van de OCW-subsidie specifiek worden gemonitord op mobiliteit van studenten en docenten.

De eerste ronde van RAAK-internationaal heeft sinds zijn start in 2010 een internationale mobiliteit teweeggebracht van 112 docenten en 194 studenten.

10. Joint Degree Fonds

Bij de aanpak van studenten- en docentenmobiliteit in het wetenschappelijk onderwijs is gekeken naar een aanpak, waarvan aannemelijk is dat de instellingen deze continueren na het beëindigen van de OCW-subsidie. Voor universiteiten bleken in dat verband de joint degrees het meest geschikte aangrijpingspunt te zijn. De verwachting is namelijk dat, als studenten een «joint programme» volgen dat wordt aangeboden in samenwerking met een buitenlandse instelling, mobiliteit een integraal onderdeel is van de afspraken tussen de betreffende instellingen. Problemen, zoals die veel voorkomen bij uitwisseling, zoals het valideren van in het buitenland behaalde punten of het afstemmen van de periode waarin de programma’s plaatsvinden, zullen in dergelijke programma’s niet voorkomen.

De Wet versterking besturing (Stb. 2010, 119) maakt het mogelijk dat Nederlandse hoger onderwijsinstellingen vanaf 1 juli 2010 joint degrees kunnen verlenen. Net als bij RAAK-internationaal zal ook op dit punt specifieke monitoring plaatsvinden van studenten- en docentenmobiliteit.

Joint degrees op basis van gezamenlijke programma’s tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen zijn nog niet geaccrediteerd. Gegevens over mobiliteit zijn daarom nog niet beschikbaar.

11. Rode loper

In «het Grenzeloze Goed» is in verband met de inkomende studentenmobiliteit melding gemaakt van de «Rode Loper». Buitenlandse studenten en onderzoekers zijn te vaak ontevreden over de bureaucratie en het gebrek aan dienstverlening die zij in Nederland aantreffen. Dit brengt onnodige imagoschade met zich mee. De Nederlandse kenniseconomie kan zich dit niet veroorloven.

Het programmaplan Rode Loper is per 1 november 2010 van start gegaan. Het programma biedt een ketenaanpak voor de verbetering van administratieve processen bij toelating van internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs. Aan het programma nemen acht partijen deel: Nuffic, Ministerie van OCW, IND, Studiekeuze123, Studielink, VSNU, HBO-raad en Kences. Het programma beoogt buitenlandse studenten beter te ondersteunen tijdens de fase van oriëntatie op land en studie, toelating tot Nederland en inschrijving bij een instelling voor hoger onderwijs. Het programma bestaat uit vier deelprojecten:

  • 1. Verbetering online studiekeuze- en voorlichtingsomgevingen Studyinholland.nl en Studychoice.nl.

  • 2. Vooronderzoek inrichting generieke informatievoorziening over het Nederlandse hoger onderwijs aan de internationale student.

  • 3. Procesverbetering toelating en inschrijving buitenlandse studenten in de keten door een verbeterde inzet en gebruik van Studielink.

  • 4. Verkenning informatievoorziening huisvesting internationale studenten.

De eindrapportage over het programma zal in juli 2012 worden opgeleverd.

Ik hoop u hiermee voldoende inzicht te hebben gegeven in de aanpak van belemmeringen bij studeren in het buitenland en de voortgang die op dit onderwerp inmiddels is geboekt.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra

Naar boven