31 066 Belastingdienst

Nr. 108 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2011

Op 30 juni 2011 heeft uw Kamer de motie van het lid Omtzigt c.s. aangenomen1.

Met de aanvaarding van deze motie heeft de Kamer de regering gevraagd om elke navordering van als gift afgetrokken vrijwilligersvergoedingen te staken over de jaren 2008 t/m 2010. Daarnaast heeft de Kamer gevraagd om opnieuw in overleg te treden met de Nederlandse Organisatie van Vrijwilligers en gezamenlijk duidelijk te maken naar de toekomst wanneer aftrek wel en niet is toegestaan.

De motie brengt mij als eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor de Belastingdienst in een moeilijk parket. Als staatssecretaris van Financiën heb ik immers tot taak om te zorgen dat de wet wordt uitgevoerd en gehandhaafd. Toezicht, en dan vooral de controle op de ingediende aangifte, behoort tot de kernactiviteiten van de Belastingdienst. Als een toezichtsactie als deze, waarbij de naleving van de giftenregeling wordt gecontroleerd, zou leiden tot een generaal pardon voor degenen die op basis van een vrijwilligersverklaring aftrek hebben geclaimd, komen de toezichthoudende taak en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst in het geding.

Een toezichtsactie is geen 100%-actie. Er zullen dus mensen zijn die geen recht hadden op aftrek, maar bij wie de aftrek toch niet is gecorrigeerd omdat hun aangifte niet is gecontroleerd. Dit kan echter niet tot de conclusie leiden dat verschillende belastinginspecteurs een totaal verschillende uitleg hebben gegeven aan vrijwilligersverklaringen en de toepasbaarheid daarvan. Die conclusie vormt echter wel het uitgangspunt van de motie. Zou dit uitgangspunt worden gevolgd, dan zou dat ertoe leiden dat de Belastingdienst een juiste wetstoepassing achterwege moet laten vanwege een gepercipieerde ongelijkheid die ontstaat door een selectie te maken uit degenen die aftrek hebben geclaimd.

Die kant wil ik niet op. Bij de indiening van de motie heb ik deze dan ook met kracht ontraden.

Het vorenstaande wil natuurlijk niet zeggen dat ik geen oog heb voor de door de Kamer gesignaleerde problemen die vrijwilligers ontmoeten doordat zij ten onrechte hebben gemeend aan de vrijwilligersverklaring voldoende te hebben om een aftrek te kunnen toepassen. Voor zover die problemen reëel zijn moeten ze worden opgelost.

Daarvan uitgaande ben ik dan ook voornemens om de motie als volgt uit te voeren:

  • 1. Over de genoemde jaren zal de Belastingdienst geen navorderingsaanslagen opleggen, behoudens (zoals ook in de motie verwoord is) indien er een zwaar vermoeden van misbruik is.

  • 2. Over de genoemde jaren zal de Belastingdienst bij het opleggen van de aanslag geen correctie op de giftenaftrek toepassen, en reeds aangebrachte correcties terugnemen, voor zover aannemelijk is dat de vrijwilliger kosten heeft gemaakt. Dit geldt – op hun verzoek – ook voor degenen van wie de aanslag inmiddels onherroepelijk vast staat.

    Daarbij zal de Belastingdienst de gemaakte kosten met coulance beoordelen, ook in de situatie dat de vrijwilliger deze kosten niet meer met schriftelijke bewijsstukken kan onderbouwen omdat hij ervan uitging dat de vrijwilligersverklaring voldoende was om de giftenaftrek te verkrijgen.

  • 3. In overleg met de Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk zal ik bezien in hoeverre verduidelijkingen kunnen worden geformuleerd voor de aftrek in de jaren 2011 en volgende.

Ter toelichting merk ik nog het volgende op.

Bij de beoordeling van de aftrek van giften aan algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) gaat het in beginsel om een beoordeling in het kader van het opleggen van «de aanslag». Voor de fiscaalrechtelijke term «aanslag» wordt in de praktijk ook wel gebruik gemaakt van de termen primitieve aanslag of definitieve aanslag. De inspecteur weigert de gevraagde giftenaftrek als bij de beoordeling van de aangifte blijkt dat de aftrek niet in overeenstemming is met wet en jurisprudentie. Vervolgens kan de inspecteur nagaan of in eerdere jaren (waarover de aanslagen al zijn opgelegd) ook een dergelijke aftrek is toegepast. Als dat het geval is kan de inspecteur over die eerdere jaren een navorderingsaanslag opleggen. Uiteraard moet het opleggen van deze navorderingsaanslag in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dient een zogenoemd nieuw feit aanwezig te zijn. Gelet op de aangenomen motie zal ik de Belastingdienst opdragen om over de genoemde jaren geen navorderingen op te leggen en om eventueel reeds opgelegde navorderingen (op verzoek van de belanghebbende) te vernietigen. Hiervoor geldt slechts een uitzondering indien er een zwaar vermoeden van misbruik is.

Inzake de beoordeling van de giftenaftrek bij het opleggen van de «definitieve» aanslag merk ik het volgende op. In mijn brief van 10 juni 2011 heb ik over de aftrek van daadwerkelijk voor een ANBI gemaakte kosten meegedeeld dat bij de giftenaftrek altijd de voorwaarde geldt dat de giften met schriftelijke bewijzen kunnen worden gestaafd2. In de motie overweegt de Kamer met nadruk dat de vrijwilliger niet gevraagd kan worden om bonnetjes van onkosten over de jaren 2008 t/m 2010 terug te vinden3. Gelet op deze expliciete overweging in de aangenomen motie zal de Belastingdienst over deze jaren geen schriftelijke bewijsstukken verlangen van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Deze handelwijze is dan ingegeven door de veronderstelling dat de vrijwilliger de bewijsstukken niet heeft bewaard, omdat hij ervan uitging dat de vrijwilligersverklaring voldoende was om de giftenaftrek te verkrijgen. De inspecteur zal dan ook geen correctie op de giftenaftrek toepassen, en reeds aangebrachte correcties zal hij ongedaan maken, voor zover de gemaakte kosten in alle redelijkheid aannemelijk zijn. Op die manier zal de giftenaftrek ook toegestaan worden als de vrijwilliger geen bonnetjes van de gemaakte kosten heeft bewaard.

Het voorgaande geldt ook voor degenen van wie de aanslag inmiddels onherroepelijk vast is komen te staan, en die alsnog verzoeken om de aftrek.

Zoals de Kamer heeft gevraagd, zal ik nogmaals overleg voeren met de Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk om te bezien in hoeverre nog verduidelijkingen kunnen worden geformuleerd voor de aftrek in de jaren 2011 en volgende. Uiteraard bestaat het uitgangspunt voor die aftrek uit het zogenoemde toetsingskader zoals dat in de antwoorden op Kamervragen is uiteengezet4, maar mogelijk kunnen in overleg met de brancheorganisatie nadere accenten worden gelegd. Op het toetsingskader zelf heeft de heer Omtzigt immers met instemming gereageerd5.

In aansluiting daarop heb ik in het kader van de Geefwet het plan opgevat om het in de rechtspraak ontwikkelde toetsingskader voor giftenaftrek bij vrijwilligers die werken voor algemeen nut beogende instellingen, in de wet vast te leggen.

Ik ga ervan uit dat de discussie over de fiscale gevolgen over de vrijwilligersverklaringen hiermee een bevredigend einde heeft gekregen.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 066, nr. 107.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 066, nr. 105.

X Noot
3

«De Kamer, (......)

overwegende, dat het logisch is dat velen van hen niet meer gevraagd kan worden om bonnetjes van onkosten of een kilometerregistratie over die jaren terug te vinden en daarmee de belastingaftrek aan te tonen op andere wijze».

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1369 en vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1039.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 505, nr. 66, blz. 9: «Wij vinden het heel goed dat dit nu wordt gepubliceerd, want het geeft rechtszekerheid. Het kan niet zo zijn dat iedereen zomaar een briefje kan krijgen en € 1 500 van de belasting kan aftrekken». Op blz. 25; «Over de regels zelf zijn ook nog wel enkele korte opmerkingen te maken, maar de regels zijn redelijk duidelijk en eenduidig».

Naar boven